Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
interview

Dirigent Klaus Mäkelä: ‘Mahlers werk gaat over heel existentiële vragen, die niet alleen groot zijn, maar ook heel persoonlijk’

door Martijn Voorvelt
16 feb. 2025 16 februari 2025

Dirigent Klaus Mäkelä is de komende drie maanden veelvuldig te horen met het Concertgebouworkest, maar neemt in maart ook zijn Orchestre de Paris mee. Wat zijn de verschillen en overeenkomsten? Een gesprek over klankcultuur, tradities en Mahler.

  • Klaus Mäkelä

    Foto: Eduardus Lee

    Klaus Mäkelä

    Foto: Eduardus Lee

  • Klaus Mäkelä

    Foto: Eduardus Lee

    Klaus Mäkelä

    Foto: Eduardus Lee

Klaus Mäkelä staat aan het roer van het Orchestre de Paris en het Oslo Filharmonisch Orkest, en is daarnaast – als toekomstig chef-dirigent – nauw betrokken bij het Concertgebouworkest en (sinds 2024) het Chicago Symphony Orchestra. Enkele gast­directies daargelaten steekt hij zijn tijd en aandacht grotendeels in die vier orkesten. Voor een dirigent van nog geen dertig is dat best opvallend. ‘Ik vond dat ik wel genoeg had rondgerend’, verklaarde hij in januari 2024 in Preludium. Wat hem interesseert en stimuleert is juist de diepe verbondenheid die kan ontstaan door intensieve samen­werking. ‘Ik breng zoveel mogelijk tijd door bij een orkest, elke minuut die ik kan krijgen. Mijn taak als dirigent is niet alleen om deze week een mooie productie neer te zetten, maar om zaken toe te voegen en vragen op te werpen die van belang kunnen zijn voor de ontwikkeling van het orkest op langere termijn.’

Klankcultuur

‘Elk orkest heeft zijn eigen identiteit en behoeften’, zegt Mäkelä. ‘Bij ieder orkest spreek je dus andere kanten van jezelf aan en ontwikkel je die.’ Bij het Orchestre de Paris heeft hij zich de Franse muziek, maar ook de Franse manier van werken eigen gemaakt. ‘Toen ik kennismaakte met dat orkest werd ik verrast door de muzikale intelligentie en gevoeligheid van de musici. 

Het is een orkest van persoonlijkheden, met opvallende karakters, maar ze klinken heel homogeen omdat ze allemaal Frans zijn en op Franse instituten zijn opgeleid. Die klankcultuur zit in hun genen, en de muziek van Debussy, Ravel en Stravinsky kunnen ze dromen. Ik heb er de afgelopen zes jaar veel geleerd over hoe je met die klankkleuren kunt werken en experimenteren, die ervaring neem ik weer mee naar andere orkesten. Het Concertgebouworkest is trouwens ook sterk gericht op klank; daarom passen beide orkesten zo bij mij.’

Tradities

Zijn de musici in het Orchestre de Paris bijna allemaal Frans, dat is bij het Concertgebouworkest met zijn 25 nationaliteiten wel anders. ‘De identiteit van dat orkest wordt meer bepaald door zijn geschiedenis. De tradities en speelwijzen die worden doorgegeven, zorgen voor continuïteit. Een nieuwe musicus brengt iets nieuws mee, maar het oude blijft ook. Het is zoals de metafoor van het schip van Theseus: zelfs als alle onderdelen inmiddels vernieuwd zijn, is het in wezen nog hetzelfde schip.’

‘In Mahlers Achtste herken ik veel, maar het is toch net dat ene familielid dat je nooit echt ontmoet hebt’

‘Hoe al die musici van verschillende achtergronden zich aan elkaar aanpassen, zegt iets over de open houding van het Concertgebouworkest. Dat maakt het ook zo flexibel. Zo’n programma als in maart bijvoorbeeld: Schumann, Goebaidoelina’s prachtige Offertorium en een nieuw werk van Seung-Won Oh – al die uiteenlopende stijlen kunnen ze spelen, en ook nog zo dat de stukken bij elkaar gaan horen.’

Nieuwe editie

In de Mahler-traditie van het Concertgebouworkest heeft de Fin zich inmiddels grondig verdiept. In mei leidt hij de Eerste en de Achtste ­symfonie binnen het Mahler Festival, volgens Mäkelä een ‘eerbetoon aan de Amsterdamse Mahler-traditie, niet alleen aan Mahlers muziek, maar ook aan de geschiedenis van Het Concertgebouw en het Concertgebouworkest. Het wordt een mooi festival met betekenisvolle combinaties van werken en uitvoerenden. Op momenten dat ik even vrij heb kom ik dan ook graag luisteren bij andere concerten.’

Klaus Mäkelä staat aan het roer van het Orchestre de Paris en het Oslo Filharmonisch Orkest, en is daarnaast – als toekomstig chef-dirigent – nauw betrokken bij het Concertgebouworkest en (sinds 2024) het Chicago Symphony Orchestra. Enkele gast­directies daargelaten steekt hij zijn tijd en aandacht grotendeels in die vier orkesten. Voor een dirigent van nog geen dertig is dat best opvallend. ‘Ik vond dat ik wel genoeg had rondgerend’, verklaarde hij in januari 2024 in Preludium. Wat hem interesseert en stimuleert is juist de diepe verbondenheid die kan ontstaan door intensieve samen­werking. ‘Ik breng zoveel mogelijk tijd door bij een orkest, elke minuut die ik kan krijgen. Mijn taak als dirigent is niet alleen om deze week een mooie productie neer te zetten, maar om zaken toe te voegen en vragen op te werpen die van belang kunnen zijn voor de ontwikkeling van het orkest op langere termijn.’

Klankcultuur

‘Elk orkest heeft zijn eigen identiteit en behoeften’, zegt Mäkelä. ‘Bij ieder orkest spreek je dus andere kanten van jezelf aan en ontwikkel je die.’ Bij het Orchestre de Paris heeft hij zich de Franse muziek, maar ook de Franse manier van werken eigen gemaakt. ‘Toen ik kennismaakte met dat orkest werd ik verrast door de muzikale intelligentie en gevoeligheid van de musici. 

Het is een orkest van persoonlijkheden, met opvallende karakters, maar ze klinken heel homogeen omdat ze allemaal Frans zijn en op Franse instituten zijn opgeleid. Die klankcultuur zit in hun genen, en de muziek van Debussy, Ravel en Stravinsky kunnen ze dromen. Ik heb er de afgelopen zes jaar veel geleerd over hoe je met die klankkleuren kunt werken en experimenteren, die ervaring neem ik weer mee naar andere orkesten. Het Concertgebouworkest is trouwens ook sterk gericht op klank; daarom passen beide orkesten zo bij mij.’

Tradities

Zijn de musici in het Orchestre de Paris bijna allemaal Frans, dat is bij het Concertgebouworkest met zijn 25 nationaliteiten wel anders. ‘De identiteit van dat orkest wordt meer bepaald door zijn geschiedenis. De tradities en speelwijzen die worden doorgegeven, zorgen voor continuïteit. Een nieuwe musicus brengt iets nieuws mee, maar het oude blijft ook. Het is zoals de metafoor van het schip van Theseus: zelfs als alle onderdelen inmiddels vernieuwd zijn, is het in wezen nog hetzelfde schip.’

‘In Mahlers Achtste herken ik veel, maar het is toch net dat ene familielid dat je nooit echt ontmoet hebt’

‘Hoe al die musici van verschillende achtergronden zich aan elkaar aanpassen, zegt iets over de open houding van het Concertgebouworkest. Dat maakt het ook zo flexibel. Zo’n programma als in maart bijvoorbeeld: Schumann, Goebaidoelina’s prachtige Offertorium en een nieuw werk van Seung-Won Oh – al die uiteenlopende stijlen kunnen ze spelen, en ook nog zo dat de stukken bij elkaar gaan horen.’

Nieuwe editie

In de Mahler-traditie van het Concertgebouworkest heeft de Fin zich inmiddels grondig verdiept. In mei leidt hij de Eerste en de Achtste ­symfonie binnen het Mahler Festival, volgens Mäkelä een ‘eerbetoon aan de Amsterdamse Mahler-traditie, niet alleen aan Mahlers muziek, maar ook aan de geschiedenis van Het Concertgebouw en het Concertgebouworkest. Het wordt een mooi festival met betekenisvolle combinaties van werken en uitvoerenden. Op momenten dat ik even vrij heb kom ik dan ook graag luisteren bij andere concerten.’

  • Klaus Mäkelä

    Foto: Eduardus Lee

    Klaus Mäkelä

    Foto: Eduardus Lee

  • Klaus Mäkelä

    Foto: Eduardus Lee

    Klaus Mäkelä

    Foto: Eduardus Lee

De Amsterdamse Mahler-traditie gaat terug tot 1903, toen Willem Mengelberg chef-dirigent was. Waar mogelijk gebruikt het Concertgebouworkest nog altijd partituren en partijen met zijn aantekeningen. ‘Die traditie koester ik, maar het orkest en ik willen haar ook de toekomst in loodsen. Daarom zijn we een bijzonder project gestart. Van de Eerste symfonie gebruiken we dit seizoen een nieuwe editie, waarin annotaties uit de afgelopen 120 jaar zijn samengevoegd. Zo brengen we de lange Amsterdamse geschiedenis van de symfonie met moderne middelen naar één niveau. Deze editie is ­speciaal gemaakt door eerste violist Michael Waterman. Zijn familie heeft al drie generaties lang musici in het Concertgebouworkest voortgebracht.’ Over traditie gesproken.  

Het kleine in het grote zoeken

‘Mahlers Achtste symfonie wilde ik heel graag eens dirigeren. De andere symfonieën ken ik goed, en in de Achtste herken ik veel, maar het is toch net dat ene familielid dat je nooit echt ontmoet hebt. In het begin heb je duizend vragen. Na verloop van tijd beginnen dingen op hun plek te vallen. Maar pas als je een orkest tot je beschikking hebt, kun je je ideeën toetsen en het plaatje echt compleet maken.  

De belangrijkste momenten zijn voor mij de kleine, stille passages. Mahlers werk gaat over heel existentiële vragen, die niet alleen groot zijn, maar ook heel persoonlijk. Wie ben ik, wat is mijn plek in de wereld? Zo zoek ik ook het intieme in de gigantische Achtste. Die balans vinden, dat is de uitdaging.’

Meesterwerken van morgen

‘Mahler was voor het publiek destijds heel nieuw en ongewoon. Maar Mengelberg was zo overtuigd van de zeggingskracht van die muziek, dat hij haar bleef programmeren. Hij vond dat mensen het moesten horen. Dat is óók een belangrijke traditie van het Concertgebouworkest: het spelen van de meesterwerken van morgen, en zo de symfonische muziek actueel houden. Daarom brengen we in maart en april premières van Seung-Won Oh en Guillaume Connesson. En Mahlers Eerste combineren we in mei met een nieuw opdrachtwerk van Anders ­Hill­borg, een Zweedse componist met wie ik eerder heb gewerkt. De combinatie is heel logisch. Hillborg is net als Mahler een componist die het hele orkest aan het werk zet. Ik verheug me erop. Ik heb het nieuwe werk nog niet gezien, maar ben heel benieuwd: sluit hij bij Mahler aan of gaat hij juist een heel andere kant op?’ 

Met dank aan Vrouwkje Tuinman, die Klaus Mäkelä interviewde voor het Mahler Festivalboek.

De Amsterdamse Mahler-traditie gaat terug tot 1903, toen Willem Mengelberg chef-dirigent was. Waar mogelijk gebruikt het Concertgebouworkest nog altijd partituren en partijen met zijn aantekeningen. ‘Die traditie koester ik, maar het orkest en ik willen haar ook de toekomst in loodsen. Daarom zijn we een bijzonder project gestart. Van de Eerste symfonie gebruiken we dit seizoen een nieuwe editie, waarin annotaties uit de afgelopen 120 jaar zijn samengevoegd. Zo brengen we de lange Amsterdamse geschiedenis van de symfonie met moderne middelen naar één niveau. Deze editie is ­speciaal gemaakt door eerste violist Michael Waterman. Zijn familie heeft al drie generaties lang musici in het Concertgebouworkest voortgebracht.’ Over traditie gesproken.  

Het kleine in het grote zoeken

‘Mahlers Achtste symfonie wilde ik heel graag eens dirigeren. De andere symfonieën ken ik goed, en in de Achtste herken ik veel, maar het is toch net dat ene familielid dat je nooit echt ontmoet hebt. In het begin heb je duizend vragen. Na verloop van tijd beginnen dingen op hun plek te vallen. Maar pas als je een orkest tot je beschikking hebt, kun je je ideeën toetsen en het plaatje echt compleet maken.  

De belangrijkste momenten zijn voor mij de kleine, stille passages. Mahlers werk gaat over heel existentiële vragen, die niet alleen groot zijn, maar ook heel persoonlijk. Wie ben ik, wat is mijn plek in de wereld? Zo zoek ik ook het intieme in de gigantische Achtste. Die balans vinden, dat is de uitdaging.’

Meesterwerken van morgen

‘Mahler was voor het publiek destijds heel nieuw en ongewoon. Maar Mengelberg was zo overtuigd van de zeggingskracht van die muziek, dat hij haar bleef programmeren. Hij vond dat mensen het moesten horen. Dat is óók een belangrijke traditie van het Concertgebouworkest: het spelen van de meesterwerken van morgen, en zo de symfonische muziek actueel houden. Daarom brengen we in maart en april premières van Seung-Won Oh en Guillaume Connesson. En Mahlers Eerste combineren we in mei met een nieuw opdrachtwerk van Anders ­Hill­borg, een Zweedse componist met wie ik eerder heb gewerkt. De combinatie is heel logisch. Hillborg is net als Mahler een componist die het hele orkest aan het werk zet. Ik verheug me erop. Ik heb het nieuwe werk nog niet gezien, maar ben heel benieuwd: sluit hij bij Mahler aan of gaat hij juist een heel andere kant op?’ 

Met dank aan Vrouwkje Tuinman, die Klaus Mäkelä interviewde voor het Mahler Festivalboek.

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.