Concertprogramma
Alexander Gavrylyuk speelt Prokofjev, Elim Chan leidt Mahler
Grote Zaal 27 november 2021 20.15 uur
Dit concert maakt deel uit van de serie Klassieke Meesterwerken.
Antwerp Symphony Orchestra
Elim Chan dirigent
Alexander Gavrylyuk piano
Lees ook: Dirigent Elim Chan: ‘Ik voel me een Amsterdammer’
Sergej Prokofjev (1891-1953)
Pianoconcert nr. 1 in Des gr.t., op. 10 (1911-12)
Allegro brioso
Andante assai
Allegro scherzando
Nikolaj Rimski-Korsakov (1844-1908)
Suite uit ‘Het sneeuwmeisje’ (1880-81/1895)
Gustav Mahler (1860-1911)
Todtenfeier (1888)
Symfonisch gedicht voor groot orkest
er is geen pauze
het concert duurt ongeveer een uur
Dit concert maakt deel uit van de serie Klassieke Meesterwerken.
Antwerp Symphony Orchestra
Elim Chan dirigent
Alexander Gavrylyuk piano
Lees ook: Dirigent Elim Chan: ‘Ik voel me een Amsterdammer’
Sergej Prokofjev (1891-1953)
Pianoconcert nr. 1 in Des gr.t., op. 10 (1911-12)
Allegro brioso
Andante assai
Allegro scherzando
Nikolaj Rimski-Korsakov (1844-1908)
Suite uit ‘Het sneeuwmeisje’ (1880-81/1895)
Gustav Mahler (1860-1911)
Todtenfeier (1888)
Symfonisch gedicht voor groot orkest
er is geen pauze
het concert duurt ongeveer een uur
Toelichting
Sergej Prokofjev (1891-1953)
Prokofjev: Eerste pianoconcert
Als twintiger was Sergej Prokofjev een roemruchte verschijning in het Sint-Petersburgse muziekleven. Zijn compositorisch talent was onbetwist en zijn pianospel fenomenaal – maar de felheid waarmee hij die kwaliteiten demonstreerde schoffeerde de oudere garde. Met beukende, motorische ritmes en scherpe dissonanten sloeg Prokofjev, zoals een Russische criticus schreef, ‘de parfumflesjes van de Romantiek aan diggelen’. Het schandaal dat zijn Scythische suite voor orkest in januari 1916 in Rusland ontketende deed nauwelijks onder voor het tumult rond Stravinsky’s Le sacre du printemps in Parijs, drie jaar eerder. Curieus is dat hij tezelfdertijd de beminnelijke Klassieke symfonie componeerde. Dit soort ‘stijlbreuken’ maken Prokofjev zo’n boeiende componist: ’s morgens verguisd als een bedreiging van de goede smaak, en ’s middags een Haydn-achtig symfonietje serverend. Het is het gedrag van een kunstenaar die zich niets laat wijsmaken.
Voorproefjes van zijn modernisme gaf Prokofjev al tijdens zijn conservatoriumopleiding. De Rubinstein-competitie waarmee hij zijn laatste studiejaar afsloot won hij met het Eerste pianoconcert in Des groot – al was dat louter te danken aan zijn virtuoze pianospel en niet aan de compositie. In drie aaneengesloten delen wisselt Prokofjev monumentale tuttipassages af met onstuimige solopartijen en razernij met dromerigheid. Veel critici deden het werk bij de première af als oppervlakkige showmuziek. Ook stoorden sommigen zich aan de massiviteit van het openingsgegeven, een motief dat na de introductie nog tweemaal opduikt (‘als een walvis’, aldus de componist), met een gewicht dat de tere lyriek van het middendeel dreigt te verpletteren. Dat het stuk onevenwichtig was vond Prokofjev zelf achteraf ook, maar een controverse over de toekomst van de Russische muziek was geboren. Voorstanders prezen Prokofjev als een revolutionair, voor anderen was hij een boodschapper van de laatste dag. ‘Deze man’, schreef de Petersburger Gazet, ‘moet in een dwangbuis gehesen worden!’
Als twintiger was Sergej Prokofjev een roemruchte verschijning in het Sint-Petersburgse muziekleven. Zijn compositorisch talent was onbetwist en zijn pianospel fenomenaal – maar de felheid waarmee hij die kwaliteiten demonstreerde schoffeerde de oudere garde. Met beukende, motorische ritmes en scherpe dissonanten sloeg Prokofjev, zoals een Russische criticus schreef, ‘de parfumflesjes van de Romantiek aan diggelen’. Het schandaal dat zijn Scythische suite voor orkest in januari 1916 in Rusland ontketende deed nauwelijks onder voor het tumult rond Stravinsky’s Le sacre du printemps in Parijs, drie jaar eerder. Curieus is dat hij tezelfdertijd de beminnelijke Klassieke symfonie componeerde. Dit soort ‘stijlbreuken’ maken Prokofjev zo’n boeiende componist: ’s morgens verguisd als een bedreiging van de goede smaak, en ’s middags een Haydn-achtig symfonietje serverend. Het is het gedrag van een kunstenaar die zich niets laat wijsmaken.
Voorproefjes van zijn modernisme gaf Prokofjev al tijdens zijn conservatoriumopleiding. De Rubinstein-competitie waarmee hij zijn laatste studiejaar afsloot won hij met het Eerste pianoconcert in Des groot – al was dat louter te danken aan zijn virtuoze pianospel en niet aan de compositie. In drie aaneengesloten delen wisselt Prokofjev monumentale tuttipassages af met onstuimige solopartijen en razernij met dromerigheid. Veel critici deden het werk bij de première af als oppervlakkige showmuziek. Ook stoorden sommigen zich aan de massiviteit van het openingsgegeven, een motief dat na de introductie nog tweemaal opduikt (‘als een walvis’, aldus de componist), met een gewicht dat de tere lyriek van het middendeel dreigt te verpletteren. Dat het stuk onevenwichtig was vond Prokofjev zelf achteraf ook, maar een controverse over de toekomst van de Russische muziek was geboren. Voorstanders prezen Prokofjev als een revolutionair, voor anderen was hij een boodschapper van de laatste dag. ‘Deze man’, schreef de Petersburger Gazet, ‘moet in een dwangbuis gehesen worden!’
Nikolaj Rimski-Korsakov (1844-1908)
Rimski-Korsakov: Het sneeuwmeisje
Nikolaj Rimski-Korsakov moet van sprookjes gehouden hebben. Zijn kleurrijke stijl en zijn creatieve manier van orkestreren gedijden in ieder geval goed bij de vele legendes en verhalen die hij van fantasierijke muziek voorzag. Allereerst is daar natuurlijk Sheherazade (1888), voortgekomen uit de oriëntaalse vertellingen van Duizend-en-één-nacht. Schreef hij dit als zelfstandige orkestsuite, zijn andere sprookjessuites destilleerde Rimski-Korsakov voor het concertpodium uit zijn opera’s. Hij componeerde er maar liefst vijftien, waarvan Het sneeuwmeisje (in het Russisch: Snegoerotsjka) de vierde was. Deze opera, met een libretto dat Rimski-Korsakov zelf schreef op basis van een toneelstuk uit 1873 van Nikolaj Ostrovski, ging op 10 februari 1882 in première in Sint-Petersburg. In 1898 werd in dezelfde stad nog een herziene versie ten doop gehouden, en Snegoerotsjka hield in Rusland sindsdien altijd repertoire.
Er circuleren vele varianten van het verhaal over het meisje van ijs waarvan uiteindelijk niets dan een plasje water overblijft. In grote lijnen zit het als volgt: Snegoerotsjka is de dochter van Koning Winter en een lentefee. Het meisje heeft een koud hart, ze bestaat volledig uit ijs en sneeuw. Door haar ouders wordt ze angstvallig uit het zonlicht gehouden. Maar haar moeder gunt haar meer vrijheid, en als ze groot is begeeft het sneeuwmeisje zich onder de mensen. De warmte van de liefde wordt haar fataal: ze smelt.
Overigens was Rimski-Korsakov niet de enige die zich door het romantische sprookje van het sneeuwmeisje liet inspireren: een paar jaar eerder had ook Pjotr Tsjaikovski muziek geschreven bij de aloude legende. De dood van Snegoerotsjka staat in de Russische folklore symbool voor het einde van de winter en het begin van de lente.
Nikolaj Rimski-Korsakov moet van sprookjes gehouden hebben. Zijn kleurrijke stijl en zijn creatieve manier van orkestreren gedijden in ieder geval goed bij de vele legendes en verhalen die hij van fantasierijke muziek voorzag. Allereerst is daar natuurlijk Sheherazade (1888), voortgekomen uit de oriëntaalse vertellingen van Duizend-en-één-nacht. Schreef hij dit als zelfstandige orkestsuite, zijn andere sprookjessuites destilleerde Rimski-Korsakov voor het concertpodium uit zijn opera’s. Hij componeerde er maar liefst vijftien, waarvan Het sneeuwmeisje (in het Russisch: Snegoerotsjka) de vierde was. Deze opera, met een libretto dat Rimski-Korsakov zelf schreef op basis van een toneelstuk uit 1873 van Nikolaj Ostrovski, ging op 10 februari 1882 in première in Sint-Petersburg. In 1898 werd in dezelfde stad nog een herziene versie ten doop gehouden, en Snegoerotsjka hield in Rusland sindsdien altijd repertoire.
Er circuleren vele varianten van het verhaal over het meisje van ijs waarvan uiteindelijk niets dan een plasje water overblijft. In grote lijnen zit het als volgt: Snegoerotsjka is de dochter van Koning Winter en een lentefee. Het meisje heeft een koud hart, ze bestaat volledig uit ijs en sneeuw. Door haar ouders wordt ze angstvallig uit het zonlicht gehouden. Maar haar moeder gunt haar meer vrijheid, en als ze groot is begeeft het sneeuwmeisje zich onder de mensen. De warmte van de liefde wordt haar fataal: ze smelt.
Overigens was Rimski-Korsakov niet de enige die zich door het romantische sprookje van het sneeuwmeisje liet inspireren: een paar jaar eerder had ook Pjotr Tsjaikovski muziek geschreven bij de aloude legende. De dood van Snegoerotsjka staat in de Russische folklore symbool voor het einde van de winter en het begin van de lente.
Gustav Mahler (1860-1911)
Mahler: Todtenfeier
‘Die Kapelle ist ein enger Raum, nur für den Sarg und ein paar Kränze. [....] Eine Frau kommt vorbei, sagt zu einer anderen: “Jetzt hat er drinnen Ruhe. Dem war auch alles zu klein.”’ Deze woorden, waarschijnlijk van een toeschouwster bij Gustav Mahlers uitvaart, vier dagen na zijn sterfdag 18 mei 1911, staan in een verslag van de muziekjournalist Paul Stefan. De gebruikelijke muzikale vormen en orkesten waren inderdaad voor Mahler ‘zu klein’. Leven, dood, noodlot, hoop en geloof, veelsoortige thema’s komen in zijn werken bijeen: ‘De symfonie moet als een wereld zijn. Zij moet alomvattend zijn.’ In complexe betekenis, in het samengaan van het grootse met het alledaagse, het verhevene met het bizarre, in omvang van het orkest en menging van instrumentale met vocale elementen, overschrijden Mahlers symfonieën de traditionele grenzen.
Deze expansie manifesteert zich ook in de lengte en de bezetting van de reusachtige treurmars Todtenfeier, voltooid in hetzelfde jaar als de Eerste symfonie en dus behorend tot Mahlers vroegste werken voor orkest. Het stuk werd in de oorspronkelijke vorm pas in 1983 voor het eerst uitgevoerd, maar had niettemin met enige veranderingen een nieuw concertleven geleid als openingsdeel van de Tweede symfonie, ‘Auferstehung’. Als Allegro maestoso van de Tweede symfonie kreeg Todtenfeier ook een ‘programma’. Hier zou de held uit de Eerste symfonie ten grave gedragen worden. De grimmige, afgemeten motieven van Todtenfeier worden afgewisseld met een melodieus stijgend tweede thema, geïntroduceerd in strijkers en hoorns. Kort na het begin van de doorwerking – die begint met gepuncteerde marsfiguren in uitsluitend lage strijkers – is in de hoorns het Dies irae uit de Latijnse dodenmis te horen. Echter, bij Mahler is een buitenmuzikaal thema of verhaal geen uitgangspunt voor een instrumentaal concept. Een eventuele ‘betekenis’ werd er pas later aan gegeven.
‘Die Kapelle ist ein enger Raum, nur für den Sarg und ein paar Kränze. [....] Eine Frau kommt vorbei, sagt zu einer anderen: “Jetzt hat er drinnen Ruhe. Dem war auch alles zu klein.”’ Deze woorden, waarschijnlijk van een toeschouwster bij Gustav Mahlers uitvaart, vier dagen na zijn sterfdag 18 mei 1911, staan in een verslag van de muziekjournalist Paul Stefan. De gebruikelijke muzikale vormen en orkesten waren inderdaad voor Mahler ‘zu klein’. Leven, dood, noodlot, hoop en geloof, veelsoortige thema’s komen in zijn werken bijeen: ‘De symfonie moet als een wereld zijn. Zij moet alomvattend zijn.’ In complexe betekenis, in het samengaan van het grootse met het alledaagse, het verhevene met het bizarre, in omvang van het orkest en menging van instrumentale met vocale elementen, overschrijden Mahlers symfonieën de traditionele grenzen.
Deze expansie manifesteert zich ook in de lengte en de bezetting van de reusachtige treurmars Todtenfeier, voltooid in hetzelfde jaar als de Eerste symfonie en dus behorend tot Mahlers vroegste werken voor orkest. Het stuk werd in de oorspronkelijke vorm pas in 1983 voor het eerst uitgevoerd, maar had niettemin met enige veranderingen een nieuw concertleven geleid als openingsdeel van de Tweede symfonie, ‘Auferstehung’. Als Allegro maestoso van de Tweede symfonie kreeg Todtenfeier ook een ‘programma’. Hier zou de held uit de Eerste symfonie ten grave gedragen worden. De grimmige, afgemeten motieven van Todtenfeier worden afgewisseld met een melodieus stijgend tweede thema, geïntroduceerd in strijkers en hoorns. Kort na het begin van de doorwerking – die begint met gepuncteerde marsfiguren in uitsluitend lage strijkers – is in de hoorns het Dies irae uit de Latijnse dodenmis te horen. Echter, bij Mahler is een buitenmuzikaal thema of verhaal geen uitgangspunt voor een instrumentaal concept. Een eventuele ‘betekenis’ werd er pas later aan gegeven.
Sergej Prokofjev (1891-1953)
Prokofjev: Eerste pianoconcert
Als twintiger was Sergej Prokofjev een roemruchte verschijning in het Sint-Petersburgse muziekleven. Zijn compositorisch talent was onbetwist en zijn pianospel fenomenaal – maar de felheid waarmee hij die kwaliteiten demonstreerde schoffeerde de oudere garde. Met beukende, motorische ritmes en scherpe dissonanten sloeg Prokofjev, zoals een Russische criticus schreef, ‘de parfumflesjes van de Romantiek aan diggelen’. Het schandaal dat zijn Scythische suite voor orkest in januari 1916 in Rusland ontketende deed nauwelijks onder voor het tumult rond Stravinsky’s Le sacre du printemps in Parijs, drie jaar eerder. Curieus is dat hij tezelfdertijd de beminnelijke Klassieke symfonie componeerde. Dit soort ‘stijlbreuken’ maken Prokofjev zo’n boeiende componist: ’s morgens verguisd als een bedreiging van de goede smaak, en ’s middags een Haydn-achtig symfonietje serverend. Het is het gedrag van een kunstenaar die zich niets laat wijsmaken.
Voorproefjes van zijn modernisme gaf Prokofjev al tijdens zijn conservatoriumopleiding. De Rubinstein-competitie waarmee hij zijn laatste studiejaar afsloot won hij met het Eerste pianoconcert in Des groot – al was dat louter te danken aan zijn virtuoze pianospel en niet aan de compositie. In drie aaneengesloten delen wisselt Prokofjev monumentale tuttipassages af met onstuimige solopartijen en razernij met dromerigheid. Veel critici deden het werk bij de première af als oppervlakkige showmuziek. Ook stoorden sommigen zich aan de massiviteit van het openingsgegeven, een motief dat na de introductie nog tweemaal opduikt (‘als een walvis’, aldus de componist), met een gewicht dat de tere lyriek van het middendeel dreigt te verpletteren. Dat het stuk onevenwichtig was vond Prokofjev zelf achteraf ook, maar een controverse over de toekomst van de Russische muziek was geboren. Voorstanders prezen Prokofjev als een revolutionair, voor anderen was hij een boodschapper van de laatste dag. ‘Deze man’, schreef de Petersburger Gazet, ‘moet in een dwangbuis gehesen worden!’
Als twintiger was Sergej Prokofjev een roemruchte verschijning in het Sint-Petersburgse muziekleven. Zijn compositorisch talent was onbetwist en zijn pianospel fenomenaal – maar de felheid waarmee hij die kwaliteiten demonstreerde schoffeerde de oudere garde. Met beukende, motorische ritmes en scherpe dissonanten sloeg Prokofjev, zoals een Russische criticus schreef, ‘de parfumflesjes van de Romantiek aan diggelen’. Het schandaal dat zijn Scythische suite voor orkest in januari 1916 in Rusland ontketende deed nauwelijks onder voor het tumult rond Stravinsky’s Le sacre du printemps in Parijs, drie jaar eerder. Curieus is dat hij tezelfdertijd de beminnelijke Klassieke symfonie componeerde. Dit soort ‘stijlbreuken’ maken Prokofjev zo’n boeiende componist: ’s morgens verguisd als een bedreiging van de goede smaak, en ’s middags een Haydn-achtig symfonietje serverend. Het is het gedrag van een kunstenaar die zich niets laat wijsmaken.
Voorproefjes van zijn modernisme gaf Prokofjev al tijdens zijn conservatoriumopleiding. De Rubinstein-competitie waarmee hij zijn laatste studiejaar afsloot won hij met het Eerste pianoconcert in Des groot – al was dat louter te danken aan zijn virtuoze pianospel en niet aan de compositie. In drie aaneengesloten delen wisselt Prokofjev monumentale tuttipassages af met onstuimige solopartijen en razernij met dromerigheid. Veel critici deden het werk bij de première af als oppervlakkige showmuziek. Ook stoorden sommigen zich aan de massiviteit van het openingsgegeven, een motief dat na de introductie nog tweemaal opduikt (‘als een walvis’, aldus de componist), met een gewicht dat de tere lyriek van het middendeel dreigt te verpletteren. Dat het stuk onevenwichtig was vond Prokofjev zelf achteraf ook, maar een controverse over de toekomst van de Russische muziek was geboren. Voorstanders prezen Prokofjev als een revolutionair, voor anderen was hij een boodschapper van de laatste dag. ‘Deze man’, schreef de Petersburger Gazet, ‘moet in een dwangbuis gehesen worden!’
Nikolaj Rimski-Korsakov (1844-1908)
Rimski-Korsakov: Het sneeuwmeisje
Nikolaj Rimski-Korsakov moet van sprookjes gehouden hebben. Zijn kleurrijke stijl en zijn creatieve manier van orkestreren gedijden in ieder geval goed bij de vele legendes en verhalen die hij van fantasierijke muziek voorzag. Allereerst is daar natuurlijk Sheherazade (1888), voortgekomen uit de oriëntaalse vertellingen van Duizend-en-één-nacht. Schreef hij dit als zelfstandige orkestsuite, zijn andere sprookjessuites destilleerde Rimski-Korsakov voor het concertpodium uit zijn opera’s. Hij componeerde er maar liefst vijftien, waarvan Het sneeuwmeisje (in het Russisch: Snegoerotsjka) de vierde was. Deze opera, met een libretto dat Rimski-Korsakov zelf schreef op basis van een toneelstuk uit 1873 van Nikolaj Ostrovski, ging op 10 februari 1882 in première in Sint-Petersburg. In 1898 werd in dezelfde stad nog een herziene versie ten doop gehouden, en Snegoerotsjka hield in Rusland sindsdien altijd repertoire.
Er circuleren vele varianten van het verhaal over het meisje van ijs waarvan uiteindelijk niets dan een plasje water overblijft. In grote lijnen zit het als volgt: Snegoerotsjka is de dochter van Koning Winter en een lentefee. Het meisje heeft een koud hart, ze bestaat volledig uit ijs en sneeuw. Door haar ouders wordt ze angstvallig uit het zonlicht gehouden. Maar haar moeder gunt haar meer vrijheid, en als ze groot is begeeft het sneeuwmeisje zich onder de mensen. De warmte van de liefde wordt haar fataal: ze smelt.
Overigens was Rimski-Korsakov niet de enige die zich door het romantische sprookje van het sneeuwmeisje liet inspireren: een paar jaar eerder had ook Pjotr Tsjaikovski muziek geschreven bij de aloude legende. De dood van Snegoerotsjka staat in de Russische folklore symbool voor het einde van de winter en het begin van de lente.
Nikolaj Rimski-Korsakov moet van sprookjes gehouden hebben. Zijn kleurrijke stijl en zijn creatieve manier van orkestreren gedijden in ieder geval goed bij de vele legendes en verhalen die hij van fantasierijke muziek voorzag. Allereerst is daar natuurlijk Sheherazade (1888), voortgekomen uit de oriëntaalse vertellingen van Duizend-en-één-nacht. Schreef hij dit als zelfstandige orkestsuite, zijn andere sprookjessuites destilleerde Rimski-Korsakov voor het concertpodium uit zijn opera’s. Hij componeerde er maar liefst vijftien, waarvan Het sneeuwmeisje (in het Russisch: Snegoerotsjka) de vierde was. Deze opera, met een libretto dat Rimski-Korsakov zelf schreef op basis van een toneelstuk uit 1873 van Nikolaj Ostrovski, ging op 10 februari 1882 in première in Sint-Petersburg. In 1898 werd in dezelfde stad nog een herziene versie ten doop gehouden, en Snegoerotsjka hield in Rusland sindsdien altijd repertoire.
Er circuleren vele varianten van het verhaal over het meisje van ijs waarvan uiteindelijk niets dan een plasje water overblijft. In grote lijnen zit het als volgt: Snegoerotsjka is de dochter van Koning Winter en een lentefee. Het meisje heeft een koud hart, ze bestaat volledig uit ijs en sneeuw. Door haar ouders wordt ze angstvallig uit het zonlicht gehouden. Maar haar moeder gunt haar meer vrijheid, en als ze groot is begeeft het sneeuwmeisje zich onder de mensen. De warmte van de liefde wordt haar fataal: ze smelt.
Overigens was Rimski-Korsakov niet de enige die zich door het romantische sprookje van het sneeuwmeisje liet inspireren: een paar jaar eerder had ook Pjotr Tsjaikovski muziek geschreven bij de aloude legende. De dood van Snegoerotsjka staat in de Russische folklore symbool voor het einde van de winter en het begin van de lente.
Gustav Mahler (1860-1911)
Mahler: Todtenfeier
‘Die Kapelle ist ein enger Raum, nur für den Sarg und ein paar Kränze. [....] Eine Frau kommt vorbei, sagt zu einer anderen: “Jetzt hat er drinnen Ruhe. Dem war auch alles zu klein.”’ Deze woorden, waarschijnlijk van een toeschouwster bij Gustav Mahlers uitvaart, vier dagen na zijn sterfdag 18 mei 1911, staan in een verslag van de muziekjournalist Paul Stefan. De gebruikelijke muzikale vormen en orkesten waren inderdaad voor Mahler ‘zu klein’. Leven, dood, noodlot, hoop en geloof, veelsoortige thema’s komen in zijn werken bijeen: ‘De symfonie moet als een wereld zijn. Zij moet alomvattend zijn.’ In complexe betekenis, in het samengaan van het grootse met het alledaagse, het verhevene met het bizarre, in omvang van het orkest en menging van instrumentale met vocale elementen, overschrijden Mahlers symfonieën de traditionele grenzen.
Deze expansie manifesteert zich ook in de lengte en de bezetting van de reusachtige treurmars Todtenfeier, voltooid in hetzelfde jaar als de Eerste symfonie en dus behorend tot Mahlers vroegste werken voor orkest. Het stuk werd in de oorspronkelijke vorm pas in 1983 voor het eerst uitgevoerd, maar had niettemin met enige veranderingen een nieuw concertleven geleid als openingsdeel van de Tweede symfonie, ‘Auferstehung’. Als Allegro maestoso van de Tweede symfonie kreeg Todtenfeier ook een ‘programma’. Hier zou de held uit de Eerste symfonie ten grave gedragen worden. De grimmige, afgemeten motieven van Todtenfeier worden afgewisseld met een melodieus stijgend tweede thema, geïntroduceerd in strijkers en hoorns. Kort na het begin van de doorwerking – die begint met gepuncteerde marsfiguren in uitsluitend lage strijkers – is in de hoorns het Dies irae uit de Latijnse dodenmis te horen. Echter, bij Mahler is een buitenmuzikaal thema of verhaal geen uitgangspunt voor een instrumentaal concept. Een eventuele ‘betekenis’ werd er pas later aan gegeven.
‘Die Kapelle ist ein enger Raum, nur für den Sarg und ein paar Kränze. [....] Eine Frau kommt vorbei, sagt zu einer anderen: “Jetzt hat er drinnen Ruhe. Dem war auch alles zu klein.”’ Deze woorden, waarschijnlijk van een toeschouwster bij Gustav Mahlers uitvaart, vier dagen na zijn sterfdag 18 mei 1911, staan in een verslag van de muziekjournalist Paul Stefan. De gebruikelijke muzikale vormen en orkesten waren inderdaad voor Mahler ‘zu klein’. Leven, dood, noodlot, hoop en geloof, veelsoortige thema’s komen in zijn werken bijeen: ‘De symfonie moet als een wereld zijn. Zij moet alomvattend zijn.’ In complexe betekenis, in het samengaan van het grootse met het alledaagse, het verhevene met het bizarre, in omvang van het orkest en menging van instrumentale met vocale elementen, overschrijden Mahlers symfonieën de traditionele grenzen.
Deze expansie manifesteert zich ook in de lengte en de bezetting van de reusachtige treurmars Todtenfeier, voltooid in hetzelfde jaar als de Eerste symfonie en dus behorend tot Mahlers vroegste werken voor orkest. Het stuk werd in de oorspronkelijke vorm pas in 1983 voor het eerst uitgevoerd, maar had niettemin met enige veranderingen een nieuw concertleven geleid als openingsdeel van de Tweede symfonie, ‘Auferstehung’. Als Allegro maestoso van de Tweede symfonie kreeg Todtenfeier ook een ‘programma’. Hier zou de held uit de Eerste symfonie ten grave gedragen worden. De grimmige, afgemeten motieven van Todtenfeier worden afgewisseld met een melodieus stijgend tweede thema, geïntroduceerd in strijkers en hoorns. Kort na het begin van de doorwerking – die begint met gepuncteerde marsfiguren in uitsluitend lage strijkers – is in de hoorns het Dies irae uit de Latijnse dodenmis te horen. Echter, bij Mahler is een buitenmuzikaal thema of verhaal geen uitgangspunt voor een instrumentaal concept. Een eventuele ‘betekenis’ werd er pas later aan gegeven.
Biografie
Antwerp Symphony Orchestra, orkest
Het Antwerp Symphony Orchestra heeft de Koningin Elisabethzaal in Antwerpen als thuisbasis. Philippe Herreweghe is eredirigent en Jaap van Zweden is dirigent emeritus. Het orkest bestaat sinds 1955 en dankzij eigen series in Concertgebouw Brugge, Muziekcentrum De Bijloke (Gent), Bozar (Brussel) en CC HA (Hasselt) bekleedt het een unieke positie in Vlaanderen.
In het buitenland treedt het op als Vlaams cultureel ambassadeur, en recente tournees voerden naar Spanje (2023) en de Baltische staten (2020).
De orkestprogrammering strekt zich uit van de Barok tot het hedendaagse repertoire, met bijzondere aandacht voor Vlaams muzikaal erfgoed en het symfonische repertoire van de negentiende en twintigste eeuw. Naast zijn reguliere concerten heeft het Antwerp Symphony Orchestra een uitgebreid aanbod aan educatieve en sociale projecten, waarmee het kinderen, jongeren en mensen met verschillende achtergronden door de symfonische klankenwereld gidst.
Een andere focus ligt op het koesteren van jong talent. Het orkest maakt opnames voor gerenommeerde klassieke labels en richtte ook een eigen cd-label op.
In Het Concertgebouw is het Antwerp Symphony Orchestra geregeld te gast; de laatste concerten, beide onder leiding van Elim Chan (chef-dirigent van september 2019 tot september 2024), waren op 16 augustus 2023 een programma met Ravel, Borodin en Stravinsky en het Derde vioolconcert van Saint-Saëns door Simone Lamsma en op 24 mei jongstleden een programma met Brahms en het Vioolconcert van Dvořák met soliste Midori.
Elim Chan, dirigent
Elim Chan werd geboren in Hongkong en studeerde aan het Smith College en de University of Michigan. In 2013 maakte ze deel uit van het Bruno Walter Conducting Scholarship en in 2015 volgde ze masterclasses bij Bernard Haitink.
In 2014 werd Elim Chan de eerste vrouwelijke winnaar van de Donatella Flick Conducting Competition; dankzij haar overwinning was ze in seizoen 2015/2016 assistent-dirigent bij het London Symphony Orchestra. Bij de Los Angeles Philharmonic maakte ze het seizoen daarop deel uit van het Dudamel Fellowship-programma.
Sinds seizoen 2019/2020 is Elim Chan chef-dirigent van het Antwerp Symphony Orchestra. In 2022/2023 was ze bovendien artist in residence bij de Wiener Musikverein, naast pianist Igor Levit en violiste Isabelle Faust. Vaste gastdirigent is ze van het Orquesta Filarmónica de la Universidad Nacional Autónoma de México.
Elim Chan werkte verder met onder meer het Concertgebouworkest, het Nederlands Philharmonisch Orkest, het Philharmonia Orchestra, het Royal Liverpool Philharmonic Orchestra, het Orchestre National de Lyon, het Orchestre Philharmonique du Luxembourg, het Australian Youth Orchestra en de Hong Kong Philharmonic. In Amerika debuteerde ze bij de symfonische orkesten van Houston, Berkeley, Detroit en Chicago.
Haar Concertgebouwdebuut was een Zondagochtend Concert met het Rotterdams Philharmonisch Orkest in januari 2019, en met het Antwerp Symphony Orchestra staat ze nu voor de achtste keer in de Grote Zaal.
Alexander Gavrylyuk, piano
Alexander Gavrylyuk is geboren in Oekraïne en maakte op zijn negende zijn concertdebuut. Op zijn dertiende verhuisde hij naar Sydney, op zijn vijftiende won hij het Horowitz Internationaal Pianoconcours in Kyiv en op zijn zestiende de Hamamatsu International Piano Competiton.
In 2005 werd hij meervoudig prijswinnaar van de Arthur Rubinstein Competition in Tel Aviv en een jaar later maakte hij Berlijn tot zijn uitvalsbasis, totdat hij zich in Nederland vestigde.
Alexander Gavrylyuk werd uitgenodigd door festivals als de BBC Proms, de Hollywood Bowl, Mostly Mozart, het Ruhr Festival, de Kissinger Sommer en het Gergiev Festival, en door de New York en de Los Angeles Philharmonic, de orkesten van Chicago, Dallas, San Francisco, Detroit, São Paulo, Sydney, Adelaide, Seoul en Tokio, het Russisch Nationaal Orkest, het NDR Elbphilharmonie Orchester, Philharmonia, het Bournemouth Symphony Orchestra, het Royal Scottish National Orchestra en het City of Birmingham Symphony Orchestra.
In de Grote Zaal soleerde hij bij onder meer het Concertgebouworkest (voor het eerst in 2010), het Nederlands Philharmonisch Orkest en het Radio Filharmonisch Orkest en trad hij in 2016 en 2019 op met violiste Janine Jansen.
Ook solorecitals voeren de pianist de wereld over; zo heeft hij dit seizoen een residency met drie soloprogramma’s in Wigmore Hall in Londen. In 2009 maakte Alexander Gavrylyuk zijn Nederlandse debuut in Het Concertgebouw in de serie Meesterpianisten.