Concertprogramma
Concertgebouworkest Annual Gala met Klaus Mäkelä
Grote Zaal 12 januari 2024 20.15 uur
Concertgebouworkest
Klaus Mäkelä dirigent
Javier Perianes piano
Na afloop van het concert is er alle gelegenheid om de musici en elkaar te ontmoeten in de diverse foyers van Het Concertgebouw. Een sfeervolle afterparty nodigt uit tot eten en drinken, ontspannen, praten en dansen tot middernacht. Dress code: black tie.
Lees ook:
- Wandelen door Amsterdam met Klaus Mäkelä (interview)
- Zo werd de piano een succesinstrument (achtergrond)
Hawar Tawfiq (1982)
M.C. Escher’s Imagination (2021-23)
geschreven in opdracht van het Koninklijk Concertgebouworkest en het Nederlands Philharmonisch Orkest; eerste uitvoering door het Concertgebouworkest
Manuel de Falla (1867-1946)
Noches en los jardines de España (1909-15)
voor piano en orkest
En el Generalife
Danza lejana
En los jardines de la Sierra de Córdoba
Modest Moesorgski (1839-1881)
Schilderijen van een tentoonstelling (1874)
in de instrumentatie van Maurice Ravel (1922)
Promenade
Gnomus (De gnoom)
Promenade
Il vecchio castello (Het oude kasteel)
Promenade
Tuileries (Tuilerieën)
Bydlo (Ossenkar)
Promenade
Ballet des poussins dans leurs coques (Ballet van de kuikens in hun eierschalen)
“Samuel” Goldenberg und “Schmuyle”
Limoges, le marché (Limoges, de markt)
Catacombae, sepulchrum Romanum (Catacomben, Romeins graf)
Cum mortuis in lingua mortua (Met de doden in een dode taal)
La cabane sur des pattes de poule (De hut op kippenpoten)
Le grande porte de Kiev (De grote poort van Kiev)
er is geen pauze
einde ca. 21.50 uur
Concertgebouworkest
Klaus Mäkelä dirigent
Javier Perianes piano
Na afloop van het concert is er alle gelegenheid om de musici en elkaar te ontmoeten in de diverse foyers van Het Concertgebouw. Een sfeervolle afterparty nodigt uit tot eten en drinken, ontspannen, praten en dansen tot middernacht. Dress code: black tie.
Lees ook:
- Wandelen door Amsterdam met Klaus Mäkelä (interview)
- Zo werd de piano een succesinstrument (achtergrond)
Hawar Tawfiq (1982)
M.C. Escher’s Imagination (2021-23)
geschreven in opdracht van het Koninklijk Concertgebouworkest en het Nederlands Philharmonisch Orkest; eerste uitvoering door het Concertgebouworkest
Manuel de Falla (1867-1946)
Noches en los jardines de España (1909-15)
voor piano en orkest
En el Generalife
Danza lejana
En los jardines de la Sierra de Córdoba
Modest Moesorgski (1839-1881)
Schilderijen van een tentoonstelling (1874)
in de instrumentatie van Maurice Ravel (1922)
Promenade
Gnomus (De gnoom)
Promenade
Il vecchio castello (Het oude kasteel)
Promenade
Tuileries (Tuilerieën)
Bydlo (Ossenkar)
Promenade
Ballet des poussins dans leurs coques (Ballet van de kuikens in hun eierschalen)
“Samuel” Goldenberg und “Schmuyle”
Limoges, le marché (Limoges, de markt)
Catacombae, sepulchrum Romanum (Catacomben, Romeins graf)
Cum mortuis in lingua mortua (Met de doden in een dode taal)
La cabane sur des pattes de poule (De hut op kippenpoten)
Le grande porte de Kiev (De grote poort van Kiev)
er is geen pauze
einde ca. 21.50 uur
Toelichting
‘Zoals je in een goede tentoonstelling voelt dat verschillende schilderijen naar elkaar toe trekken en elkaar versterken, zo probeer ik ook de juiste combinaties van muziekstukken te vinden.’ Aldus dirigent Klaus Mäkelä, artistiek partner van het Concertgebouworkest – en fanatiek kunstliefhebber. Meer dan eens maakte de dirigent de vergelijking, en in dit programma doet hij dat letterlijker dan ooit. In het openingswerk betuigt Hawar Tawfiq eer aan Nederlandse kunstenaars, en Falla’s Noches en los jardines de España is te beschouwen als een sfeervol drieluik van muzikale aquarellen. De beroemdste symfonische expositie ooit is Moesorgski’s Schilderijen van een tentoonstelling, waarin zelfs het lopen van het ene naar het volgende schilderij is meegecomponeerd (de ‘Promenades’).
‘Zoals je in een goede tentoonstelling voelt dat verschillende schilderijen naar elkaar toe trekken en elkaar versterken, zo probeer ik ook de juiste combinaties van muziekstukken te vinden.’ Aldus dirigent Klaus Mäkelä, artistiek partner van het Concertgebouworkest – en fanatiek kunstliefhebber. Meer dan eens maakte de dirigent de vergelijking, en in dit programma doet hij dat letterlijker dan ooit. In het openingswerk betuigt Hawar Tawfiq eer aan Nederlandse kunstenaars, en Falla’s Noches en los jardines de España is te beschouwen als een sfeervol drieluik van muzikale aquarellen. De beroemdste symfonische expositie ooit is Moesorgski’s Schilderijen van een tentoonstelling, waarin zelfs het lopen van het ene naar het volgende schilderij is meegecomponeerd (de ‘Promenades’).
Tawfiq: M.C. Escher’s Imagination
Hawar Tawfiq is een even productieve als fascinerende componist. Dat zijn muziek regelmatig in verband wordt gebracht met kleur en beeldende kunst is niet verwonderlijk: hij groeide in Noord-Irak op in een Koerdisch gezin waar schilderijen en schilderen een belangrijke rol speelden in het dagelijks leven. Zo is zijn oudere broer Salar een van de invloedrijkste kunstschilders in het land. Zelf krijgt Hawar Tawfiq al op jonge leeftijd vioollessen.
In 1998 arriveert hij na een levensgevaarlijke reis van enkele maanden als minderjarige asielzoeker in Nederland. Dankzij een lerares in het opvangcentrum worden zijn muzikale talenten bij toeval ontdekt en wordt hij in contact gebracht met het conservatorium van Tilburg. Hij studeert viool bij Annemieke Corstens en Alexander Kerr en compositie bij Alexander Hrisanide en Roderik de Man. Als zijn asielverzoek wordt afgewezen, bepleiten gezaghebbende figuren uit het muziekleven – onder wie Kerr en Herman Krebbers, beiden voormalige concertmeesters van het Concertgebouworkest – zijn zaak en mag hij zijn studie afronden. In 2011 sluit hij zijn opleiding compositie af met de hoogst mogelijke waardering.
Voor de opdracht die het Concertgebouworkest hem verleende, voelde Tawfiq een sterke behoefte aan een inspiratiebron van Nederlandse bodem. De keuze viel op de graficus M.C. Escher; daarnaast boden Nederlandse landschappen, insecten en de zelfstandig lopende strandbeesten van kunstenaar Theo Jansen inspiratie. Als basismateriaal gebruikt Tawfiq een motiefje dat eerst klinkt in de soloklarinet: een lange noot, gevolgd door twee groepjes van drie snelle dalende noten. ‘Net als Escher, die veel werkt met omkeringen, heb ik veel met dit motief gespeeld’, aldus Tawfiq. Het motiefje is lang niet altijd herkenbaar, maar ‘alle inzetten refereren direct of indirect aan het motief of de intervallen daarvan.’
Hawar Tawfiq is een even productieve als fascinerende componist. Dat zijn muziek regelmatig in verband wordt gebracht met kleur en beeldende kunst is niet verwonderlijk: hij groeide in Noord-Irak op in een Koerdisch gezin waar schilderijen en schilderen een belangrijke rol speelden in het dagelijks leven. Zo is zijn oudere broer Salar een van de invloedrijkste kunstschilders in het land. Zelf krijgt Hawar Tawfiq al op jonge leeftijd vioollessen.
In 1998 arriveert hij na een levensgevaarlijke reis van enkele maanden als minderjarige asielzoeker in Nederland. Dankzij een lerares in het opvangcentrum worden zijn muzikale talenten bij toeval ontdekt en wordt hij in contact gebracht met het conservatorium van Tilburg. Hij studeert viool bij Annemieke Corstens en Alexander Kerr en compositie bij Alexander Hrisanide en Roderik de Man. Als zijn asielverzoek wordt afgewezen, bepleiten gezaghebbende figuren uit het muziekleven – onder wie Kerr en Herman Krebbers, beiden voormalige concertmeesters van het Concertgebouworkest – zijn zaak en mag hij zijn studie afronden. In 2011 sluit hij zijn opleiding compositie af met de hoogst mogelijke waardering.
Voor de opdracht die het Concertgebouworkest hem verleende, voelde Tawfiq een sterke behoefte aan een inspiratiebron van Nederlandse bodem. De keuze viel op de graficus M.C. Escher; daarnaast boden Nederlandse landschappen, insecten en de zelfstandig lopende strandbeesten van kunstenaar Theo Jansen inspiratie. Als basismateriaal gebruikt Tawfiq een motiefje dat eerst klinkt in de soloklarinet: een lange noot, gevolgd door twee groepjes van drie snelle dalende noten. ‘Net als Escher, die veel werkt met omkeringen, heb ik veel met dit motief gespeeld’, aldus Tawfiq. Het motiefje is lang niet altijd herkenbaar, maar ‘alle inzetten refereren direct of indirect aan het motief of de intervallen daarvan.’
Het werk begint met mysterieuze ademklanken. ‘Bij Escher heb ik het gevoel dat hij zijn werken leven inblaast, alsof alles in beweging is’, verklaart de componist. ‘Een ander belangrijk effect wordt gevormd door klikklanken bij de blazers (…). Insecten en hun transformaties zijn belangrijk voor Escher; ik heb geprobeerd het geluid van lopende insecten uitvergroot weer te geven.’
De componist wil echter onderstrepen ‘dat de luisteraars geen lopende insecten of een blazende Escher voor zich hoeven te zien, maar in de muziek het mysterie en de schoonheid ervan horen. (…) De magie van de muziek geeft ons de gelegenheid om vrij te zijn in onze geest en in onze opvattingen over klank. (…) In dat opzicht heeft een klank op zichzelf geen vaste betekenis. Het poëtische aspect van de muziek begint daar waar het verstand plaatsmaakt voor de vibratie en het mysterie van de schoonheid.’
De beoogde wereldpremière van M.C. Escher’s Imagination door het Concertgebouworkest in december 2021 kon vanwege de pandemie niet doorgaan; de eerste uitvoering werd op 11 juni 2022 verzorgd door het Nederlands Philharmonisch Orkest. Naar aanleiding daarvan schreef Bas van Putten een zeer lezenswaardige recensie in De Groene Amsterdammer.
Het werk begint met mysterieuze ademklanken. ‘Bij Escher heb ik het gevoel dat hij zijn werken leven inblaast, alsof alles in beweging is’, verklaart de componist. ‘Een ander belangrijk effect wordt gevormd door klikklanken bij de blazers (…). Insecten en hun transformaties zijn belangrijk voor Escher; ik heb geprobeerd het geluid van lopende insecten uitvergroot weer te geven.’
De componist wil echter onderstrepen ‘dat de luisteraars geen lopende insecten of een blazende Escher voor zich hoeven te zien, maar in de muziek het mysterie en de schoonheid ervan horen. (…) De magie van de muziek geeft ons de gelegenheid om vrij te zijn in onze geest en in onze opvattingen over klank. (…) In dat opzicht heeft een klank op zichzelf geen vaste betekenis. Het poëtische aspect van de muziek begint daar waar het verstand plaatsmaakt voor de vibratie en het mysterie van de schoonheid.’
De beoogde wereldpremière van M.C. Escher’s Imagination door het Concertgebouworkest in december 2021 kon vanwege de pandemie niet doorgaan; de eerste uitvoering werd op 11 juni 2022 verzorgd door het Nederlands Philharmonisch Orkest. Naar aanleiding daarvan schreef Bas van Putten een zeer lezenswaardige recensie in De Groene Amsterdammer.
Manuel Falla (1867-1946)
Noches en los jardines de España
Het gaat om ‘impresiones, y nada más’ – impressies en verder niets –, zei de niet erg spraakzame Manuel de Falla eens laconiek over zijn Noches en los jardines de España (‘Nachten in de tuinen van Spanje’). Inderdaad zoekt men in dit werk tevergeefs naar een eraan ten grondslag liggend programma. De tuinen van het Moorse zomerpaleis in Granada – El Generalife – en de tuinen in de bergen van Córdoba veranderen in Falla’s compositie in droomlandschappen, in oorden vol geheimzinnige visioenen en herinneringen. De in Cádiz geboren componist vond zijn inspiratiebronnen in de natuur en cultuur van Spanje. Net als in veel landen van Europa had zich ook op het Iberische schiereiland in de tweede helft van de negentiende eeuw een gevoel van nationale trots ontwikkeld, waarvan niet alleen de muziek van Manuel de Falla getuigt, maar ook die van andere Spaanse componisten, zoals Isaac Albéniz en Enrique Granados. Maar naast een grote liefde voor de Spaanse volksmuziek koesterde Falla een affiniteit met het Franse impressionisme, hetgeen voor hem aanleiding vormde om zich voor langere tijd in Parijs te vestigen. In de multiculturele Franse metropool vond de componist snel aansluiting: hij verkeerde in de belangrijkste kunstenaarskringen van de stad en onderhield intensieve contacten met Claude Debussy en Maurice Ravel. Noches en los jardines de España dateert uit deze periode.
Het gaat om ‘impresiones, y nada más’ – impressies en verder niets –, zei de niet erg spraakzame Manuel de Falla eens laconiek over zijn Noches en los jardines de España (‘Nachten in de tuinen van Spanje’). Inderdaad zoekt men in dit werk tevergeefs naar een eraan ten grondslag liggend programma. De tuinen van het Moorse zomerpaleis in Granada – El Generalife – en de tuinen in de bergen van Córdoba veranderen in Falla’s compositie in droomlandschappen, in oorden vol geheimzinnige visioenen en herinneringen. De in Cádiz geboren componist vond zijn inspiratiebronnen in de natuur en cultuur van Spanje. Net als in veel landen van Europa had zich ook op het Iberische schiereiland in de tweede helft van de negentiende eeuw een gevoel van nationale trots ontwikkeld, waarvan niet alleen de muziek van Manuel de Falla getuigt, maar ook die van andere Spaanse componisten, zoals Isaac Albéniz en Enrique Granados. Maar naast een grote liefde voor de Spaanse volksmuziek koesterde Falla een affiniteit met het Franse impressionisme, hetgeen voor hem aanleiding vormde om zich voor langere tijd in Parijs te vestigen. In de multiculturele Franse metropool vond de componist snel aansluiting: hij verkeerde in de belangrijkste kunstenaarskringen van de stad en onderhield intensieve contacten met Claude Debussy en Maurice Ravel. Noches en los jardines de España dateert uit deze periode.
De Franse impressionisten waren zeer ontvankelijk voor invloeden uit vreemde culturen, waaraan zij belangrijke muzikale impulsen te danken hebben. Hoewel Falla veelvuldig gebruikmaakt van folkloristische elementen gaat hij er in de meeste van zijn werken toch zuinig mee om. In het eerste deel van Noches en los jardines de España zijn folkloristische elementen nauwelijks waar te nemen. Ook in het tweede en derde deel trachtte de componist elementen uit de Spaanse volksmuziek met een universele romantische klanktaal te versmelten.
De Franse impressionisten waren zeer ontvankelijk voor invloeden uit vreemde culturen, waaraan zij belangrijke muzikale impulsen te danken hebben. Hoewel Falla veelvuldig gebruikmaakt van folkloristische elementen gaat hij er in de meeste van zijn werken toch zuinig mee om. In het eerste deel van Noches en los jardines de España zijn folkloristische elementen nauwelijks waar te nemen. Ook in het tweede en derde deel trachtte de componist elementen uit de Spaanse volksmuziek met een universele romantische klanktaal te versmelten.
Modest Moesorgski:1839-1881
Schilderijen van een tentoonstelling
Noem een werk van Modest Moesorgski en de kans is groot dat een andere componist zich erover heeft ontfermd. De eerste was Nikolaj Rimski-Korsakov, die Moesorgski’s nalatenschap beheerde en de partituren toegankelijk maakte voor een breed publiek; wat niet alleen inhield dat hij nagelaten werken voltooide, maar ook dat hij ‘verbeteringen’ aanbracht.
Pas in de loop van de twintigste eeuw reconstrueerde men Moesorgski’s muziek op grond van de manuscripten, en bleek hoe accuraat diens stukken het leven van alledag weerspiegelden. Onder Rimski-Korsakovs flatterende schoonmaakwerk kwam een niet altijd even elegante wereld tevoorschijn, met harmonische ‘grofheden’ en (in de opera’s) stamelende, stotterende en lallende karakters.
In de negentiende eeuw en de belle époque wekte Moesorgski’s nadrukkelijke afkeer van romantisering bevreemding. De rauwe, compromisloze kwaliteiten van zijn muziek leerde men pas waarderen nadat men wereldoorlogen en beurscrises had doorstaan.
Moesorgski componeerde de pianosuite Schilderijen van een tentoonstelling in 1874, ter nagedachtenis aan de schilder Viktor Hartmann en diens volkse taferelen. Van de door Moesorgski verklankte schilderijen zijn er weinig bewaard gebleven, maar de beelden die hij oproept zijn evocatief genoeg.
Het werk begint met een ‘Promenade’, een thema dat herhaaldelijk terugkeert om de rondgang door de tentoonstelling te suggereren – en tevens om de vele contrasten in de muziek van een raamwerk of ‘lijst’ te voorzien.
Noem een werk van Modest Moesorgski en de kans is groot dat een andere componist zich erover heeft ontfermd. De eerste was Nikolaj Rimski-Korsakov, die Moesorgski’s nalatenschap beheerde en de partituren toegankelijk maakte voor een breed publiek; wat niet alleen inhield dat hij nagelaten werken voltooide, maar ook dat hij ‘verbeteringen’ aanbracht.
Pas in de loop van de twintigste eeuw reconstrueerde men Moesorgski’s muziek op grond van de manuscripten, en bleek hoe accuraat diens stukken het leven van alledag weerspiegelden. Onder Rimski-Korsakovs flatterende schoonmaakwerk kwam een niet altijd even elegante wereld tevoorschijn, met harmonische ‘grofheden’ en (in de opera’s) stamelende, stotterende en lallende karakters.
In de negentiende eeuw en de belle époque wekte Moesorgski’s nadrukkelijke afkeer van romantisering bevreemding. De rauwe, compromisloze kwaliteiten van zijn muziek leerde men pas waarderen nadat men wereldoorlogen en beurscrises had doorstaan.
Moesorgski componeerde de pianosuite Schilderijen van een tentoonstelling in 1874, ter nagedachtenis aan de schilder Viktor Hartmann en diens volkse taferelen. Van de door Moesorgski verklankte schilderijen zijn er weinig bewaard gebleven, maar de beelden die hij oproept zijn evocatief genoeg.
Het werk begint met een ‘Promenade’, een thema dat herhaaldelijk terugkeert om de rondgang door de tentoonstelling te suggereren – en tevens om de vele contrasten in de muziek van een raamwerk of ‘lijst’ te voorzien.
Ravels orkestratie is vooral een uitvergroting van Moesorgski’s pianoversie, met alle toegevoegde kleurnuances en accentueringen die je van een georkestreerd pianowerk mag verwachten.
Maar vaak ook is zijn instrumentatie zó inventief en contrastrijk dat de bijbehorende schilderijtitel overbodig wordt of zelfs in de weg staat.
Aan Goldenberg en Schmuyle, bijvoorbeeld, gaf Ravel een klankbeeld dat minstens evenveel zegt over zijn liefde voor jazz als over de joodse koopman op Hartmanns (en Moesorgski’s) schilderij.
In Bydlo vervangt hij Moesorgski’s forte-introductie door een aanzwellend crescendo, waardoor de naderende ossenkar zó tastbaar wordt dat je geen beeld of titel meer nodig hebt; het gaat om ‘iets’ wat dichterbij komt, en dat het een ossenkar is doet er nauwelijks toe.
Ravels orkestgeluid, kortom, staat op zichzelf – en om die reden componeerde hij hier en daar een paar extra maten of liet hij er soms een paar weg. Behalve Promenade klinken achtereenvolgens:
- Gnomus: een schets van een dwerg (volgens tijdgenoten Hartmanns ontwerp voor een notenkraker)
- Het oude kasteel: een middeleeuws kasteel met een musicerende troubadour
- Tuilerieën: spelende en ruziënde kinderen in de monumentale Franse tuinen
- Bydlo: een Poolse ossenkar
- Ballet van de kuikens in hun eierschalen: Hartmanns schets voor een decorontwerp bij een ballet
- "Samuel" Goldenberg en "Schmuyle": twee Poolse Joden
- Limoges, de markt: kibbelende vrouwen op een Franse markt
- Catacomben, Romeins graf: Hartmanns zelfportet te midden van geraamtes in een Parijse catacombe
- Cum mortuis in lingua mortua: met de doden in een dode taal
- De hut op kippenpoten: hier huist Baba Yaga, de Russische sprookjesheks
- De grote poort van Kiev: Hartmanns ontwerp voor een nooit gerealiseerde poort die een mislukte aanslag op de tsaar moest herdenken.
Ravels orkestratie is vooral een uitvergroting van Moesorgski’s pianoversie, met alle toegevoegde kleurnuances en accentueringen die je van een georkestreerd pianowerk mag verwachten.
Maar vaak ook is zijn instrumentatie zó inventief en contrastrijk dat de bijbehorende schilderijtitel overbodig wordt of zelfs in de weg staat.
Aan Goldenberg en Schmuyle, bijvoorbeeld, gaf Ravel een klankbeeld dat minstens evenveel zegt over zijn liefde voor jazz als over de joodse koopman op Hartmanns (en Moesorgski’s) schilderij.
In Bydlo vervangt hij Moesorgski’s forte-introductie door een aanzwellend crescendo, waardoor de naderende ossenkar zó tastbaar wordt dat je geen beeld of titel meer nodig hebt; het gaat om ‘iets’ wat dichterbij komt, en dat het een ossenkar is doet er nauwelijks toe.
Ravels orkestgeluid, kortom, staat op zichzelf – en om die reden componeerde hij hier en daar een paar extra maten of liet hij er soms een paar weg. Behalve Promenade klinken achtereenvolgens:
- Gnomus: een schets van een dwerg (volgens tijdgenoten Hartmanns ontwerp voor een notenkraker)
- Het oude kasteel: een middeleeuws kasteel met een musicerende troubadour
- Tuilerieën: spelende en ruziënde kinderen in de monumentale Franse tuinen
- Bydlo: een Poolse ossenkar
- Ballet van de kuikens in hun eierschalen: Hartmanns schets voor een decorontwerp bij een ballet
- "Samuel" Goldenberg en "Schmuyle": twee Poolse Joden
- Limoges, de markt: kibbelende vrouwen op een Franse markt
- Catacomben, Romeins graf: Hartmanns zelfportet te midden van geraamtes in een Parijse catacombe
- Cum mortuis in lingua mortua: met de doden in een dode taal
- De hut op kippenpoten: hier huist Baba Yaga, de Russische sprookjesheks
- De grote poort van Kiev: Hartmanns ontwerp voor een nooit gerealiseerde poort die een mislukte aanslag op de tsaar moest herdenken.
‘Zoals je in een goede tentoonstelling voelt dat verschillende schilderijen naar elkaar toe trekken en elkaar versterken, zo probeer ik ook de juiste combinaties van muziekstukken te vinden.’ Aldus dirigent Klaus Mäkelä, artistiek partner van het Concertgebouworkest – en fanatiek kunstliefhebber. Meer dan eens maakte de dirigent de vergelijking, en in dit programma doet hij dat letterlijker dan ooit. In het openingswerk betuigt Hawar Tawfiq eer aan Nederlandse kunstenaars, en Falla’s Noches en los jardines de España is te beschouwen als een sfeervol drieluik van muzikale aquarellen. De beroemdste symfonische expositie ooit is Moesorgski’s Schilderijen van een tentoonstelling, waarin zelfs het lopen van het ene naar het volgende schilderij is meegecomponeerd (de ‘Promenades’).
‘Zoals je in een goede tentoonstelling voelt dat verschillende schilderijen naar elkaar toe trekken en elkaar versterken, zo probeer ik ook de juiste combinaties van muziekstukken te vinden.’ Aldus dirigent Klaus Mäkelä, artistiek partner van het Concertgebouworkest – en fanatiek kunstliefhebber. Meer dan eens maakte de dirigent de vergelijking, en in dit programma doet hij dat letterlijker dan ooit. In het openingswerk betuigt Hawar Tawfiq eer aan Nederlandse kunstenaars, en Falla’s Noches en los jardines de España is te beschouwen als een sfeervol drieluik van muzikale aquarellen. De beroemdste symfonische expositie ooit is Moesorgski’s Schilderijen van een tentoonstelling, waarin zelfs het lopen van het ene naar het volgende schilderij is meegecomponeerd (de ‘Promenades’).
Tawfiq: M.C. Escher’s Imagination
Hawar Tawfiq is een even productieve als fascinerende componist. Dat zijn muziek regelmatig in verband wordt gebracht met kleur en beeldende kunst is niet verwonderlijk: hij groeide in Noord-Irak op in een Koerdisch gezin waar schilderijen en schilderen een belangrijke rol speelden in het dagelijks leven. Zo is zijn oudere broer Salar een van de invloedrijkste kunstschilders in het land. Zelf krijgt Hawar Tawfiq al op jonge leeftijd vioollessen.
In 1998 arriveert hij na een levensgevaarlijke reis van enkele maanden als minderjarige asielzoeker in Nederland. Dankzij een lerares in het opvangcentrum worden zijn muzikale talenten bij toeval ontdekt en wordt hij in contact gebracht met het conservatorium van Tilburg. Hij studeert viool bij Annemieke Corstens en Alexander Kerr en compositie bij Alexander Hrisanide en Roderik de Man. Als zijn asielverzoek wordt afgewezen, bepleiten gezaghebbende figuren uit het muziekleven – onder wie Kerr en Herman Krebbers, beiden voormalige concertmeesters van het Concertgebouworkest – zijn zaak en mag hij zijn studie afronden. In 2011 sluit hij zijn opleiding compositie af met de hoogst mogelijke waardering.
Voor de opdracht die het Concertgebouworkest hem verleende, voelde Tawfiq een sterke behoefte aan een inspiratiebron van Nederlandse bodem. De keuze viel op de graficus M.C. Escher; daarnaast boden Nederlandse landschappen, insecten en de zelfstandig lopende strandbeesten van kunstenaar Theo Jansen inspiratie. Als basismateriaal gebruikt Tawfiq een motiefje dat eerst klinkt in de soloklarinet: een lange noot, gevolgd door twee groepjes van drie snelle dalende noten. ‘Net als Escher, die veel werkt met omkeringen, heb ik veel met dit motief gespeeld’, aldus Tawfiq. Het motiefje is lang niet altijd herkenbaar, maar ‘alle inzetten refereren direct of indirect aan het motief of de intervallen daarvan.’
Hawar Tawfiq is een even productieve als fascinerende componist. Dat zijn muziek regelmatig in verband wordt gebracht met kleur en beeldende kunst is niet verwonderlijk: hij groeide in Noord-Irak op in een Koerdisch gezin waar schilderijen en schilderen een belangrijke rol speelden in het dagelijks leven. Zo is zijn oudere broer Salar een van de invloedrijkste kunstschilders in het land. Zelf krijgt Hawar Tawfiq al op jonge leeftijd vioollessen.
In 1998 arriveert hij na een levensgevaarlijke reis van enkele maanden als minderjarige asielzoeker in Nederland. Dankzij een lerares in het opvangcentrum worden zijn muzikale talenten bij toeval ontdekt en wordt hij in contact gebracht met het conservatorium van Tilburg. Hij studeert viool bij Annemieke Corstens en Alexander Kerr en compositie bij Alexander Hrisanide en Roderik de Man. Als zijn asielverzoek wordt afgewezen, bepleiten gezaghebbende figuren uit het muziekleven – onder wie Kerr en Herman Krebbers, beiden voormalige concertmeesters van het Concertgebouworkest – zijn zaak en mag hij zijn studie afronden. In 2011 sluit hij zijn opleiding compositie af met de hoogst mogelijke waardering.
Voor de opdracht die het Concertgebouworkest hem verleende, voelde Tawfiq een sterke behoefte aan een inspiratiebron van Nederlandse bodem. De keuze viel op de graficus M.C. Escher; daarnaast boden Nederlandse landschappen, insecten en de zelfstandig lopende strandbeesten van kunstenaar Theo Jansen inspiratie. Als basismateriaal gebruikt Tawfiq een motiefje dat eerst klinkt in de soloklarinet: een lange noot, gevolgd door twee groepjes van drie snelle dalende noten. ‘Net als Escher, die veel werkt met omkeringen, heb ik veel met dit motief gespeeld’, aldus Tawfiq. Het motiefje is lang niet altijd herkenbaar, maar ‘alle inzetten refereren direct of indirect aan het motief of de intervallen daarvan.’
Het werk begint met mysterieuze ademklanken. ‘Bij Escher heb ik het gevoel dat hij zijn werken leven inblaast, alsof alles in beweging is’, verklaart de componist. ‘Een ander belangrijk effect wordt gevormd door klikklanken bij de blazers (…). Insecten en hun transformaties zijn belangrijk voor Escher; ik heb geprobeerd het geluid van lopende insecten uitvergroot weer te geven.’
De componist wil echter onderstrepen ‘dat de luisteraars geen lopende insecten of een blazende Escher voor zich hoeven te zien, maar in de muziek het mysterie en de schoonheid ervan horen. (…) De magie van de muziek geeft ons de gelegenheid om vrij te zijn in onze geest en in onze opvattingen over klank. (…) In dat opzicht heeft een klank op zichzelf geen vaste betekenis. Het poëtische aspect van de muziek begint daar waar het verstand plaatsmaakt voor de vibratie en het mysterie van de schoonheid.’
De beoogde wereldpremière van M.C. Escher’s Imagination door het Concertgebouworkest in december 2021 kon vanwege de pandemie niet doorgaan; de eerste uitvoering werd op 11 juni 2022 verzorgd door het Nederlands Philharmonisch Orkest. Naar aanleiding daarvan schreef Bas van Putten een zeer lezenswaardige recensie in De Groene Amsterdammer.
Het werk begint met mysterieuze ademklanken. ‘Bij Escher heb ik het gevoel dat hij zijn werken leven inblaast, alsof alles in beweging is’, verklaart de componist. ‘Een ander belangrijk effect wordt gevormd door klikklanken bij de blazers (…). Insecten en hun transformaties zijn belangrijk voor Escher; ik heb geprobeerd het geluid van lopende insecten uitvergroot weer te geven.’
De componist wil echter onderstrepen ‘dat de luisteraars geen lopende insecten of een blazende Escher voor zich hoeven te zien, maar in de muziek het mysterie en de schoonheid ervan horen. (…) De magie van de muziek geeft ons de gelegenheid om vrij te zijn in onze geest en in onze opvattingen over klank. (…) In dat opzicht heeft een klank op zichzelf geen vaste betekenis. Het poëtische aspect van de muziek begint daar waar het verstand plaatsmaakt voor de vibratie en het mysterie van de schoonheid.’
De beoogde wereldpremière van M.C. Escher’s Imagination door het Concertgebouworkest in december 2021 kon vanwege de pandemie niet doorgaan; de eerste uitvoering werd op 11 juni 2022 verzorgd door het Nederlands Philharmonisch Orkest. Naar aanleiding daarvan schreef Bas van Putten een zeer lezenswaardige recensie in De Groene Amsterdammer.
Manuel Falla (1867-1946)
Noches en los jardines de España
Het gaat om ‘impresiones, y nada más’ – impressies en verder niets –, zei de niet erg spraakzame Manuel de Falla eens laconiek over zijn Noches en los jardines de España (‘Nachten in de tuinen van Spanje’). Inderdaad zoekt men in dit werk tevergeefs naar een eraan ten grondslag liggend programma. De tuinen van het Moorse zomerpaleis in Granada – El Generalife – en de tuinen in de bergen van Córdoba veranderen in Falla’s compositie in droomlandschappen, in oorden vol geheimzinnige visioenen en herinneringen. De in Cádiz geboren componist vond zijn inspiratiebronnen in de natuur en cultuur van Spanje. Net als in veel landen van Europa had zich ook op het Iberische schiereiland in de tweede helft van de negentiende eeuw een gevoel van nationale trots ontwikkeld, waarvan niet alleen de muziek van Manuel de Falla getuigt, maar ook die van andere Spaanse componisten, zoals Isaac Albéniz en Enrique Granados. Maar naast een grote liefde voor de Spaanse volksmuziek koesterde Falla een affiniteit met het Franse impressionisme, hetgeen voor hem aanleiding vormde om zich voor langere tijd in Parijs te vestigen. In de multiculturele Franse metropool vond de componist snel aansluiting: hij verkeerde in de belangrijkste kunstenaarskringen van de stad en onderhield intensieve contacten met Claude Debussy en Maurice Ravel. Noches en los jardines de España dateert uit deze periode.
Het gaat om ‘impresiones, y nada más’ – impressies en verder niets –, zei de niet erg spraakzame Manuel de Falla eens laconiek over zijn Noches en los jardines de España (‘Nachten in de tuinen van Spanje’). Inderdaad zoekt men in dit werk tevergeefs naar een eraan ten grondslag liggend programma. De tuinen van het Moorse zomerpaleis in Granada – El Generalife – en de tuinen in de bergen van Córdoba veranderen in Falla’s compositie in droomlandschappen, in oorden vol geheimzinnige visioenen en herinneringen. De in Cádiz geboren componist vond zijn inspiratiebronnen in de natuur en cultuur van Spanje. Net als in veel landen van Europa had zich ook op het Iberische schiereiland in de tweede helft van de negentiende eeuw een gevoel van nationale trots ontwikkeld, waarvan niet alleen de muziek van Manuel de Falla getuigt, maar ook die van andere Spaanse componisten, zoals Isaac Albéniz en Enrique Granados. Maar naast een grote liefde voor de Spaanse volksmuziek koesterde Falla een affiniteit met het Franse impressionisme, hetgeen voor hem aanleiding vormde om zich voor langere tijd in Parijs te vestigen. In de multiculturele Franse metropool vond de componist snel aansluiting: hij verkeerde in de belangrijkste kunstenaarskringen van de stad en onderhield intensieve contacten met Claude Debussy en Maurice Ravel. Noches en los jardines de España dateert uit deze periode.
De Franse impressionisten waren zeer ontvankelijk voor invloeden uit vreemde culturen, waaraan zij belangrijke muzikale impulsen te danken hebben. Hoewel Falla veelvuldig gebruikmaakt van folkloristische elementen gaat hij er in de meeste van zijn werken toch zuinig mee om. In het eerste deel van Noches en los jardines de España zijn folkloristische elementen nauwelijks waar te nemen. Ook in het tweede en derde deel trachtte de componist elementen uit de Spaanse volksmuziek met een universele romantische klanktaal te versmelten.
De Franse impressionisten waren zeer ontvankelijk voor invloeden uit vreemde culturen, waaraan zij belangrijke muzikale impulsen te danken hebben. Hoewel Falla veelvuldig gebruikmaakt van folkloristische elementen gaat hij er in de meeste van zijn werken toch zuinig mee om. In het eerste deel van Noches en los jardines de España zijn folkloristische elementen nauwelijks waar te nemen. Ook in het tweede en derde deel trachtte de componist elementen uit de Spaanse volksmuziek met een universele romantische klanktaal te versmelten.
Modest Moesorgski:1839-1881
Schilderijen van een tentoonstelling
Noem een werk van Modest Moesorgski en de kans is groot dat een andere componist zich erover heeft ontfermd. De eerste was Nikolaj Rimski-Korsakov, die Moesorgski’s nalatenschap beheerde en de partituren toegankelijk maakte voor een breed publiek; wat niet alleen inhield dat hij nagelaten werken voltooide, maar ook dat hij ‘verbeteringen’ aanbracht.
Pas in de loop van de twintigste eeuw reconstrueerde men Moesorgski’s muziek op grond van de manuscripten, en bleek hoe accuraat diens stukken het leven van alledag weerspiegelden. Onder Rimski-Korsakovs flatterende schoonmaakwerk kwam een niet altijd even elegante wereld tevoorschijn, met harmonische ‘grofheden’ en (in de opera’s) stamelende, stotterende en lallende karakters.
In de negentiende eeuw en de belle époque wekte Moesorgski’s nadrukkelijke afkeer van romantisering bevreemding. De rauwe, compromisloze kwaliteiten van zijn muziek leerde men pas waarderen nadat men wereldoorlogen en beurscrises had doorstaan.
Moesorgski componeerde de pianosuite Schilderijen van een tentoonstelling in 1874, ter nagedachtenis aan de schilder Viktor Hartmann en diens volkse taferelen. Van de door Moesorgski verklankte schilderijen zijn er weinig bewaard gebleven, maar de beelden die hij oproept zijn evocatief genoeg.
Het werk begint met een ‘Promenade’, een thema dat herhaaldelijk terugkeert om de rondgang door de tentoonstelling te suggereren – en tevens om de vele contrasten in de muziek van een raamwerk of ‘lijst’ te voorzien.
Noem een werk van Modest Moesorgski en de kans is groot dat een andere componist zich erover heeft ontfermd. De eerste was Nikolaj Rimski-Korsakov, die Moesorgski’s nalatenschap beheerde en de partituren toegankelijk maakte voor een breed publiek; wat niet alleen inhield dat hij nagelaten werken voltooide, maar ook dat hij ‘verbeteringen’ aanbracht.
Pas in de loop van de twintigste eeuw reconstrueerde men Moesorgski’s muziek op grond van de manuscripten, en bleek hoe accuraat diens stukken het leven van alledag weerspiegelden. Onder Rimski-Korsakovs flatterende schoonmaakwerk kwam een niet altijd even elegante wereld tevoorschijn, met harmonische ‘grofheden’ en (in de opera’s) stamelende, stotterende en lallende karakters.
In de negentiende eeuw en de belle époque wekte Moesorgski’s nadrukkelijke afkeer van romantisering bevreemding. De rauwe, compromisloze kwaliteiten van zijn muziek leerde men pas waarderen nadat men wereldoorlogen en beurscrises had doorstaan.
Moesorgski componeerde de pianosuite Schilderijen van een tentoonstelling in 1874, ter nagedachtenis aan de schilder Viktor Hartmann en diens volkse taferelen. Van de door Moesorgski verklankte schilderijen zijn er weinig bewaard gebleven, maar de beelden die hij oproept zijn evocatief genoeg.
Het werk begint met een ‘Promenade’, een thema dat herhaaldelijk terugkeert om de rondgang door de tentoonstelling te suggereren – en tevens om de vele contrasten in de muziek van een raamwerk of ‘lijst’ te voorzien.
Ravels orkestratie is vooral een uitvergroting van Moesorgski’s pianoversie, met alle toegevoegde kleurnuances en accentueringen die je van een georkestreerd pianowerk mag verwachten.
Maar vaak ook is zijn instrumentatie zó inventief en contrastrijk dat de bijbehorende schilderijtitel overbodig wordt of zelfs in de weg staat.
Aan Goldenberg en Schmuyle, bijvoorbeeld, gaf Ravel een klankbeeld dat minstens evenveel zegt over zijn liefde voor jazz als over de joodse koopman op Hartmanns (en Moesorgski’s) schilderij.
In Bydlo vervangt hij Moesorgski’s forte-introductie door een aanzwellend crescendo, waardoor de naderende ossenkar zó tastbaar wordt dat je geen beeld of titel meer nodig hebt; het gaat om ‘iets’ wat dichterbij komt, en dat het een ossenkar is doet er nauwelijks toe.
Ravels orkestgeluid, kortom, staat op zichzelf – en om die reden componeerde hij hier en daar een paar extra maten of liet hij er soms een paar weg. Behalve Promenade klinken achtereenvolgens:
- Gnomus: een schets van een dwerg (volgens tijdgenoten Hartmanns ontwerp voor een notenkraker)
- Het oude kasteel: een middeleeuws kasteel met een musicerende troubadour
- Tuilerieën: spelende en ruziënde kinderen in de monumentale Franse tuinen
- Bydlo: een Poolse ossenkar
- Ballet van de kuikens in hun eierschalen: Hartmanns schets voor een decorontwerp bij een ballet
- "Samuel" Goldenberg en "Schmuyle": twee Poolse Joden
- Limoges, de markt: kibbelende vrouwen op een Franse markt
- Catacomben, Romeins graf: Hartmanns zelfportet te midden van geraamtes in een Parijse catacombe
- Cum mortuis in lingua mortua: met de doden in een dode taal
- De hut op kippenpoten: hier huist Baba Yaga, de Russische sprookjesheks
- De grote poort van Kiev: Hartmanns ontwerp voor een nooit gerealiseerde poort die een mislukte aanslag op de tsaar moest herdenken.
Ravels orkestratie is vooral een uitvergroting van Moesorgski’s pianoversie, met alle toegevoegde kleurnuances en accentueringen die je van een georkestreerd pianowerk mag verwachten.
Maar vaak ook is zijn instrumentatie zó inventief en contrastrijk dat de bijbehorende schilderijtitel overbodig wordt of zelfs in de weg staat.
Aan Goldenberg en Schmuyle, bijvoorbeeld, gaf Ravel een klankbeeld dat minstens evenveel zegt over zijn liefde voor jazz als over de joodse koopman op Hartmanns (en Moesorgski’s) schilderij.
In Bydlo vervangt hij Moesorgski’s forte-introductie door een aanzwellend crescendo, waardoor de naderende ossenkar zó tastbaar wordt dat je geen beeld of titel meer nodig hebt; het gaat om ‘iets’ wat dichterbij komt, en dat het een ossenkar is doet er nauwelijks toe.
Ravels orkestgeluid, kortom, staat op zichzelf – en om die reden componeerde hij hier en daar een paar extra maten of liet hij er soms een paar weg. Behalve Promenade klinken achtereenvolgens:
- Gnomus: een schets van een dwerg (volgens tijdgenoten Hartmanns ontwerp voor een notenkraker)
- Het oude kasteel: een middeleeuws kasteel met een musicerende troubadour
- Tuilerieën: spelende en ruziënde kinderen in de monumentale Franse tuinen
- Bydlo: een Poolse ossenkar
- Ballet van de kuikens in hun eierschalen: Hartmanns schets voor een decorontwerp bij een ballet
- "Samuel" Goldenberg en "Schmuyle": twee Poolse Joden
- Limoges, de markt: kibbelende vrouwen op een Franse markt
- Catacomben, Romeins graf: Hartmanns zelfportet te midden van geraamtes in een Parijse catacombe
- Cum mortuis in lingua mortua: met de doden in een dode taal
- De hut op kippenpoten: hier huist Baba Yaga, de Russische sprookjesheks
- De grote poort van Kiev: Hartmanns ontwerp voor een nooit gerealiseerde poort die een mislukte aanslag op de tsaar moest herdenken.
Biografie
Koninklijk Concertgebouworkest, orkest
Het Koninklijk Concertgebouworkest wordt wereldwijd geroemd om zijn uitvoeringen van Mahler en Bruckner en langlopende concerttradities als de Passieuitvoering en de Kerstmatinee. Sinds de oprichting in 1888 werkt het orkest met de meest vooraanstaande dirigenten en solisten. Componisten als Richard Strauss, Gustav Mahler en Igor Stravinsky dirigeerden meermaals het Concertgebouworkest; nog steeds werkt het orkest veelvuldig samen met hedendaagse componisten.
Bij de geroemde klank van het orkest speelt de bijzondere akoestiek van Het Concertgebouw een belangrijke rol. Bepalend is ook de invloed van de orkestmusici, en van de tot nu toe zeven chef-dirigenten: Willem Kes, Willem Mengelberg, Eduard van Beinum, Bernard Haitink, Riccardo Chailly, Mariss Jansons en Daniele Gatti. In 2022 maakte het orkest bekend dat Klaus Mäkelä in september 2027 de achtste chef-dirigent wordt.
Bij het honderdjarig jubileum kreeg het orkest het predicaat Koninklijk. Hare Majesteit Koningin Máxima is beschermvrouwe. Met zo’n 80 concerten in Het Concertgebouw en 40 op andere belangrijke podia bereikt het orkest jaarlijks 250.000 concertbezoekers wereldwijd. Dat bereik wordt verveelvoudigd door video’s, streams, radio- en tv-uitzendingen en cd’s en dvd’s op onder meer het label RCO Live.
De Academie van het Concertgebouworkest leidt talentvolle jonge musici op voor het orkestvak. In het zomerproject Concertgebouworkest Young komen verborgen talenten van 14 tot en met 17 jaar uit heel Europa samen.
Het Concertgebouworkest is dankbaar voor de financiële steun van het ministerie van OCW, de gemeente Amsterdam, global partners ING, Unilever en Booking.com, sponsoren, fondsen en vele donateurs wereldwijd. Het grootste deel van de eigen inkomsten komt uit concertopbrengsten in binnen- en buitenland.
Bekijk hier alle musici van het Koninklijk Concertgebouworkest
Klaus Mäkelä, dirigent
Klaus Mäkelä is chef-dirigent van het Oslo Filharmonisch Orkest sinds 2020 en muziekdirecteur van het Orchestre de Paris sinds 2021.
In 2022 maakte het Concertgebouworkest bekend dat hij in 2027 de achtste chef-dirigent van het orkest wordt. Tegelijkertijd begint hij dan als music director van het Chicago Symphony Orchestra.
De Finse dirigent heeft een exclusief contract met Decca Classics, waarvoor hij met het Oslo Filharmonisch Orkest onder meer alle symfonieën van Sibelius en de nrs. 4, 5 en 6 van Sjostakovitsj opnam en met het Orchestre de Paris twee albums gewijd aan de Ballets Russes-werken van Debussy en Stravinsky.
Met het Oslo Filharmonisch Orkest reisde Klaus Mäkelä onder meer door Oost-Azië. Bij het Orchestre de Paris ligt de focus op Franse componisten en nieuwe muziek tijdens concerten in heel Europa en op tournee in Azië. Bij het Concertgebouworkest werd Klaus Mäkelä na zijn overtuigende debuut in september 2020 binnen twee jaar viermaal teruggevraagd, waarna hij benoemd werd tot toekomstig chef-dirigent.
Dit seizoen leidt hij onder meer de Kerstmatinee en het Annual Gala, dirigeert hij Mahlers symfonieën nr. 1 en 8 en start hij een Schumann-cyclus. Vorige maand tourden orkest en dirigent samen door de Verenigde Staten.
Als gastdirigent keert Klaus Mäkelä in seizoen 2024/2025 terug bij onder meer de Berliner Philharmoniker en The Cleveland Orchestra en maakt hij zijn debuut bij de Wiener Philharmoniker. Als cellist speelt hij bij gelegenheid samen met leden van het Concertgebouworkest en zijn orkesten in Oslo en Parijs, en speelt hij iedere zomer op het Verbier Festival.
Klaus Mäkelä studeerde orkestdirectie aan de Sibelius-Academie in Helsinki bij Jorma Panula en cello bij Marko Ylönen, Timo Hanhinen en Hannu Kiiski.
Javier Perianes, piano
Javier Perianes soleert bij beroemde gezelschappen over de hele wereld, zoals de Wiener Philharmoniker, het Gewandhausorchester Leipzig, de orkesten van Chicago, Boston, Cleveland, San Francisco, New York en Los Angeles, het Orchestre de Paris, het Mahler Chamber Orchestra en het Budapest Festival Orchestra. Met het Sydney Symphony Orchestra werkt hij aan een complete cyclus van Beethovens pianoconcerten.
Bij het Concertgebouworkest soleerde hij op 1 februari 2016 – in Madrid onder Semyon Bychkov – in Beethovens Vijfde pianoconcert, en keerde hij afgelopen januari terug voor Noches en los jardines de España van Falla onder leiding van Klaus Mäkelä.
Andere highlights in het vorige seizoen waren de Amerikaanse en Canadese premières van Jimmy López Bellido’s Ephemerae met The Philadelphia Orchestra respectievelijk het Orchestre Symphonique de Montréal, en de wereldpremière van een nieuw pianoconcert van Francisco Coll met het London Philharmonic Orchestra. Naast zijn orkestuitnodigingen geeft Javier Perianes wereldwijd solorecitals en speelt hij kamermuziek met altvioliste Tabea Zimmermann en het Quiroga Quartet.
De Spaanse pianist ontving in 2012 de Nationale Muziekprijs van Spanje en werd in 2019 door de International Classical Music Awards uitgeroepen tot Musician of the Year. Javier Perianes nam werken op van Schubert, Chopin, Mendelssohn, Debussy, Ravel, Bartók en van Spaanse componisten onder wie Mompou, Falla, Granados en Turina. Een album met de late werken van Debussy waarop hij de Cellosonate vertolkt samen met Jean-Guihen Queyras won in 2019 een Gramophone Award.
In de Kleine Zaal maakt Javier Perianes vandaag zijn debuut.