Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
interview

Klaus Mäkelä: ‘Ik word gewoon ontzettend gelukkig van foto’s maken’

door Martijn Voorvelt
18 dec. 2023 18 december 2023

Dirigent en kunstliefhebber Klaus Mäkelä is steeds vaker in Amsterdam te zien. Wandelend door de stad vertelt de toekomstige chef-dirigent van het Concertgebouworkest onder meer over beeldende kunst, fotograferen en de concerten die hij in januari en februari dirigeert – mét zijn camera op zak.

  • Klaus Mäkelä

    Foto: Marco Borggreve

    Klaus Mäkelä

    Foto: Marco Borggreve

  • Klaus Mäkelä

    Foto: Marco Borggreve

    Klaus Mäkelä

    Foto: Marco Borggreve

  • Klaus Mäkelä

    Foto: Marco Borggreve

    Klaus Mäkelä

    Foto: Marco Borggreve

  • Klaus Mäkelä

    Foto: Marco Borggreve

    Klaus Mäkelä

    Foto: Marco Borggreve

Deze maand geeft het Concertgebouw­orkest onder leiding van artistiek partner Klaus Mäkelä twee concerten die veel weghebben van een expositie. Dat is geen toeval, want de Finse dirigent is gek op beeldende kunst. Laat hij zich daardoor inspireren? Hoe vertaalt visuele kunst zich in klank? We bespreken het tijdens een wandeling door de stad. Maar eerst moet de dirigent nog even naar zijn hotel­kamer om zijn fotocamera te pakken. Want Mäkelä fotografeert graag, en vandaag is het licht perfect. We bekijken Amsterdam door de ogen van de toekomstige chef-dirigent.

‘Het is een Leica M11, kijk maar. Wat er mooi aan is, is dat het een nieuwe en digitale camera is maar wel met oude technologie in die zin dat je alles zelf moet instellen.’
Je moet dus goed weten wat je doet. ‘Of je moet gewoon veel geluk hebben.’ Snel schiet de dirigent een plaatje vanuit de Rijksmuseumtunnel. ‘Het is eigenlijk een soort dagboek. Ik ben voortdurend op reis en dan is mijn camera fijn gezelschap. Ik heb grote bewondering voor échte fotografen en kan me daar met geen mogelijkheid mee meten, maar ik word gewoon ontzettend gelukkig van foto’s maken. Het is een manier om je herinneringen vast te leggen. Ik deed het al langer, maar sinds een paar jaar heb ik een betere camera en kan ik me er serieuzer op toeleggen. Het liefst fotografeer ik mensen. Bijvoorbeeld als ik op tournee ben…’ We lopen inmiddels door de Nieuwe ­Spiegelstraat en onze aandacht wordt afgeleid door de uitbundige etalages met antiek. Mooi, maar Klaus Mäkelä heeft meer met vintage twintigste-eeuws design; hij laat een foto zien van zijn grootvader in de iconische bolstoel van de Finse ontwerper Eero Aarnio.

‘Een expositie die met veel zorg gecureerd is, werkt net als een aandachtig geprogrammeerd concert’

 

Deze maand geeft het Concertgebouw­orkest onder leiding van artistiek partner Klaus Mäkelä twee concerten die veel weghebben van een expositie. Dat is geen toeval, want de Finse dirigent is gek op beeldende kunst. Laat hij zich daardoor inspireren? Hoe vertaalt visuele kunst zich in klank? We bespreken het tijdens een wandeling door de stad. Maar eerst moet de dirigent nog even naar zijn hotel­kamer om zijn fotocamera te pakken. Want Mäkelä fotografeert graag, en vandaag is het licht perfect. We bekijken Amsterdam door de ogen van de toekomstige chef-dirigent.

‘Het is een Leica M11, kijk maar. Wat er mooi aan is, is dat het een nieuwe en digitale camera is maar wel met oude technologie in die zin dat je alles zelf moet instellen.’
Je moet dus goed weten wat je doet. ‘Of je moet gewoon veel geluk hebben.’ Snel schiet de dirigent een plaatje vanuit de Rijksmuseumtunnel. ‘Het is eigenlijk een soort dagboek. Ik ben voortdurend op reis en dan is mijn camera fijn gezelschap. Ik heb grote bewondering voor échte fotografen en kan me daar met geen mogelijkheid mee meten, maar ik word gewoon ontzettend gelukkig van foto’s maken. Het is een manier om je herinneringen vast te leggen. Ik deed het al langer, maar sinds een paar jaar heb ik een betere camera en kan ik me er serieuzer op toeleggen. Het liefst fotografeer ik mensen. Bijvoorbeeld als ik op tournee ben…’ We lopen inmiddels door de Nieuwe ­Spiegelstraat en onze aandacht wordt afgeleid door de uitbundige etalages met antiek. Mooi, maar Klaus Mäkelä heeft meer met vintage twintigste-eeuws design; hij laat een foto zien van zijn grootvader in de iconische bolstoel van de Finse ontwerper Eero Aarnio.

‘Een expositie die met veel zorg gecureerd is, werkt net als een aandachtig geprogrammeerd concert’

 

  • Roker op de Kloveniersburgwal

    foto: Klaus Mäkelä

    Roker op de Kloveniersburgwal

    foto: Klaus Mäkelä

  • Museumplein

    foto: Klaus Mäkelä

    Museumplein

    foto: Klaus Mäkelä

  • Willemsparkweg

    foto: Klaus Mäkelä

    Willemsparkweg

    foto: Klaus Mäkelä

  • Roker op de Kloveniersburgwal

    foto: Klaus Mäkelä

    Roker op de Kloveniersburgwal

    foto: Klaus Mäkelä

  • Museumplein

    foto: Klaus Mäkelä

    Museumplein

    foto: Klaus Mäkelä

  • Willemsparkweg

    foto: Klaus Mäkelä

    Willemsparkweg

    foto: Klaus Mäkelä

Het gesprek komt terug op reizen. ‘Iets anders wat ik graag doe als ik op tournee ben is musea bezoeken. Ben je naar de Vermeer-tentoonstelling in het Rijksmuseum geweest? Ik vond het ontroerend. Maar het gekke is dat het zo groot gemaakt werd in de pers, ‘de tentoonstelling van je leven’ – het gaat zo tegen het karakter van de schilderijen in, die zijn zo intiem en subtiel. Vermeer heeft niets met grandeur te maken.’

Mäkelä maakte meer dan eens de vergelijking tussen een concertprogramma en een expositie. Is er recent een ­expositie geweest die hem geïnspireerd heeft?
‘Pas geleden nog was ik op het Lucerne Festival met het Oslo Filharmonisch Orkest, en bezocht ik het Rosengart-­museum. Daar hebben ze een heel interessante manier van cureren. Eerst loop je langs pakweg 25 Picasso’s. Dan ga je naar beneden, daar zie je wel zestig schilderijen van Paul Klee. Maar op de bovenste verdieping kom je plotseling terecht in een bijzondere selectie die Picasso in perspectief zet – met een Miró en een Mo­digliani, een Cézanne en een Monet... Heel interessant! Dat inspireert, want een expositie die met veel zorg gecureerd is, werkt net als een aandachtig geprogrammeerd concert. Natuurlijk is het grote verschil dat je in een concert niet je eigen route kunt kiezen…’

En je moet je tijd uitzitten.
‘Precies! En daarom is onze verantwoordelijkheid als programmeurs nóg groter. In Luzern bijvoorbeeld zag ik beneden een heel opvallende Picasso, die in zekere zin mijn hele museum­bezoek bepaalde. Waar plaats je zo’n centraal werk in het concert­programma? Aan het begin, aan het eind? Daar moet je goed over nadenken.’

Op 11 en 12 januari neemt Klaus Mäkelä de vergelijking heel letterlijk. Hij leidt dan het Concertgebouworkest in een programma dat opent met Hawar Tawfiqs opdrachtwerk M.C. Escher’s Imagination, geïnspireerd door Nederlandse beeldende kunst, en culmineert in Moesorgski’s Schilderijen van een tentoonstelling. ‘Ik hou erg van het concept van dat werk, met de Promenades tussendoor, en de overgangen tussen al die verschillende scènes. En het past zo mooi bij Noches en los jardines de España van Manuel de Falla. Een prachtig stuk, dat ik nog niet eerder gedirigeerd heb. Het zijn een soort ansichtkaarten – drie impressionistische afbeeldingen van tuinen. Javier Perianes is de perfecte pianist hiervoor; de muziek zit in zijn DNA. Ik heb samen met hem de tuinen bezocht van het Alhambra in Granada.’

Ondertussen lopen we langs het foto­grafiemuseum FOAM aan de Keizers­gracht. ‘Gaan we naar binnen?’ We twijfelen. ‘Volgende keer!’

‘Er is geen enkel orkest dat zo als zichzelf klinkt – en blijft klinken’

Moeten de stukken op één programma naast the­matische niet ook muzikale overeenkomsten hebben?
‘Toen ik jong was en concertprogramma’s begon samen te stellen, zei een oudere collega eens dat je in principe alles met alles kunt combineren, als de tijdsduurverhoudingen maar kloppen. Da’s natuurlijk een beetje provocatief, maar er zit wel iets in. In elk geval hoef je niet alleen stukken bij elkaar te zetten die bij elkaar passen, maar kun je ook keiharde botsingen creëren. In feite doen we dat in februari met Thomas Larcher. Zijn Tweede symfonie, volgens mij het meesterwerk van deze eeuw, bevat van zichzelf al het hele scala van de meest brute, angstwekkende geluiden tot hemelse momenten. Als we dat samenvoegen met aan de ene kant Mozarts heerlijke Klarinetconcert, en aan de andere kant Mahlers Tiende symfonie, die me altijd doet denken aan apocalyptische visioenen zoals bij Hiëronymus Bosch of Pieter Bruegel… dan hebben we de hemel en de hel verenigd vanuit een Oosten­rijks perspectief.’

Hoe klinkt dat Oostenrijkse perspectief?
‘In mijn oren is Larcher een typisch Oosten­rijkse componist, zoals Mozart en Mahler dat ook waren. Maar waar zit hem dat in? Ik denk dat dat te maken heeft met een zoektocht naar een bepaalde esthe­tiek, die ze deels door hun opleiding meekrijgen, en die deels in hun DNA zit. Eigenlijk net zoals het Concertgebouworkest altijd die typische klank blijft houden omdat alle musici hetzelfde klank­ideaal hebben, ongeacht waar ze vandaan komen. Er is geen enkel orkest dat zo als zichzelf klinkt – en blijft klinken.’

Klaus Mäkelä in negen dilemma’s

Beeld / Geluid
Dag 
/ Nacht ('avond, eigenlijk')
Zomer / Winter ('Ik ben een Fin')
Koffie
/ thee
Blauw / Rood
Cello / Orkest ('omdat er ook cello's in zitten')
Zee
/ Bergen ('Ik word steeds meer naar de bergen toe getrokken')
Stad / Land
Foto / Schilderij

 
We komen bij de Oudemanhuispoort, het voormalige gasthuis voor ouderen, waar nu de Universiteit van Amsterdam gevestigd is. Mäkelä: ‘Wist je dat Verdi een tehuis voor gepensioneerde musici heeft opgericht? Blijkbaar bestaat het nog steeds. Iemand vroeg me ooit: wat is het beste werk van Verdi? Ik dacht: Nabucco misschien, of Simon Boccanegra? Maar nee, hij bedoelde dat tehuis.’

De Staalstraat wemelt van de visuele ­details. De dirigent kiekt een bijzonder portiek.
‘Iemand die vaak opbouwend commentaar geeft op mijn foto’s is [de fotograaf] Marco Borggreve. Hij zei een keer dat je moet focussen op datgene wat je wilt fotograferen, de rest moet je zo veel mogelijk wegsnijden. Iets wat heel moeilijk is – ik spreek nu als een complete amateur natuurlijk – is kadreren, het vinden van de vorm. Voor componisten geldt hetzelfde. Dat is precies waar Sibelius zo goed in was. Hij schreef zelden overbodige noten, en als hij dat wel deed, bleef hij reviseren tot alles klopte. Echt élke noot heeft een functie. Hee, dat is het operagebouw!’

‘Over reviseren gesproken. Toen we [in september] Mahlers Derde symfonie repeteerden, had ik op een gegeven moment de partituur van Willem Mengelberg voor me. Op een bepaald punt was de trompet te zwak. Daarom zijn in die partituur hobo’s toegevoegd. En ik dacht: dat is ongelofelijk, die toevoeging heeft Mahler hier gedaan, op deze plek, in deze zaal!’

Het gesprek komt terug op reizen. ‘Iets anders wat ik graag doe als ik op tournee ben is musea bezoeken. Ben je naar de Vermeer-tentoonstelling in het Rijksmuseum geweest? Ik vond het ontroerend. Maar het gekke is dat het zo groot gemaakt werd in de pers, ‘de tentoonstelling van je leven’ – het gaat zo tegen het karakter van de schilderijen in, die zijn zo intiem en subtiel. Vermeer heeft niets met grandeur te maken.’

Mäkelä maakte meer dan eens de vergelijking tussen een concertprogramma en een expositie. Is er recent een ­expositie geweest die hem geïnspireerd heeft?
‘Pas geleden nog was ik op het Lucerne Festival met het Oslo Filharmonisch Orkest, en bezocht ik het Rosengart-­museum. Daar hebben ze een heel interessante manier van cureren. Eerst loop je langs pakweg 25 Picasso’s. Dan ga je naar beneden, daar zie je wel zestig schilderijen van Paul Klee. Maar op de bovenste verdieping kom je plotseling terecht in een bijzondere selectie die Picasso in perspectief zet – met een Miró en een Mo­digliani, een Cézanne en een Monet... Heel interessant! Dat inspireert, want een expositie die met veel zorg gecureerd is, werkt net als een aandachtig geprogrammeerd concert. Natuurlijk is het grote verschil dat je in een concert niet je eigen route kunt kiezen…’

En je moet je tijd uitzitten.
‘Precies! En daarom is onze verantwoordelijkheid als programmeurs nóg groter. In Luzern bijvoorbeeld zag ik beneden een heel opvallende Picasso, die in zekere zin mijn hele museum­bezoek bepaalde. Waar plaats je zo’n centraal werk in het concert­programma? Aan het begin, aan het eind? Daar moet je goed over nadenken.’

Op 11 en 12 januari neemt Klaus Mäkelä de vergelijking heel letterlijk. Hij leidt dan het Concertgebouworkest in een programma dat opent met Hawar Tawfiqs opdrachtwerk M.C. Escher’s Imagination, geïnspireerd door Nederlandse beeldende kunst, en culmineert in Moesorgski’s Schilderijen van een tentoonstelling. ‘Ik hou erg van het concept van dat werk, met de Promenades tussendoor, en de overgangen tussen al die verschillende scènes. En het past zo mooi bij Noches en los jardines de España van Manuel de Falla. Een prachtig stuk, dat ik nog niet eerder gedirigeerd heb. Het zijn een soort ansichtkaarten – drie impressionistische afbeeldingen van tuinen. Javier Perianes is de perfecte pianist hiervoor; de muziek zit in zijn DNA. Ik heb samen met hem de tuinen bezocht van het Alhambra in Granada.’

Ondertussen lopen we langs het foto­grafiemuseum FOAM aan de Keizers­gracht. ‘Gaan we naar binnen?’ We twijfelen. ‘Volgende keer!’

‘Er is geen enkel orkest dat zo als zichzelf klinkt – en blijft klinken’

Moeten de stukken op één programma naast the­matische niet ook muzikale overeenkomsten hebben?
‘Toen ik jong was en concertprogramma’s begon samen te stellen, zei een oudere collega eens dat je in principe alles met alles kunt combineren, als de tijdsduurverhoudingen maar kloppen. Da’s natuurlijk een beetje provocatief, maar er zit wel iets in. In elk geval hoef je niet alleen stukken bij elkaar te zetten die bij elkaar passen, maar kun je ook keiharde botsingen creëren. In feite doen we dat in februari met Thomas Larcher. Zijn Tweede symfonie, volgens mij het meesterwerk van deze eeuw, bevat van zichzelf al het hele scala van de meest brute, angstwekkende geluiden tot hemelse momenten. Als we dat samenvoegen met aan de ene kant Mozarts heerlijke Klarinetconcert, en aan de andere kant Mahlers Tiende symfonie, die me altijd doet denken aan apocalyptische visioenen zoals bij Hiëronymus Bosch of Pieter Bruegel… dan hebben we de hemel en de hel verenigd vanuit een Oosten­rijks perspectief.’

Hoe klinkt dat Oostenrijkse perspectief?
‘In mijn oren is Larcher een typisch Oosten­rijkse componist, zoals Mozart en Mahler dat ook waren. Maar waar zit hem dat in? Ik denk dat dat te maken heeft met een zoektocht naar een bepaalde esthe­tiek, die ze deels door hun opleiding meekrijgen, en die deels in hun DNA zit. Eigenlijk net zoals het Concertgebouworkest altijd die typische klank blijft houden omdat alle musici hetzelfde klank­ideaal hebben, ongeacht waar ze vandaan komen. Er is geen enkel orkest dat zo als zichzelf klinkt – en blijft klinken.’

Klaus Mäkelä in negen dilemma’s

Beeld / Geluid
Dag 
/ Nacht ('avond, eigenlijk')
Zomer / Winter ('Ik ben een Fin')
Koffie
/ thee
Blauw / Rood
Cello / Orkest ('omdat er ook cello's in zitten')
Zee
/ Bergen ('Ik word steeds meer naar de bergen toe getrokken')
Stad / Land
Foto / Schilderij

 
We komen bij de Oudemanhuispoort, het voormalige gasthuis voor ouderen, waar nu de Universiteit van Amsterdam gevestigd is. Mäkelä: ‘Wist je dat Verdi een tehuis voor gepensioneerde musici heeft opgericht? Blijkbaar bestaat het nog steeds. Iemand vroeg me ooit: wat is het beste werk van Verdi? Ik dacht: Nabucco misschien, of Simon Boccanegra? Maar nee, hij bedoelde dat tehuis.’

De Staalstraat wemelt van de visuele ­details. De dirigent kiekt een bijzonder portiek.
‘Iemand die vaak opbouwend commentaar geeft op mijn foto’s is [de fotograaf] Marco Borggreve. Hij zei een keer dat je moet focussen op datgene wat je wilt fotograferen, de rest moet je zo veel mogelijk wegsnijden. Iets wat heel moeilijk is – ik spreek nu als een complete amateur natuurlijk – is kadreren, het vinden van de vorm. Voor componisten geldt hetzelfde. Dat is precies waar Sibelius zo goed in was. Hij schreef zelden overbodige noten, en als hij dat wel deed, bleef hij reviseren tot alles klopte. Echt élke noot heeft een functie. Hee, dat is het operagebouw!’

‘Over reviseren gesproken. Toen we [in september] Mahlers Derde symfonie repeteerden, had ik op een gegeven moment de partituur van Willem Mengelberg voor me. Op een bepaald punt was de trompet te zwak. Daarom zijn in die partituur hobo’s toegevoegd. En ik dacht: dat is ongelofelijk, die toevoeging heeft Mahler hier gedaan, op deze plek, in deze zaal!’

  • Klaus Mäkelä

    Foto: Marco Borggreve

    Klaus Mäkelä

    Foto: Marco Borggreve

  • Klaus Mäkelä

    Foto: Marco Borggreve

    Klaus Mäkelä

    Foto: Marco Borggreve

Klaus Mäkelä is zich sterk bewust van de rijke traditie waar hij nu zelf deel van uitmaakt. Zijn eerste seizoen als artistiek partner ligt achter ons, dit seizoen werkt hij acht weken met het orkest.
‘Wat heel fijn is, is dat we elkaar al best goed hebben leren kennen voordat we bij wijze van spreken de verloving tekenden. Daardoor kunnen we inmiddels al relatief diep gaan. Er zijn weken dat we veel bezig zijn met een bepaald aspect – zoals een manier van samenspelen, of het zoeken naar een specifieke kleur. Andere weken laat ik het wat meer gaan, en luister ik meer naar het orkest. Het is een balans, zoals in een gesprek, waarbij je luistert en tegelijkertijd spreekt.’

‘Ik moet in wezen drie verschillende dirigenten zijn’

Naast artistiek partner van het Concertgebouworkest is Mäkelä chef-dirigent in Parijs en Oslo. Hoe gaat hij om met drie zulke substantiële betrekkingen?
‘Het is een inspirerende uitdaging, want de drie orkesten zijn heel verschillend, zowel wat hun historie en karakter betreft als de gemeenschap waar ze deel van uitmaken. Voor ieder orkest moet ik dus een ander artistiek profiel creëren. Ik hou natuurlijk rekening met wat het orkest zelf meeneemt, en binnen dat kader geef ik aan wat we gaan spelen en waarom. Daarnaast hebben deze orkesten alle drie een heel andere manier van leidinggeven nodig. Ik leer hier ongelofelijk veel van, want ik moet in wezen drie verschillende dirigenten zijn – en tegelijkertijd mezelf niet kwijtraken.’

Welke manier van leidinggeven heeft het Concertgebouworkest nodig?
‘Als dirigent moet je mensen aanmoedigen tot het uiterste te gaan, maar wel voorzichtig, zonder te veel druk. Vaak gebeuren de beste dingen op momenten dat je er geen erg in hebt. Bij dit orkest duurt het soms een tijdje – deze musici moet je de ruimte geven. Maar het voordeel is dat ik ze steeds beter ken. En als je de mensen kent en vertrouwt is het zo veel makkelijker! Je slaat de smalltalk over en kunt meteen ter zake komen, je weet ongeveer wat je kunt verwachten en wat er verbeterd moet worden... Het is echt een win-winsituatie.’

Veel ruimte om als gastdirigent andere ­orkesten te leren kennen is er dus niet meer.
‘Klopt, maar dat is ook de bedoeling. Ik had het gevoel dat ik genoeg had rond­gerend.’

Klaus Mäkelä is zich sterk bewust van de rijke traditie waar hij nu zelf deel van uitmaakt. Zijn eerste seizoen als artistiek partner ligt achter ons, dit seizoen werkt hij acht weken met het orkest.
‘Wat heel fijn is, is dat we elkaar al best goed hebben leren kennen voordat we bij wijze van spreken de verloving tekenden. Daardoor kunnen we inmiddels al relatief diep gaan. Er zijn weken dat we veel bezig zijn met een bepaald aspect – zoals een manier van samenspelen, of het zoeken naar een specifieke kleur. Andere weken laat ik het wat meer gaan, en luister ik meer naar het orkest. Het is een balans, zoals in een gesprek, waarbij je luistert en tegelijkertijd spreekt.’

‘Ik moet in wezen drie verschillende dirigenten zijn’

Naast artistiek partner van het Concertgebouworkest is Mäkelä chef-dirigent in Parijs en Oslo. Hoe gaat hij om met drie zulke substantiële betrekkingen?
‘Het is een inspirerende uitdaging, want de drie orkesten zijn heel verschillend, zowel wat hun historie en karakter betreft als de gemeenschap waar ze deel van uitmaken. Voor ieder orkest moet ik dus een ander artistiek profiel creëren. Ik hou natuurlijk rekening met wat het orkest zelf meeneemt, en binnen dat kader geef ik aan wat we gaan spelen en waarom. Daarnaast hebben deze orkesten alle drie een heel andere manier van leidinggeven nodig. Ik leer hier ongelofelijk veel van, want ik moet in wezen drie verschillende dirigenten zijn – en tegelijkertijd mezelf niet kwijtraken.’

Welke manier van leidinggeven heeft het Concertgebouworkest nodig?
‘Als dirigent moet je mensen aanmoedigen tot het uiterste te gaan, maar wel voorzichtig, zonder te veel druk. Vaak gebeuren de beste dingen op momenten dat je er geen erg in hebt. Bij dit orkest duurt het soms een tijdje – deze musici moet je de ruimte geven. Maar het voordeel is dat ik ze steeds beter ken. En als je de mensen kent en vertrouwt is het zo veel makkelijker! Je slaat de smalltalk over en kunt meteen ter zake komen, je weet ongeveer wat je kunt verwachten en wat er verbeterd moet worden... Het is echt een win-winsituatie.’

Veel ruimte om als gastdirigent andere ­orkesten te leren kennen is er dus niet meer.
‘Klopt, maar dat is ook de bedoeling. Ik had het gevoel dat ik genoeg had rond­gerend.’

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.