Concertprogramma
Concertgebouworkest: oost en west, strijd en spel
Grote Zaal 05 november 2021 20.15 uur
Concertgebouworkest
Shiyeon Sung dirigent
Jörgen van Rijen trombone
Dit concert maakt deel uit van de serie A.
Het concert wordt opgenomen door AVROTROS voor uitzending op zondag 14 november om 14.15 uur via NPO Radio 4.
Inleiding
Om 19.15 uur vindt in de Spiegelzaal een inleiding plaats door musicoloog Martijn Voorvelt, redacteur/copywriter van het Concertgebouworkest. Gratis kaartjes hiervoor zijn te bestellen via concertgebouworkest.nl of via de Concertgebouwlijn: 020 671 83 45 (ma-zo 10.00-17.00 uur).
Meet the artists
Na afloop van het concert bent u welkom in de Spiegelzaal voor een ontmoeting met de uitvoerenden. Artistiek directeur Ulrike Niehoff spreekt met de dirigent, de solist en een orkestmusicus.
Interessante artikelen bij dit concert:
De slagwerkkamer
Jörgen van Rijen: ‘De trombone is virtuozer dan men vaak denkt’
Een ode aan antieke Chinese instrumenten
Theo Verbey (1959-2019)
Lumen Ad Finem Cuniculi (2015)
eerste uitvoering door het Concertgebouworkest
Tan Dun (1957)
Tromboneconcert: Three Muses in Video Game (2021)
Muse of Bili
Muse of Xiqin
Muse of Sheng
geschreven in opdracht van het Concertgebouworkest, de Seattle Symphony, The Hong Kong Philharmonic Society Limited en het Orchestre Philharmonique du Luxembourg & Philharmonie Luxembourg;
wereldpremière
pauze ± 21.00 uur
Isang Yun (1917-1995)
Muak (1978)
‘dansfantasie’ voor groot orkest
eerste uitvoering door het Concertgebouworkest
Béla Bartók (1881-1945)
Muziek uit ‘De wonderbaarlijke mandarijn’, op. 19, Sz. 73 (1918-19, 1927)
pantomime in één bedrijf naar een scenario van Menyhért Lengyel
Inleiding – De eerste lokroep van het meisje: de oude edelman verschijnt, die aan het eind door de schavuiten wordt verjaagd – De tweede lokroep van het meisje: de jonge knaap verschijnt, die eveneens wordt verjaagd – De derde lokroep van het meisje, de mandarijn verschijnt – De verleidingsdans van het meisje voor de mandarijn – De mandarijn haalt het meisje in na een wilde achtervolging.
einde ± 22.10 uur
Concertgebouworkest
Shiyeon Sung dirigent
Jörgen van Rijen trombone
Dit concert maakt deel uit van de serie A.
Het concert wordt opgenomen door AVROTROS voor uitzending op zondag 14 november om 14.15 uur via NPO Radio 4.
Inleiding
Om 19.15 uur vindt in de Spiegelzaal een inleiding plaats door musicoloog Martijn Voorvelt, redacteur/copywriter van het Concertgebouworkest. Gratis kaartjes hiervoor zijn te bestellen via concertgebouworkest.nl of via de Concertgebouwlijn: 020 671 83 45 (ma-zo 10.00-17.00 uur).
Meet the artists
Na afloop van het concert bent u welkom in de Spiegelzaal voor een ontmoeting met de uitvoerenden. Artistiek directeur Ulrike Niehoff spreekt met de dirigent, de solist en een orkestmusicus.
Interessante artikelen bij dit concert:
De slagwerkkamer
Jörgen van Rijen: ‘De trombone is virtuozer dan men vaak denkt’
Een ode aan antieke Chinese instrumenten
Theo Verbey (1959-2019)
Lumen Ad Finem Cuniculi (2015)
eerste uitvoering door het Concertgebouworkest
Tan Dun (1957)
Tromboneconcert: Three Muses in Video Game (2021)
Muse of Bili
Muse of Xiqin
Muse of Sheng
geschreven in opdracht van het Concertgebouworkest, de Seattle Symphony, The Hong Kong Philharmonic Society Limited en het Orchestre Philharmonique du Luxembourg & Philharmonie Luxembourg;
wereldpremière
pauze ± 21.00 uur
Isang Yun (1917-1995)
Muak (1978)
‘dansfantasie’ voor groot orkest
eerste uitvoering door het Concertgebouworkest
Béla Bartók (1881-1945)
Muziek uit ‘De wonderbaarlijke mandarijn’, op. 19, Sz. 73 (1918-19, 1927)
pantomime in één bedrijf naar een scenario van Menyhért Lengyel
Inleiding – De eerste lokroep van het meisje: de oude edelman verschijnt, die aan het eind door de schavuiten wordt verjaagd – De tweede lokroep van het meisje: de jonge knaap verschijnt, die eveneens wordt verjaagd – De derde lokroep van het meisje, de mandarijn verschijnt – De verleidingsdans van het meisje voor de mandarijn – De mandarijn haalt het meisje in na een wilde achtervolging.
einde ± 22.10 uur
Toelichting
De Koreaanse Shiyeon Sung debuteert met een programma waarin wanhoop, oorlog en geweld en het ongeremde plezier van dans en spel dicht bij elkaar liggen. Oosterse en westerse klanken vermengen zich in Tan Duns nieuwe tromboneconcert en de utopische dansfantasie Muak van de vrijheidsstrijder Isang Yun. Het Oosten keert terug in de vorm van een onverwoestbare rijke Chinees in de spectaculaire grootsteedse nachtmerrie van Bartók, De wonderbaarlijke mandarijn.
De Koreaanse Shiyeon Sung debuteert met een programma waarin wanhoop, oorlog en geweld en het ongeremde plezier van dans en spel dicht bij elkaar liggen. Oosterse en westerse klanken vermengen zich in Tan Duns nieuwe tromboneconcert en de utopische dansfantasie Muak van de vrijheidsstrijder Isang Yun. Het Oosten keert terug in de vorm van een onverwoestbare rijke Chinees in de spectaculaire grootsteedse nachtmerrie van Bartók, De wonderbaarlijke mandarijn.
Theo Verbey (1959-2019)
Verbey: Lumen ad finem cuniculi
Theo Verbey brak als jonge componist door met zijn orkestbewerking van Alban Bergs Pianosonate, opus 1, en vestigde in de jaren daarna internationaal zijn reputatie met transparante, fijnzinnige en rijk georkestreerde composities. Bij het Concertgebouworkest stonden zijn partituren regelmatig op de lessenaar, als laatste het opdrachtwerk Ariadne, in januari 2020 – enkele maanden na zijn zelfgekozen dood.
In 2015 componeerde Verbey Lumen ad finem cuniculi ter gelegenheid van ‘Het jaar van de mijnen’, waarmee herdacht werd dat het sluiten van de Limburgse mijnen vijftig jaar eerder aangekondigd werd. Die mijlpaal in de Nederlandse geschiedenis gaf Verbey vorm in een eendelig orkestwerk waarin duisternis geleidelijk plaatsmaakt voor een stralende toekomst – de titel laat zich vertalen als ‘Licht aan het eind van de tunnel’. Twee marimba’s en twee vibrafoons zorgen voor zowel een ritmische ‘motor’ als een steeds aanwezig warm klankbad. Het slagwerkkwartet vormt als het ware de ruggengraat voor de andere orkestgroepen, die eromheen gegroepeerd klinken. Verbey zocht met dit werk een balans tussen ‘een duidelijke structuur en een aantrekkelijke klank’. Getuige de warme ontvangst door pers en publiek na de wereldpremière door de philharmonie zuidnederland in Theater Heerlen op 22 oktober 2015 slaagde hij daar met vlag en wimpel in.
Theo Verbey brak als jonge componist door met zijn orkestbewerking van Alban Bergs Pianosonate, opus 1, en vestigde in de jaren daarna internationaal zijn reputatie met transparante, fijnzinnige en rijk georkestreerde composities. Bij het Concertgebouworkest stonden zijn partituren regelmatig op de lessenaar, als laatste het opdrachtwerk Ariadne, in januari 2020 – enkele maanden na zijn zelfgekozen dood.
In 2015 componeerde Verbey Lumen ad finem cuniculi ter gelegenheid van ‘Het jaar van de mijnen’, waarmee herdacht werd dat het sluiten van de Limburgse mijnen vijftig jaar eerder aangekondigd werd. Die mijlpaal in de Nederlandse geschiedenis gaf Verbey vorm in een eendelig orkestwerk waarin duisternis geleidelijk plaatsmaakt voor een stralende toekomst – de titel laat zich vertalen als ‘Licht aan het eind van de tunnel’. Twee marimba’s en twee vibrafoons zorgen voor zowel een ritmische ‘motor’ als een steeds aanwezig warm klankbad. Het slagwerkkwartet vormt als het ware de ruggengraat voor de andere orkestgroepen, die eromheen gegroepeerd klinken. Verbey zocht met dit werk een balans tussen ‘een duidelijke structuur en een aantrekkelijke klank’. Getuige de warme ontvangst door pers en publiek na de wereldpremière door de philharmonie zuidnederland in Theater Heerlen op 22 oktober 2015 slaagde hij daar met vlag en wimpel in.
Tan Dun (1957)
Tan Dun: Three Muses in Video Game
Solotrombonist Jörgen van Rijen zet zich al jaren actief in voor nieuw trombonerepertoire. Met het Concertgebouworkest voerde hij eerder wereldpremières uit van Theo Verbey (LIED, 2007) en James MacMillan (Tromboneconcert, 2017). De Chinese componist Tan Dun, altijd nieuwsgierig en innovatief, laat zich graag inspireren door de solisten van het Concertgebouworkest. In 2015 leidde hij het orkest in The Wolf, met solocontrabassist Dominic Seldis, en Nu Shu: the Secret Songs of Women met soloharpiste Petra van der Heide. Dat hij een tromboneconcert zou schrijven met Jörgen van Rijen in gedachten was te verwachten. Dat het over computergames gaat is verrassend, maar misschien hadden we ook dat kunnen zien aankomen: Tan Dun is geïnteresseerd in alle vormen van Chinese cultuur – van eeuwenoud tot hypermodern. Three Muses in Video Game verbindt de wereld van de computergames aan drie oeroude Chinese muziekinstrumenten, ‘culturele overblijfselen van duizenden jaren geleden die dreigen te verdwijnen’, aldus Tan Dun. ‘Zij werden mijn drie muzen en vertegenwoordigen een dialoog tussen vroeger en nu. Tussen verleden en toekomst. Tussen werkelijkheid en verbeelding.’ De videospelletjes vormen met hun archetypische helden en verhaallijnen ‘een link naar de helden uit onze geschiedenis, onze oude legenden en verhalen, die net als de instrumenten afgeschreven en vergeten zijn. Ik wilde dat mijn concert dit alles zou weerspiegelen, maar ook verbinding zou maken met iets ouds en spiritueels.’
De drie muziekinstrumenten krijgen we niet zelf te horen; ze fungeren als helden en verlenen hun namen aan drie delen die zonder pauze aan elkaar gelinkt zijn. Muse of Bili – genoemd naar een dubbelrietinstrument, een soort hobo – begint ‘eroicamente’ met een stevig klaroengeschal in de solotrombone. Stijgende kwinten – de eeuwenoude klank van heroïek en strijd – verzanden vrijwel onmiddellijk in cartooneske glijbewegingen. De solist mag uitgebreid improviseren binnen de glissandocontouren, aangespoord door zijn medetrombones, grote Chinese drums en pauken. Uit een zacht bedje van koperakkoorden en strijkerglissando’s ontstaat het ‘echte’ thema. Wanneer het orkest een tijdje zonder Bili zit, lijkt het als een doelloze machine rond te draaien. Gelukkig komt de solist terug met het hoofdthema in een uitgerekte versie… en leidt het orkest naar de overwinning.
Het tweede deel begint mysterieus. De reis van Xiqin – een tweesnarig strijkinstrument, verwant aan de Erhu – leidt ons langs diverse episodes, elk met een andere sfeer en spanningsopbouw. Het slotdeel, genoemd naar de sheng, een Chinees mondorgel, begint met een fanfare van trombones en een heldhaftige solo, die al snel vervormt tot het karikaturale getetter van een op hol geslagen held. In galop snellen we naar een onvermijdelijk einde – game over.
Solotrombonist Jörgen van Rijen zet zich al jaren actief in voor nieuw trombonerepertoire. Met het Concertgebouworkest voerde hij eerder wereldpremières uit van Theo Verbey (LIED, 2007) en James MacMillan (Tromboneconcert, 2017). De Chinese componist Tan Dun, altijd nieuwsgierig en innovatief, laat zich graag inspireren door de solisten van het Concertgebouworkest. In 2015 leidde hij het orkest in The Wolf, met solocontrabassist Dominic Seldis, en Nu Shu: the Secret Songs of Women met soloharpiste Petra van der Heide. Dat hij een tromboneconcert zou schrijven met Jörgen van Rijen in gedachten was te verwachten. Dat het over computergames gaat is verrassend, maar misschien hadden we ook dat kunnen zien aankomen: Tan Dun is geïnteresseerd in alle vormen van Chinese cultuur – van eeuwenoud tot hypermodern. Three Muses in Video Game verbindt de wereld van de computergames aan drie oeroude Chinese muziekinstrumenten, ‘culturele overblijfselen van duizenden jaren geleden die dreigen te verdwijnen’, aldus Tan Dun. ‘Zij werden mijn drie muzen en vertegenwoordigen een dialoog tussen vroeger en nu. Tussen verleden en toekomst. Tussen werkelijkheid en verbeelding.’ De videospelletjes vormen met hun archetypische helden en verhaallijnen ‘een link naar de helden uit onze geschiedenis, onze oude legenden en verhalen, die net als de instrumenten afgeschreven en vergeten zijn. Ik wilde dat mijn concert dit alles zou weerspiegelen, maar ook verbinding zou maken met iets ouds en spiritueels.’
De drie muziekinstrumenten krijgen we niet zelf te horen; ze fungeren als helden en verlenen hun namen aan drie delen die zonder pauze aan elkaar gelinkt zijn. Muse of Bili – genoemd naar een dubbelrietinstrument, een soort hobo – begint ‘eroicamente’ met een stevig klaroengeschal in de solotrombone. Stijgende kwinten – de eeuwenoude klank van heroïek en strijd – verzanden vrijwel onmiddellijk in cartooneske glijbewegingen. De solist mag uitgebreid improviseren binnen de glissandocontouren, aangespoord door zijn medetrombones, grote Chinese drums en pauken. Uit een zacht bedje van koperakkoorden en strijkerglissando’s ontstaat het ‘echte’ thema. Wanneer het orkest een tijdje zonder Bili zit, lijkt het als een doelloze machine rond te draaien. Gelukkig komt de solist terug met het hoofdthema in een uitgerekte versie… en leidt het orkest naar de overwinning.
Het tweede deel begint mysterieus. De reis van Xiqin – een tweesnarig strijkinstrument, verwant aan de Erhu – leidt ons langs diverse episodes, elk met een andere sfeer en spanningsopbouw. Het slotdeel, genoemd naar de sheng, een Chinees mondorgel, begint met een fanfare van trombones en een heldhaftige solo, die al snel vervormt tot het karikaturale getetter van een op hol geslagen held. In galop snellen we naar een onvermijdelijk einde – game over.
Isang Yun (1917-1995)
Yun: Muak
Er is een wrang verschil tussen een fantasiestrijd in een film, boek of game en een echte strijd, zoals Isang Yun die heeft moeten voeren. De componist, geboren in het door Japan bezette Zuid-Korea van 1917, sloot zich tijdens de Tweede Wereldoorlog aan bij het verzet, wat leidde tot gevangenschap en marteling. Na de oorlog kon hij zich verder ontwikkelen als componist en dankzij een beurs kon hij naar Europa. Daar leerde hij zowel politieke als artistieke vrijheid kennen. Yun bleef in Duitsland, nam deel aan de invloedrijke avant-garde-zomercursus in Darmstadt en werd medio jaren zestig bekend met werken waarin oost en west op zeer geraffineerde wijze met elkaar verknoopt zijn. In 1967 werd hij echter gearresteerd door de ZuidKoreaanse geheime dienst, opnieuw gemarteld en aangeklaagd wegens landverraad. Dankzij internationale protesten werd hij vrijgelaten en in 1971 werd hij genaturaliseerd Duitser.
Muak is een utopische toekomstvisie op een wereld waarin volkeren vreedzaam samenleven en hun verschillen vieren in plaats van botvieren. Yun stelde zich een ‘nachtegaaldans’ voor, een Chinees-Koreaanse hofdans, waarbij de Europese gasten hun eigen dansbewegingen zouden maken en de oosterse en westerse dansen elkaar vervolgens zouden beïnvloeden. In deze ‘dansfantasie’ gebruikt Yun voor het eerst ritme als belangrijkste structurele principe. Dansritmes uit Oost-Azië en Europees ballet worden tegenover elkaar gezet en vermengen zich in een wervelende dans. Het Europese danselement doet sterk denken aan de twintigste-eeuwse balletten van bijvoorbeeld Stravinsky. Tegenover het ‘volgroeide’ Europese symfonieorkest staat een ‘pure’ Koreaanse klankwereld, opgeroepen door houtblazers, vooral hobo’s, in combinatie met gedempte strijkersklanken.
Er is een wrang verschil tussen een fantasiestrijd in een film, boek of game en een echte strijd, zoals Isang Yun die heeft moeten voeren. De componist, geboren in het door Japan bezette Zuid-Korea van 1917, sloot zich tijdens de Tweede Wereldoorlog aan bij het verzet, wat leidde tot gevangenschap en marteling. Na de oorlog kon hij zich verder ontwikkelen als componist en dankzij een beurs kon hij naar Europa. Daar leerde hij zowel politieke als artistieke vrijheid kennen. Yun bleef in Duitsland, nam deel aan de invloedrijke avant-garde-zomercursus in Darmstadt en werd medio jaren zestig bekend met werken waarin oost en west op zeer geraffineerde wijze met elkaar verknoopt zijn. In 1967 werd hij echter gearresteerd door de ZuidKoreaanse geheime dienst, opnieuw gemarteld en aangeklaagd wegens landverraad. Dankzij internationale protesten werd hij vrijgelaten en in 1971 werd hij genaturaliseerd Duitser.
Muak is een utopische toekomstvisie op een wereld waarin volkeren vreedzaam samenleven en hun verschillen vieren in plaats van botvieren. Yun stelde zich een ‘nachtegaaldans’ voor, een Chinees-Koreaanse hofdans, waarbij de Europese gasten hun eigen dansbewegingen zouden maken en de oosterse en westerse dansen elkaar vervolgens zouden beïnvloeden. In deze ‘dansfantasie’ gebruikt Yun voor het eerst ritme als belangrijkste structurele principe. Dansritmes uit Oost-Azië en Europees ballet worden tegenover elkaar gezet en vermengen zich in een wervelende dans. Het Europese danselement doet sterk denken aan de twintigste-eeuwse balletten van bijvoorbeeld Stravinsky. Tegenover het ‘volgroeide’ Europese symfonieorkest staat een ‘pure’ Koreaanse klankwereld, opgeroepen door houtblazers, vooral hobo’s, in combinatie met gedempte strijkersklanken.
Béla Bartók (1881-1945)
Bartók: Muziek uit ‘De wonderbaarlijke mandarijn’
In het vredesjaar 1918 zette de Hongaarse componist Béla Bartók de eerste schetsen op papier voor muziek bij een kort pantomimespel in slechts één bedrijf. Het was getiteld De wonderbaarlijke mandarijn. Misschien dat velen destijds bij de titel aan een romantisch Chinees sprookje in de stijl van Andersens Nachtegaal hebben gedacht, maar zij kwamen van een koude kermis thuis. De Eerste Wereldoorlog was weliswaar voorbij, maar de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie was ineengestort en voor de Hongaren heerste politieke en economische onzekerheid.
Die rauwe werkelijkheid klinkt door in deze muziek van Bartók, klanken over de zelfkant van het leven in de grote stad, de moderne jungle waarin mensen als jakhalzen loeren naar hun medemens. Niet vreemd dat de première in Keulen in 1926 voor een schandaal zorgde en dat het werk werd verboden.
Het verhaal - vanavond klinkt de kortere suite met ongeveer twee derde van de muziek van de oorspronkelijke versie - gaat over drie rovers die een meisje dwingen tot prostitutie en vervolgens de klanten beroven. Zo gaat het bij een oude armoedzaaier (glissando op trombone) en een verlegen jongen (hobosolo). Beiden hebben geen geld. De derde klant die op de lokroep van de ‘liefde’ (arpeggio’s op de klarinet) afkomt is de ‘eerbiedwaardige mandarijn’. Bij zijn eerste omhelzing klinkt een intieme wals. Het meisje wrikt zich los, maar de mandarijn gaat haar achterna en grijpt haar opnieuw. De rovers slaan op de vlucht. In de orkestsuite is het verhaal hier voorbij, in de complete pantomime proberen de rovers de mandarijn nog te doden, eerst met een kussen en dan met een roestig mes. Ten slotte hangen ze hem aan de fitting van de plafondlamp. Waarop de mandarijn gaat gloeien en onder onheilspellende kwarttonen een groenblauw licht uitstraalt. Hij wordt losgemaakt en krijgt alsnog zijn zin, maar overlijdt aan zijn verwondingen.
In een interview in Londen in 1929 zei Bartók dat ‘mensen de plot van het stuk lazen en het al bij voorbaat afkeurden. Van begin tot eind heeft de muziek een ademloze vaart, waardoor een totaal ander effect ontstaat dan verwacht. De mandarijn lijkt echt op een oosters sprookje en bevat niks aanstootgevends.’ Dat zal hij niet zonder ironie hebben bedoeld. De eerste uitvoering in Hongarije liet nog tot 1946 op zich wachten, een jaar nadat Bartók was overleden aan leukemie als balling in het verre New York.
In het vredesjaar 1918 zette de Hongaarse componist Béla Bartók de eerste schetsen op papier voor muziek bij een kort pantomimespel in slechts één bedrijf. Het was getiteld De wonderbaarlijke mandarijn. Misschien dat velen destijds bij de titel aan een romantisch Chinees sprookje in de stijl van Andersens Nachtegaal hebben gedacht, maar zij kwamen van een koude kermis thuis. De Eerste Wereldoorlog was weliswaar voorbij, maar de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie was ineengestort en voor de Hongaren heerste politieke en economische onzekerheid.
Die rauwe werkelijkheid klinkt door in deze muziek van Bartók, klanken over de zelfkant van het leven in de grote stad, de moderne jungle waarin mensen als jakhalzen loeren naar hun medemens. Niet vreemd dat de première in Keulen in 1926 voor een schandaal zorgde en dat het werk werd verboden.
Het verhaal - vanavond klinkt de kortere suite met ongeveer twee derde van de muziek van de oorspronkelijke versie - gaat over drie rovers die een meisje dwingen tot prostitutie en vervolgens de klanten beroven. Zo gaat het bij een oude armoedzaaier (glissando op trombone) en een verlegen jongen (hobosolo). Beiden hebben geen geld. De derde klant die op de lokroep van de ‘liefde’ (arpeggio’s op de klarinet) afkomt is de ‘eerbiedwaardige mandarijn’. Bij zijn eerste omhelzing klinkt een intieme wals. Het meisje wrikt zich los, maar de mandarijn gaat haar achterna en grijpt haar opnieuw. De rovers slaan op de vlucht. In de orkestsuite is het verhaal hier voorbij, in de complete pantomime proberen de rovers de mandarijn nog te doden, eerst met een kussen en dan met een roestig mes. Ten slotte hangen ze hem aan de fitting van de plafondlamp. Waarop de mandarijn gaat gloeien en onder onheilspellende kwarttonen een groenblauw licht uitstraalt. Hij wordt losgemaakt en krijgt alsnog zijn zin, maar overlijdt aan zijn verwondingen.
In een interview in Londen in 1929 zei Bartók dat ‘mensen de plot van het stuk lazen en het al bij voorbaat afkeurden. Van begin tot eind heeft de muziek een ademloze vaart, waardoor een totaal ander effect ontstaat dan verwacht. De mandarijn lijkt echt op een oosters sprookje en bevat niks aanstootgevends.’ Dat zal hij niet zonder ironie hebben bedoeld. De eerste uitvoering in Hongarije liet nog tot 1946 op zich wachten, een jaar nadat Bartók was overleden aan leukemie als balling in het verre New York.
De Koreaanse Shiyeon Sung debuteert met een programma waarin wanhoop, oorlog en geweld en het ongeremde plezier van dans en spel dicht bij elkaar liggen. Oosterse en westerse klanken vermengen zich in Tan Duns nieuwe tromboneconcert en de utopische dansfantasie Muak van de vrijheidsstrijder Isang Yun. Het Oosten keert terug in de vorm van een onverwoestbare rijke Chinees in de spectaculaire grootsteedse nachtmerrie van Bartók, De wonderbaarlijke mandarijn.
De Koreaanse Shiyeon Sung debuteert met een programma waarin wanhoop, oorlog en geweld en het ongeremde plezier van dans en spel dicht bij elkaar liggen. Oosterse en westerse klanken vermengen zich in Tan Duns nieuwe tromboneconcert en de utopische dansfantasie Muak van de vrijheidsstrijder Isang Yun. Het Oosten keert terug in de vorm van een onverwoestbare rijke Chinees in de spectaculaire grootsteedse nachtmerrie van Bartók, De wonderbaarlijke mandarijn.
Theo Verbey (1959-2019)
Verbey: Lumen ad finem cuniculi
Theo Verbey brak als jonge componist door met zijn orkestbewerking van Alban Bergs Pianosonate, opus 1, en vestigde in de jaren daarna internationaal zijn reputatie met transparante, fijnzinnige en rijk georkestreerde composities. Bij het Concertgebouworkest stonden zijn partituren regelmatig op de lessenaar, als laatste het opdrachtwerk Ariadne, in januari 2020 – enkele maanden na zijn zelfgekozen dood.
In 2015 componeerde Verbey Lumen ad finem cuniculi ter gelegenheid van ‘Het jaar van de mijnen’, waarmee herdacht werd dat het sluiten van de Limburgse mijnen vijftig jaar eerder aangekondigd werd. Die mijlpaal in de Nederlandse geschiedenis gaf Verbey vorm in een eendelig orkestwerk waarin duisternis geleidelijk plaatsmaakt voor een stralende toekomst – de titel laat zich vertalen als ‘Licht aan het eind van de tunnel’. Twee marimba’s en twee vibrafoons zorgen voor zowel een ritmische ‘motor’ als een steeds aanwezig warm klankbad. Het slagwerkkwartet vormt als het ware de ruggengraat voor de andere orkestgroepen, die eromheen gegroepeerd klinken. Verbey zocht met dit werk een balans tussen ‘een duidelijke structuur en een aantrekkelijke klank’. Getuige de warme ontvangst door pers en publiek na de wereldpremière door de philharmonie zuidnederland in Theater Heerlen op 22 oktober 2015 slaagde hij daar met vlag en wimpel in.
Theo Verbey brak als jonge componist door met zijn orkestbewerking van Alban Bergs Pianosonate, opus 1, en vestigde in de jaren daarna internationaal zijn reputatie met transparante, fijnzinnige en rijk georkestreerde composities. Bij het Concertgebouworkest stonden zijn partituren regelmatig op de lessenaar, als laatste het opdrachtwerk Ariadne, in januari 2020 – enkele maanden na zijn zelfgekozen dood.
In 2015 componeerde Verbey Lumen ad finem cuniculi ter gelegenheid van ‘Het jaar van de mijnen’, waarmee herdacht werd dat het sluiten van de Limburgse mijnen vijftig jaar eerder aangekondigd werd. Die mijlpaal in de Nederlandse geschiedenis gaf Verbey vorm in een eendelig orkestwerk waarin duisternis geleidelijk plaatsmaakt voor een stralende toekomst – de titel laat zich vertalen als ‘Licht aan het eind van de tunnel’. Twee marimba’s en twee vibrafoons zorgen voor zowel een ritmische ‘motor’ als een steeds aanwezig warm klankbad. Het slagwerkkwartet vormt als het ware de ruggengraat voor de andere orkestgroepen, die eromheen gegroepeerd klinken. Verbey zocht met dit werk een balans tussen ‘een duidelijke structuur en een aantrekkelijke klank’. Getuige de warme ontvangst door pers en publiek na de wereldpremière door de philharmonie zuidnederland in Theater Heerlen op 22 oktober 2015 slaagde hij daar met vlag en wimpel in.
Tan Dun (1957)
Tan Dun: Three Muses in Video Game
Solotrombonist Jörgen van Rijen zet zich al jaren actief in voor nieuw trombonerepertoire. Met het Concertgebouworkest voerde hij eerder wereldpremières uit van Theo Verbey (LIED, 2007) en James MacMillan (Tromboneconcert, 2017). De Chinese componist Tan Dun, altijd nieuwsgierig en innovatief, laat zich graag inspireren door de solisten van het Concertgebouworkest. In 2015 leidde hij het orkest in The Wolf, met solocontrabassist Dominic Seldis, en Nu Shu: the Secret Songs of Women met soloharpiste Petra van der Heide. Dat hij een tromboneconcert zou schrijven met Jörgen van Rijen in gedachten was te verwachten. Dat het over computergames gaat is verrassend, maar misschien hadden we ook dat kunnen zien aankomen: Tan Dun is geïnteresseerd in alle vormen van Chinese cultuur – van eeuwenoud tot hypermodern. Three Muses in Video Game verbindt de wereld van de computergames aan drie oeroude Chinese muziekinstrumenten, ‘culturele overblijfselen van duizenden jaren geleden die dreigen te verdwijnen’, aldus Tan Dun. ‘Zij werden mijn drie muzen en vertegenwoordigen een dialoog tussen vroeger en nu. Tussen verleden en toekomst. Tussen werkelijkheid en verbeelding.’ De videospelletjes vormen met hun archetypische helden en verhaallijnen ‘een link naar de helden uit onze geschiedenis, onze oude legenden en verhalen, die net als de instrumenten afgeschreven en vergeten zijn. Ik wilde dat mijn concert dit alles zou weerspiegelen, maar ook verbinding zou maken met iets ouds en spiritueels.’
De drie muziekinstrumenten krijgen we niet zelf te horen; ze fungeren als helden en verlenen hun namen aan drie delen die zonder pauze aan elkaar gelinkt zijn. Muse of Bili – genoemd naar een dubbelrietinstrument, een soort hobo – begint ‘eroicamente’ met een stevig klaroengeschal in de solotrombone. Stijgende kwinten – de eeuwenoude klank van heroïek en strijd – verzanden vrijwel onmiddellijk in cartooneske glijbewegingen. De solist mag uitgebreid improviseren binnen de glissandocontouren, aangespoord door zijn medetrombones, grote Chinese drums en pauken. Uit een zacht bedje van koperakkoorden en strijkerglissando’s ontstaat het ‘echte’ thema. Wanneer het orkest een tijdje zonder Bili zit, lijkt het als een doelloze machine rond te draaien. Gelukkig komt de solist terug met het hoofdthema in een uitgerekte versie… en leidt het orkest naar de overwinning.
Het tweede deel begint mysterieus. De reis van Xiqin – een tweesnarig strijkinstrument, verwant aan de Erhu – leidt ons langs diverse episodes, elk met een andere sfeer en spanningsopbouw. Het slotdeel, genoemd naar de sheng, een Chinees mondorgel, begint met een fanfare van trombones en een heldhaftige solo, die al snel vervormt tot het karikaturale getetter van een op hol geslagen held. In galop snellen we naar een onvermijdelijk einde – game over.
Solotrombonist Jörgen van Rijen zet zich al jaren actief in voor nieuw trombonerepertoire. Met het Concertgebouworkest voerde hij eerder wereldpremières uit van Theo Verbey (LIED, 2007) en James MacMillan (Tromboneconcert, 2017). De Chinese componist Tan Dun, altijd nieuwsgierig en innovatief, laat zich graag inspireren door de solisten van het Concertgebouworkest. In 2015 leidde hij het orkest in The Wolf, met solocontrabassist Dominic Seldis, en Nu Shu: the Secret Songs of Women met soloharpiste Petra van der Heide. Dat hij een tromboneconcert zou schrijven met Jörgen van Rijen in gedachten was te verwachten. Dat het over computergames gaat is verrassend, maar misschien hadden we ook dat kunnen zien aankomen: Tan Dun is geïnteresseerd in alle vormen van Chinese cultuur – van eeuwenoud tot hypermodern. Three Muses in Video Game verbindt de wereld van de computergames aan drie oeroude Chinese muziekinstrumenten, ‘culturele overblijfselen van duizenden jaren geleden die dreigen te verdwijnen’, aldus Tan Dun. ‘Zij werden mijn drie muzen en vertegenwoordigen een dialoog tussen vroeger en nu. Tussen verleden en toekomst. Tussen werkelijkheid en verbeelding.’ De videospelletjes vormen met hun archetypische helden en verhaallijnen ‘een link naar de helden uit onze geschiedenis, onze oude legenden en verhalen, die net als de instrumenten afgeschreven en vergeten zijn. Ik wilde dat mijn concert dit alles zou weerspiegelen, maar ook verbinding zou maken met iets ouds en spiritueels.’
De drie muziekinstrumenten krijgen we niet zelf te horen; ze fungeren als helden en verlenen hun namen aan drie delen die zonder pauze aan elkaar gelinkt zijn. Muse of Bili – genoemd naar een dubbelrietinstrument, een soort hobo – begint ‘eroicamente’ met een stevig klaroengeschal in de solotrombone. Stijgende kwinten – de eeuwenoude klank van heroïek en strijd – verzanden vrijwel onmiddellijk in cartooneske glijbewegingen. De solist mag uitgebreid improviseren binnen de glissandocontouren, aangespoord door zijn medetrombones, grote Chinese drums en pauken. Uit een zacht bedje van koperakkoorden en strijkerglissando’s ontstaat het ‘echte’ thema. Wanneer het orkest een tijdje zonder Bili zit, lijkt het als een doelloze machine rond te draaien. Gelukkig komt de solist terug met het hoofdthema in een uitgerekte versie… en leidt het orkest naar de overwinning.
Het tweede deel begint mysterieus. De reis van Xiqin – een tweesnarig strijkinstrument, verwant aan de Erhu – leidt ons langs diverse episodes, elk met een andere sfeer en spanningsopbouw. Het slotdeel, genoemd naar de sheng, een Chinees mondorgel, begint met een fanfare van trombones en een heldhaftige solo, die al snel vervormt tot het karikaturale getetter van een op hol geslagen held. In galop snellen we naar een onvermijdelijk einde – game over.
Isang Yun (1917-1995)
Yun: Muak
Er is een wrang verschil tussen een fantasiestrijd in een film, boek of game en een echte strijd, zoals Isang Yun die heeft moeten voeren. De componist, geboren in het door Japan bezette Zuid-Korea van 1917, sloot zich tijdens de Tweede Wereldoorlog aan bij het verzet, wat leidde tot gevangenschap en marteling. Na de oorlog kon hij zich verder ontwikkelen als componist en dankzij een beurs kon hij naar Europa. Daar leerde hij zowel politieke als artistieke vrijheid kennen. Yun bleef in Duitsland, nam deel aan de invloedrijke avant-garde-zomercursus in Darmstadt en werd medio jaren zestig bekend met werken waarin oost en west op zeer geraffineerde wijze met elkaar verknoopt zijn. In 1967 werd hij echter gearresteerd door de ZuidKoreaanse geheime dienst, opnieuw gemarteld en aangeklaagd wegens landverraad. Dankzij internationale protesten werd hij vrijgelaten en in 1971 werd hij genaturaliseerd Duitser.
Muak is een utopische toekomstvisie op een wereld waarin volkeren vreedzaam samenleven en hun verschillen vieren in plaats van botvieren. Yun stelde zich een ‘nachtegaaldans’ voor, een Chinees-Koreaanse hofdans, waarbij de Europese gasten hun eigen dansbewegingen zouden maken en de oosterse en westerse dansen elkaar vervolgens zouden beïnvloeden. In deze ‘dansfantasie’ gebruikt Yun voor het eerst ritme als belangrijkste structurele principe. Dansritmes uit Oost-Azië en Europees ballet worden tegenover elkaar gezet en vermengen zich in een wervelende dans. Het Europese danselement doet sterk denken aan de twintigste-eeuwse balletten van bijvoorbeeld Stravinsky. Tegenover het ‘volgroeide’ Europese symfonieorkest staat een ‘pure’ Koreaanse klankwereld, opgeroepen door houtblazers, vooral hobo’s, in combinatie met gedempte strijkersklanken.
Er is een wrang verschil tussen een fantasiestrijd in een film, boek of game en een echte strijd, zoals Isang Yun die heeft moeten voeren. De componist, geboren in het door Japan bezette Zuid-Korea van 1917, sloot zich tijdens de Tweede Wereldoorlog aan bij het verzet, wat leidde tot gevangenschap en marteling. Na de oorlog kon hij zich verder ontwikkelen als componist en dankzij een beurs kon hij naar Europa. Daar leerde hij zowel politieke als artistieke vrijheid kennen. Yun bleef in Duitsland, nam deel aan de invloedrijke avant-garde-zomercursus in Darmstadt en werd medio jaren zestig bekend met werken waarin oost en west op zeer geraffineerde wijze met elkaar verknoopt zijn. In 1967 werd hij echter gearresteerd door de ZuidKoreaanse geheime dienst, opnieuw gemarteld en aangeklaagd wegens landverraad. Dankzij internationale protesten werd hij vrijgelaten en in 1971 werd hij genaturaliseerd Duitser.
Muak is een utopische toekomstvisie op een wereld waarin volkeren vreedzaam samenleven en hun verschillen vieren in plaats van botvieren. Yun stelde zich een ‘nachtegaaldans’ voor, een Chinees-Koreaanse hofdans, waarbij de Europese gasten hun eigen dansbewegingen zouden maken en de oosterse en westerse dansen elkaar vervolgens zouden beïnvloeden. In deze ‘dansfantasie’ gebruikt Yun voor het eerst ritme als belangrijkste structurele principe. Dansritmes uit Oost-Azië en Europees ballet worden tegenover elkaar gezet en vermengen zich in een wervelende dans. Het Europese danselement doet sterk denken aan de twintigste-eeuwse balletten van bijvoorbeeld Stravinsky. Tegenover het ‘volgroeide’ Europese symfonieorkest staat een ‘pure’ Koreaanse klankwereld, opgeroepen door houtblazers, vooral hobo’s, in combinatie met gedempte strijkersklanken.
Béla Bartók (1881-1945)
Bartók: Muziek uit ‘De wonderbaarlijke mandarijn’
In het vredesjaar 1918 zette de Hongaarse componist Béla Bartók de eerste schetsen op papier voor muziek bij een kort pantomimespel in slechts één bedrijf. Het was getiteld De wonderbaarlijke mandarijn. Misschien dat velen destijds bij de titel aan een romantisch Chinees sprookje in de stijl van Andersens Nachtegaal hebben gedacht, maar zij kwamen van een koude kermis thuis. De Eerste Wereldoorlog was weliswaar voorbij, maar de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie was ineengestort en voor de Hongaren heerste politieke en economische onzekerheid.
Die rauwe werkelijkheid klinkt door in deze muziek van Bartók, klanken over de zelfkant van het leven in de grote stad, de moderne jungle waarin mensen als jakhalzen loeren naar hun medemens. Niet vreemd dat de première in Keulen in 1926 voor een schandaal zorgde en dat het werk werd verboden.
Het verhaal - vanavond klinkt de kortere suite met ongeveer twee derde van de muziek van de oorspronkelijke versie - gaat over drie rovers die een meisje dwingen tot prostitutie en vervolgens de klanten beroven. Zo gaat het bij een oude armoedzaaier (glissando op trombone) en een verlegen jongen (hobosolo). Beiden hebben geen geld. De derde klant die op de lokroep van de ‘liefde’ (arpeggio’s op de klarinet) afkomt is de ‘eerbiedwaardige mandarijn’. Bij zijn eerste omhelzing klinkt een intieme wals. Het meisje wrikt zich los, maar de mandarijn gaat haar achterna en grijpt haar opnieuw. De rovers slaan op de vlucht. In de orkestsuite is het verhaal hier voorbij, in de complete pantomime proberen de rovers de mandarijn nog te doden, eerst met een kussen en dan met een roestig mes. Ten slotte hangen ze hem aan de fitting van de plafondlamp. Waarop de mandarijn gaat gloeien en onder onheilspellende kwarttonen een groenblauw licht uitstraalt. Hij wordt losgemaakt en krijgt alsnog zijn zin, maar overlijdt aan zijn verwondingen.
In een interview in Londen in 1929 zei Bartók dat ‘mensen de plot van het stuk lazen en het al bij voorbaat afkeurden. Van begin tot eind heeft de muziek een ademloze vaart, waardoor een totaal ander effect ontstaat dan verwacht. De mandarijn lijkt echt op een oosters sprookje en bevat niks aanstootgevends.’ Dat zal hij niet zonder ironie hebben bedoeld. De eerste uitvoering in Hongarije liet nog tot 1946 op zich wachten, een jaar nadat Bartók was overleden aan leukemie als balling in het verre New York.
In het vredesjaar 1918 zette de Hongaarse componist Béla Bartók de eerste schetsen op papier voor muziek bij een kort pantomimespel in slechts één bedrijf. Het was getiteld De wonderbaarlijke mandarijn. Misschien dat velen destijds bij de titel aan een romantisch Chinees sprookje in de stijl van Andersens Nachtegaal hebben gedacht, maar zij kwamen van een koude kermis thuis. De Eerste Wereldoorlog was weliswaar voorbij, maar de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie was ineengestort en voor de Hongaren heerste politieke en economische onzekerheid.
Die rauwe werkelijkheid klinkt door in deze muziek van Bartók, klanken over de zelfkant van het leven in de grote stad, de moderne jungle waarin mensen als jakhalzen loeren naar hun medemens. Niet vreemd dat de première in Keulen in 1926 voor een schandaal zorgde en dat het werk werd verboden.
Het verhaal - vanavond klinkt de kortere suite met ongeveer twee derde van de muziek van de oorspronkelijke versie - gaat over drie rovers die een meisje dwingen tot prostitutie en vervolgens de klanten beroven. Zo gaat het bij een oude armoedzaaier (glissando op trombone) en een verlegen jongen (hobosolo). Beiden hebben geen geld. De derde klant die op de lokroep van de ‘liefde’ (arpeggio’s op de klarinet) afkomt is de ‘eerbiedwaardige mandarijn’. Bij zijn eerste omhelzing klinkt een intieme wals. Het meisje wrikt zich los, maar de mandarijn gaat haar achterna en grijpt haar opnieuw. De rovers slaan op de vlucht. In de orkestsuite is het verhaal hier voorbij, in de complete pantomime proberen de rovers de mandarijn nog te doden, eerst met een kussen en dan met een roestig mes. Ten slotte hangen ze hem aan de fitting van de plafondlamp. Waarop de mandarijn gaat gloeien en onder onheilspellende kwarttonen een groenblauw licht uitstraalt. Hij wordt losgemaakt en krijgt alsnog zijn zin, maar overlijdt aan zijn verwondingen.
In een interview in Londen in 1929 zei Bartók dat ‘mensen de plot van het stuk lazen en het al bij voorbaat afkeurden. Van begin tot eind heeft de muziek een ademloze vaart, waardoor een totaal ander effect ontstaat dan verwacht. De mandarijn lijkt echt op een oosters sprookje en bevat niks aanstootgevends.’ Dat zal hij niet zonder ironie hebben bedoeld. De eerste uitvoering in Hongarije liet nog tot 1946 op zich wachten, een jaar nadat Bartók was overleden aan leukemie als balling in het verre New York.
Biografie
Shiyeon Sung, dirigent
Shiyeon Sung werd geboren in Pusan (Zuid-Korea) en won als jonge pianiste diverse concoursen. Van 2001 tot 2006 studeerde ze orkestdirectie bij Rolf Reuter aan de Hochschule für Musik Hanns Eiser in Berlijn en bij Jorma Panula in Stockholm.
Toen ze in 2007 assistent-dirigent werd bij het Boston Symphony Orchestra had ze zich al bewezen door zowel de International Conductors’ Competition Sir Georg Solti als de Gustav Mahler Conducting Competition in Bamberg te winnen.
Ze ontwikkelde een innige relatie met het Seoul Philharmonic Orchestra. Van 2009 tot 2013 was ze bij dat orkest associate conductor, een positie die speciaal voor haar gecreëerd was. Vervolgens bracht ze tussen 2014 en 2017 het Gyeonggi Philharmonic Orchestra als chef-dirigent internationaal succes. In 2017 was het onder haar leiding het eerste Aziatische orkest dat ooit te gast was op het Musikfest Berlin.
Shiyeon Sung was te gast bij een gestaag groeiende lijst orkesten, waaronder het Orchestre Philharmonique de Radio France, het Konzerthaus Orchester Berlin, de Los Angeles Philharmonic, het Sydney Symphony Orchestra en het Antwerp Symphony Orchestra. Shiyeon Sung debuteert bij het Concertgebouworkest.
Jörgen van Rijen, trombone
Jörgen van Rijen is solotrombonist van het Concertgebouworkest sinds 1997. Sinds 2007 maakt hij daarnaast deel uit van het Lucerne Festival Orchestra. Als solist trad de trombonist – behalve met zijn eigen orkest – onder meer op met het Rotterdams Philharmonisch Orkest, het BBC Symphony Orchestra, het Tsjechisch Philharmonisch Orkest en het Residentie Orkest Den Haag.
Hij studeerde bij George Wiegel aan het Rotterdams Conservatorium en in Lyon bij Michel Becquet. Baroktrombone studeerde hij bij Daniel Lassalle, en ook volgde hij lessen en masterclasses bij Christian Lindberg, Joseph Alessi, fagottist Brian Pollard en cellist Anner Bijlsma.
Jörgen van Rijen won de internationale tromboneconcoursen van Guebwiller en Toulon, en componisten als Theo Verbey, Martijn Padding, Jacob ter Veldhuis en Jan van Vlijmen componeerden nieuw werk voor hem.
In 2012 bracht hij de wereldpremière van Kalevi Aho’s Tromboneconcert; in april 2017 hield hij met het Concertgebouworkest het Tromboneconcert van James MacMillan ten doop en in november 2021 ook het opdrachtwerk Three Muses in Video Game van Tan Dun.
Jörgen van Rijen kreeg in 2004 de Nederlandse Muziekprijs en in 2006 een Borletti-Buitoni Trust Award. Hij geeft les aan het Conservatorium van Amsterdam en aan de Royal Academy of Music in Londen.