Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertprogramma

Concertprogramma

Wiener Philharmoniker en Herbert Blomstedt: Schubert en Bruckner

Wiener Philharmoniker en Herbert Blomstedt: Schubert en Bruckner

Grote Zaal
07 september 2021
20.15 uur

Print dit programma

Wereldberoemde Symfonieorkesten

Wiener Philharmoniker
Herbert Blomstedt dirigent

Met dank aan de begunstigers van het Fonds Wereldberoemde Symfonieorkesten.

Dit concert wordt mede mogelijk gemaakt door Rolex.


 

Franz Schubert (1797-1828)

Symfonie nr. 8 in b kl.t., D 759 (1822) ‘Unvollendete’
Allegro moderato
Andante con moto

Anton Bruckner (1824-1896)

Symfonie nr. 4 in Es gr.t. (1874/80) ‘Romantische’
Bewegt, nicht schnell
Andante, quasi allegretto
Scherzo: Bewegt – Trio: Nicht zu schnell. Keinsfalls schleppend
Finale: Bewegt, doch nicht zu schnell

er is geen pauze 
einde ca. 22.00 uur

Grote Zaal 07 september 2021 20.15 uur

Wereldberoemde Symfonieorkesten

Wiener Philharmoniker
Herbert Blomstedt dirigent

Met dank aan de begunstigers van het Fonds Wereldberoemde Symfonieorkesten.

Dit concert wordt mede mogelijk gemaakt door Rolex.


 

Franz Schubert (1797-1828)

Symfonie nr. 8 in b kl.t., D 759 (1822) ‘Unvollendete’
Allegro moderato
Andante con moto

Anton Bruckner (1824-1896)

Symfonie nr. 4 in Es gr.t. (1874/80) ‘Romantische’
Bewegt, nicht schnell
Andante, quasi allegretto
Scherzo: Bewegt – Trio: Nicht zu schnell. Keinsfalls schleppend
Finale: Bewegt, doch nicht zu schnell

er is geen pauze 
einde ca. 22.00 uur

Toelichting

Franz Schubert 1797-1828

Schubert: Achtste symfonie

door Jos van der Zanden

In november 1822 had Franz Schubert zes symfonieën voltooid. Een zevende stond in de steigers en schetsen voor minstens twee andere lagen klaar om uitgewerkt te worden. Toch begon hij ineens aan een nieuw werk, in b klein. Ook dat werd uiteindelijk niet voltooid: afgebroken in het derde deel. Jarenlang was er gelegenheid om het af te maken, maar het gebeurde nooit.

Over het waarom tasten we in het duister. Vanwege persoonlijke, veranderde levensomstandigheden misschien? Precies ten tijde van de ‘Onvoltooide’ sloeg voor Schubert het noodlot toe. Hij liep syfilis op, en dat stond gelijk aan een doodvonnis. Korte tijd later openbaarden zich eerste symptomen, en daarna was het kommer en kwel, lichamelijk, maar vooral ook geestelijk. Want het drong tot Schubert door dat hij voor altijd een verstotene was, nooit een gezin zou stichten, jong zou sterven – en dat onder gruwelijke omstandigheden. Er bestonden wel middelen tegen syfilis, maar die waren palliatief en bovendien giftig.

Schubert werd een ander persoon, en hij ging ook heel anders componeren. Misschien daarom liet hij werken uit vroegere perioden liever links liggen. Hij stuurde de twee delen van de ‘Onvoltooide’ nog wel naar een concertorganisatie die hem eer bewees, in de hoop op een uitvoering, maar tevergeefs. Pas decennia na zijn dood werd het manuscript bij toeval ontdekt en de muziek uitgevoerd, waarna een zegetocht inzette.

In november 1822 had Franz Schubert zes symfonieën voltooid. Een zevende stond in de steigers en schetsen voor minstens twee andere lagen klaar om uitgewerkt te worden. Toch begon hij ineens aan een nieuw werk, in b klein. Ook dat werd uiteindelijk niet voltooid: afgebroken in het derde deel. Jarenlang was er gelegenheid om het af te maken, maar het gebeurde nooit.

Over het waarom tasten we in het duister. Vanwege persoonlijke, veranderde levensomstandigheden misschien? Precies ten tijde van de ‘Onvoltooide’ sloeg voor Schubert het noodlot toe. Hij liep syfilis op, en dat stond gelijk aan een doodvonnis. Korte tijd later openbaarden zich eerste symptomen, en daarna was het kommer en kwel, lichamelijk, maar vooral ook geestelijk. Want het drong tot Schubert door dat hij voor altijd een verstotene was, nooit een gezin zou stichten, jong zou sterven – en dat onder gruwelijke omstandigheden. Er bestonden wel middelen tegen syfilis, maar die waren palliatief en bovendien giftig.

Schubert werd een ander persoon, en hij ging ook heel anders componeren. Misschien daarom liet hij werken uit vroegere perioden liever links liggen. Hij stuurde de twee delen van de ‘Onvoltooide’ nog wel naar een concertorganisatie die hem eer bewees, in de hoop op een uitvoering, maar tevergeefs. Pas decennia na zijn dood werd het manuscript bij toeval ontdekt en de muziek uitgevoerd, waarna een zegetocht inzette.

  • Franz Schubert

    Door W. A. Rieder

    Franz Schubert

    Door W. A. Rieder

  • Franz Schubert

    Door W. A. Rieder

    Franz Schubert

    Door W. A. Rieder

Welke muziekliefhebber verwondert zich niet telkens opnieuw over die geheimzinnige bassen waarmee de symfonie opent? Die vormen geen langzame inleiding (musici verwaarlozen nogal eens het Allegro moderato - snel), maar ook geen echt zelfstandige melodie. Het is ambivalent, dreigend, ver weg, filmmuziek-achtig (denk aan Jaws). Maar die openingsmaten blijven een sterke greep houden op het hele openingsdeel.

Overal keert het materiaal terug, en in de doorwerking wordt een fragment ervan tot macabere hoogten gestuwd, met onheilspellende strijkerstremolo’s en angstaanjagende crescendo’s. Bij een plotselinge stilte is het alsof de muziek bevriest, het beeld stokt. Het is zo’n moment waarop de doorgaans gedweeë Schubert, na een zeldzaam vulkanisch temperament te hebben laten horen (zoals ook in late pianosonates gebeurt), zich hervat en bewust weer kiest voor het idyllische.

In het tweede deel bouwt hij die stemming verder uit, maar de luisteraar met een gevoelig oor voor toonsoorten (bewust of onbewust) ervaart subtiele verwijzingen naar episoden uit het openingsdeel (cis klein zorgt voor herinnering, of associatie). Dat heeft aanleiding gegeven tot bespiegelingen over verhalende elementen in de symfonie – cis klein is namelijk ook de toonsoort van Schuberts lied Der Wanderer.

Het oorspronkelijke manuscript van de Achtste symfonie moet ook een gedeelte van een Scherzo-achtig derde deel hebben omvat. Schubert heeft die pagina’s losgescheurd, maar de eerste pagina van dat derde deel stond op de achterzijde van de laatste van het tweede deel, en hij kon daar enkel een streep door halen – zodoende kennen we in elk geval de openingsmaten. Van dat derde deel zijn ook schetsen gevonden, waaruit is op te maken dat de muziek zich in een vergevorderd stadium bevond, al is een reconstructie niet echt realiseerbaar.

Al snel stond Schuberts hoofd er niet meer naar. Hij begon koortsachtig te componeren aan zijn Wandererfantasie (voor piano solo), die wel werd voltooid. Dat zou kunnen betekenen dat de thematiek van de eenzame, zwervende, onbegrepen jongeling, de Wanderer, hem ook ten tijde van de ‘Onvoltooide’ bezighield. Conflictueuze tegenstellingen van ‘ik-tegen-de wereld’ mogen we bij het luisteren dan ook best voor ogen hebben.

Welke muziekliefhebber verwondert zich niet telkens opnieuw over die geheimzinnige bassen waarmee de symfonie opent? Die vormen geen langzame inleiding (musici verwaarlozen nogal eens het Allegro moderato - snel), maar ook geen echt zelfstandige melodie. Het is ambivalent, dreigend, ver weg, filmmuziek-achtig (denk aan Jaws). Maar die openingsmaten blijven een sterke greep houden op het hele openingsdeel.

Overal keert het materiaal terug, en in de doorwerking wordt een fragment ervan tot macabere hoogten gestuwd, met onheilspellende strijkerstremolo’s en angstaanjagende crescendo’s. Bij een plotselinge stilte is het alsof de muziek bevriest, het beeld stokt. Het is zo’n moment waarop de doorgaans gedweeë Schubert, na een zeldzaam vulkanisch temperament te hebben laten horen (zoals ook in late pianosonates gebeurt), zich hervat en bewust weer kiest voor het idyllische.

In het tweede deel bouwt hij die stemming verder uit, maar de luisteraar met een gevoelig oor voor toonsoorten (bewust of onbewust) ervaart subtiele verwijzingen naar episoden uit het openingsdeel (cis klein zorgt voor herinnering, of associatie). Dat heeft aanleiding gegeven tot bespiegelingen over verhalende elementen in de symfonie – cis klein is namelijk ook de toonsoort van Schuberts lied Der Wanderer.

Het oorspronkelijke manuscript van de Achtste symfonie moet ook een gedeelte van een Scherzo-achtig derde deel hebben omvat. Schubert heeft die pagina’s losgescheurd, maar de eerste pagina van dat derde deel stond op de achterzijde van de laatste van het tweede deel, en hij kon daar enkel een streep door halen – zodoende kennen we in elk geval de openingsmaten. Van dat derde deel zijn ook schetsen gevonden, waaruit is op te maken dat de muziek zich in een vergevorderd stadium bevond, al is een reconstructie niet echt realiseerbaar.

Al snel stond Schuberts hoofd er niet meer naar. Hij begon koortsachtig te componeren aan zijn Wandererfantasie (voor piano solo), die wel werd voltooid. Dat zou kunnen betekenen dat de thematiek van de eenzame, zwervende, onbegrepen jongeling, de Wanderer, hem ook ten tijde van de ‘Onvoltooide’ bezighield. Conflictueuze tegenstellingen van ‘ik-tegen-de wereld’ mogen we bij het luisteren dan ook best voor ogen hebben.

door Jos van der Zanden

Anton Bruckner 1824-1896

Bruckner: Vierde symfonie

door Aad van der Ven

Majeur! Eindelijk. Na de dominerende kleine terts als basis van de symfonieën waarmee Anton Bruckner schoorvoetend en moeizaam de weg naar de concertzaal had weten te vinden, brak alsnog de zon door. In 1874, op vijftigjarige leeftijd, schreef hij de Vierde symfonie in Es groot die hij de ondertitel ‘Romantische’ gaf. De enthousiaste ontvangst in de Oostenrijkse hoofdstad overviel hem (‘Der Erfolg in Wien ist mir unvergesslich’). Bruckner, met zijn chronisch gebrek aan zelfvertrouwen, was net een crisis te boven gekomen, veroorzaakt door het fiasco van zijn Derde symfonie. Nu leek hij eensklaps herboren. Zijn nieuwe partituur zou binnen tien jaar gevolgd worden door nog drie symfonieën in majeur.

De Vierde symfonie begint fluisterend op de grens tussen stilte en geluid. Ook Ludwig van Beethoven wist een dergelijk mysterieus effect te bereiken met lispelende strijkinstrumenten aan het begin van zijn een halve eeuw eerder geschreven Negende. In Bruckners Vierde ontvouwt zich een vredig, arcadisch landschap.

Aan de illusie van ruimtelijkheid dragen, zoals vaak bij deze componist, de wijde intervallen en de golvende bewegingen bij, met brede melodieën van een hymnisch karakter (‘lang gezogen immer’ en ‘sanft hervortretend’ behoren tot de herhaaldelijk voorkomende aanwijzingen in de partituur). Op het machtige openingsdeel volgt een Andante quasi allegretto waarover wel is opgemerkt dat het een treurmars voorstelt. Het stapsgewijze ritme en melodieën die klinken als koralen kunnen inderdaad die indruk wekken. Toch is het karakter van de muziek eerder weemoedig dan smartelijk.

Majeur! Eindelijk. Na de dominerende kleine terts als basis van de symfonieën waarmee Anton Bruckner schoorvoetend en moeizaam de weg naar de concertzaal had weten te vinden, brak alsnog de zon door. In 1874, op vijftigjarige leeftijd, schreef hij de Vierde symfonie in Es groot die hij de ondertitel ‘Romantische’ gaf. De enthousiaste ontvangst in de Oostenrijkse hoofdstad overviel hem (‘Der Erfolg in Wien ist mir unvergesslich’). Bruckner, met zijn chronisch gebrek aan zelfvertrouwen, was net een crisis te boven gekomen, veroorzaakt door het fiasco van zijn Derde symfonie. Nu leek hij eensklaps herboren. Zijn nieuwe partituur zou binnen tien jaar gevolgd worden door nog drie symfonieën in majeur.

De Vierde symfonie begint fluisterend op de grens tussen stilte en geluid. Ook Ludwig van Beethoven wist een dergelijk mysterieus effect te bereiken met lispelende strijkinstrumenten aan het begin van zijn een halve eeuw eerder geschreven Negende. In Bruckners Vierde ontvouwt zich een vredig, arcadisch landschap.

Aan de illusie van ruimtelijkheid dragen, zoals vaak bij deze componist, de wijde intervallen en de golvende bewegingen bij, met brede melodieën van een hymnisch karakter (‘lang gezogen immer’ en ‘sanft hervortretend’ behoren tot de herhaaldelijk voorkomende aanwijzingen in de partituur). Op het machtige openingsdeel volgt een Andante quasi allegretto waarover wel is opgemerkt dat het een treurmars voorstelt. Het stapsgewijze ritme en melodieën die klinken als koralen kunnen inderdaad die indruk wekken. Toch is het karakter van de muziek eerder weemoedig dan smartelijk.

Het Scherzo, met zijn voor Bruckner opvallende lichtheid en spitsheid, stelt volgens de componist een jachtscène voor. Traditiegetrouw is daarbij een belangrijke taak weggelegd voor de hoorns, zoals ook hier. In de centrale trio-episode klinkt een danswijsje (een Ländler) ‘voor bij de maaltijd van de jagers’, aldus de componist (hij liet zich tot op hoge leeftijd uit op een manier die anderen vaak meewarig deed glimlachen). Dit derde deel, van meet af aan een publieksfavoriet, ontbrak overigens in de oorspronkelijke versie van deze symfonie. Het kreeg een plaats in de tussen 1878 en 1880 ontstane, drastisch gereviseerde uitgave als vervanging van het oorspronkelijke Scherzo.

Ook het slotdeel moest eraan geloven toen Bruckner de eerste versie ervan nog eens flink onder handen nam. Het resultaat, ‘Volksfest’ getiteld, is een sterk van het origineel afwijkende Finale waarin tal van elementen uit voorgaande delen markant of verholen terugkeren. Een van Bruckners meest grandioze symfoniedelen eindigt zoals het werk als geheel begon, namelijk met de dalende kwint als baken. Nu echter niet meer omringd door mysterieus trillende strijkers maar badend in het licht van magistraal koper (‘schmetternd’, ofwel ‘schetterend’, schrijft de componist bij de hoornpartijen op de laatste bladzijde).

De symfonie was voor het eerst te horen in 1881, gespeeld door de Wiener Philharmoniker onder leiding van Hans Richter. Tijdens een repetitie liet Richter het orkest stoppen, boog zich over de partituur en vroeg Bruckner ‘welke noot staat hier’? Waarop de schuchtere componist naar verluidt antwoordde ‘elke noot die u wilt’.

Het Scherzo, met zijn voor Bruckner opvallende lichtheid en spitsheid, stelt volgens de componist een jachtscène voor. Traditiegetrouw is daarbij een belangrijke taak weggelegd voor de hoorns, zoals ook hier. In de centrale trio-episode klinkt een danswijsje (een Ländler) ‘voor bij de maaltijd van de jagers’, aldus de componist (hij liet zich tot op hoge leeftijd uit op een manier die anderen vaak meewarig deed glimlachen). Dit derde deel, van meet af aan een publieksfavoriet, ontbrak overigens in de oorspronkelijke versie van deze symfonie. Het kreeg een plaats in de tussen 1878 en 1880 ontstane, drastisch gereviseerde uitgave als vervanging van het oorspronkelijke Scherzo.

Ook het slotdeel moest eraan geloven toen Bruckner de eerste versie ervan nog eens flink onder handen nam. Het resultaat, ‘Volksfest’ getiteld, is een sterk van het origineel afwijkende Finale waarin tal van elementen uit voorgaande delen markant of verholen terugkeren. Een van Bruckners meest grandioze symfoniedelen eindigt zoals het werk als geheel begon, namelijk met de dalende kwint als baken. Nu echter niet meer omringd door mysterieus trillende strijkers maar badend in het licht van magistraal koper (‘schmetternd’, ofwel ‘schetterend’, schrijft de componist bij de hoornpartijen op de laatste bladzijde).

De symfonie was voor het eerst te horen in 1881, gespeeld door de Wiener Philharmoniker onder leiding van Hans Richter. Tijdens een repetitie liet Richter het orkest stoppen, boog zich over de partituur en vroeg Bruckner ‘welke noot staat hier’? Waarop de schuchtere componist naar verluidt antwoordde ‘elke noot die u wilt’.

door Aad van der Ven

Franz Schubert 1797-1828

Schubert: Achtste symfonie

door Jos van der Zanden

In november 1822 had Franz Schubert zes symfonieën voltooid. Een zevende stond in de steigers en schetsen voor minstens twee andere lagen klaar om uitgewerkt te worden. Toch begon hij ineens aan een nieuw werk, in b klein. Ook dat werd uiteindelijk niet voltooid: afgebroken in het derde deel. Jarenlang was er gelegenheid om het af te maken, maar het gebeurde nooit.

Over het waarom tasten we in het duister. Vanwege persoonlijke, veranderde levensomstandigheden misschien? Precies ten tijde van de ‘Onvoltooide’ sloeg voor Schubert het noodlot toe. Hij liep syfilis op, en dat stond gelijk aan een doodvonnis. Korte tijd later openbaarden zich eerste symptomen, en daarna was het kommer en kwel, lichamelijk, maar vooral ook geestelijk. Want het drong tot Schubert door dat hij voor altijd een verstotene was, nooit een gezin zou stichten, jong zou sterven – en dat onder gruwelijke omstandigheden. Er bestonden wel middelen tegen syfilis, maar die waren palliatief en bovendien giftig.

Schubert werd een ander persoon, en hij ging ook heel anders componeren. Misschien daarom liet hij werken uit vroegere perioden liever links liggen. Hij stuurde de twee delen van de ‘Onvoltooide’ nog wel naar een concertorganisatie die hem eer bewees, in de hoop op een uitvoering, maar tevergeefs. Pas decennia na zijn dood werd het manuscript bij toeval ontdekt en de muziek uitgevoerd, waarna een zegetocht inzette.

In november 1822 had Franz Schubert zes symfonieën voltooid. Een zevende stond in de steigers en schetsen voor minstens twee andere lagen klaar om uitgewerkt te worden. Toch begon hij ineens aan een nieuw werk, in b klein. Ook dat werd uiteindelijk niet voltooid: afgebroken in het derde deel. Jarenlang was er gelegenheid om het af te maken, maar het gebeurde nooit.

Over het waarom tasten we in het duister. Vanwege persoonlijke, veranderde levensomstandigheden misschien? Precies ten tijde van de ‘Onvoltooide’ sloeg voor Schubert het noodlot toe. Hij liep syfilis op, en dat stond gelijk aan een doodvonnis. Korte tijd later openbaarden zich eerste symptomen, en daarna was het kommer en kwel, lichamelijk, maar vooral ook geestelijk. Want het drong tot Schubert door dat hij voor altijd een verstotene was, nooit een gezin zou stichten, jong zou sterven – en dat onder gruwelijke omstandigheden. Er bestonden wel middelen tegen syfilis, maar die waren palliatief en bovendien giftig.

Schubert werd een ander persoon, en hij ging ook heel anders componeren. Misschien daarom liet hij werken uit vroegere perioden liever links liggen. Hij stuurde de twee delen van de ‘Onvoltooide’ nog wel naar een concertorganisatie die hem eer bewees, in de hoop op een uitvoering, maar tevergeefs. Pas decennia na zijn dood werd het manuscript bij toeval ontdekt en de muziek uitgevoerd, waarna een zegetocht inzette.

  • Franz Schubert

    Door W. A. Rieder

    Franz Schubert

    Door W. A. Rieder

  • Franz Schubert

    Door W. A. Rieder

    Franz Schubert

    Door W. A. Rieder

Welke muziekliefhebber verwondert zich niet telkens opnieuw over die geheimzinnige bassen waarmee de symfonie opent? Die vormen geen langzame inleiding (musici verwaarlozen nogal eens het Allegro moderato - snel), maar ook geen echt zelfstandige melodie. Het is ambivalent, dreigend, ver weg, filmmuziek-achtig (denk aan Jaws). Maar die openingsmaten blijven een sterke greep houden op het hele openingsdeel.

Overal keert het materiaal terug, en in de doorwerking wordt een fragment ervan tot macabere hoogten gestuwd, met onheilspellende strijkerstremolo’s en angstaanjagende crescendo’s. Bij een plotselinge stilte is het alsof de muziek bevriest, het beeld stokt. Het is zo’n moment waarop de doorgaans gedweeë Schubert, na een zeldzaam vulkanisch temperament te hebben laten horen (zoals ook in late pianosonates gebeurt), zich hervat en bewust weer kiest voor het idyllische.

In het tweede deel bouwt hij die stemming verder uit, maar de luisteraar met een gevoelig oor voor toonsoorten (bewust of onbewust) ervaart subtiele verwijzingen naar episoden uit het openingsdeel (cis klein zorgt voor herinnering, of associatie). Dat heeft aanleiding gegeven tot bespiegelingen over verhalende elementen in de symfonie – cis klein is namelijk ook de toonsoort van Schuberts lied Der Wanderer.

Het oorspronkelijke manuscript van de Achtste symfonie moet ook een gedeelte van een Scherzo-achtig derde deel hebben omvat. Schubert heeft die pagina’s losgescheurd, maar de eerste pagina van dat derde deel stond op de achterzijde van de laatste van het tweede deel, en hij kon daar enkel een streep door halen – zodoende kennen we in elk geval de openingsmaten. Van dat derde deel zijn ook schetsen gevonden, waaruit is op te maken dat de muziek zich in een vergevorderd stadium bevond, al is een reconstructie niet echt realiseerbaar.

Al snel stond Schuberts hoofd er niet meer naar. Hij begon koortsachtig te componeren aan zijn Wandererfantasie (voor piano solo), die wel werd voltooid. Dat zou kunnen betekenen dat de thematiek van de eenzame, zwervende, onbegrepen jongeling, de Wanderer, hem ook ten tijde van de ‘Onvoltooide’ bezighield. Conflictueuze tegenstellingen van ‘ik-tegen-de wereld’ mogen we bij het luisteren dan ook best voor ogen hebben.

Welke muziekliefhebber verwondert zich niet telkens opnieuw over die geheimzinnige bassen waarmee de symfonie opent? Die vormen geen langzame inleiding (musici verwaarlozen nogal eens het Allegro moderato - snel), maar ook geen echt zelfstandige melodie. Het is ambivalent, dreigend, ver weg, filmmuziek-achtig (denk aan Jaws). Maar die openingsmaten blijven een sterke greep houden op het hele openingsdeel.

Overal keert het materiaal terug, en in de doorwerking wordt een fragment ervan tot macabere hoogten gestuwd, met onheilspellende strijkerstremolo’s en angstaanjagende crescendo’s. Bij een plotselinge stilte is het alsof de muziek bevriest, het beeld stokt. Het is zo’n moment waarop de doorgaans gedweeë Schubert, na een zeldzaam vulkanisch temperament te hebben laten horen (zoals ook in late pianosonates gebeurt), zich hervat en bewust weer kiest voor het idyllische.

In het tweede deel bouwt hij die stemming verder uit, maar de luisteraar met een gevoelig oor voor toonsoorten (bewust of onbewust) ervaart subtiele verwijzingen naar episoden uit het openingsdeel (cis klein zorgt voor herinnering, of associatie). Dat heeft aanleiding gegeven tot bespiegelingen over verhalende elementen in de symfonie – cis klein is namelijk ook de toonsoort van Schuberts lied Der Wanderer.

Het oorspronkelijke manuscript van de Achtste symfonie moet ook een gedeelte van een Scherzo-achtig derde deel hebben omvat. Schubert heeft die pagina’s losgescheurd, maar de eerste pagina van dat derde deel stond op de achterzijde van de laatste van het tweede deel, en hij kon daar enkel een streep door halen – zodoende kennen we in elk geval de openingsmaten. Van dat derde deel zijn ook schetsen gevonden, waaruit is op te maken dat de muziek zich in een vergevorderd stadium bevond, al is een reconstructie niet echt realiseerbaar.

Al snel stond Schuberts hoofd er niet meer naar. Hij begon koortsachtig te componeren aan zijn Wandererfantasie (voor piano solo), die wel werd voltooid. Dat zou kunnen betekenen dat de thematiek van de eenzame, zwervende, onbegrepen jongeling, de Wanderer, hem ook ten tijde van de ‘Onvoltooide’ bezighield. Conflictueuze tegenstellingen van ‘ik-tegen-de wereld’ mogen we bij het luisteren dan ook best voor ogen hebben.

door Jos van der Zanden

Anton Bruckner 1824-1896

Bruckner: Vierde symfonie

door Aad van der Ven

Majeur! Eindelijk. Na de dominerende kleine terts als basis van de symfonieën waarmee Anton Bruckner schoorvoetend en moeizaam de weg naar de concertzaal had weten te vinden, brak alsnog de zon door. In 1874, op vijftigjarige leeftijd, schreef hij de Vierde symfonie in Es groot die hij de ondertitel ‘Romantische’ gaf. De enthousiaste ontvangst in de Oostenrijkse hoofdstad overviel hem (‘Der Erfolg in Wien ist mir unvergesslich’). Bruckner, met zijn chronisch gebrek aan zelfvertrouwen, was net een crisis te boven gekomen, veroorzaakt door het fiasco van zijn Derde symfonie. Nu leek hij eensklaps herboren. Zijn nieuwe partituur zou binnen tien jaar gevolgd worden door nog drie symfonieën in majeur.

De Vierde symfonie begint fluisterend op de grens tussen stilte en geluid. Ook Ludwig van Beethoven wist een dergelijk mysterieus effect te bereiken met lispelende strijkinstrumenten aan het begin van zijn een halve eeuw eerder geschreven Negende. In Bruckners Vierde ontvouwt zich een vredig, arcadisch landschap.

Aan de illusie van ruimtelijkheid dragen, zoals vaak bij deze componist, de wijde intervallen en de golvende bewegingen bij, met brede melodieën van een hymnisch karakter (‘lang gezogen immer’ en ‘sanft hervortretend’ behoren tot de herhaaldelijk voorkomende aanwijzingen in de partituur). Op het machtige openingsdeel volgt een Andante quasi allegretto waarover wel is opgemerkt dat het een treurmars voorstelt. Het stapsgewijze ritme en melodieën die klinken als koralen kunnen inderdaad die indruk wekken. Toch is het karakter van de muziek eerder weemoedig dan smartelijk.

Majeur! Eindelijk. Na de dominerende kleine terts als basis van de symfonieën waarmee Anton Bruckner schoorvoetend en moeizaam de weg naar de concertzaal had weten te vinden, brak alsnog de zon door. In 1874, op vijftigjarige leeftijd, schreef hij de Vierde symfonie in Es groot die hij de ondertitel ‘Romantische’ gaf. De enthousiaste ontvangst in de Oostenrijkse hoofdstad overviel hem (‘Der Erfolg in Wien ist mir unvergesslich’). Bruckner, met zijn chronisch gebrek aan zelfvertrouwen, was net een crisis te boven gekomen, veroorzaakt door het fiasco van zijn Derde symfonie. Nu leek hij eensklaps herboren. Zijn nieuwe partituur zou binnen tien jaar gevolgd worden door nog drie symfonieën in majeur.

De Vierde symfonie begint fluisterend op de grens tussen stilte en geluid. Ook Ludwig van Beethoven wist een dergelijk mysterieus effect te bereiken met lispelende strijkinstrumenten aan het begin van zijn een halve eeuw eerder geschreven Negende. In Bruckners Vierde ontvouwt zich een vredig, arcadisch landschap.

Aan de illusie van ruimtelijkheid dragen, zoals vaak bij deze componist, de wijde intervallen en de golvende bewegingen bij, met brede melodieën van een hymnisch karakter (‘lang gezogen immer’ en ‘sanft hervortretend’ behoren tot de herhaaldelijk voorkomende aanwijzingen in de partituur). Op het machtige openingsdeel volgt een Andante quasi allegretto waarover wel is opgemerkt dat het een treurmars voorstelt. Het stapsgewijze ritme en melodieën die klinken als koralen kunnen inderdaad die indruk wekken. Toch is het karakter van de muziek eerder weemoedig dan smartelijk.

Het Scherzo, met zijn voor Bruckner opvallende lichtheid en spitsheid, stelt volgens de componist een jachtscène voor. Traditiegetrouw is daarbij een belangrijke taak weggelegd voor de hoorns, zoals ook hier. In de centrale trio-episode klinkt een danswijsje (een Ländler) ‘voor bij de maaltijd van de jagers’, aldus de componist (hij liet zich tot op hoge leeftijd uit op een manier die anderen vaak meewarig deed glimlachen). Dit derde deel, van meet af aan een publieksfavoriet, ontbrak overigens in de oorspronkelijke versie van deze symfonie. Het kreeg een plaats in de tussen 1878 en 1880 ontstane, drastisch gereviseerde uitgave als vervanging van het oorspronkelijke Scherzo.

Ook het slotdeel moest eraan geloven toen Bruckner de eerste versie ervan nog eens flink onder handen nam. Het resultaat, ‘Volksfest’ getiteld, is een sterk van het origineel afwijkende Finale waarin tal van elementen uit voorgaande delen markant of verholen terugkeren. Een van Bruckners meest grandioze symfoniedelen eindigt zoals het werk als geheel begon, namelijk met de dalende kwint als baken. Nu echter niet meer omringd door mysterieus trillende strijkers maar badend in het licht van magistraal koper (‘schmetternd’, ofwel ‘schetterend’, schrijft de componist bij de hoornpartijen op de laatste bladzijde).

De symfonie was voor het eerst te horen in 1881, gespeeld door de Wiener Philharmoniker onder leiding van Hans Richter. Tijdens een repetitie liet Richter het orkest stoppen, boog zich over de partituur en vroeg Bruckner ‘welke noot staat hier’? Waarop de schuchtere componist naar verluidt antwoordde ‘elke noot die u wilt’.

Het Scherzo, met zijn voor Bruckner opvallende lichtheid en spitsheid, stelt volgens de componist een jachtscène voor. Traditiegetrouw is daarbij een belangrijke taak weggelegd voor de hoorns, zoals ook hier. In de centrale trio-episode klinkt een danswijsje (een Ländler) ‘voor bij de maaltijd van de jagers’, aldus de componist (hij liet zich tot op hoge leeftijd uit op een manier die anderen vaak meewarig deed glimlachen). Dit derde deel, van meet af aan een publieksfavoriet, ontbrak overigens in de oorspronkelijke versie van deze symfonie. Het kreeg een plaats in de tussen 1878 en 1880 ontstane, drastisch gereviseerde uitgave als vervanging van het oorspronkelijke Scherzo.

Ook het slotdeel moest eraan geloven toen Bruckner de eerste versie ervan nog eens flink onder handen nam. Het resultaat, ‘Volksfest’ getiteld, is een sterk van het origineel afwijkende Finale waarin tal van elementen uit voorgaande delen markant of verholen terugkeren. Een van Bruckners meest grandioze symfoniedelen eindigt zoals het werk als geheel begon, namelijk met de dalende kwint als baken. Nu echter niet meer omringd door mysterieus trillende strijkers maar badend in het licht van magistraal koper (‘schmetternd’, ofwel ‘schetterend’, schrijft de componist bij de hoornpartijen op de laatste bladzijde).

De symfonie was voor het eerst te horen in 1881, gespeeld door de Wiener Philharmoniker onder leiding van Hans Richter. Tijdens een repetitie liet Richter het orkest stoppen, boog zich over de partituur en vroeg Bruckner ‘welke noot staat hier’? Waarop de schuchtere componist naar verluidt antwoordde ‘elke noot die u wilt’.

door Aad van der Ven

Biografie

Wiener Philharmoniker, orkest

De Wiener Philharmoniker speelt al meer dan 180 jaar een hoofdrol in de westerse klassieke muziek; mede vanwege zijn uitgesproken ‘Wiener Klang‘ en de wereldwijd uitgezonden Nieuwjaarsconcerten en Sommernachtskonzerte op Schönbrunn behoort het tot de beroemdste orkesten ter wereld.

In 2018 ging de eigen Orchesterakademie van start. 

De Wiener Philharmoniker werd in 1842 opgericht door Otto Nicolai als een vereniging van musici uit de hofopera, en de leden van de Wiener Philharmoniker worden vandaag de dag nog steeds gerekruteerd uit het orkest van de Wiener Staatsoper. Sinds 1860 verzorgt het orkest zijn eigen concertseries, sinds 1870 in de Goldener Saal van thuisbasis de Wiener Musikverein.

Het gezelschap trad voor het eerst buiten Wenen op bij de eerste Salzburger Festspiele in 1877 en is daar sinds 1922 jaarlijks te horen. Richard Strauss stond geregeld op de bok, en Gustav Mahler leidde het eerste buitenlandse concert: in 1900 op de Wereldtentoonstelling in Parijs. Internationale tournees werden steeds belangrijker en de betrekkingen met Japan zijn zó hecht dat daar zelfs in de pandemiejaren 2020 en 2021 onder speciale maatregelen opgetreden kon worden.

De eerste concerten van de Wiener Philharmoniker in Het Concertgebouw vonden plaats in oktober 1940, als onderdeel van een Weense week. Het laatste optreden, op 12 mei 2023, bestond uit werken van Janáček, Prokofjev en Sjostakovitsj onder leiding van Jakub Hrůša. Rolex is sinds 2008 sponsor van het orkest. 

Herbert Blomstedt, dirigent

Herbert Blomstedt, geboren in de Verenigde Staten, studeerde in Stockholm en Uppsala en volgde lessen orkestdirectie aan de Juilliard School of Music in New York. In Darmstadt bekwaamde hij zich in de moderne muziek en aan de Schola Cantorum Basiliensis in de oude muziek.

Ook werkte hij met Igor Markevich in Salzburg en met Leonard Bernstein in Tanglewood. In 1954 debuteerde Herbert Blomstedt bij het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Stockholm. Hij stond aan het roer van verschillende Scandinavische orkesten, de Staatskapelle Dresden, het NDR Sinfonieorchester en de San Francisco Symphony.

Van 1998 tot 2005 was hij chef-dirigent van het Gewandhaus­orchester Leipzig. Onder zijn vele cd-­opnamen worden die van de volledige symfonieën van Sibelius en Nielsen in het bijzonder geroemd. Ook wordt hij als een van de belangrijkste interpreten van de muziek van Mendelssohn, Brahms en Bruckner beschouwd. In januari 2018 ontving hij de International Classical Music Award voor zijn cd-opnamen van alle Beethoven-symfonieën.

Herbert Blomstedt kreeg verschillende eredoctoraten en is lid van de Koninklijke Zweedse Muziek­academie. In 2003 ontving hij in Duitsland het Grosses Bundesverdienstkreuz. Zijn negentigste verjaardag in juli 2017 werd gevierd met een boek, diverse cd- en dvd-uitgaven en een internationale tournee met 90 concerten. Al sinds 1983 staat Herbert Blomstedt zeer geregeld voor het Concertgebouworkest, de laatste keer in januari 2019 met werken van Brahms en Mendelssohn.