Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertprogramma

Concertprogramma

Het Middagconcert: Emmanuel Pahud, Jonathan Manson en Trevor Pinnock met Bach

Het Middagconcert: Emmanuel Pahud, Jonathan Manson en Trevor Pinnock met Bach

Kleine Zaal
18 februari 2024
16.00 uur

Print dit programma

Emmanuel Pahud fluit
Jonathan Manson cello
Trevor Pinnock klavecimbel

Dit concert maakt deel uit van de serie Het Middagconcert.

Ook interessant:
Een stapje dichter bij het raadsel Bach
Klavecinist/dirigent Trevor Pinnock: ‘Ik laat iets graag een tijdje sudderen in mijn oven’

Johann Sebastian Bach (1685-1750)

Sonate in e kl.t., BWV 1034 (1724)
voor fluit en basso continuo
Allegro ma non tanto
Allegro
Andante
Allegro

Sonate in b kl.t., BWV 1030 (1735)
voor fluit en klavecimbel
Andante
Largo e dolce
Presto – Allegro

Suite nr. 1 in G gr.t., BWV 1007 (1720)
voor cello solo
Prelude
Allemande
Courante
Sarabande
Menuet I
Menuet II
Gigue

Sonate in E gr.t., BWV 1035 (1741)
voor fluit en basso continuo
Adagio ma non tanto
Allegro
Siciliano
Allegro assai

er is geen pauze
einde ± 17.15 uur

Kleine Zaal 18 februari 2024 16.00 uur

Emmanuel Pahud fluit
Jonathan Manson cello
Trevor Pinnock klavecimbel

Dit concert maakt deel uit van de serie Het Middagconcert.

Ook interessant:
Een stapje dichter bij het raadsel Bach
Klavecinist/dirigent Trevor Pinnock: ‘Ik laat iets graag een tijdje sudderen in mijn oven’

Johann Sebastian Bach (1685-1750)

Sonate in e kl.t., BWV 1034 (1724)
voor fluit en basso continuo
Allegro ma non tanto
Allegro
Andante
Allegro

Sonate in b kl.t., BWV 1030 (1735)
voor fluit en klavecimbel
Andante
Largo e dolce
Presto – Allegro

Suite nr. 1 in G gr.t., BWV 1007 (1720)
voor cello solo
Prelude
Allemande
Courante
Sarabande
Menuet I
Menuet II
Gigue

Sonate in E gr.t., BWV 1035 (1741)
voor fluit en basso continuo
Adagio ma non tanto
Allegro
Siciliano
Allegro assai

er is geen pauze
einde ± 17.15 uur

Toelichting

Johann Sebastian Bach 1685-1750

Het Middagconcert: Emmanuel Pahud, Jonathan Manson en Trevor Pinnock met Bach

door Marcel Bijlo

Dit programma laat horen hoeveel affiniteit Johann Sebastian Bach had met de instrumenten waarvoor hij componeerde, maar ook hoe moeilijk hij het zijn musici soms kon maken. Hoe goed Bach het idioom van alle instrumenten van zijn tijd ook beheerste, het is niet altijd duidelijk welke bezetting hij in eerste instantie voor ogen had. Dit komt bij Bach veel vaker voor dan bij andere componisten van zijn tijd, omdat hij zijn muziek veelvuldig hergebruikte om haar in een andere context – met andere musici, en dus soms ook met andere instrumenten – opnieuw te kunnen uitvoeren. Het ligt er dan maar helemaal aan welke versies er bewaard gebleven zijn.

Reconstructies

In tegenstelling tot bijvoorbeeld Antonio Vivaldi publiceerde Bach geen opusnummers met grote hoeveelheden concerten of sonates. Zijn muziek is hoofdzakelijk in manuscripten overgeleverd. Die konden van Bachs eigen hand zijn, maar waren meestal kopieën die hij bijvoorbeeld door zijn zoons of leerlingen liet maken als hij bepaalde stukken weer eens ter hand wilde nemen. Dan keek hij er altijd nog naar en veranderde dingen. Zo kennen we, behalve van de twee vioolconcerten en het dubbelconcert voor twee violen, van zijn soloconcerten geen autograaf van een mogelijke eerste versie. We moeten geregeld aan het reconstrueren en interpreteren slaan als we bijvoorbeeld van een stuk dat we kennen als klavecimbelconcert, maar waarvan we veronderstellen dat Bach het oorspronkelijk bedoelde voor viool of hobo, een versie willen maken die op een van deze instrumenten goed speelbaar is. Maar luisterend naar Bachs drie fluit­sonates op dit programma krijgen we toch echt de indruk dat Bach deze muziek alléén voor fluit bedoeld kan hebben.

Fluitsonates

Het programma begint en eindigt met een sonate voor fluit en basso continuo. Beide stukken zijn vierdelig en openen met een gedragen, langzaam deel. De snelle delen van beide sonates vergen het uiterste aan virtuositeit van de fluitist en het lijkt soms wel alsof Bach vergeet dat een fluitist af en toe ook adem moet halen.

De driedelige sonate voor fluit en obligaat klavecimbel is in alle opzichten bijzonder. BWV 1030, met klavecimbel maar zonder cello, opent niet met een snel of langzaam deel maar met een Andante, een gemiddeld tempo. Bach week vaker af van de muzikale conventies van zijn tijd, maar de manier waarop hij dat hier deed was wel héél rigoureus. Barokmuziek is doordrenkt van het verschijnsel herhaling: in vrijwel alle instrumentale muziek van de achttiende eeuw worden secties herhaald en bij de herhaling voorzien van versieringen. Maar Bach herhaalt helemaal niets in dit eerste sonatedeel. In plaats van twee thema’s gebruikt hij er drie, en die horen we weliswaar meerdere keren, maar steeds in een andere context. De manier waarop Bach moduleert is bovendien heel ongebruikelijk voor een compositie uit, vermoedelijk, 1735. De fluitpartij krijgt gezelschap van de rechterhand op het klavecimbel, de linkerhand speelt de baspartij. Het derde deel van de sonate, het enige snelle deel, is verdeeld in twee secties waarvan de eerste in tweedelige en de laatste in driedelige maat. Dit is echte fluitmuziek, daar is iedereen het over eens.

Het lijkt soms wel alsof Bach vergeet dat een fluitist af en toe ook adem moet halen

Maar in een manuscript uit 1735 staat naast deze sonate ook een fragment van de klavecimbelpartij in g klein in plaats van b klein. Dat zou erop kunnen wijzen dat deze fluitsonate een andere versie is van een eerder gecomponeerde sonate voor viool en klavecimbel. Dit loopt ongeveer parallel met wat we weten over een andere compositie: de Tweede orkestsuite, BWV 1067 eveneens in b klein en met een solopartij voor fluit, is de tweede versie van een suite in a klein voor viool en orkest. De fluitversie zou Bach speciaal hebben geschreven voor de Franse fluitvirtuoos Pierre-Gabriël Buffardin die in het fameuze hoforkest van Dresden speelde en die in Bachs woonplaats Leipzig op bezoek is geweest. Zou het met de sonate BWV 1030 dan ook zo gegaan zijn? In ieder geval had Bach ook onder zijn eigen musici heel goede fluitisten, want ook de fluitpartijen in zijn cantates zijn vaak zeer virtuoos.

De andere twee sonates op dit programma zijn qua opzet wat conventioneler maar ook daarin strooit Bach met prachtig versierde melodieën.

Cellosuite BWV 1007

Tussen de werken met fluit horen we vanmiddag de eerste van zes suites die Bach voor cello, of mogelijk een ander laag strijkinstrument, schreef. Deze solosuites hebben alle zes een verschillende sfeer, en staan alle in een andere toonsoort. De Eerste suite in G groot, BWV 1007 is opgewekt van karakter, maar bijvoorbeeld de vijfde, in c klein, is uitgesproken duister. Alle suites hebben eenzelfde opbouw: een prelude wordt gevolgd door een aantal dansvormen die we bijvoorbeeld ook tegenkomen in Bachs Franse en Engelse klaviersuites. Daarbinnen weet Bach in zijn Cellosuites grote muzikale diepten te bereiken. Deze suites behoorden lange tijd tot de vergeten werken van Bach. Terwijl de klavierwerken altijd wel zijn blijven circuleren, voornamelijk onder componisten van latere generaties, werden de Cellosuites pas in de twintigste eeuw herontdekt. De Spaanse cellopionier Pablo Casals maakte er rond 1930 de allereerste opname van. Tegenwoordig behoren de Cellosuites tot Bachs meest uitgevoerde solomuziek en het aantal opnamen ervan is enorm. 

Dit programma laat horen hoeveel affiniteit Johann Sebastian Bach had met de instrumenten waarvoor hij componeerde, maar ook hoe moeilijk hij het zijn musici soms kon maken. Hoe goed Bach het idioom van alle instrumenten van zijn tijd ook beheerste, het is niet altijd duidelijk welke bezetting hij in eerste instantie voor ogen had. Dit komt bij Bach veel vaker voor dan bij andere componisten van zijn tijd, omdat hij zijn muziek veelvuldig hergebruikte om haar in een andere context – met andere musici, en dus soms ook met andere instrumenten – opnieuw te kunnen uitvoeren. Het ligt er dan maar helemaal aan welke versies er bewaard gebleven zijn.

Reconstructies

In tegenstelling tot bijvoorbeeld Antonio Vivaldi publiceerde Bach geen opusnummers met grote hoeveelheden concerten of sonates. Zijn muziek is hoofdzakelijk in manuscripten overgeleverd. Die konden van Bachs eigen hand zijn, maar waren meestal kopieën die hij bijvoorbeeld door zijn zoons of leerlingen liet maken als hij bepaalde stukken weer eens ter hand wilde nemen. Dan keek hij er altijd nog naar en veranderde dingen. Zo kennen we, behalve van de twee vioolconcerten en het dubbelconcert voor twee violen, van zijn soloconcerten geen autograaf van een mogelijke eerste versie. We moeten geregeld aan het reconstrueren en interpreteren slaan als we bijvoorbeeld van een stuk dat we kennen als klavecimbelconcert, maar waarvan we veronderstellen dat Bach het oorspronkelijk bedoelde voor viool of hobo, een versie willen maken die op een van deze instrumenten goed speelbaar is. Maar luisterend naar Bachs drie fluit­sonates op dit programma krijgen we toch echt de indruk dat Bach deze muziek alléén voor fluit bedoeld kan hebben.

Fluitsonates

Het programma begint en eindigt met een sonate voor fluit en basso continuo. Beide stukken zijn vierdelig en openen met een gedragen, langzaam deel. De snelle delen van beide sonates vergen het uiterste aan virtuositeit van de fluitist en het lijkt soms wel alsof Bach vergeet dat een fluitist af en toe ook adem moet halen.

De driedelige sonate voor fluit en obligaat klavecimbel is in alle opzichten bijzonder. BWV 1030, met klavecimbel maar zonder cello, opent niet met een snel of langzaam deel maar met een Andante, een gemiddeld tempo. Bach week vaker af van de muzikale conventies van zijn tijd, maar de manier waarop hij dat hier deed was wel héél rigoureus. Barokmuziek is doordrenkt van het verschijnsel herhaling: in vrijwel alle instrumentale muziek van de achttiende eeuw worden secties herhaald en bij de herhaling voorzien van versieringen. Maar Bach herhaalt helemaal niets in dit eerste sonatedeel. In plaats van twee thema’s gebruikt hij er drie, en die horen we weliswaar meerdere keren, maar steeds in een andere context. De manier waarop Bach moduleert is bovendien heel ongebruikelijk voor een compositie uit, vermoedelijk, 1735. De fluitpartij krijgt gezelschap van de rechterhand op het klavecimbel, de linkerhand speelt de baspartij. Het derde deel van de sonate, het enige snelle deel, is verdeeld in twee secties waarvan de eerste in tweedelige en de laatste in driedelige maat. Dit is echte fluitmuziek, daar is iedereen het over eens.

Het lijkt soms wel alsof Bach vergeet dat een fluitist af en toe ook adem moet halen

Maar in een manuscript uit 1735 staat naast deze sonate ook een fragment van de klavecimbelpartij in g klein in plaats van b klein. Dat zou erop kunnen wijzen dat deze fluitsonate een andere versie is van een eerder gecomponeerde sonate voor viool en klavecimbel. Dit loopt ongeveer parallel met wat we weten over een andere compositie: de Tweede orkestsuite, BWV 1067 eveneens in b klein en met een solopartij voor fluit, is de tweede versie van een suite in a klein voor viool en orkest. De fluitversie zou Bach speciaal hebben geschreven voor de Franse fluitvirtuoos Pierre-Gabriël Buffardin die in het fameuze hoforkest van Dresden speelde en die in Bachs woonplaats Leipzig op bezoek is geweest. Zou het met de sonate BWV 1030 dan ook zo gegaan zijn? In ieder geval had Bach ook onder zijn eigen musici heel goede fluitisten, want ook de fluitpartijen in zijn cantates zijn vaak zeer virtuoos.

De andere twee sonates op dit programma zijn qua opzet wat conventioneler maar ook daarin strooit Bach met prachtig versierde melodieën.

Cellosuite BWV 1007

Tussen de werken met fluit horen we vanmiddag de eerste van zes suites die Bach voor cello, of mogelijk een ander laag strijkinstrument, schreef. Deze solosuites hebben alle zes een verschillende sfeer, en staan alle in een andere toonsoort. De Eerste suite in G groot, BWV 1007 is opgewekt van karakter, maar bijvoorbeeld de vijfde, in c klein, is uitgesproken duister. Alle suites hebben eenzelfde opbouw: een prelude wordt gevolgd door een aantal dansvormen die we bijvoorbeeld ook tegenkomen in Bachs Franse en Engelse klaviersuites. Daarbinnen weet Bach in zijn Cellosuites grote muzikale diepten te bereiken. Deze suites behoorden lange tijd tot de vergeten werken van Bach. Terwijl de klavierwerken altijd wel zijn blijven circuleren, voornamelijk onder componisten van latere generaties, werden de Cellosuites pas in de twintigste eeuw herontdekt. De Spaanse cellopionier Pablo Casals maakte er rond 1930 de allereerste opname van. Tegenwoordig behoren de Cellosuites tot Bachs meest uitgevoerde solomuziek en het aantal opnamen ervan is enorm. 

door Marcel Bijlo

Johann Sebastian Bach 1685-1750

Het Middagconcert: Emmanuel Pahud, Jonathan Manson en Trevor Pinnock met Bach

door Marcel Bijlo

Dit programma laat horen hoeveel affiniteit Johann Sebastian Bach had met de instrumenten waarvoor hij componeerde, maar ook hoe moeilijk hij het zijn musici soms kon maken. Hoe goed Bach het idioom van alle instrumenten van zijn tijd ook beheerste, het is niet altijd duidelijk welke bezetting hij in eerste instantie voor ogen had. Dit komt bij Bach veel vaker voor dan bij andere componisten van zijn tijd, omdat hij zijn muziek veelvuldig hergebruikte om haar in een andere context – met andere musici, en dus soms ook met andere instrumenten – opnieuw te kunnen uitvoeren. Het ligt er dan maar helemaal aan welke versies er bewaard gebleven zijn.

Reconstructies

In tegenstelling tot bijvoorbeeld Antonio Vivaldi publiceerde Bach geen opusnummers met grote hoeveelheden concerten of sonates. Zijn muziek is hoofdzakelijk in manuscripten overgeleverd. Die konden van Bachs eigen hand zijn, maar waren meestal kopieën die hij bijvoorbeeld door zijn zoons of leerlingen liet maken als hij bepaalde stukken weer eens ter hand wilde nemen. Dan keek hij er altijd nog naar en veranderde dingen. Zo kennen we, behalve van de twee vioolconcerten en het dubbelconcert voor twee violen, van zijn soloconcerten geen autograaf van een mogelijke eerste versie. We moeten geregeld aan het reconstrueren en interpreteren slaan als we bijvoorbeeld van een stuk dat we kennen als klavecimbelconcert, maar waarvan we veronderstellen dat Bach het oorspronkelijk bedoelde voor viool of hobo, een versie willen maken die op een van deze instrumenten goed speelbaar is. Maar luisterend naar Bachs drie fluit­sonates op dit programma krijgen we toch echt de indruk dat Bach deze muziek alléén voor fluit bedoeld kan hebben.

Fluitsonates

Het programma begint en eindigt met een sonate voor fluit en basso continuo. Beide stukken zijn vierdelig en openen met een gedragen, langzaam deel. De snelle delen van beide sonates vergen het uiterste aan virtuositeit van de fluitist en het lijkt soms wel alsof Bach vergeet dat een fluitist af en toe ook adem moet halen.

De driedelige sonate voor fluit en obligaat klavecimbel is in alle opzichten bijzonder. BWV 1030, met klavecimbel maar zonder cello, opent niet met een snel of langzaam deel maar met een Andante, een gemiddeld tempo. Bach week vaker af van de muzikale conventies van zijn tijd, maar de manier waarop hij dat hier deed was wel héél rigoureus. Barokmuziek is doordrenkt van het verschijnsel herhaling: in vrijwel alle instrumentale muziek van de achttiende eeuw worden secties herhaald en bij de herhaling voorzien van versieringen. Maar Bach herhaalt helemaal niets in dit eerste sonatedeel. In plaats van twee thema’s gebruikt hij er drie, en die horen we weliswaar meerdere keren, maar steeds in een andere context. De manier waarop Bach moduleert is bovendien heel ongebruikelijk voor een compositie uit, vermoedelijk, 1735. De fluitpartij krijgt gezelschap van de rechterhand op het klavecimbel, de linkerhand speelt de baspartij. Het derde deel van de sonate, het enige snelle deel, is verdeeld in twee secties waarvan de eerste in tweedelige en de laatste in driedelige maat. Dit is echte fluitmuziek, daar is iedereen het over eens.

Het lijkt soms wel alsof Bach vergeet dat een fluitist af en toe ook adem moet halen

Maar in een manuscript uit 1735 staat naast deze sonate ook een fragment van de klavecimbelpartij in g klein in plaats van b klein. Dat zou erop kunnen wijzen dat deze fluitsonate een andere versie is van een eerder gecomponeerde sonate voor viool en klavecimbel. Dit loopt ongeveer parallel met wat we weten over een andere compositie: de Tweede orkestsuite, BWV 1067 eveneens in b klein en met een solopartij voor fluit, is de tweede versie van een suite in a klein voor viool en orkest. De fluitversie zou Bach speciaal hebben geschreven voor de Franse fluitvirtuoos Pierre-Gabriël Buffardin die in het fameuze hoforkest van Dresden speelde en die in Bachs woonplaats Leipzig op bezoek is geweest. Zou het met de sonate BWV 1030 dan ook zo gegaan zijn? In ieder geval had Bach ook onder zijn eigen musici heel goede fluitisten, want ook de fluitpartijen in zijn cantates zijn vaak zeer virtuoos.

De andere twee sonates op dit programma zijn qua opzet wat conventioneler maar ook daarin strooit Bach met prachtig versierde melodieën.

Cellosuite BWV 1007

Tussen de werken met fluit horen we vanmiddag de eerste van zes suites die Bach voor cello, of mogelijk een ander laag strijkinstrument, schreef. Deze solosuites hebben alle zes een verschillende sfeer, en staan alle in een andere toonsoort. De Eerste suite in G groot, BWV 1007 is opgewekt van karakter, maar bijvoorbeeld de vijfde, in c klein, is uitgesproken duister. Alle suites hebben eenzelfde opbouw: een prelude wordt gevolgd door een aantal dansvormen die we bijvoorbeeld ook tegenkomen in Bachs Franse en Engelse klaviersuites. Daarbinnen weet Bach in zijn Cellosuites grote muzikale diepten te bereiken. Deze suites behoorden lange tijd tot de vergeten werken van Bach. Terwijl de klavierwerken altijd wel zijn blijven circuleren, voornamelijk onder componisten van latere generaties, werden de Cellosuites pas in de twintigste eeuw herontdekt. De Spaanse cellopionier Pablo Casals maakte er rond 1930 de allereerste opname van. Tegenwoordig behoren de Cellosuites tot Bachs meest uitgevoerde solomuziek en het aantal opnamen ervan is enorm. 

Dit programma laat horen hoeveel affiniteit Johann Sebastian Bach had met de instrumenten waarvoor hij componeerde, maar ook hoe moeilijk hij het zijn musici soms kon maken. Hoe goed Bach het idioom van alle instrumenten van zijn tijd ook beheerste, het is niet altijd duidelijk welke bezetting hij in eerste instantie voor ogen had. Dit komt bij Bach veel vaker voor dan bij andere componisten van zijn tijd, omdat hij zijn muziek veelvuldig hergebruikte om haar in een andere context – met andere musici, en dus soms ook met andere instrumenten – opnieuw te kunnen uitvoeren. Het ligt er dan maar helemaal aan welke versies er bewaard gebleven zijn.

Reconstructies

In tegenstelling tot bijvoorbeeld Antonio Vivaldi publiceerde Bach geen opusnummers met grote hoeveelheden concerten of sonates. Zijn muziek is hoofdzakelijk in manuscripten overgeleverd. Die konden van Bachs eigen hand zijn, maar waren meestal kopieën die hij bijvoorbeeld door zijn zoons of leerlingen liet maken als hij bepaalde stukken weer eens ter hand wilde nemen. Dan keek hij er altijd nog naar en veranderde dingen. Zo kennen we, behalve van de twee vioolconcerten en het dubbelconcert voor twee violen, van zijn soloconcerten geen autograaf van een mogelijke eerste versie. We moeten geregeld aan het reconstrueren en interpreteren slaan als we bijvoorbeeld van een stuk dat we kennen als klavecimbelconcert, maar waarvan we veronderstellen dat Bach het oorspronkelijk bedoelde voor viool of hobo, een versie willen maken die op een van deze instrumenten goed speelbaar is. Maar luisterend naar Bachs drie fluit­sonates op dit programma krijgen we toch echt de indruk dat Bach deze muziek alléén voor fluit bedoeld kan hebben.

Fluitsonates

Het programma begint en eindigt met een sonate voor fluit en basso continuo. Beide stukken zijn vierdelig en openen met een gedragen, langzaam deel. De snelle delen van beide sonates vergen het uiterste aan virtuositeit van de fluitist en het lijkt soms wel alsof Bach vergeet dat een fluitist af en toe ook adem moet halen.

De driedelige sonate voor fluit en obligaat klavecimbel is in alle opzichten bijzonder. BWV 1030, met klavecimbel maar zonder cello, opent niet met een snel of langzaam deel maar met een Andante, een gemiddeld tempo. Bach week vaker af van de muzikale conventies van zijn tijd, maar de manier waarop hij dat hier deed was wel héél rigoureus. Barokmuziek is doordrenkt van het verschijnsel herhaling: in vrijwel alle instrumentale muziek van de achttiende eeuw worden secties herhaald en bij de herhaling voorzien van versieringen. Maar Bach herhaalt helemaal niets in dit eerste sonatedeel. In plaats van twee thema’s gebruikt hij er drie, en die horen we weliswaar meerdere keren, maar steeds in een andere context. De manier waarop Bach moduleert is bovendien heel ongebruikelijk voor een compositie uit, vermoedelijk, 1735. De fluitpartij krijgt gezelschap van de rechterhand op het klavecimbel, de linkerhand speelt de baspartij. Het derde deel van de sonate, het enige snelle deel, is verdeeld in twee secties waarvan de eerste in tweedelige en de laatste in driedelige maat. Dit is echte fluitmuziek, daar is iedereen het over eens.

Het lijkt soms wel alsof Bach vergeet dat een fluitist af en toe ook adem moet halen

Maar in een manuscript uit 1735 staat naast deze sonate ook een fragment van de klavecimbelpartij in g klein in plaats van b klein. Dat zou erop kunnen wijzen dat deze fluitsonate een andere versie is van een eerder gecomponeerde sonate voor viool en klavecimbel. Dit loopt ongeveer parallel met wat we weten over een andere compositie: de Tweede orkestsuite, BWV 1067 eveneens in b klein en met een solopartij voor fluit, is de tweede versie van een suite in a klein voor viool en orkest. De fluitversie zou Bach speciaal hebben geschreven voor de Franse fluitvirtuoos Pierre-Gabriël Buffardin die in het fameuze hoforkest van Dresden speelde en die in Bachs woonplaats Leipzig op bezoek is geweest. Zou het met de sonate BWV 1030 dan ook zo gegaan zijn? In ieder geval had Bach ook onder zijn eigen musici heel goede fluitisten, want ook de fluitpartijen in zijn cantates zijn vaak zeer virtuoos.

De andere twee sonates op dit programma zijn qua opzet wat conventioneler maar ook daarin strooit Bach met prachtig versierde melodieën.

Cellosuite BWV 1007

Tussen de werken met fluit horen we vanmiddag de eerste van zes suites die Bach voor cello, of mogelijk een ander laag strijkinstrument, schreef. Deze solosuites hebben alle zes een verschillende sfeer, en staan alle in een andere toonsoort. De Eerste suite in G groot, BWV 1007 is opgewekt van karakter, maar bijvoorbeeld de vijfde, in c klein, is uitgesproken duister. Alle suites hebben eenzelfde opbouw: een prelude wordt gevolgd door een aantal dansvormen die we bijvoorbeeld ook tegenkomen in Bachs Franse en Engelse klaviersuites. Daarbinnen weet Bach in zijn Cellosuites grote muzikale diepten te bereiken. Deze suites behoorden lange tijd tot de vergeten werken van Bach. Terwijl de klavierwerken altijd wel zijn blijven circuleren, voornamelijk onder componisten van latere generaties, werden de Cellosuites pas in de twintigste eeuw herontdekt. De Spaanse cellopionier Pablo Casals maakte er rond 1930 de allereerste opname van. Tegenwoordig behoren de Cellosuites tot Bachs meest uitgevoerde solomuziek en het aantal opnamen ervan is enorm. 

door Marcel Bijlo

Biografie

Emmanuel Pahud, fluit

De Zwitsers-Franse Emmanuel Pahud speelt fluit vanaf zijn zesde, studeerde in Brussel, Parijs en Basel en werd op zijn 22ste eerste fluitist van de Berliner Philharmoniker. Hij maakt nog altijd deel uit van dit orkest.

Daarnaast heeft hij een succesvolle individuele carrière.

Als solist op festivals en bij orkesten wereldwijd werkte hij met dirigenten als Claudio Abbado, Daniel Barenboim, Pierre Boulez, Iván Fischer, John Eliot Gardiner, Daniel Harding, Neeme Järvi, Lorin Maazel, Yannick Nézét-Séguin, Simon Rattle en David Zinman. Kamermuziek speelt hij graag met de pianisten Eric Le Sage, Yefim Bronfman, Hélène Grimaud en Stephen Kovacevich. In 1993 richtte hij samen met eerstgenoemde en klarinettist Paul Meyer een zomerfestival op in Salon de Provence.

Ook treedt de fluitist regelmatig op met jazzpianist Jacky Terrasson. Emmanuel Pahud maakte meer dan veertig cd-opnamen, en gaf compositie-opdrachten aan onder anderen Elliott Carter, Marc-André Dalbavie, Thierry Escaich, Toshio Hosokawa, Matthias Pintscher en Erkki-Sven Tüür. Het laatste optreden van ­Emmanuel Pahud in de Kleine Zaal was in ­januari 2016: met cellist Jean-­Guihen Queyras en pianist Eric Le Sage speelde hij trio’s van Haydn, Weber en Martinů.

Jonathan Manson, cello

Jonathan Manson kreeg zijn eerste muzieklessen in zijn geboorte­plaats Edinburgh en studeerde af aan de Eastman School of Music in Rochester, New York. Een groeiende fascinatie voor de oude muziek bracht hem voor lessen viola da gamba bij Wieland Kuijken naar het Koninklijk Conservatorium in Den Haag.

Gedurende tien jaar was Jonathan Manson cello-aanvoerder van het Amsterdam Baroque Orchestra. Tegenwoordig specialiseert hij zich in de kamermuziek van Renaissance tot Romantiek.

Hij maakt deel uit van Phantasm (Gramo­phone Awards in 1997, 2004 en 2017) en het London Haydn Quartet. Met Trevor Pinnock nam hij Bach-sonates voor viola da gamba en klavecimbel op, en het duo werkte ook samen met Rachel Podger en Emmanuel Pahud. Geregeld speelt Jonathan Mason in het Dunedin Consort, het Orchestra of the Age of Enlightenment en The English Concert.

De cellist/gambist geeft les aan de Royal Academy of Music in Londen en is gastdocent aan verschillende conservatoria in het Verenigd Koninkrijk en in Duitsland, Israël, Hongkong, Portugal en de Verenigde Staten. Op 11 december 2022 trad Jonathan Manson op in de Kleine Zaal in een ensemble ro­ndom klavecinist Kristian Bezuidenhout.

Trevor Pinnock, dirigent

Trevor Pinnock is wereldwijd actief als klavecinist en dirigent. Als een van de pioniers op het gebied van de authentieke uitvoerings­praktijk richtte hij in 1972 The English Concert op, waarvan hij tot 2003 artistiek leider was.

Hij gaf soloconcerten in Engeland en Italië en trad op met het Freiburger Barockorchester ter gelegenheid van het twintigjarig bestaan van dat ensemble. Met het Brandenburg Ensemble, dat hij vormde ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag, speelde hij Bachs Brandenburgse concerten. 

Trevor Pinnock ondernam tournees door Europa met onder andere de Deutsche Kammerphilharmonie Bremen, het Orchestra of the Age of Enlightenment en de ­Kammerakademie Potsdam. Hij dirigeerde orkesten als de Wiener en de Berliner Philharmoniker, het Chicago Symphony Orchestra, het Moz­arteum­orchester Salzburg, het Gewandhausorchester Leipzig, het London Philharmonic Orchestra en het Orchestra Mozart.

Bij de Metropolitan Opera in New York leidde hij Giulio Cesare van Händel. In 1992 werd hij Commander of the Order of the British Empire. Trevor Pinnock is sinds 2008 regelmatig te gast bij het Concertgebouworkest. In oktober 2018 leidde hij het orkest in werken van Haydn, Chopin en Liszt.