
Concertprogramma
Victor Julien-Laferrière en David Fray spelen Brahms, Beethoven en Schumann
Kleine Zaal 26 maart 2025 19.30 uur
Victor Julien-Laferrière cello
David Fray piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Grote Solisten in de Kleine Zaal.
Robert Schumann (1810-1856)
Phantasiestücke, op. 73 (1849)
voor klarinet (of cello of viool) en piano
Zart und mit Ausdruck
Lebhaft, leicht
Rasch und mit Feuer
Ludwig van Beethoven (1770-1827)
Sonate in A gr.t., op. 69 (1807-08)
voor piano en cello
Allegro ma non tanto
Scherzo: Allegro molto
Adagio cantabile – Allegro vivace
pauze ± 20.10 uur
Johannes Brahms (1833-1897)
Sonate nr. 1 in e kl.t., op. 38 (1862-65)
voor cello en piano
Allegro non troppo
Allegretto quasi menuetto – Trio
Allegro
einde ± 21.00 uur
Victor Julien-Laferrière cello
David Fray piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Grote Solisten in de Kleine Zaal.
Robert Schumann (1810-1856)
Phantasiestücke, op. 73 (1849)
voor klarinet (of cello of viool) en piano
Zart und mit Ausdruck
Lebhaft, leicht
Rasch und mit Feuer
Ludwig van Beethoven (1770-1827)
Sonate in A gr.t., op. 69 (1807-08)
voor piano en cello
Allegro ma non tanto
Scherzo: Allegro molto
Adagio cantabile – Allegro vivace
pauze ± 20.10 uur
Johannes Brahms (1833-1897)
Sonate nr. 1 in e kl.t., op. 38 (1862-65)
voor cello en piano
Allegro non troppo
Allegretto quasi menuetto – Trio
Allegro
einde ± 21.00 uur
Toelichting
Robert Schumann (1810-1856)
Phantasiestücke
De negentiende eeuw is voor de cello een gouden eeuw geweest waarin haar emancipatie als volwaardige kamermuziekpartner voltooid werd. Dit programma, waarin twee van de beroemdste cellosonates uit de muziekgeschiedenis klinken, begint met drie prachtige miniatuurtjes. Robert Schumann componeerde graag ‘Phantasiestücke’, karakterstukken die vrij van vorm zijn, en de drie stukken van opus 73 componeerde hij in een paar dagen in 1849; met de klarinet in gedachten, maar hij gaf aan dat ze ook op cello of viool gespeeld konden worden. Na het revolutiejaar 1848 was de situatie in Europa heel onrustig maar voor Schumann, die door zijn psychische kwetsbaarheid zware tijden kende, was het een vruchtbaar jaar waarin hij bijna veertig composities schreef.
Hoewel de titel Phantasiestücke geen samenhang suggereert, komen de deeltjes toch over als een geheel, vanwege de manier waarop Schumann ze verbindt door middel van toonsoorten en motieven en door de aanduiding ‘attacca’ [zonder onderbreking doorspelen, red.] na het eerste en tweede deel. Het eerste deel begint lyrisch en melancholiek, maar wanneer de mineurtoonsoort verandert in majeur wordt de sfeer vrolijker. Het tweede deel is gemarkeerd als ‘Lebhaft, leicht’ en is een speels intermezzo. Na de reflectie naar binnen en de projectie naar buiten culmineert het drieluik in het derde deel, ‘Rasch und mit Feuer’. Dit deel bestaat uit haastige uitbarstingen die contrasteren met wat meer lyrische passages. Een vurige conclusie.
De negentiende eeuw is voor de cello een gouden eeuw geweest waarin haar emancipatie als volwaardige kamermuziekpartner voltooid werd. Dit programma, waarin twee van de beroemdste cellosonates uit de muziekgeschiedenis klinken, begint met drie prachtige miniatuurtjes. Robert Schumann componeerde graag ‘Phantasiestücke’, karakterstukken die vrij van vorm zijn, en de drie stukken van opus 73 componeerde hij in een paar dagen in 1849; met de klarinet in gedachten, maar hij gaf aan dat ze ook op cello of viool gespeeld konden worden. Na het revolutiejaar 1848 was de situatie in Europa heel onrustig maar voor Schumann, die door zijn psychische kwetsbaarheid zware tijden kende, was het een vruchtbaar jaar waarin hij bijna veertig composities schreef.
Hoewel de titel Phantasiestücke geen samenhang suggereert, komen de deeltjes toch over als een geheel, vanwege de manier waarop Schumann ze verbindt door middel van toonsoorten en motieven en door de aanduiding ‘attacca’ [zonder onderbreking doorspelen, red.] na het eerste en tweede deel. Het eerste deel begint lyrisch en melancholiek, maar wanneer de mineurtoonsoort verandert in majeur wordt de sfeer vrolijker. Het tweede deel is gemarkeerd als ‘Lebhaft, leicht’ en is een speels intermezzo. Na de reflectie naar binnen en de projectie naar buiten culmineert het drieluik in het derde deel, ‘Rasch und mit Feuer’. Dit deel bestaat uit haastige uitbarstingen die contrasteren met wat meer lyrische passages. Een vurige conclusie.
Ludwig van Beethoven (1770-1827)
Sonate
Ludwig van Beethoven leefde ook in turbulente tijden. Toch was 1808, het jaar voordat de Napoleontische oorlogen echt tot Wenen doordrongen, een zeer productief jaar voor de componist. Hij voltooide zijn Vijfde en Zesde symfonie, de twee pianotrio’s van opus 70, zijn Koorfantasie en de Sonate voor piano en cello in A groot, opus 69. Zijn donkerste periode – waarin hij, uitgelokt door zijn doofheid, zijn Heiligenstädter Testament (1802) schreef – was voorbij en de componist was een nieuwe weg ingeslagen, waarin hij experimenteerde met nieuwe manieren van expressie. Hij werd nu alom erkend als zeer groot componist en bevond zich in wat later zijn ‘heroïsche fase’ genoemd zou worden. Zijn werken uit deze periode hebben naast hun enorme emotionele reikwijdte ook een grote logische samenhang.
Beethovens vijf sonates voor piano en cello, die ontstonden binnen een tijdspanne van twintig jaar, groeiden mee met zijn muzikale ontwikkeling. Beethoven was de eerste componist die cello en piano volledig gelijkwaardig behandelde. Als om hierover een statement te maken laat hij de Sonate in A groot – zijn derde cellosonate – beginnen met een thema gespeeld door de cello alleen. In de doorwerking van het eerste deel horen we een passage in fis-mineur die Bach-kenners zal doen denken aan de aria ‘Es ist vollbracht’ uit de Johannes-Passion. Beethoven kende zeker Bachs Das wohltemperirte Klavier heel goed, maar het is niet bekend of hij toegang had tot de Johannes-Passion, die pas voor het eerst gepubliceerd werd in 1830.
Beethoven maakt in de Sonate in A groot optimaal gebruik van de mogelijkheden van de cello; hij laat de cello zingen, in de laagte of juist in de hoge registers, en gebruikt de mogelijkheden tot begeleiding met bijvoorbeeld gebroken akkoorden of juist met ritmische motieven. Opus 69 is de enige cellosonate die een scherzo bevat, de grilligere en donkerdere opvolger van het elegante menuet. Beethoven leeft zich in dit lange scherzo uit in ontregelende syncopen. Het Adagio is een prachtig ontroerend deeltje, een tijdelijk moment van respijt dat onderbroken wordt door een onverwachte overgang naar de stralende Allegrofinale. Een recensie in de Allgemeine musikalische Zeitung in 1814 vat het treffend samen: ‘Het is een mooi afgerond geheel, vol met prachtige tederheid, zoals weinig stukken zijn; het is tegelijkertijd zeer romantisch en is ontsprongen uit een grote diepte van de ziel! Als het wordt uitgevoerd zoals het zou moeten door twee spelers – waarbij, om maar duidelijk te zijn, virtuoze vingers en een meesterlijke stokvoering niet voldoende zijn – kan men een ongelooflijk effect verwachten.’
Ludwig van Beethoven leefde ook in turbulente tijden. Toch was 1808, het jaar voordat de Napoleontische oorlogen echt tot Wenen doordrongen, een zeer productief jaar voor de componist. Hij voltooide zijn Vijfde en Zesde symfonie, de twee pianotrio’s van opus 70, zijn Koorfantasie en de Sonate voor piano en cello in A groot, opus 69. Zijn donkerste periode – waarin hij, uitgelokt door zijn doofheid, zijn Heiligenstädter Testament (1802) schreef – was voorbij en de componist was een nieuwe weg ingeslagen, waarin hij experimenteerde met nieuwe manieren van expressie. Hij werd nu alom erkend als zeer groot componist en bevond zich in wat later zijn ‘heroïsche fase’ genoemd zou worden. Zijn werken uit deze periode hebben naast hun enorme emotionele reikwijdte ook een grote logische samenhang.
Beethovens vijf sonates voor piano en cello, die ontstonden binnen een tijdspanne van twintig jaar, groeiden mee met zijn muzikale ontwikkeling. Beethoven was de eerste componist die cello en piano volledig gelijkwaardig behandelde. Als om hierover een statement te maken laat hij de Sonate in A groot – zijn derde cellosonate – beginnen met een thema gespeeld door de cello alleen. In de doorwerking van het eerste deel horen we een passage in fis-mineur die Bach-kenners zal doen denken aan de aria ‘Es ist vollbracht’ uit de Johannes-Passion. Beethoven kende zeker Bachs Das wohltemperirte Klavier heel goed, maar het is niet bekend of hij toegang had tot de Johannes-Passion, die pas voor het eerst gepubliceerd werd in 1830.
Beethoven maakt in de Sonate in A groot optimaal gebruik van de mogelijkheden van de cello; hij laat de cello zingen, in de laagte of juist in de hoge registers, en gebruikt de mogelijkheden tot begeleiding met bijvoorbeeld gebroken akkoorden of juist met ritmische motieven. Opus 69 is de enige cellosonate die een scherzo bevat, de grilligere en donkerdere opvolger van het elegante menuet. Beethoven leeft zich in dit lange scherzo uit in ontregelende syncopen. Het Adagio is een prachtig ontroerend deeltje, een tijdelijk moment van respijt dat onderbroken wordt door een onverwachte overgang naar de stralende Allegrofinale. Een recensie in de Allgemeine musikalische Zeitung in 1814 vat het treffend samen: ‘Het is een mooi afgerond geheel, vol met prachtige tederheid, zoals weinig stukken zijn; het is tegelijkertijd zeer romantisch en is ontsprongen uit een grote diepte van de ziel! Als het wordt uitgevoerd zoals het zou moeten door twee spelers – waarbij, om maar duidelijk te zijn, virtuoze vingers en een meesterlijke stokvoering niet voldoende zijn – kan men een ongelooflijk effect verwachten.’
Johannes Brahms (1833-1897)
Eerste sonate
Johannes Brahms, die opgroeide in het winderige, natte Hamburg, had een voorliefde voor warme, aardse klanken: hij componeerde graag voor instrumenten als hoorn, klarinet of cello. De componist waardeerde de grote melodische kwaliteiten van de cello en gaf dat instrument in kamermuziek- en orkestwerken vaak een glansrol. Zo ook bij de Eerste sonate in e klein, zijn vroegste werk voor solo-instrument met piano. Het begint met een melodie in het laagste register van de cello. Componist en schrijver Walter Niemann (1876-1953) schreef over het eerste deel: ‘Vrijwel nooit meer schreef Brahms zo’n deel als het eerste deel, zo rijk en vurig in zijn inspiratie, zowel menselijk als spiritueel, of zo’n zuivere vastlegging van intieme emotie.’
Brahms laat in deze sonate zien dat hij een meester is in klassieke compositietechnieken. Hij laat tonale motieven steeds weer op een andere manier terugkomen. Ook wordt duidelijk hoezeer hij Johann Sebastian Bach bewonderde: het hoofdthema van het eerste deel en de fuga van het laatste deel zijn gebaseerd op diens Die Kunst der Fuge. Het tweede deel begeeft zich in Weense sferen: het heeft als aanduiding Allegretto quasi menuetto en doet absoluut denken aan deze oude dans. Het Trio is echter meer een Weense wals en is avontuurlijker van harmonie. Het stuk, dat Brahms in een poging het uitgegeven te krijgen geheel onterecht aanprees als ‘niet zo moeilijk’, eindigt na een enorm crescendo in het laatste ‘più presto’ in een spetterend fortissimo.
Johannes Brahms, die opgroeide in het winderige, natte Hamburg, had een voorliefde voor warme, aardse klanken: hij componeerde graag voor instrumenten als hoorn, klarinet of cello. De componist waardeerde de grote melodische kwaliteiten van de cello en gaf dat instrument in kamermuziek- en orkestwerken vaak een glansrol. Zo ook bij de Eerste sonate in e klein, zijn vroegste werk voor solo-instrument met piano. Het begint met een melodie in het laagste register van de cello. Componist en schrijver Walter Niemann (1876-1953) schreef over het eerste deel: ‘Vrijwel nooit meer schreef Brahms zo’n deel als het eerste deel, zo rijk en vurig in zijn inspiratie, zowel menselijk als spiritueel, of zo’n zuivere vastlegging van intieme emotie.’
Brahms laat in deze sonate zien dat hij een meester is in klassieke compositietechnieken. Hij laat tonale motieven steeds weer op een andere manier terugkomen. Ook wordt duidelijk hoezeer hij Johann Sebastian Bach bewonderde: het hoofdthema van het eerste deel en de fuga van het laatste deel zijn gebaseerd op diens Die Kunst der Fuge. Het tweede deel begeeft zich in Weense sferen: het heeft als aanduiding Allegretto quasi menuetto en doet absoluut denken aan deze oude dans. Het Trio is echter meer een Weense wals en is avontuurlijker van harmonie. Het stuk, dat Brahms in een poging het uitgegeven te krijgen geheel onterecht aanprees als ‘niet zo moeilijk’, eindigt na een enorm crescendo in het laatste ‘più presto’ in een spetterend fortissimo.
Robert Schumann (1810-1856)
Phantasiestücke
De negentiende eeuw is voor de cello een gouden eeuw geweest waarin haar emancipatie als volwaardige kamermuziekpartner voltooid werd. Dit programma, waarin twee van de beroemdste cellosonates uit de muziekgeschiedenis klinken, begint met drie prachtige miniatuurtjes. Robert Schumann componeerde graag ‘Phantasiestücke’, karakterstukken die vrij van vorm zijn, en de drie stukken van opus 73 componeerde hij in een paar dagen in 1849; met de klarinet in gedachten, maar hij gaf aan dat ze ook op cello of viool gespeeld konden worden. Na het revolutiejaar 1848 was de situatie in Europa heel onrustig maar voor Schumann, die door zijn psychische kwetsbaarheid zware tijden kende, was het een vruchtbaar jaar waarin hij bijna veertig composities schreef.
Hoewel de titel Phantasiestücke geen samenhang suggereert, komen de deeltjes toch over als een geheel, vanwege de manier waarop Schumann ze verbindt door middel van toonsoorten en motieven en door de aanduiding ‘attacca’ [zonder onderbreking doorspelen, red.] na het eerste en tweede deel. Het eerste deel begint lyrisch en melancholiek, maar wanneer de mineurtoonsoort verandert in majeur wordt de sfeer vrolijker. Het tweede deel is gemarkeerd als ‘Lebhaft, leicht’ en is een speels intermezzo. Na de reflectie naar binnen en de projectie naar buiten culmineert het drieluik in het derde deel, ‘Rasch und mit Feuer’. Dit deel bestaat uit haastige uitbarstingen die contrasteren met wat meer lyrische passages. Een vurige conclusie.
De negentiende eeuw is voor de cello een gouden eeuw geweest waarin haar emancipatie als volwaardige kamermuziekpartner voltooid werd. Dit programma, waarin twee van de beroemdste cellosonates uit de muziekgeschiedenis klinken, begint met drie prachtige miniatuurtjes. Robert Schumann componeerde graag ‘Phantasiestücke’, karakterstukken die vrij van vorm zijn, en de drie stukken van opus 73 componeerde hij in een paar dagen in 1849; met de klarinet in gedachten, maar hij gaf aan dat ze ook op cello of viool gespeeld konden worden. Na het revolutiejaar 1848 was de situatie in Europa heel onrustig maar voor Schumann, die door zijn psychische kwetsbaarheid zware tijden kende, was het een vruchtbaar jaar waarin hij bijna veertig composities schreef.
Hoewel de titel Phantasiestücke geen samenhang suggereert, komen de deeltjes toch over als een geheel, vanwege de manier waarop Schumann ze verbindt door middel van toonsoorten en motieven en door de aanduiding ‘attacca’ [zonder onderbreking doorspelen, red.] na het eerste en tweede deel. Het eerste deel begint lyrisch en melancholiek, maar wanneer de mineurtoonsoort verandert in majeur wordt de sfeer vrolijker. Het tweede deel is gemarkeerd als ‘Lebhaft, leicht’ en is een speels intermezzo. Na de reflectie naar binnen en de projectie naar buiten culmineert het drieluik in het derde deel, ‘Rasch und mit Feuer’. Dit deel bestaat uit haastige uitbarstingen die contrasteren met wat meer lyrische passages. Een vurige conclusie.
Ludwig van Beethoven (1770-1827)
Sonate
Ludwig van Beethoven leefde ook in turbulente tijden. Toch was 1808, het jaar voordat de Napoleontische oorlogen echt tot Wenen doordrongen, een zeer productief jaar voor de componist. Hij voltooide zijn Vijfde en Zesde symfonie, de twee pianotrio’s van opus 70, zijn Koorfantasie en de Sonate voor piano en cello in A groot, opus 69. Zijn donkerste periode – waarin hij, uitgelokt door zijn doofheid, zijn Heiligenstädter Testament (1802) schreef – was voorbij en de componist was een nieuwe weg ingeslagen, waarin hij experimenteerde met nieuwe manieren van expressie. Hij werd nu alom erkend als zeer groot componist en bevond zich in wat later zijn ‘heroïsche fase’ genoemd zou worden. Zijn werken uit deze periode hebben naast hun enorme emotionele reikwijdte ook een grote logische samenhang.
Beethovens vijf sonates voor piano en cello, die ontstonden binnen een tijdspanne van twintig jaar, groeiden mee met zijn muzikale ontwikkeling. Beethoven was de eerste componist die cello en piano volledig gelijkwaardig behandelde. Als om hierover een statement te maken laat hij de Sonate in A groot – zijn derde cellosonate – beginnen met een thema gespeeld door de cello alleen. In de doorwerking van het eerste deel horen we een passage in fis-mineur die Bach-kenners zal doen denken aan de aria ‘Es ist vollbracht’ uit de Johannes-Passion. Beethoven kende zeker Bachs Das wohltemperirte Klavier heel goed, maar het is niet bekend of hij toegang had tot de Johannes-Passion, die pas voor het eerst gepubliceerd werd in 1830.
Beethoven maakt in de Sonate in A groot optimaal gebruik van de mogelijkheden van de cello; hij laat de cello zingen, in de laagte of juist in de hoge registers, en gebruikt de mogelijkheden tot begeleiding met bijvoorbeeld gebroken akkoorden of juist met ritmische motieven. Opus 69 is de enige cellosonate die een scherzo bevat, de grilligere en donkerdere opvolger van het elegante menuet. Beethoven leeft zich in dit lange scherzo uit in ontregelende syncopen. Het Adagio is een prachtig ontroerend deeltje, een tijdelijk moment van respijt dat onderbroken wordt door een onverwachte overgang naar de stralende Allegrofinale. Een recensie in de Allgemeine musikalische Zeitung in 1814 vat het treffend samen: ‘Het is een mooi afgerond geheel, vol met prachtige tederheid, zoals weinig stukken zijn; het is tegelijkertijd zeer romantisch en is ontsprongen uit een grote diepte van de ziel! Als het wordt uitgevoerd zoals het zou moeten door twee spelers – waarbij, om maar duidelijk te zijn, virtuoze vingers en een meesterlijke stokvoering niet voldoende zijn – kan men een ongelooflijk effect verwachten.’
Ludwig van Beethoven leefde ook in turbulente tijden. Toch was 1808, het jaar voordat de Napoleontische oorlogen echt tot Wenen doordrongen, een zeer productief jaar voor de componist. Hij voltooide zijn Vijfde en Zesde symfonie, de twee pianotrio’s van opus 70, zijn Koorfantasie en de Sonate voor piano en cello in A groot, opus 69. Zijn donkerste periode – waarin hij, uitgelokt door zijn doofheid, zijn Heiligenstädter Testament (1802) schreef – was voorbij en de componist was een nieuwe weg ingeslagen, waarin hij experimenteerde met nieuwe manieren van expressie. Hij werd nu alom erkend als zeer groot componist en bevond zich in wat later zijn ‘heroïsche fase’ genoemd zou worden. Zijn werken uit deze periode hebben naast hun enorme emotionele reikwijdte ook een grote logische samenhang.
Beethovens vijf sonates voor piano en cello, die ontstonden binnen een tijdspanne van twintig jaar, groeiden mee met zijn muzikale ontwikkeling. Beethoven was de eerste componist die cello en piano volledig gelijkwaardig behandelde. Als om hierover een statement te maken laat hij de Sonate in A groot – zijn derde cellosonate – beginnen met een thema gespeeld door de cello alleen. In de doorwerking van het eerste deel horen we een passage in fis-mineur die Bach-kenners zal doen denken aan de aria ‘Es ist vollbracht’ uit de Johannes-Passion. Beethoven kende zeker Bachs Das wohltemperirte Klavier heel goed, maar het is niet bekend of hij toegang had tot de Johannes-Passion, die pas voor het eerst gepubliceerd werd in 1830.
Beethoven maakt in de Sonate in A groot optimaal gebruik van de mogelijkheden van de cello; hij laat de cello zingen, in de laagte of juist in de hoge registers, en gebruikt de mogelijkheden tot begeleiding met bijvoorbeeld gebroken akkoorden of juist met ritmische motieven. Opus 69 is de enige cellosonate die een scherzo bevat, de grilligere en donkerdere opvolger van het elegante menuet. Beethoven leeft zich in dit lange scherzo uit in ontregelende syncopen. Het Adagio is een prachtig ontroerend deeltje, een tijdelijk moment van respijt dat onderbroken wordt door een onverwachte overgang naar de stralende Allegrofinale. Een recensie in de Allgemeine musikalische Zeitung in 1814 vat het treffend samen: ‘Het is een mooi afgerond geheel, vol met prachtige tederheid, zoals weinig stukken zijn; het is tegelijkertijd zeer romantisch en is ontsprongen uit een grote diepte van de ziel! Als het wordt uitgevoerd zoals het zou moeten door twee spelers – waarbij, om maar duidelijk te zijn, virtuoze vingers en een meesterlijke stokvoering niet voldoende zijn – kan men een ongelooflijk effect verwachten.’
Johannes Brahms (1833-1897)
Eerste sonate
Johannes Brahms, die opgroeide in het winderige, natte Hamburg, had een voorliefde voor warme, aardse klanken: hij componeerde graag voor instrumenten als hoorn, klarinet of cello. De componist waardeerde de grote melodische kwaliteiten van de cello en gaf dat instrument in kamermuziek- en orkestwerken vaak een glansrol. Zo ook bij de Eerste sonate in e klein, zijn vroegste werk voor solo-instrument met piano. Het begint met een melodie in het laagste register van de cello. Componist en schrijver Walter Niemann (1876-1953) schreef over het eerste deel: ‘Vrijwel nooit meer schreef Brahms zo’n deel als het eerste deel, zo rijk en vurig in zijn inspiratie, zowel menselijk als spiritueel, of zo’n zuivere vastlegging van intieme emotie.’
Brahms laat in deze sonate zien dat hij een meester is in klassieke compositietechnieken. Hij laat tonale motieven steeds weer op een andere manier terugkomen. Ook wordt duidelijk hoezeer hij Johann Sebastian Bach bewonderde: het hoofdthema van het eerste deel en de fuga van het laatste deel zijn gebaseerd op diens Die Kunst der Fuge. Het tweede deel begeeft zich in Weense sferen: het heeft als aanduiding Allegretto quasi menuetto en doet absoluut denken aan deze oude dans. Het Trio is echter meer een Weense wals en is avontuurlijker van harmonie. Het stuk, dat Brahms in een poging het uitgegeven te krijgen geheel onterecht aanprees als ‘niet zo moeilijk’, eindigt na een enorm crescendo in het laatste ‘più presto’ in een spetterend fortissimo.
Johannes Brahms, die opgroeide in het winderige, natte Hamburg, had een voorliefde voor warme, aardse klanken: hij componeerde graag voor instrumenten als hoorn, klarinet of cello. De componist waardeerde de grote melodische kwaliteiten van de cello en gaf dat instrument in kamermuziek- en orkestwerken vaak een glansrol. Zo ook bij de Eerste sonate in e klein, zijn vroegste werk voor solo-instrument met piano. Het begint met een melodie in het laagste register van de cello. Componist en schrijver Walter Niemann (1876-1953) schreef over het eerste deel: ‘Vrijwel nooit meer schreef Brahms zo’n deel als het eerste deel, zo rijk en vurig in zijn inspiratie, zowel menselijk als spiritueel, of zo’n zuivere vastlegging van intieme emotie.’
Brahms laat in deze sonate zien dat hij een meester is in klassieke compositietechnieken. Hij laat tonale motieven steeds weer op een andere manier terugkomen. Ook wordt duidelijk hoezeer hij Johann Sebastian Bach bewonderde: het hoofdthema van het eerste deel en de fuga van het laatste deel zijn gebaseerd op diens Die Kunst der Fuge. Het tweede deel begeeft zich in Weense sferen: het heeft als aanduiding Allegretto quasi menuetto en doet absoluut denken aan deze oude dans. Het Trio is echter meer een Weense wals en is avontuurlijker van harmonie. Het stuk, dat Brahms in een poging het uitgegeven te krijgen geheel onterecht aanprees als ‘niet zo moeilijk’, eindigt na een enorm crescendo in het laatste ‘più presto’ in een spetterend fortissimo.
Biografie
Victor Julien-Laferrière, cello
Victor Julien-Laferrière studeerde bij René Benedetti en Roland Pidoux in Parijs, Heinrich Schiff in Wenen en Clemens Hagen in Salzburg en volgde lessen aan de Seiji Ozawa International Academy Switzerland. In 2017 won hij de Koningin Elisabethwedstrijd in Brussel en debuteerde hij in de Kleine Zaal.
Vorig seizoen soleerde de cellist bij de Royal Liverpool Philharmonic (Brahms’ Dubbelconcert met Simone Lamsma) en het Radio Filharmonisch Orkest (Poème van Henriëtte Bosmans).
Eerder werd hij geëngageerd door het Concertgebouworkest (oktober 2019, Dutilleux), het Deutsches Symphonie-Orchester Berlin, de BBC Philharmonic, het Orchestre de Paris en Les Siècles. Kamermuziek bracht Victor Julien-Laferrière naar het Konzerthaus Wien, KKL Luzern, Bozar in Brussel, de Tonhalle Zürich, de Philharmonie de Paris, de Fondation Louis Vuitton, de Phillips Collection in Washington, het Klavier-Festival Ruhr en de festivals van Gstaad en Kopenhagen.
Zijn opname van Dutilleux en Dusapin met het Orchestre National de France kreeg in 2023 een Diapason d’Or, en in 2021 verschenen de celloconcerten van Dvořák en Martinů onder leiding van Gergely Madaras. Kamermuziek is vertegenwoordigd met een Schubert-album (2019) en de pianotrio’s van Schumann (2023) met Théo en Pierre Fouchenneret. Victor Julien-Laferrière ontwikkelt zich ook als dirigent en met zijn in 2021 opgerichte Consuelo Orchestra werkt hij aan een reeks live-registraties van de symfonieën van Beethoven.
De cellist treedt op met een instrument van Domenico Montagnana en een strijkstok van Dominique Peccatte.
David Fray, piano
David Fray studeerde aan het conservatorium in Parijs bij Jacques Rouvier. Hij soleerde onder Marin Alsop, Semyon Bychkov, Christoph Eschenbach, Daniele Gatti, Paavo Järvi, Kurt Masur, Riccardo Muti, Esa-Pekka Salonen en Yannick Nézet-Séguin, bij onder meer het London Philharmonic Orchestra, het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks, het Mozarteumorchester, het Budapest Festival Orchestra, het Orchestre de Paris en het Orchestre National de France.
Na zijn Amerikaanse debuut in Cleveland (2009) werd hij geëngageerd door de orkesten van New York, San Francisco, Boston, Chicago en Los Angeles.
Recitals gaf de pianist in Carnegie Hall, Lincoln Center en Park Avenue Armory in New York, en op belangrijke Europese podia als het Wiener Konzerthaus, Wigmore Hall in Londen en het Théâtre des Champs-Elysées in Parijs. Hij begeleidde Cecilia Bartoli in Mozart en Peter Mattei in Schuberts Winterreise, en won in 2020 een Opus Klassik voor Ghost Light, een ‘coronaproductie’ van het Hamburger Ballet op muziek van Schubert.
Na zijn debuut-cd met Boulez en Bach nam David Fray nog veel meer Bach op, en ook muziek van bijvoorbeeld Chopin en Mozart (pianoconcerten met Philharmonia en Jaap van Zweden); regisseur Bruno Monsaingeon maakte over hem de documentaire Sing, Swing and Think.
In de Grote Zaal van Het Concertgebouw was David Fray solo te gast, maar ook bij het Radio Filharmonisch Orkest en het Concertgebouworkest (april 2010, Beethoven). In de Kleine Zaal speelde hij één keer eerder: in mei 2015 met violist Renaud Capuçon.