Concertprogramma
Weithaas, Steckel en Dörken spelen Tsjaikovski's Pianotrio
Kleine Zaal 24 oktober 2023 20.15 uur
Antje Weithaas viool
Julian Steckel cello
Kiveli Dörken piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Kleine Zaal Melange.
Ook interessant:
- Wat maakt Franse muziek zo Frans? (deel 2)
Claude Debussy (1862-1918)
Sonate in d kl.t. (1915)
voor cello en piano
Prologue: Lent
Sérénade: Moderato animé
Finale: Animé (Léger et nerveux)
Reinhold Glière (1874-1956)
Prelude
Berceuse
Canzonetta
Scherzo
Etude
uit ‘Acht duetten’, op. 39 (1909)
voor viool en cello
Josef Suk (1874-1935)
Vier stukken, op. 17 (1900)
voor viool en piano
Quasi ballata
Appassionato
Un poco triste
Burlesca
pauze ± 21.00 uur
Pjotr Tsjaikovski (1840-1893)
Pianotrio in a kl.t., op. 50 (1881-82)
Pezzo elegiaco
Tema con variazione
einde ± 22.10 uur
Antje Weithaas viool
Julian Steckel cello
Kiveli Dörken piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Kleine Zaal Melange.
Ook interessant:
- Wat maakt Franse muziek zo Frans? (deel 2)
Claude Debussy (1862-1918)
Sonate in d kl.t. (1915)
voor cello en piano
Prologue: Lent
Sérénade: Moderato animé
Finale: Animé (Léger et nerveux)
Reinhold Glière (1874-1956)
Prelude
Berceuse
Canzonetta
Scherzo
Etude
uit ‘Acht duetten’, op. 39 (1909)
voor viool en cello
Josef Suk (1874-1935)
Vier stukken, op. 17 (1900)
voor viool en piano
Quasi ballata
Appassionato
Un poco triste
Burlesca
pauze ± 21.00 uur
Pjotr Tsjaikovski (1840-1893)
Pianotrio in a kl.t., op. 50 (1881-82)
Pezzo elegiaco
Tema con variazione
einde ± 22.10 uur
Toelichting
Claude Debussy 1862-1918
Debussy: Cellosonate
‘Claude Debussy, musicien français.’ Geen speld tussen te krijgen, wél opvallend dat Debussy zijn late werken hier trots mee ondertekende. Waarom? Hij schreef ze tijdens de Eerste Wereldoorlog. Debussy’s haat jegens de Duitsers zat diep, maar zijn liefde voor Frankrijk nog dieper; toen hij in augustus 1915 na een langdurige impasse de pen weer oppakte, was dat ‘om op mijn bescheiden manier te bewijzen dat dertig miljoen moffen de Franse geest niet om zeep konden helpen.’ Neem dat ‘bescheiden’ letterlijk; liever had hij als frontsoldaat gediend, maar zijn gezondheid was zwak. Hij leed al aan de kanker waaraan hij in 1918 zou overlijden.
Er was nog een reden om fier te signeren met ‘Frans musicus’. Hoewel Debussy de meester was van de vrije vorm, wars van alles wat ‘muziekacademisch’ was, besloot hij terug te keren tot de oude, gesloten vormen van de achttiende-eeuwse Franse grootmeesters Rameau, Couperin en Leclair. Die bewonderde hij hogelijk; hij voelde zich graag één van hen. In de achttiende eeuw was het gebruikelijk je werken, als het om gelijksoortige ging, per zes stuks te presenteren. En zo kondigde ook Debussy ‘Six sonates pour divers instruments’ aan. Na de derde overleed hij helaas. De Cellosonate was de tweede; hij schreef hem onverwachts snel in juli-augustus 1915.
‘Claude Debussy, musicien français.’ Geen speld tussen te krijgen, wél opvallend dat Debussy zijn late werken hier trots mee ondertekende. Waarom? Hij schreef ze tijdens de Eerste Wereldoorlog. Debussy’s haat jegens de Duitsers zat diep, maar zijn liefde voor Frankrijk nog dieper; toen hij in augustus 1915 na een langdurige impasse de pen weer oppakte, was dat ‘om op mijn bescheiden manier te bewijzen dat dertig miljoen moffen de Franse geest niet om zeep konden helpen.’ Neem dat ‘bescheiden’ letterlijk; liever had hij als frontsoldaat gediend, maar zijn gezondheid was zwak. Hij leed al aan de kanker waaraan hij in 1918 zou overlijden.
Er was nog een reden om fier te signeren met ‘Frans musicus’. Hoewel Debussy de meester was van de vrije vorm, wars van alles wat ‘muziekacademisch’ was, besloot hij terug te keren tot de oude, gesloten vormen van de achttiende-eeuwse Franse grootmeesters Rameau, Couperin en Leclair. Die bewonderde hij hogelijk; hij voelde zich graag één van hen. In de achttiende eeuw was het gebruikelijk je werken, als het om gelijksoortige ging, per zes stuks te presenteren. En zo kondigde ook Debussy ‘Six sonates pour divers instruments’ aan. Na de derde overleed hij helaas. De Cellosonate was de tweede; hij schreef hem onverwachts snel in juli-augustus 1915.
Reinhold Glière 1874-1956
Glière: Duetten
Reinhold Glière was zo’n componist die er zonder kleerscheuren vanaf kwam. Componeren in het twintigste-eeuwse Sovjet-Rusland was niet altijd een pretje. Stalin zwaaide de scepter, muziek moest dienstbaar zijn aan het volk, goed in het gehoor liggen, nuttig zijn – en niet modern, ‘decadent’, ‘bourgeois’. Zo vonden er in 1936 en opnieuw in 1948 ware slachtingen onder componisten plaats die zich daar niet aan hielden: hun werk werd verboden en ze riskeerden het strafkamp in Siberië. Anders dan collega’s als Sjostakovitsj en Prokofjev had Glière hier niet onder te lijden. Zijn muziek, veelal grootschalig (opera, symfonie, ballet) en geënt op de Romantiek van Glinka en Borodin, viel bij de autoriteiten in de smaak, en verdroeg het etiket ‘sociaal-realistisch’ moeiteloos. Drie Stalinprijzen sleepte Glière in de wacht; in 1938 was hij Volkskunstenaar van de USSR.
Niet dat hij daarom een mindere componist was; van grote inventiviteit getuigen zijn bekendste werken: het eerste Sovjet-ballet De rode papavers, de heroïsche Derde symfonie ‘Ilja Moeromets’ die hem wereldberoemd maakte, de Azerbeidzjaanse opera Shakh-Zenem. Glière, die zelf compositiedocent zou worden aan het Moskouse conservatorium, studeerde er bij Arenski en Tanejev. Bij de laatste degelijk contrapunt, te horen aan de ingenieuze tweestemmigheid van de Duetten voor viool en cello.
Reinhold Glière was zo’n componist die er zonder kleerscheuren vanaf kwam. Componeren in het twintigste-eeuwse Sovjet-Rusland was niet altijd een pretje. Stalin zwaaide de scepter, muziek moest dienstbaar zijn aan het volk, goed in het gehoor liggen, nuttig zijn – en niet modern, ‘decadent’, ‘bourgeois’. Zo vonden er in 1936 en opnieuw in 1948 ware slachtingen onder componisten plaats die zich daar niet aan hielden: hun werk werd verboden en ze riskeerden het strafkamp in Siberië. Anders dan collega’s als Sjostakovitsj en Prokofjev had Glière hier niet onder te lijden. Zijn muziek, veelal grootschalig (opera, symfonie, ballet) en geënt op de Romantiek van Glinka en Borodin, viel bij de autoriteiten in de smaak, en verdroeg het etiket ‘sociaal-realistisch’ moeiteloos. Drie Stalinprijzen sleepte Glière in de wacht; in 1938 was hij Volkskunstenaar van de USSR.
Niet dat hij daarom een mindere componist was; van grote inventiviteit getuigen zijn bekendste werken: het eerste Sovjet-ballet De rode papavers, de heroïsche Derde symfonie ‘Ilja Moeromets’ die hem wereldberoemd maakte, de Azerbeidzjaanse opera Shakh-Zenem. Glière, die zelf compositiedocent zou worden aan het Moskouse conservatorium, studeerde er bij Arenski en Tanejev. Bij de laatste degelijk contrapunt, te horen aan de ingenieuze tweestemmigheid van de Duetten voor viool en cello.
Josef Suk 1874-1935
Suk: Stukken voor viool en piano
Het was zijn gelukkigste tijd. Jong was hij, 26, dolverliefd getrouwd met Otylka Dvořák en als sterleerling van haar vader Antonín Dvořák voorbestemd de volgende grote Tsjechische componist te worden. In 1900 zette Josef Suk zijn Vier stukken voor viool en piano op papier. Kleinschalige composities, die een breed palet bestrijken. Het eerste is soms Frans-impressionistisch, Boheemse wortels hoor je in het Appassionato; in het Un poco triste is Dvořák niet ver weg, maar laten de plotselinge polkaklanken deze harmonisch absoluut achter zich; bezeten virtuoos is de Burlesca.
Suk was iemand die naar zwaarmoedigheid neigde; bij zijn afstuderen in 1892 had Dvořák hem de raad gegeven ‘De zomer komt eraan; ga aan de slag en schrijf wat vrolijks.’ Het is juist dit soms zwaarmoedige en dan weer uitbundige, deze afwisseling, die de Vier stukken kenmerkt. Suk schreef ze voor Karel Hoffmann, primarius van het Boheemse Strijkkwartet waarvan Suk zelf veertig jaar tweede violist was en dat zo’n vierduizend optredens gaf. Zo druk zou Suk het krijgen als violist, dat er voor componeren weinig tijd overbleef. De Vier stukken dateren niet alleen uit zijn gelukkigste maar ook uit zijn productiefste periode.
Het was zijn gelukkigste tijd. Jong was hij, 26, dolverliefd getrouwd met Otylka Dvořák en als sterleerling van haar vader Antonín Dvořák voorbestemd de volgende grote Tsjechische componist te worden. In 1900 zette Josef Suk zijn Vier stukken voor viool en piano op papier. Kleinschalige composities, die een breed palet bestrijken. Het eerste is soms Frans-impressionistisch, Boheemse wortels hoor je in het Appassionato; in het Un poco triste is Dvořák niet ver weg, maar laten de plotselinge polkaklanken deze harmonisch absoluut achter zich; bezeten virtuoos is de Burlesca.
Suk was iemand die naar zwaarmoedigheid neigde; bij zijn afstuderen in 1892 had Dvořák hem de raad gegeven ‘De zomer komt eraan; ga aan de slag en schrijf wat vrolijks.’ Het is juist dit soms zwaarmoedige en dan weer uitbundige, deze afwisseling, die de Vier stukken kenmerkt. Suk schreef ze voor Karel Hoffmann, primarius van het Boheemse Strijkkwartet waarvan Suk zelf veertig jaar tweede violist was en dat zo’n vierduizend optredens gaf. Zo druk zou Suk het krijgen als violist, dat er voor componeren weinig tijd overbleef. De Vier stukken dateren niet alleen uit zijn gelukkigste maar ook uit zijn productiefste periode.
Pjotr Tsjaikovski 1840-1893
Tsjaikovski: Pianotrio
Het zat Pjotr Tsjaikovski behoorlijk tegen in de tijd dat hij zijn Pianotrio in a klein schreef. Zijn Vioolconcert werd uitgefloten (‘Het stinkt’ schreef een recensent), twee opera’s verdwenen van het repertoire, collega Nikolaj Rimski-Korsakov ging er met een pracht-operaonderwerp vandoor (Sneeuwwitje)… Ik vertrek, dacht Tsjaikovski. Ik breng de winter wel door in Rome.
Gek genoeg begon hij daar in december 1881 onmiddellijk aan iets wat hem eigenlijk niet lag. ‘Ik kan de combinatie van piano met viool en cello gewoon niet verdragen […] het mengt niet […] een foltering,’ schreef hij aan zijn vertrouwenspersoon en mecenas, Natasja von Meck. En: ‘Ik heb mijn hele leven voor orkest gecomponeerd […] Ik vrees muziek van symfonisch karakter als trio te hebben gearrangeerd.’
Tsjaikovski kon zich altijd snel druk maken om iets. Het door hem zo betwijfelde Pianotrio werd repertoire. Hij schreef het ‘in memoriam’ Nikolaj Rubinstein, de pianist die in maart 1881 was overleden en met wie hij een gecompliceerde vriendschap had onderhouden. Merkwaardig is de vorm: twee delen slechts. Ingezet met een fraaie cellomelodie eindigt het eerste deel Pezzo elegiaco (‘klagend stuk’) met een treurmars. Het tweede deel is een thema met variaties, waarvan de elfde een finale lijkt – ware het niet dat er nog meer volgt: een abrupte terugkeer tot de mineurtoonsoort, het thema van het begin en andermaal een treurmars.
Het zat Pjotr Tsjaikovski behoorlijk tegen in de tijd dat hij zijn Pianotrio in a klein schreef. Zijn Vioolconcert werd uitgefloten (‘Het stinkt’ schreef een recensent), twee opera’s verdwenen van het repertoire, collega Nikolaj Rimski-Korsakov ging er met een pracht-operaonderwerp vandoor (Sneeuwwitje)… Ik vertrek, dacht Tsjaikovski. Ik breng de winter wel door in Rome.
Gek genoeg begon hij daar in december 1881 onmiddellijk aan iets wat hem eigenlijk niet lag. ‘Ik kan de combinatie van piano met viool en cello gewoon niet verdragen […] het mengt niet […] een foltering,’ schreef hij aan zijn vertrouwenspersoon en mecenas, Natasja von Meck. En: ‘Ik heb mijn hele leven voor orkest gecomponeerd […] Ik vrees muziek van symfonisch karakter als trio te hebben gearrangeerd.’
Tsjaikovski kon zich altijd snel druk maken om iets. Het door hem zo betwijfelde Pianotrio werd repertoire. Hij schreef het ‘in memoriam’ Nikolaj Rubinstein, de pianist die in maart 1881 was overleden en met wie hij een gecompliceerde vriendschap had onderhouden. Merkwaardig is de vorm: twee delen slechts. Ingezet met een fraaie cellomelodie eindigt het eerste deel Pezzo elegiaco (‘klagend stuk’) met een treurmars. Het tweede deel is een thema met variaties, waarvan de elfde een finale lijkt – ware het niet dat er nog meer volgt: een abrupte terugkeer tot de mineurtoonsoort, het thema van het begin en andermaal een treurmars.
Claude Debussy 1862-1918
Debussy: Cellosonate
‘Claude Debussy, musicien français.’ Geen speld tussen te krijgen, wél opvallend dat Debussy zijn late werken hier trots mee ondertekende. Waarom? Hij schreef ze tijdens de Eerste Wereldoorlog. Debussy’s haat jegens de Duitsers zat diep, maar zijn liefde voor Frankrijk nog dieper; toen hij in augustus 1915 na een langdurige impasse de pen weer oppakte, was dat ‘om op mijn bescheiden manier te bewijzen dat dertig miljoen moffen de Franse geest niet om zeep konden helpen.’ Neem dat ‘bescheiden’ letterlijk; liever had hij als frontsoldaat gediend, maar zijn gezondheid was zwak. Hij leed al aan de kanker waaraan hij in 1918 zou overlijden.
Er was nog een reden om fier te signeren met ‘Frans musicus’. Hoewel Debussy de meester was van de vrije vorm, wars van alles wat ‘muziekacademisch’ was, besloot hij terug te keren tot de oude, gesloten vormen van de achttiende-eeuwse Franse grootmeesters Rameau, Couperin en Leclair. Die bewonderde hij hogelijk; hij voelde zich graag één van hen. In de achttiende eeuw was het gebruikelijk je werken, als het om gelijksoortige ging, per zes stuks te presenteren. En zo kondigde ook Debussy ‘Six sonates pour divers instruments’ aan. Na de derde overleed hij helaas. De Cellosonate was de tweede; hij schreef hem onverwachts snel in juli-augustus 1915.
‘Claude Debussy, musicien français.’ Geen speld tussen te krijgen, wél opvallend dat Debussy zijn late werken hier trots mee ondertekende. Waarom? Hij schreef ze tijdens de Eerste Wereldoorlog. Debussy’s haat jegens de Duitsers zat diep, maar zijn liefde voor Frankrijk nog dieper; toen hij in augustus 1915 na een langdurige impasse de pen weer oppakte, was dat ‘om op mijn bescheiden manier te bewijzen dat dertig miljoen moffen de Franse geest niet om zeep konden helpen.’ Neem dat ‘bescheiden’ letterlijk; liever had hij als frontsoldaat gediend, maar zijn gezondheid was zwak. Hij leed al aan de kanker waaraan hij in 1918 zou overlijden.
Er was nog een reden om fier te signeren met ‘Frans musicus’. Hoewel Debussy de meester was van de vrije vorm, wars van alles wat ‘muziekacademisch’ was, besloot hij terug te keren tot de oude, gesloten vormen van de achttiende-eeuwse Franse grootmeesters Rameau, Couperin en Leclair. Die bewonderde hij hogelijk; hij voelde zich graag één van hen. In de achttiende eeuw was het gebruikelijk je werken, als het om gelijksoortige ging, per zes stuks te presenteren. En zo kondigde ook Debussy ‘Six sonates pour divers instruments’ aan. Na de derde overleed hij helaas. De Cellosonate was de tweede; hij schreef hem onverwachts snel in juli-augustus 1915.
Reinhold Glière 1874-1956
Glière: Duetten
Reinhold Glière was zo’n componist die er zonder kleerscheuren vanaf kwam. Componeren in het twintigste-eeuwse Sovjet-Rusland was niet altijd een pretje. Stalin zwaaide de scepter, muziek moest dienstbaar zijn aan het volk, goed in het gehoor liggen, nuttig zijn – en niet modern, ‘decadent’, ‘bourgeois’. Zo vonden er in 1936 en opnieuw in 1948 ware slachtingen onder componisten plaats die zich daar niet aan hielden: hun werk werd verboden en ze riskeerden het strafkamp in Siberië. Anders dan collega’s als Sjostakovitsj en Prokofjev had Glière hier niet onder te lijden. Zijn muziek, veelal grootschalig (opera, symfonie, ballet) en geënt op de Romantiek van Glinka en Borodin, viel bij de autoriteiten in de smaak, en verdroeg het etiket ‘sociaal-realistisch’ moeiteloos. Drie Stalinprijzen sleepte Glière in de wacht; in 1938 was hij Volkskunstenaar van de USSR.
Niet dat hij daarom een mindere componist was; van grote inventiviteit getuigen zijn bekendste werken: het eerste Sovjet-ballet De rode papavers, de heroïsche Derde symfonie ‘Ilja Moeromets’ die hem wereldberoemd maakte, de Azerbeidzjaanse opera Shakh-Zenem. Glière, die zelf compositiedocent zou worden aan het Moskouse conservatorium, studeerde er bij Arenski en Tanejev. Bij de laatste degelijk contrapunt, te horen aan de ingenieuze tweestemmigheid van de Duetten voor viool en cello.
Reinhold Glière was zo’n componist die er zonder kleerscheuren vanaf kwam. Componeren in het twintigste-eeuwse Sovjet-Rusland was niet altijd een pretje. Stalin zwaaide de scepter, muziek moest dienstbaar zijn aan het volk, goed in het gehoor liggen, nuttig zijn – en niet modern, ‘decadent’, ‘bourgeois’. Zo vonden er in 1936 en opnieuw in 1948 ware slachtingen onder componisten plaats die zich daar niet aan hielden: hun werk werd verboden en ze riskeerden het strafkamp in Siberië. Anders dan collega’s als Sjostakovitsj en Prokofjev had Glière hier niet onder te lijden. Zijn muziek, veelal grootschalig (opera, symfonie, ballet) en geënt op de Romantiek van Glinka en Borodin, viel bij de autoriteiten in de smaak, en verdroeg het etiket ‘sociaal-realistisch’ moeiteloos. Drie Stalinprijzen sleepte Glière in de wacht; in 1938 was hij Volkskunstenaar van de USSR.
Niet dat hij daarom een mindere componist was; van grote inventiviteit getuigen zijn bekendste werken: het eerste Sovjet-ballet De rode papavers, de heroïsche Derde symfonie ‘Ilja Moeromets’ die hem wereldberoemd maakte, de Azerbeidzjaanse opera Shakh-Zenem. Glière, die zelf compositiedocent zou worden aan het Moskouse conservatorium, studeerde er bij Arenski en Tanejev. Bij de laatste degelijk contrapunt, te horen aan de ingenieuze tweestemmigheid van de Duetten voor viool en cello.
Josef Suk 1874-1935
Suk: Stukken voor viool en piano
Het was zijn gelukkigste tijd. Jong was hij, 26, dolverliefd getrouwd met Otylka Dvořák en als sterleerling van haar vader Antonín Dvořák voorbestemd de volgende grote Tsjechische componist te worden. In 1900 zette Josef Suk zijn Vier stukken voor viool en piano op papier. Kleinschalige composities, die een breed palet bestrijken. Het eerste is soms Frans-impressionistisch, Boheemse wortels hoor je in het Appassionato; in het Un poco triste is Dvořák niet ver weg, maar laten de plotselinge polkaklanken deze harmonisch absoluut achter zich; bezeten virtuoos is de Burlesca.
Suk was iemand die naar zwaarmoedigheid neigde; bij zijn afstuderen in 1892 had Dvořák hem de raad gegeven ‘De zomer komt eraan; ga aan de slag en schrijf wat vrolijks.’ Het is juist dit soms zwaarmoedige en dan weer uitbundige, deze afwisseling, die de Vier stukken kenmerkt. Suk schreef ze voor Karel Hoffmann, primarius van het Boheemse Strijkkwartet waarvan Suk zelf veertig jaar tweede violist was en dat zo’n vierduizend optredens gaf. Zo druk zou Suk het krijgen als violist, dat er voor componeren weinig tijd overbleef. De Vier stukken dateren niet alleen uit zijn gelukkigste maar ook uit zijn productiefste periode.
Het was zijn gelukkigste tijd. Jong was hij, 26, dolverliefd getrouwd met Otylka Dvořák en als sterleerling van haar vader Antonín Dvořák voorbestemd de volgende grote Tsjechische componist te worden. In 1900 zette Josef Suk zijn Vier stukken voor viool en piano op papier. Kleinschalige composities, die een breed palet bestrijken. Het eerste is soms Frans-impressionistisch, Boheemse wortels hoor je in het Appassionato; in het Un poco triste is Dvořák niet ver weg, maar laten de plotselinge polkaklanken deze harmonisch absoluut achter zich; bezeten virtuoos is de Burlesca.
Suk was iemand die naar zwaarmoedigheid neigde; bij zijn afstuderen in 1892 had Dvořák hem de raad gegeven ‘De zomer komt eraan; ga aan de slag en schrijf wat vrolijks.’ Het is juist dit soms zwaarmoedige en dan weer uitbundige, deze afwisseling, die de Vier stukken kenmerkt. Suk schreef ze voor Karel Hoffmann, primarius van het Boheemse Strijkkwartet waarvan Suk zelf veertig jaar tweede violist was en dat zo’n vierduizend optredens gaf. Zo druk zou Suk het krijgen als violist, dat er voor componeren weinig tijd overbleef. De Vier stukken dateren niet alleen uit zijn gelukkigste maar ook uit zijn productiefste periode.
Pjotr Tsjaikovski 1840-1893
Tsjaikovski: Pianotrio
Het zat Pjotr Tsjaikovski behoorlijk tegen in de tijd dat hij zijn Pianotrio in a klein schreef. Zijn Vioolconcert werd uitgefloten (‘Het stinkt’ schreef een recensent), twee opera’s verdwenen van het repertoire, collega Nikolaj Rimski-Korsakov ging er met een pracht-operaonderwerp vandoor (Sneeuwwitje)… Ik vertrek, dacht Tsjaikovski. Ik breng de winter wel door in Rome.
Gek genoeg begon hij daar in december 1881 onmiddellijk aan iets wat hem eigenlijk niet lag. ‘Ik kan de combinatie van piano met viool en cello gewoon niet verdragen […] het mengt niet […] een foltering,’ schreef hij aan zijn vertrouwenspersoon en mecenas, Natasja von Meck. En: ‘Ik heb mijn hele leven voor orkest gecomponeerd […] Ik vrees muziek van symfonisch karakter als trio te hebben gearrangeerd.’
Tsjaikovski kon zich altijd snel druk maken om iets. Het door hem zo betwijfelde Pianotrio werd repertoire. Hij schreef het ‘in memoriam’ Nikolaj Rubinstein, de pianist die in maart 1881 was overleden en met wie hij een gecompliceerde vriendschap had onderhouden. Merkwaardig is de vorm: twee delen slechts. Ingezet met een fraaie cellomelodie eindigt het eerste deel Pezzo elegiaco (‘klagend stuk’) met een treurmars. Het tweede deel is een thema met variaties, waarvan de elfde een finale lijkt – ware het niet dat er nog meer volgt: een abrupte terugkeer tot de mineurtoonsoort, het thema van het begin en andermaal een treurmars.
Het zat Pjotr Tsjaikovski behoorlijk tegen in de tijd dat hij zijn Pianotrio in a klein schreef. Zijn Vioolconcert werd uitgefloten (‘Het stinkt’ schreef een recensent), twee opera’s verdwenen van het repertoire, collega Nikolaj Rimski-Korsakov ging er met een pracht-operaonderwerp vandoor (Sneeuwwitje)… Ik vertrek, dacht Tsjaikovski. Ik breng de winter wel door in Rome.
Gek genoeg begon hij daar in december 1881 onmiddellijk aan iets wat hem eigenlijk niet lag. ‘Ik kan de combinatie van piano met viool en cello gewoon niet verdragen […] het mengt niet […] een foltering,’ schreef hij aan zijn vertrouwenspersoon en mecenas, Natasja von Meck. En: ‘Ik heb mijn hele leven voor orkest gecomponeerd […] Ik vrees muziek van symfonisch karakter als trio te hebben gearrangeerd.’
Tsjaikovski kon zich altijd snel druk maken om iets. Het door hem zo betwijfelde Pianotrio werd repertoire. Hij schreef het ‘in memoriam’ Nikolaj Rubinstein, de pianist die in maart 1881 was overleden en met wie hij een gecompliceerde vriendschap had onderhouden. Merkwaardig is de vorm: twee delen slechts. Ingezet met een fraaie cellomelodie eindigt het eerste deel Pezzo elegiaco (‘klagend stuk’) met een treurmars. Het tweede deel is een thema met variaties, waarvan de elfde een finale lijkt – ware het niet dat er nog meer volgt: een abrupte terugkeer tot de mineurtoonsoort, het thema van het begin en andermaal een treurmars.
Biografie
Antje Weithaas, viool
Antje Weithaas studeerde onder andere bij Werner Scholz aan de Hochschule für Musik ‘Hanns Eisler’ in Berlijn, waar ze sinds 2004 zelf les geeft. De Duitse violiste won in 1987 het Kreisler Concours in Graz, in 1988 het Internationale Bachconcours in Leipzig en in 1991 het Joseph Joachim Vioolconcours in Hannover.
Ze musiceerde met het Deutsches Symphonie-Orchester Berlin, de Bamberger Symphoniker, het Bundesjugendorchester en een groot aantal Duitse omroeporkesten; internationaal werd ze geëngageerd door bijvoorbeeld het Philharmonia Orchestra, het BBC Symphony Orchestra, het San Francisco Symphony Orchestra, de Los Angeles Philharmonic, het Taiwan Philharmonic Orchestra, het Residentie Orkest Den Haag en het Nederlands Philharmonisch Orkest.
Antje Weithaas was tien jaar artistiek leider van Camerata Bern en was in 2021/2022 artiste associé bij het Orchestre de Chambre de Paris.
In de Kleine Zaal van Het Concertgebouw was ze onder meer te gast met het Arcanto Quartett, dat ze vormde met violist Daniel Sepec, altvioliste Tabea Zimmermann en cellist Jean-Guihen Queyras. In mei 2022 speelde ze er met pianist Enrico Pace, cellist Julian Steckel en klarinettiste Sharon Kam, en in oktober 2023 in een trio met Julian Steckel en pianiste Kiveli Dörcken. Antje Weithaas bespeelt een viool van Peter Greiner uit 2001.
Julian Steckel, cello
De solocarrière van Julian Steckel kwam definitief op gang nadat hij in 2010 het ARD Concours in München had gewonnen. Eerder was hij al gelauwerd bij de Grand Prix Rostropovich in Parijs, de Grand Prix Feuermann in Berlijn en de Kronberg Pablo Casals Competition. Voor zijn opname van de celloconcerten van Korngold en Goldschmidt en Blochs Schelomo kreeg hij in 2012 een Echo Klassik Preis.
Julian Steckel soleerde bij onder meer het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks, het Gewandhausorchester Leipzig, de Bamberger Symphoniker, het Orchestre de Paris, het Royal Philharmonic Orchestra, het Sint-Petersburg Filharmonisch Orkest, het Nederlands Philharmonisch Orkest, het Residentie Orkest Den Haag en het Rotterdams Philharmonisch Orkest.
In het afgelopen concertseizoen vertolkte hij het Eerste celloconcert van Sjostakovitsj bij de Badische Staatskapelle en bij de orkesten van Dortmund en Cottbus, en het Eerste celloconcert van Saint-Saëns in Münster en Belgrado.
Naast zijn optredens met orkest betreedt Julian Steckel graag het kamermuziekpodium met collega’s als Janine Jansen, Christian Tetzlaff, Renaud Capuçon, Veronika Eberle, Vilde Frang, Antoine Tamestit, Elisabeth Leonskaja, Paul Rivinius, Denis Kozhukhin en het Modigliani, Armida en Ébène Kwartet. De cellist studeerde bij Ulrich Voss, Gustav Rivinius, Boris Pergamenschikow, Heinrich Schiff en Antje Weithaas en geeft les aan de Hochschule für Musik und Theater in München. Hij bespeelt instrumenten van Francesco Rugeri (Cremona, 1695) en Andrea Guarneri (Cremona, 1685).
Kiveli Dörken, Piano
De Grieks-Duitse pianiste Kiveli Dörken debuteert in Het Concertgebouw. Ze begon haar muzikale weg als zevenjarige leerling van de vermaarde pianopedagoog Karl-Heinz Kämmerling, die haar tot zijn overlijden in 2012 onder zijn hoede had.
Al op haar achtste gaf ze haar eerste orkestconcert, waarna ze al snel ook soleerde bij de Hamburger Camerata, de Camerata Bern en het Atheens Staatsorkest.
De pianiste vervolgde haar studie bij Lars Vogt aan de Hochschule für Musik, Theater und Medien Hannover. Inmiddels was ze te beluisteren in China en de Verenigde Staten, in het Mariinski Theater in Sint-Petersburg, en in vele bekende Duitse zalen waaronder de Elbphilharmonie in Hamburg, het Gewandhaus in Leipzig, de Tonhalle Düsseldorf, de Kölner Philharmonie, het Konzerthaus Berlin en de Alte Oper Frankfurt. Ook het festival ‘Spannungen’ en de festivals van Kissingen, Schwetzingen, Schleswig-Holstein en Gstaad engageerden haar. Bijzondere momenten waren optredens voor de Dalai Lama (2007) en voor Angela Merkel in Washington D.C. (2009).
Kiveli Dörken speelt graag kamermuziek en deelde daarvoor het podium met Christian en Tanja Tetzlaff, Sharon Kam en Florian Donderer. Met haar zus Danae, ook pianiste, vormt ze een duo en richtte ze in 2015 het Molyvos International Music Festival op Lesbos op, om tegenwicht te bieden aan de financiële problemen en de vluchtelingencrisis aldaar.