Concertprogramma
Trio Gaspard met Brahms' Pianotrio nr. 2
Kleine Zaal 21 oktober 2024 19.30 uur
Trio Gaspard:
Jonian Ilias Kadesha viool
Vashti Hunter cello
Nicholas Rimmer piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Pianotrio’s.
Joseph Haydn (1732-1809)
Pianotrio in E gr.t., Hob. XV: 28 (1797)
Allegro moderato
Allegretto
Finale: Allegro
László Lajtha (1892-1963)
Pianotrio, op. 10 ‘Trio concertante’ (1928)
Allegro energico
Intermezzo: molto moderato
Vivace
pauze ± 20.10 uur
Johannes Brahms (1833-1897)
Hongaarse dans nr. 16 in f kl.t.
Hongaarse dans nr. 10 in F gr.t.
uit ‘Hongaarse dansen’, WoO 1 (1868-80)
oorspronkelijk voor orkest, in een eigen bewerking voor pianotrio
Pianotrio nr. 2 in C gr.t., op. 87 (1880-82)
Allegro
Andante con moto
Scherzo: Presto
Finale: Allegro giocoso
einde ± 21.15 uur
Trio Gaspard:
Jonian Ilias Kadesha viool
Vashti Hunter cello
Nicholas Rimmer piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Pianotrio’s.
Joseph Haydn (1732-1809)
Pianotrio in E gr.t., Hob. XV: 28 (1797)
Allegro moderato
Allegretto
Finale: Allegro
László Lajtha (1892-1963)
Pianotrio, op. 10 ‘Trio concertante’ (1928)
Allegro energico
Intermezzo: molto moderato
Vivace
pauze ± 20.10 uur
Johannes Brahms (1833-1897)
Hongaarse dans nr. 16 in f kl.t.
Hongaarse dans nr. 10 in F gr.t.
uit ‘Hongaarse dansen’, WoO 1 (1868-80)
oorspronkelijk voor orkest, in een eigen bewerking voor pianotrio
Pianotrio nr. 2 in C gr.t., op. 87 (1880-82)
Allegro
Andante con moto
Scherzo: Presto
Finale: Allegro giocoso
einde ± 21.15 uur
Toelichting
Toelichting
De pianotrio’s van Joseph Haydn, Johannes Brahms en Lászlá Lajtha zijn afkomstig uit verschillende tijdperken. Maar alle drie de componisten hebben een relatie met Hongarije. Haydn werkte als onderdaan van het Habsburgse Keizerrijk, de Oostenrijks-Hongaarse Donaumonarchie, bijna zijn halve leven aan het hof van de Hongaarse vorsten Eszterházy. Brahms reageerde met zijn Hongaarse dansen op de groeiende interesse voor folkloristische muziek. De vroeg-twintigste-eeuwse componist Lajtha, geboren en gestorven in Boedapest, borduurde in zijn Trio concertante voort op de vondsten van Béla Bartók en diens onderzoek van de Hongaarse volksmuziek.
De pianotrio’s van Joseph Haydn, Johannes Brahms en Lászlá Lajtha zijn afkomstig uit verschillende tijdperken. Maar alle drie de componisten hebben een relatie met Hongarije. Haydn werkte als onderdaan van het Habsburgse Keizerrijk, de Oostenrijks-Hongaarse Donaumonarchie, bijna zijn halve leven aan het hof van de Hongaarse vorsten Eszterházy. Brahms reageerde met zijn Hongaarse dansen op de groeiende interesse voor folkloristische muziek. De vroeg-twintigste-eeuwse componist Lajtha, geboren en gestorven in Boedapest, borduurde in zijn Trio concertante voort op de vondsten van Béla Bartók en diens onderzoek van de Hongaarse volksmuziek.
Joseph Haydn (1732-1809)
Haydn
Joseph Haydn heeft een zeer omvangrijk oeuvre achtergelaten. Hij componeerde werken in alle bezettingen, kerkelijke en wereldlijke, opera’s, oratoria, missen, symfonieën, concerten en veel kamermuziek. Tijdens zijn 28-jarige dienst als kapelmeester van de vorsten Eszterházy schreef hij op verzoek van zijn broodheren werken voor iedere gelegenheid.
Joseph Haydn heeft een zeer omvangrijk oeuvre achtergelaten. Hij componeerde werken in alle bezettingen, kerkelijke en wereldlijke, opera’s, oratoria, missen, symfonieën, concerten en veel kamermuziek. Tijdens zijn 28-jarige dienst als kapelmeester van de vorsten Eszterházy schreef hij op verzoek van zijn broodheren werken voor iedere gelegenheid.
Omdat het nog niet zo gebruikelijk was om een werk een opusnummer mee te geven heeft de Nederlander Anthony van Hoboken Haydns composities in 1959 genummerd en in een catalogus ondergebracht. Hob. XV:28 maakt deel uit van een cyclus van drie pianotrio’s en dateert uit 1797, toen Haydn zich, na de opheffing van de muziekkapel in slot Eszterházy, weer in Wenen had gevestigd. Tussendoor reisde de inmiddels beroemde componist en protegé van het Engelse koningshuis vaker naar Engeland. Daar ontstonden de drie pianotrio’s Hob. XV, waarvan het tweede in E groot vandaag klinkt. De drie trio’s zijn opgedragen aan de in Londen gelauwerde pianiste Therese Jansen Bartolozzi; vandaar dat voor de piano een belangrijke rol is weggelegd, terwijl de strijkers eigen accenten zetten. Het werk, bestaande uit een thematisch ambitieus uitgewerkt Allegro, een bekoorlijk Allegretto en een sprankelende Finale, is gebaseerd op klassieke vormen. Dit ondanks het feit dat Haydn in het middendeel teruggrijpt op het barokke passacaglia-model (met een herhalend baspatroon) en refereert aan Johann Sebastian Bachs Italienisches Konzert (1735). Vanwege de dramatische wisselingen van toonsoort met uitstapjes naar mineur wijst het werk vooruit naar de vroege Romantiek. Het Pianotrio in E groot, Hob XV:28 is daarom karakteristiek voor Haydns volwassen stijl.
Omdat het nog niet zo gebruikelijk was om een werk een opusnummer mee te geven heeft de Nederlander Anthony van Hoboken Haydns composities in 1959 genummerd en in een catalogus ondergebracht. Hob. XV:28 maakt deel uit van een cyclus van drie pianotrio’s en dateert uit 1797, toen Haydn zich, na de opheffing van de muziekkapel in slot Eszterházy, weer in Wenen had gevestigd. Tussendoor reisde de inmiddels beroemde componist en protegé van het Engelse koningshuis vaker naar Engeland. Daar ontstonden de drie pianotrio’s Hob. XV, waarvan het tweede in E groot vandaag klinkt. De drie trio’s zijn opgedragen aan de in Londen gelauwerde pianiste Therese Jansen Bartolozzi; vandaar dat voor de piano een belangrijke rol is weggelegd, terwijl de strijkers eigen accenten zetten. Het werk, bestaande uit een thematisch ambitieus uitgewerkt Allegro, een bekoorlijk Allegretto en een sprankelende Finale, is gebaseerd op klassieke vormen. Dit ondanks het feit dat Haydn in het middendeel teruggrijpt op het barokke passacaglia-model (met een herhalend baspatroon) en refereert aan Johann Sebastian Bachs Italienisches Konzert (1735). Vanwege de dramatische wisselingen van toonsoort met uitstapjes naar mineur wijst het werk vooruit naar de vroege Romantiek. Het Pianotrio in E groot, Hob XV:28 is daarom karakteristiek voor Haydns volwassen stijl.
László Lajtha (1892-1963)
Lajtha
László Lajtha is buiten Hongarije nog weinig bekend. Naast zijn werk als componist was Lajtha, net als zijn landgenoten en collega’s Bartók en Zoltán Kodály, een gepassioneerde verzamelaar van volksmuziek. In 1951 werd hij voor zijn etnomusicologisch onderzoek met de Hongaarse Kossuth-prijs onderscheiden. Ook bij hem hebben zijn studies een stempel gedrukt op zijn composities.
László Lajtha is buiten Hongarije nog weinig bekend. Naast zijn werk als componist was Lajtha, net als zijn landgenoten en collega’s Bartók en Zoltán Kodály, een gepassioneerde verzamelaar van volksmuziek. In 1951 werd hij voor zijn etnomusicologisch onderzoek met de Hongaarse Kossuth-prijs onderscheiden. Ook bij hem hebben zijn studies een stempel gedrukt op zijn composities.
Lajtha’s oeuvre omvat talrijke koor- en orkestwerken en veel kamermuziek en is gestoeld op klassieke vormen, maar doorspekt met modernistische klanken en folkloristische elementen.
Het Pianotrio, opus 10 is, zoals de titel ‘Trio concertante’ suggereert, een briljant ’concertant’ werk met solistische allure. Zowel het eerste als het laatste deel bevatten cadensen of solistische episoden voor de drie spelers. De componist liet zich inspireren door de technische en expressieve kwaliteiten van de afzonderlijke instrumenten: de lyrische toon van de viool, het donkere timbre van de cello en het rijke harmonische klankpalet van de piano. In het eerste deel bouwen zich, uitgaande van een imposant fugato à la Johann Sebastian Bach, enorme krachten op. Het komt tot eruptieve uitbarstingen, dissonante stravinskiaans aandoende akkoorden en microtonale verglijdingen, glissando’s van de strijkers. In het middendeel zet de trieste cantilene van de cello de toon voor een geheimzinnig luguber verhaal.
Een overmoedige finale vormt de afsluiting van het werk. Daarin komt de fugato-episode uit het openingsdeel weer om de hoek kijken en gaat de componist zich te buiten aan grillige ritmes en maatsoortwisselingen. In Lajtha’s pianotrio ontmoeten de klassieke traditie en het twintigste-eeuwse modernisme elkaar – op z’n Hongaars.
Lajtha’s oeuvre omvat talrijke koor- en orkestwerken en veel kamermuziek en is gestoeld op klassieke vormen, maar doorspekt met modernistische klanken en folkloristische elementen.
Het Pianotrio, opus 10 is, zoals de titel ‘Trio concertante’ suggereert, een briljant ’concertant’ werk met solistische allure. Zowel het eerste als het laatste deel bevatten cadensen of solistische episoden voor de drie spelers. De componist liet zich inspireren door de technische en expressieve kwaliteiten van de afzonderlijke instrumenten: de lyrische toon van de viool, het donkere timbre van de cello en het rijke harmonische klankpalet van de piano. In het eerste deel bouwen zich, uitgaande van een imposant fugato à la Johann Sebastian Bach, enorme krachten op. Het komt tot eruptieve uitbarstingen, dissonante stravinskiaans aandoende akkoorden en microtonale verglijdingen, glissando’s van de strijkers. In het middendeel zet de trieste cantilene van de cello de toon voor een geheimzinnig luguber verhaal.
Een overmoedige finale vormt de afsluiting van het werk. Daarin komt de fugato-episode uit het openingsdeel weer om de hoek kijken en gaat de componist zich te buiten aan grillige ritmes en maatsoortwisselingen. In Lajtha’s pianotrio ontmoeten de klassieke traditie en het twintigste-eeuwse modernisme elkaar – op z’n Hongaars.
Johannes Brahms (1833-1897)
Brahms
De piano- en kamermuziek was Johannes Brahms’ eigenlijke domein. Hij was een introverte musicus die het grote publiek schuwde en het liefst in kleine kring musiceerde. Contemporaine tekeningen uit zijn latere Weense periode tonen hem als een vrij corpulente ‘gemütliche’ man met een lange grijze baard achter de piano.
Brahms componeert reeds als jongeman, nog woonachtig in Duitsland, tussen 1852 en 1869 tal van Hongaarse dansen voor piano vierhandig.
De piano- en kamermuziek was Johannes Brahms’ eigenlijke domein. Hij was een introverte musicus die het grote publiek schuwde en het liefst in kleine kring musiceerde. Contemporaine tekeningen uit zijn latere Weense periode tonen hem als een vrij corpulente ‘gemütliche’ man met een lange grijze baard achter de piano.
Brahms componeert reeds als jongeman, nog woonachtig in Duitsland, tussen 1852 en 1869 tal van Hongaarse dansen voor piano vierhandig.
In 1873 – de componist is inmiddels naar Wenen verhuisd – verschijnen tien daarvan voor piano solo en drie in een orkestbewerking. De vandaag uitgevoerde versies voor pianotrio van enkele dansen zijn afkomstig van het Trio Gaspard. Behalve dat Brahms bij de toenmalige populariteit van het genre aanknoopt was hij ook gecharmeerd van het temperamentvolle en onderhuids melancholieke karakter van deze door de zigeunermuziek beïnvloede dansen.
Veel van Brahms’ kamermuziek is ontstaan tijdens vakanties in oorden als Bad Ischl, waar hij bezoek kreeg van vrienden en musici met wie hij samenspeelde en van gedachten wisselde. Ook de eerste ideeën voor zijn Tweede pianotrio in C groot, opus 87 gaan terug op een zomerverblijf in 1880 in Bad Ischl. Zoals alle composities van Brahms wordt ook dit werk gekenmerkt door voortwoekerende, aan permanente variaties onderworpen melodieën en weelderige harmonieën. Elk van de vier delen bezit een eigen sfeer en karakter, hetgeen wordt onderstreept door de contrasterende toonsoorten – helder C majeur, donker a en c mineur en ten slotte weer C majeur. Het weifelen tussen verschillende gemoedstoestanden, ook binnen de afzonderlijke delen, is typerend voor de romanticus Johannes Brahms.
In 1873 – de componist is inmiddels naar Wenen verhuisd – verschijnen tien daarvan voor piano solo en drie in een orkestbewerking. De vandaag uitgevoerde versies voor pianotrio van enkele dansen zijn afkomstig van het Trio Gaspard. Behalve dat Brahms bij de toenmalige populariteit van het genre aanknoopt was hij ook gecharmeerd van het temperamentvolle en onderhuids melancholieke karakter van deze door de zigeunermuziek beïnvloede dansen.
Veel van Brahms’ kamermuziek is ontstaan tijdens vakanties in oorden als Bad Ischl, waar hij bezoek kreeg van vrienden en musici met wie hij samenspeelde en van gedachten wisselde. Ook de eerste ideeën voor zijn Tweede pianotrio in C groot, opus 87 gaan terug op een zomerverblijf in 1880 in Bad Ischl. Zoals alle composities van Brahms wordt ook dit werk gekenmerkt door voortwoekerende, aan permanente variaties onderworpen melodieën en weelderige harmonieën. Elk van de vier delen bezit een eigen sfeer en karakter, hetgeen wordt onderstreept door de contrasterende toonsoorten – helder C majeur, donker a en c mineur en ten slotte weer C majeur. Het weifelen tussen verschillende gemoedstoestanden, ook binnen de afzonderlijke delen, is typerend voor de romanticus Johannes Brahms.
Toelichting
De pianotrio’s van Joseph Haydn, Johannes Brahms en Lászlá Lajtha zijn afkomstig uit verschillende tijdperken. Maar alle drie de componisten hebben een relatie met Hongarije. Haydn werkte als onderdaan van het Habsburgse Keizerrijk, de Oostenrijks-Hongaarse Donaumonarchie, bijna zijn halve leven aan het hof van de Hongaarse vorsten Eszterházy. Brahms reageerde met zijn Hongaarse dansen op de groeiende interesse voor folkloristische muziek. De vroeg-twintigste-eeuwse componist Lajtha, geboren en gestorven in Boedapest, borduurde in zijn Trio concertante voort op de vondsten van Béla Bartók en diens onderzoek van de Hongaarse volksmuziek.
De pianotrio’s van Joseph Haydn, Johannes Brahms en Lászlá Lajtha zijn afkomstig uit verschillende tijdperken. Maar alle drie de componisten hebben een relatie met Hongarije. Haydn werkte als onderdaan van het Habsburgse Keizerrijk, de Oostenrijks-Hongaarse Donaumonarchie, bijna zijn halve leven aan het hof van de Hongaarse vorsten Eszterházy. Brahms reageerde met zijn Hongaarse dansen op de groeiende interesse voor folkloristische muziek. De vroeg-twintigste-eeuwse componist Lajtha, geboren en gestorven in Boedapest, borduurde in zijn Trio concertante voort op de vondsten van Béla Bartók en diens onderzoek van de Hongaarse volksmuziek.
Joseph Haydn (1732-1809)
Haydn
Joseph Haydn heeft een zeer omvangrijk oeuvre achtergelaten. Hij componeerde werken in alle bezettingen, kerkelijke en wereldlijke, opera’s, oratoria, missen, symfonieën, concerten en veel kamermuziek. Tijdens zijn 28-jarige dienst als kapelmeester van de vorsten Eszterházy schreef hij op verzoek van zijn broodheren werken voor iedere gelegenheid.
Joseph Haydn heeft een zeer omvangrijk oeuvre achtergelaten. Hij componeerde werken in alle bezettingen, kerkelijke en wereldlijke, opera’s, oratoria, missen, symfonieën, concerten en veel kamermuziek. Tijdens zijn 28-jarige dienst als kapelmeester van de vorsten Eszterházy schreef hij op verzoek van zijn broodheren werken voor iedere gelegenheid.
Omdat het nog niet zo gebruikelijk was om een werk een opusnummer mee te geven heeft de Nederlander Anthony van Hoboken Haydns composities in 1959 genummerd en in een catalogus ondergebracht. Hob. XV:28 maakt deel uit van een cyclus van drie pianotrio’s en dateert uit 1797, toen Haydn zich, na de opheffing van de muziekkapel in slot Eszterházy, weer in Wenen had gevestigd. Tussendoor reisde de inmiddels beroemde componist en protegé van het Engelse koningshuis vaker naar Engeland. Daar ontstonden de drie pianotrio’s Hob. XV, waarvan het tweede in E groot vandaag klinkt. De drie trio’s zijn opgedragen aan de in Londen gelauwerde pianiste Therese Jansen Bartolozzi; vandaar dat voor de piano een belangrijke rol is weggelegd, terwijl de strijkers eigen accenten zetten. Het werk, bestaande uit een thematisch ambitieus uitgewerkt Allegro, een bekoorlijk Allegretto en een sprankelende Finale, is gebaseerd op klassieke vormen. Dit ondanks het feit dat Haydn in het middendeel teruggrijpt op het barokke passacaglia-model (met een herhalend baspatroon) en refereert aan Johann Sebastian Bachs Italienisches Konzert (1735). Vanwege de dramatische wisselingen van toonsoort met uitstapjes naar mineur wijst het werk vooruit naar de vroege Romantiek. Het Pianotrio in E groot, Hob XV:28 is daarom karakteristiek voor Haydns volwassen stijl.
Omdat het nog niet zo gebruikelijk was om een werk een opusnummer mee te geven heeft de Nederlander Anthony van Hoboken Haydns composities in 1959 genummerd en in een catalogus ondergebracht. Hob. XV:28 maakt deel uit van een cyclus van drie pianotrio’s en dateert uit 1797, toen Haydn zich, na de opheffing van de muziekkapel in slot Eszterházy, weer in Wenen had gevestigd. Tussendoor reisde de inmiddels beroemde componist en protegé van het Engelse koningshuis vaker naar Engeland. Daar ontstonden de drie pianotrio’s Hob. XV, waarvan het tweede in E groot vandaag klinkt. De drie trio’s zijn opgedragen aan de in Londen gelauwerde pianiste Therese Jansen Bartolozzi; vandaar dat voor de piano een belangrijke rol is weggelegd, terwijl de strijkers eigen accenten zetten. Het werk, bestaande uit een thematisch ambitieus uitgewerkt Allegro, een bekoorlijk Allegretto en een sprankelende Finale, is gebaseerd op klassieke vormen. Dit ondanks het feit dat Haydn in het middendeel teruggrijpt op het barokke passacaglia-model (met een herhalend baspatroon) en refereert aan Johann Sebastian Bachs Italienisches Konzert (1735). Vanwege de dramatische wisselingen van toonsoort met uitstapjes naar mineur wijst het werk vooruit naar de vroege Romantiek. Het Pianotrio in E groot, Hob XV:28 is daarom karakteristiek voor Haydns volwassen stijl.
László Lajtha (1892-1963)
Lajtha
László Lajtha is buiten Hongarije nog weinig bekend. Naast zijn werk als componist was Lajtha, net als zijn landgenoten en collega’s Bartók en Zoltán Kodály, een gepassioneerde verzamelaar van volksmuziek. In 1951 werd hij voor zijn etnomusicologisch onderzoek met de Hongaarse Kossuth-prijs onderscheiden. Ook bij hem hebben zijn studies een stempel gedrukt op zijn composities.
László Lajtha is buiten Hongarije nog weinig bekend. Naast zijn werk als componist was Lajtha, net als zijn landgenoten en collega’s Bartók en Zoltán Kodály, een gepassioneerde verzamelaar van volksmuziek. In 1951 werd hij voor zijn etnomusicologisch onderzoek met de Hongaarse Kossuth-prijs onderscheiden. Ook bij hem hebben zijn studies een stempel gedrukt op zijn composities.
Lajtha’s oeuvre omvat talrijke koor- en orkestwerken en veel kamermuziek en is gestoeld op klassieke vormen, maar doorspekt met modernistische klanken en folkloristische elementen.
Het Pianotrio, opus 10 is, zoals de titel ‘Trio concertante’ suggereert, een briljant ’concertant’ werk met solistische allure. Zowel het eerste als het laatste deel bevatten cadensen of solistische episoden voor de drie spelers. De componist liet zich inspireren door de technische en expressieve kwaliteiten van de afzonderlijke instrumenten: de lyrische toon van de viool, het donkere timbre van de cello en het rijke harmonische klankpalet van de piano. In het eerste deel bouwen zich, uitgaande van een imposant fugato à la Johann Sebastian Bach, enorme krachten op. Het komt tot eruptieve uitbarstingen, dissonante stravinskiaans aandoende akkoorden en microtonale verglijdingen, glissando’s van de strijkers. In het middendeel zet de trieste cantilene van de cello de toon voor een geheimzinnig luguber verhaal.
Een overmoedige finale vormt de afsluiting van het werk. Daarin komt de fugato-episode uit het openingsdeel weer om de hoek kijken en gaat de componist zich te buiten aan grillige ritmes en maatsoortwisselingen. In Lajtha’s pianotrio ontmoeten de klassieke traditie en het twintigste-eeuwse modernisme elkaar – op z’n Hongaars.
Lajtha’s oeuvre omvat talrijke koor- en orkestwerken en veel kamermuziek en is gestoeld op klassieke vormen, maar doorspekt met modernistische klanken en folkloristische elementen.
Het Pianotrio, opus 10 is, zoals de titel ‘Trio concertante’ suggereert, een briljant ’concertant’ werk met solistische allure. Zowel het eerste als het laatste deel bevatten cadensen of solistische episoden voor de drie spelers. De componist liet zich inspireren door de technische en expressieve kwaliteiten van de afzonderlijke instrumenten: de lyrische toon van de viool, het donkere timbre van de cello en het rijke harmonische klankpalet van de piano. In het eerste deel bouwen zich, uitgaande van een imposant fugato à la Johann Sebastian Bach, enorme krachten op. Het komt tot eruptieve uitbarstingen, dissonante stravinskiaans aandoende akkoorden en microtonale verglijdingen, glissando’s van de strijkers. In het middendeel zet de trieste cantilene van de cello de toon voor een geheimzinnig luguber verhaal.
Een overmoedige finale vormt de afsluiting van het werk. Daarin komt de fugato-episode uit het openingsdeel weer om de hoek kijken en gaat de componist zich te buiten aan grillige ritmes en maatsoortwisselingen. In Lajtha’s pianotrio ontmoeten de klassieke traditie en het twintigste-eeuwse modernisme elkaar – op z’n Hongaars.
Johannes Brahms (1833-1897)
Brahms
De piano- en kamermuziek was Johannes Brahms’ eigenlijke domein. Hij was een introverte musicus die het grote publiek schuwde en het liefst in kleine kring musiceerde. Contemporaine tekeningen uit zijn latere Weense periode tonen hem als een vrij corpulente ‘gemütliche’ man met een lange grijze baard achter de piano.
Brahms componeert reeds als jongeman, nog woonachtig in Duitsland, tussen 1852 en 1869 tal van Hongaarse dansen voor piano vierhandig.
De piano- en kamermuziek was Johannes Brahms’ eigenlijke domein. Hij was een introverte musicus die het grote publiek schuwde en het liefst in kleine kring musiceerde. Contemporaine tekeningen uit zijn latere Weense periode tonen hem als een vrij corpulente ‘gemütliche’ man met een lange grijze baard achter de piano.
Brahms componeert reeds als jongeman, nog woonachtig in Duitsland, tussen 1852 en 1869 tal van Hongaarse dansen voor piano vierhandig.
In 1873 – de componist is inmiddels naar Wenen verhuisd – verschijnen tien daarvan voor piano solo en drie in een orkestbewerking. De vandaag uitgevoerde versies voor pianotrio van enkele dansen zijn afkomstig van het Trio Gaspard. Behalve dat Brahms bij de toenmalige populariteit van het genre aanknoopt was hij ook gecharmeerd van het temperamentvolle en onderhuids melancholieke karakter van deze door de zigeunermuziek beïnvloede dansen.
Veel van Brahms’ kamermuziek is ontstaan tijdens vakanties in oorden als Bad Ischl, waar hij bezoek kreeg van vrienden en musici met wie hij samenspeelde en van gedachten wisselde. Ook de eerste ideeën voor zijn Tweede pianotrio in C groot, opus 87 gaan terug op een zomerverblijf in 1880 in Bad Ischl. Zoals alle composities van Brahms wordt ook dit werk gekenmerkt door voortwoekerende, aan permanente variaties onderworpen melodieën en weelderige harmonieën. Elk van de vier delen bezit een eigen sfeer en karakter, hetgeen wordt onderstreept door de contrasterende toonsoorten – helder C majeur, donker a en c mineur en ten slotte weer C majeur. Het weifelen tussen verschillende gemoedstoestanden, ook binnen de afzonderlijke delen, is typerend voor de romanticus Johannes Brahms.
In 1873 – de componist is inmiddels naar Wenen verhuisd – verschijnen tien daarvan voor piano solo en drie in een orkestbewerking. De vandaag uitgevoerde versies voor pianotrio van enkele dansen zijn afkomstig van het Trio Gaspard. Behalve dat Brahms bij de toenmalige populariteit van het genre aanknoopt was hij ook gecharmeerd van het temperamentvolle en onderhuids melancholieke karakter van deze door de zigeunermuziek beïnvloede dansen.
Veel van Brahms’ kamermuziek is ontstaan tijdens vakanties in oorden als Bad Ischl, waar hij bezoek kreeg van vrienden en musici met wie hij samenspeelde en van gedachten wisselde. Ook de eerste ideeën voor zijn Tweede pianotrio in C groot, opus 87 gaan terug op een zomerverblijf in 1880 in Bad Ischl. Zoals alle composities van Brahms wordt ook dit werk gekenmerkt door voortwoekerende, aan permanente variaties onderworpen melodieën en weelderige harmonieën. Elk van de vier delen bezit een eigen sfeer en karakter, hetgeen wordt onderstreept door de contrasterende toonsoorten – helder C majeur, donker a en c mineur en ten slotte weer C majeur. Het weifelen tussen verschillende gemoedstoestanden, ook binnen de afzonderlijke delen, is typerend voor de romanticus Johannes Brahms.
Biografie
Trio Gaspard, trio
Opgericht in 2010 is het Trio Gaspard inmiddels uitgegroeid tot een veelgevraagd pianotrio met optredens in Wigmore Hall in Londen, de Philharmonie Essen, Schloss Grafenegg, KKL Luzern, de Salle Molière in Lyon en de Shanghai Symphony Hall en festivaluitnodigingen uit Heidelberg, Esslingen en Mantua. Onder leiding van Gabor Takács-Nagy voerde het in Zwitserland Beethovens Tripelconcert uit.
De drie musici uit Duitsland, Griekenland respectievelijk het Verenigd Koninkrijk koesteren bovendien ieder een eigen solocarrière en spelen ook kamermuziek met onder anderen Steven Isserlis, Gidon Kremer, Kim Kashkashian, Nicolas Altstaedt, Martha Argerich, Vilde Frang en Pekka Kuusisto.
Het Trio Gaspard studeerde bij Hatto Beyerle (Alban Berg Quartet), Johannes Meissl (Artis Quartet), Ferenc Rados, Avedis Kouyoumdjian, Jérôme Pernoo en Peter Cropper (Lindsay Quartet) en won prijzen op het Joseph Joachim Concours in Weimar en het Haydn Concours in Wenen.
Het trio is er in 2022 aan begonnen alle 46 pianotrio’s van Haydn op te nemen, gepaard aan opdrachtcomposities van onder anderen Olli Mustonen, Patricia Kopatchinskaja, Helena Winkelman, Sally Beamish, Kit Armstrong en Leonid Gorokhov. Ook is het trio erop gespitst om weinig gespeeld repertoire nieuwe aandacht te geven, zoals in het huidige programma het Pianotrio van László Lajtha en eerder werken van Ethyl Smyth (BBC Proms) en Bernd Alois Zimmermann (Pierre Boulez Saal in Berlijn, inclusief live-cd).
Het Trio Gaspard gaf van 2017 tot 2019 les aan het Royal Northern College of Music in Manchester, gaf masterclasses in Dublin, Seoul en Shanghai en zat in de jury van het nationaal kamermuziekconcours van China.
Het ensemble maakt zijn debuut in Het Concertgebouw.