Toonaangevend
door Rolf Hermsen 21 jan. 2022 21 januari 2022
De Grote Drie van het Nederlandse cabaret waren Wim Kan, Wim Sonneveld en Toon Hermans. De liedjes van deze laatste zijn nooit verdwenen.
Cabaret mag dan kleinkunst zijn, een beetje cabaretier is een multitalent met meer in z’n mars dan het maken van geslaagde grappen – wat op zich al geen koud kunstje is. Toon Hermans (1916-2000), een van de grote grondleggers van de moderne kleinkunst, is een goed voorbeeld. Lang nadat zijn conferences verstomd zijn, worden Toons gedichtjes nog gelezen – populair bij uitvaarten – en zijn liedjes gezongen.
Hermans’ hoogtijdagen strekten zich uit over decennia, van eind jaren vijftig tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Het waren eenvoudiger tijden, met niet meer dan twee tv-netten en een amusementsaanbod dat we nu als ronduit karig zouden ervaren. Toon Hermans was toen een soort nationale held, de grootste van De Grote Drie. Het rijzen van zijn ster viel samen met de opkomst van de televisie in Nederland. Zijn tweede grote onemanshow werd in 1958 integraal uitgezonden. Er zouden er nog vele volgen, avonden waarop het stil was in de Nederlandse straten.
Hermans bezat de gave om van (bijna) niets ‘iets’ te maken. Hij richtte zich in zijn conferences niet op grote kwesties maar op de kleine dingen des levens. Datzelfde gold eigenlijk voor al zijn creatieve uitingen. Kon dit in gedichten – die hij zelf terecht ‘versjes’ noemde – wat simpel overkomen, voor liedteksten gelden andere wetten en zijn teksten en melodieën smelten doorgaans samen tot welgevormde vignetjes. Altijd is het gevoel herkenbaar, altijd is er een glimlach en een lichte toon – hoe divers ook zijn liedrepertoire: onbekommerd in Een ballonnetje, schattig in 24 rozen of onzinnig in de hoempa van Mien waar is mijn feestneus. Van de kleine 30 singles die Hermans tussen 1947 en 1996 uitbracht was Mien het grootste succes: dé carnavalshit van 1968 stond vier weken op nummer 1.
De liedjes van Toon Hermans worden met enige regelmaat herontdekt. Je kunt ook zeggen dat ze nooit helemaal verdwijnen. Dat het internationaal vermaarde Metropole Orkest met drie zangers, onder wie de Belgische Toon-specialist Lissa Meyvis, een feestelijke ode brengt aan Hermans is volkomen terecht. Overigens: al in 1994 initieerde het orkest, onder leiding van Dick Bakker, een Hermans-project getiteld Een nieuwe jas. Op de gelijknamige cd staan vijftien fraai gearrangeerde liedjes, gezongen door evenzoveel solisten onder wie Ramses Shaffy, Karin Bloemen, Paul de Leeuw, Liesbeth List, Mathilde Santing en Hans Dorrestijn.
Onemanshow
Toon Hermans was de uitvinder van het begrip ‘onemanshow’. Hij was in Nederland de eerste die in z’n eentje – met op de achtergrond een pianist of een combootje – een avondvullende theatershow presenteerde. Vóór zijn onemanshow-debuut in 1955 was het ongekend dat iemand zoiets aandurfde en ook nog tot een goed einde bracht. Hermans kon het. Hij bracht volle zalen keer op keer tot langdurige en massale onbedaarlijkheid. Hij trok het cabaret uit de revuesfeer. Alles hing af van de persoonlijkheid van die ene man of vrouw op het podium. Dit werd de standaard voor cabaretvoorstellingen. Hermans is nog steeds een Toonaangevend voorbeeld voor veel cabaretiers.
De grote drie
Was het de invloed van de Heilige Drie-eenheid? In ieder geval sprak men in minder geseculariseerde tijden graag van De Grote Drie. In de Nederlandstalige literatuur had je Gerard Reve, W.F. Hermans en Harry Mulisch. Over dat lijstje werd nog wel eens geruzied (en Jan Wolkers dan? Hella Haasse?), maar De Grote Drie van het cabaret waren onbetwist Toon Hermans, Wim Sonneveld en Wim Kan. Tijdgenoten en vakbroeders met ieder hun eigen specialiteit. Hermans was de theaterclown met het breedste publiek en de enige die al zijn teksten zelf schreef. Sonneveld had, naast een aangename venijnigheid, iets chics en was de beste chansonnier. Wim Kan richtte zich als enige van de drie op de politiek, scherp maar goedmoedig en onpartijdig; hij geldt als de uitvinder van de oudejaarsconference.
Cabaret mag dan kleinkunst zijn, een beetje cabaretier is een multitalent met meer in z’n mars dan het maken van geslaagde grappen – wat op zich al geen koud kunstje is. Toon Hermans (1916-2000), een van de grote grondleggers van de moderne kleinkunst, is een goed voorbeeld. Lang nadat zijn conferences verstomd zijn, worden Toons gedichtjes nog gelezen – populair bij uitvaarten – en zijn liedjes gezongen.
Hermans’ hoogtijdagen strekten zich uit over decennia, van eind jaren vijftig tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Het waren eenvoudiger tijden, met niet meer dan twee tv-netten en een amusementsaanbod dat we nu als ronduit karig zouden ervaren. Toon Hermans was toen een soort nationale held, de grootste van De Grote Drie. Het rijzen van zijn ster viel samen met de opkomst van de televisie in Nederland. Zijn tweede grote onemanshow werd in 1958 integraal uitgezonden. Er zouden er nog vele volgen, avonden waarop het stil was in de Nederlandse straten.
Hermans bezat de gave om van (bijna) niets ‘iets’ te maken. Hij richtte zich in zijn conferences niet op grote kwesties maar op de kleine dingen des levens. Datzelfde gold eigenlijk voor al zijn creatieve uitingen. Kon dit in gedichten – die hij zelf terecht ‘versjes’ noemde – wat simpel overkomen, voor liedteksten gelden andere wetten en zijn teksten en melodieën smelten doorgaans samen tot welgevormde vignetjes. Altijd is het gevoel herkenbaar, altijd is er een glimlach en een lichte toon – hoe divers ook zijn liedrepertoire: onbekommerd in Een ballonnetje, schattig in 24 rozen of onzinnig in de hoempa van Mien waar is mijn feestneus. Van de kleine 30 singles die Hermans tussen 1947 en 1996 uitbracht was Mien het grootste succes: dé carnavalshit van 1968 stond vier weken op nummer 1.
De liedjes van Toon Hermans worden met enige regelmaat herontdekt. Je kunt ook zeggen dat ze nooit helemaal verdwijnen. Dat het internationaal vermaarde Metropole Orkest met drie zangers, onder wie de Belgische Toon-specialist Lissa Meyvis, een feestelijke ode brengt aan Hermans is volkomen terecht. Overigens: al in 1994 initieerde het orkest, onder leiding van Dick Bakker, een Hermans-project getiteld Een nieuwe jas. Op de gelijknamige cd staan vijftien fraai gearrangeerde liedjes, gezongen door evenzoveel solisten onder wie Ramses Shaffy, Karin Bloemen, Paul de Leeuw, Liesbeth List, Mathilde Santing en Hans Dorrestijn.
Onemanshow
Toon Hermans was de uitvinder van het begrip ‘onemanshow’. Hij was in Nederland de eerste die in z’n eentje – met op de achtergrond een pianist of een combootje – een avondvullende theatershow presenteerde. Vóór zijn onemanshow-debuut in 1955 was het ongekend dat iemand zoiets aandurfde en ook nog tot een goed einde bracht. Hermans kon het. Hij bracht volle zalen keer op keer tot langdurige en massale onbedaarlijkheid. Hij trok het cabaret uit de revuesfeer. Alles hing af van de persoonlijkheid van die ene man of vrouw op het podium. Dit werd de standaard voor cabaretvoorstellingen. Hermans is nog steeds een Toonaangevend voorbeeld voor veel cabaretiers.
De grote drie
Was het de invloed van de Heilige Drie-eenheid? In ieder geval sprak men in minder geseculariseerde tijden graag van De Grote Drie. In de Nederlandstalige literatuur had je Gerard Reve, W.F. Hermans en Harry Mulisch. Over dat lijstje werd nog wel eens geruzied (en Jan Wolkers dan? Hella Haasse?), maar De Grote Drie van het cabaret waren onbetwist Toon Hermans, Wim Sonneveld en Wim Kan. Tijdgenoten en vakbroeders met ieder hun eigen specialiteit. Hermans was de theaterclown met het breedste publiek en de enige die al zijn teksten zelf schreef. Sonneveld had, naast een aangename venijnigheid, iets chics en was de beste chansonnier. Wim Kan richtte zich als enige van de drie op de politiek, scherp maar goedmoedig en onpartijdig; hij geldt als de uitvinder van de oudejaarsconference.