Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
interview

Vioolbouwer Theo Marks: ‘Ik ben eigenlijk een matchmaker’

door Stella Vrijmoed
25 jan. 2024 25 januari 2024

Als hij een viool bouwt, gaat Theo Marks af op zijn intuïtie. ‘Ik zou het saai vinden als ik alles onder controle had.’ Hoe gaat hij te werk, wat drijft hem in zijn vak? We namen een kijkje in zijn werkplaats.

  • Vioolbouwer Theo Marks

    Foto: Stella Vrijmoed

    Vioolbouwer Theo Marks

    Foto: Stella Vrijmoed

  • Vioolbouwer Theo Marks

    Foto: Stella Vrijmoed

    Vioolbouwer Theo Marks

    Foto: Stella Vrijmoed

Theo Marks laat een ietwat smoezelig plankje door zijn grote handen gaan. Hij zit op een krukje in zijn werkplaats en luistert naar het hout als hij erover wrijft en erop tikt. Het onbewerkte stuk hout zou zo de brandstapel als bestemming kunnen hebben.

Toch kan Theo er een viool van 15.000 euro van maken. Liefdevol betast hij het materiaal, zonder te spreken. ‘Ik ben verliefd op hout’, zegt hij dan. ‘Het heeft een eigen wezen, een karakter. Net als bij een geliefde, heb ik respect voor de eigenschappen van het hout. Ik probeer ze niet te veranderen, maar ze te bewonderen en te laten klinken.’

Vioolbos

De plank komt uit een sparrenbos in Noord-Italië waar al sinds de tijd van Stradivari en zijn leermeester Amati het hout voor vioolbouw vandaan wordt gehaald. Theo kiest daar met hulp van een Italiaanse collega eens in de zoveel tijd een paar stammen uit en rijdt vervolgens met een auto vol vioolhout naar Weesp.

Slechts twaalf vierkante meter meet zijn werkplaats, op de tweede verdieping boven een winkelpand in het centrum van het oude vestingstadje. Hij kijkt er uit op de vijftiende-eeuwse kerk, waarvan het carillon in de toren deze middag elk kwartier afwisselend Bach of Beethoven speelt. Op de verdieping eronder woont hij met zijn vrouw en vier kinderen.

Theo Marks laat een ietwat smoezelig plankje door zijn grote handen gaan. Hij zit op een krukje in zijn werkplaats en luistert naar het hout als hij erover wrijft en erop tikt. Het onbewerkte stuk hout zou zo de brandstapel als bestemming kunnen hebben.

Toch kan Theo er een viool van 15.000 euro van maken. Liefdevol betast hij het materiaal, zonder te spreken. ‘Ik ben verliefd op hout’, zegt hij dan. ‘Het heeft een eigen wezen, een karakter. Net als bij een geliefde, heb ik respect voor de eigenschappen van het hout. Ik probeer ze niet te veranderen, maar ze te bewonderen en te laten klinken.’

Vioolbos

De plank komt uit een sparrenbos in Noord-Italië waar al sinds de tijd van Stradivari en zijn leermeester Amati het hout voor vioolbouw vandaan wordt gehaald. Theo kiest daar met hulp van een Italiaanse collega eens in de zoveel tijd een paar stammen uit en rijdt vervolgens met een auto vol vioolhout naar Weesp.

Slechts twaalf vierkante meter meet zijn werkplaats, op de tweede verdieping boven een winkelpand in het centrum van het oude vestingstadje. Hij kijkt er uit op de vijftiende-eeuwse kerk, waarvan het carillon in de toren deze middag elk kwartier afwisselend Bach of Beethoven speelt. Op de verdieping eronder woont hij met zijn vrouw en vier kinderen.

  • Impressie van Theo's werkplaats

    Foto: Stella Vrijmoed

    Impressie van Theo's werkplaats

    Foto: Stella Vrijmoed

  • Impressie van Theo's werkplaats

    Foto: Stella Vrijmoed

    Impressie van Theo's werkplaats

    Foto: Stella Vrijmoed

  • Impressie van Theo's werkplaats

    Foto: Stella Vrijmoed

    Impressie van Theo's werkplaats

    Foto: Stella Vrijmoed

  • Impressie van Theo's werkplaats

    Foto: Stella Vrijmoed

    Impressie van Theo's werkplaats

    Foto: Stella Vrijmoed

Italiaans dorpje

Als je al dacht dat het beroep van vioolbouwer romantisch was, dan is dat beeld met Theo Marks bevestigd. Het ambacht leerde hij in een burcht in het Italiaanse Noceto, niet ver van Parma. Samen met een handjevol andere leerlingen kreeg hij daar les van Renato Scrollevezza, een vakman die toen al in de tachtig was. Nu, twintig jaar later, heeft Theo soms het gevoel alsof hij in een Italiaans dorpje in de achttiende eeuw leeft, met de straatjes en binnenpleinen, de kleine huizen daterend uit die tijd en de mensen die werk en huis onder één dak hebben, net als hij.

‘Ik wil het hout laten zingen’

De wanden van zijn werkplaats hangen vol met vijlen, zagen, gutsen en mallen in de vorm van een viool, cello of altvi­ool. Onder de werkbank staat een potje lijm met proteïnen uit konijnenpezen op te warmen op een oud kookplaatje (zie de eerste foto boven). Gelijmde onderdelen kunnen dankzij dit speciale spul ook weer van elkaar gehaald worden. En dat zijn er nogal wat, die delen waaruit een viool bestaat. Twee voor het voorblad, het onderblad, zes ribben en zes inleggen, vier stemknoppen, kam, hals, stapel, basbalk, toets, staartstuk, krul – om maar wat termen te noemen.

Glimmende klank

Maar het begint allemaal met een klank die Theo in zijn hoofd heeft. Hij is vooral op zoek naar brilliance. ‘Iets glimmends, een soort zilveren, harde oppervlakte met daaronder een rijke ondergrond. Zoals een sopraanstem’, legt hij uit. ‘Ik heb vroeger violen gemaakt die alleen rijk en warm waren, altviool-achtig. Dat vond ik tien jaar geleden mooi. Nu vind ik dat die schittering er ook moet zijn. En ik wil niet de snaar horen, maar het hout. Dat wil ik laten zingen.’

Met dit klankidee kiest hij het hout en een bijpassende mal. Hij weet dan enigszins hoe de viool zal gaan klinken, maar nooit precies. Vooral aan de welving van het voorblad besteedt hij veel tijd. Van zo’n onbewerkt plankje van twee centimeter dik schaaft en schuurt hij een millimetersdun, gewelfd blad. Daarin komen de bekende krullerige f-gaten, die ervoor zorgen dat het stukje voorblad daartussen, waarop de kam komt, kan bewegen. De stapel en de basbalk, de delen die als ondersteuning tussen het voor- en onderblad geplaatst worden, bepalen ook mee hoe dat stuk voorblad trilt.

Italiaans dorpje

Als je al dacht dat het beroep van vioolbouwer romantisch was, dan is dat beeld met Theo Marks bevestigd. Het ambacht leerde hij in een burcht in het Italiaanse Noceto, niet ver van Parma. Samen met een handjevol andere leerlingen kreeg hij daar les van Renato Scrollevezza, een vakman die toen al in de tachtig was. Nu, twintig jaar later, heeft Theo soms het gevoel alsof hij in een Italiaans dorpje in de achttiende eeuw leeft, met de straatjes en binnenpleinen, de kleine huizen daterend uit die tijd en de mensen die werk en huis onder één dak hebben, net als hij.

‘Ik wil het hout laten zingen’

De wanden van zijn werkplaats hangen vol met vijlen, zagen, gutsen en mallen in de vorm van een viool, cello of altvi­ool. Onder de werkbank staat een potje lijm met proteïnen uit konijnenpezen op te warmen op een oud kookplaatje (zie de eerste foto boven). Gelijmde onderdelen kunnen dankzij dit speciale spul ook weer van elkaar gehaald worden. En dat zijn er nogal wat, die delen waaruit een viool bestaat. Twee voor het voorblad, het onderblad, zes ribben en zes inleggen, vier stemknoppen, kam, hals, stapel, basbalk, toets, staartstuk, krul – om maar wat termen te noemen.

Glimmende klank

Maar het begint allemaal met een klank die Theo in zijn hoofd heeft. Hij is vooral op zoek naar brilliance. ‘Iets glimmends, een soort zilveren, harde oppervlakte met daaronder een rijke ondergrond. Zoals een sopraanstem’, legt hij uit. ‘Ik heb vroeger violen gemaakt die alleen rijk en warm waren, altviool-achtig. Dat vond ik tien jaar geleden mooi. Nu vind ik dat die schittering er ook moet zijn. En ik wil niet de snaar horen, maar het hout. Dat wil ik laten zingen.’

Met dit klankidee kiest hij het hout en een bijpassende mal. Hij weet dan enigszins hoe de viool zal gaan klinken, maar nooit precies. Vooral aan de welving van het voorblad besteedt hij veel tijd. Van zo’n onbewerkt plankje van twee centimeter dik schaaft en schuurt hij een millimetersdun, gewelfd blad. Daarin komen de bekende krullerige f-gaten, die ervoor zorgen dat het stukje voorblad daartussen, waarop de kam komt, kan bewegen. De stapel en de basbalk, de delen die als ondersteuning tussen het voor- en onderblad geplaatst worden, bepalen ook mee hoe dat stuk voorblad trilt.

  • Een viool in de maak

    Foto: Stella Vrijmoed

    Een viool in de maak

    Foto: Stella Vrijmoed

  • Een viool in de maak

    Foto: Stella Vrijmoed

    Een viool in de maak

    Foto: Stella Vrijmoed

 Geen gearrangeerd huwelijk

De echte klank hoort Theo pas als de viool af en besnaard is. Een instrument op bestelling maken doet hij dan ook nooit. De meeste geïnteresseerden die bij hem langskomen, hebben al eens een instrument van hem bespeeld of gehoord. Hij zorgt dan dat hij voor hen twee of drie violen heeft klaarliggen om te proberen. ‘Ik ben eigenlijk een soort matchmaker. Als je één instrument voor één persoon maakt, legt dat te veel druk op de relatie. Het moet geen gearrangeerd huwelijk worden. Ik weet dat ik nu een bepaalde kwaliteit kan garanderen, maar of de klank echt bij iemand past, kan ik niet van tevoren weten. En dat wil ik ook niet.’

Zijn vrouw Mintje van Lier speelt in het Nederlands Philharmonisch Orkest op een viool van zijn hand. Meerdere leden van het orkest spelen op of hebben op een instrument van zijn makelij gespeeld. Als hij bij een concert zijn instrumenten op het podium ziet, doet dat hem goed. Ook het idee dat hij dingen maakt die 500 jaar kunnen bestaan en – mits goed onderhouden – met de jaren beter zullen worden, geeft hem genoegen.

Terug naar de werkplaats. Aan de wand prijkt een klein schilderij van een mes waaruit een bloem groeit. Theo maakte het zelf in de tijd voordat hij wist dat hij vioolbouwer wilde worden. ‘Ik was toen al bezig met gereedschap. Schoonheid proberen te maken, iets moois toevoegen aan de wereld. Werken met hout, met mijn handen. Dat geeft mij voldoening.’

De honderdste viool

Theo Marks maakt violen, altviolen en cello’s. Hij doet ongeveer twee maanden over een instrument: een maand bouwen, een maand lakken, en daarna de boel even tot rust laten komen.

Onlangs maakte hij zijn honderdste instrument. Niet van de beroemde Italiaanse sparren, maar van cederhout uit zijn geboorteland Canada. Helemaal tevreden met de klank was hij niet, maar hij wil wel blijven experimenteren met ander hout. ‘Het is een conservatieve traditie dat iedereen hetzelfde hout gebruikt. Terwijl het gewoon het materiaal was dat toen voorhanden was, omdat dat bos dichtbij was.’ De klank van ander hout heeft ongetwijfeld effect op de muziek. ‘Als de viool in Bachs tijd van een andere boomsoort was gemaakt, dan was hij misschien heel anders gaan componeren.’

Jaarlijks komt Theo op een congres met tientallen collega’s samen. Dat niet iedereen meer de geheimen van het bouwen voor zichzelf houdt, geeft hem hoop voor de toekomst van de vioolbouw. ‘Het is al lang bewezen dat professionele musici het verschil niet meer horen tussen nieuwe violen en de oude Italiaanse.’

 Geen gearrangeerd huwelijk

De echte klank hoort Theo pas als de viool af en besnaard is. Een instrument op bestelling maken doet hij dan ook nooit. De meeste geïnteresseerden die bij hem langskomen, hebben al eens een instrument van hem bespeeld of gehoord. Hij zorgt dan dat hij voor hen twee of drie violen heeft klaarliggen om te proberen. ‘Ik ben eigenlijk een soort matchmaker. Als je één instrument voor één persoon maakt, legt dat te veel druk op de relatie. Het moet geen gearrangeerd huwelijk worden. Ik weet dat ik nu een bepaalde kwaliteit kan garanderen, maar of de klank echt bij iemand past, kan ik niet van tevoren weten. En dat wil ik ook niet.’

Zijn vrouw Mintje van Lier speelt in het Nederlands Philharmonisch Orkest op een viool van zijn hand. Meerdere leden van het orkest spelen op of hebben op een instrument van zijn makelij gespeeld. Als hij bij een concert zijn instrumenten op het podium ziet, doet dat hem goed. Ook het idee dat hij dingen maakt die 500 jaar kunnen bestaan en – mits goed onderhouden – met de jaren beter zullen worden, geeft hem genoegen.

Terug naar de werkplaats. Aan de wand prijkt een klein schilderij van een mes waaruit een bloem groeit. Theo maakte het zelf in de tijd voordat hij wist dat hij vioolbouwer wilde worden. ‘Ik was toen al bezig met gereedschap. Schoonheid proberen te maken, iets moois toevoegen aan de wereld. Werken met hout, met mijn handen. Dat geeft mij voldoening.’

De honderdste viool

Theo Marks maakt violen, altviolen en cello’s. Hij doet ongeveer twee maanden over een instrument: een maand bouwen, een maand lakken, en daarna de boel even tot rust laten komen.

Onlangs maakte hij zijn honderdste instrument. Niet van de beroemde Italiaanse sparren, maar van cederhout uit zijn geboorteland Canada. Helemaal tevreden met de klank was hij niet, maar hij wil wel blijven experimenteren met ander hout. ‘Het is een conservatieve traditie dat iedereen hetzelfde hout gebruikt. Terwijl het gewoon het materiaal was dat toen voorhanden was, omdat dat bos dichtbij was.’ De klank van ander hout heeft ongetwijfeld effect op de muziek. ‘Als de viool in Bachs tijd van een andere boomsoort was gemaakt, dan was hij misschien heel anders gaan componeren.’

Jaarlijks komt Theo op een congres met tientallen collega’s samen. Dat niet iedereen meer de geheimen van het bouwen voor zichzelf houdt, geeft hem hoop voor de toekomst van de vioolbouw. ‘Het is al lang bewezen dat professionele musici het verschil niet meer horen tussen nieuwe violen en de oude Italiaanse.’

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.