Tijdgenoten
door Elmer Schönberger 01 mrt. 2017 01 maart 2017
Over muziek en tijdsbeleving aan de hand van Hercules Segers' schilderijen.
Ik verplaats me langzaam in een zaal vol overwegend ansichtkaartkleine kunstwerken, stuk voor stuk even minutieus uitgelicht. Ze heten allemaal zo’n beetje hetzelfde. Ze hebben allemaal min of meer hetzelfde formaat. En ze zien er op een afstand ook ongeveer hetzelfde uit. Geheimzinnig, vol en leeg tegelijk, tinten van grijs, zwart, donkerrood en bruin. ‘Eerste staat van vier’, ‘tweede staat van vier’. Zoek de verschillen.
Ik moet denken aan een gedicht van Lars Gustafsson, in het Nederlands vertaald als ‘Doelloos dwalen in een snel donkerend en veranderend landschap’. In essentie is daarmee alles gezegd.
Wat zou ik graag door een van deze lijstjes stappen, zoals Alice door de spiegel boven de schoorsteenmantel, en vervolgens verdwijnen in ‘Dal omringd door bergen’ of ‘Rotsachtig landschap met een hoge toren’. Hetzelfde heb ik met muziek, altijd al gehad maar het wordt sterker. Ik ben ooit begonnen een verzameling rusten aan te leggen – ideale positie om de oversteek van hier naar daar te wagen.
Dat lukt niet met alle muziek. Veel muziek is als een groot zeekasteel dat langs komt varen en dat je alleen maar vanaf de wallenkant kunt bewonderen, zoals het sprookjesschip in Fellini’s Amarcord. Je roept Oh! en Ah! maar aan boord raken doe je niet. Wil je ook eigenlijk niet. Het idee om wekenlang opgesloten te zijn op zo’n ding. Nee, zeg.
De landschappen om doelloos in te dwalen waren van de zeventiende-eeuwse etser Hercules Segers, aan wie het Rijksmuseum deze winter een tentoonstelling wijdde. Ik dacht dat ik het werk allang kende, maar het was of ik al die even monochrome als gedetailleerde voorstellingen voor het eerst écht zag. Soms overkomt je zoiets. De zoveelste keer wordt de eerste echte keer.
Ik waande me tijdgenoot van de maker op een manier die ik alleen van muziek ken. Ik begon mij af te vragen hoe ze zouden klinken. Nee, niet als Scarlatti, die honderden keren dezelfde (en natuurlijk juist niet dezelfde) sonate schreef. Eerder als iets hedendaags, Kurtág misschien, Cage, Feldman. En anders als Schubert en zijn Wanderer, bij voorkeur zo ongemakkelijk-vervormd als Mauricio Kagel hem in zijn Liederoper aus Deutschland in 1980 opvoerde.
Voor tijdgenoten moet je soms gewoon in een heel andere tijd zijn. Meer dan in enig andere kunst zijn we in de muziek gewend om chronologisch te denken, in eerder en later, in wegbereiders en navolgers, kortom, in het eenrichtingsverkeer van de tijd.
Ik verplaats me langzaam in een zaal vol overwegend ansichtkaartkleine kunstwerken, stuk voor stuk even minutieus uitgelicht. Ze heten allemaal zo’n beetje hetzelfde. Ze hebben allemaal min of meer hetzelfde formaat. En ze zien er op een afstand ook ongeveer hetzelfde uit. Geheimzinnig, vol en leeg tegelijk, tinten van grijs, zwart, donkerrood en bruin. ‘Eerste staat van vier’, ‘tweede staat van vier’. Zoek de verschillen.
Ik moet denken aan een gedicht van Lars Gustafsson, in het Nederlands vertaald als ‘Doelloos dwalen in een snel donkerend en veranderend landschap’. In essentie is daarmee alles gezegd.
Wat zou ik graag door een van deze lijstjes stappen, zoals Alice door de spiegel boven de schoorsteenmantel, en vervolgens verdwijnen in ‘Dal omringd door bergen’ of ‘Rotsachtig landschap met een hoge toren’. Hetzelfde heb ik met muziek, altijd al gehad maar het wordt sterker. Ik ben ooit begonnen een verzameling rusten aan te leggen – ideale positie om de oversteek van hier naar daar te wagen.
Dat lukt niet met alle muziek. Veel muziek is als een groot zeekasteel dat langs komt varen en dat je alleen maar vanaf de wallenkant kunt bewonderen, zoals het sprookjesschip in Fellini’s Amarcord. Je roept Oh! en Ah! maar aan boord raken doe je niet. Wil je ook eigenlijk niet. Het idee om wekenlang opgesloten te zijn op zo’n ding. Nee, zeg.
De landschappen om doelloos in te dwalen waren van de zeventiende-eeuwse etser Hercules Segers, aan wie het Rijksmuseum deze winter een tentoonstelling wijdde. Ik dacht dat ik het werk allang kende, maar het was of ik al die even monochrome als gedetailleerde voorstellingen voor het eerst écht zag. Soms overkomt je zoiets. De zoveelste keer wordt de eerste echte keer.
Ik waande me tijdgenoot van de maker op een manier die ik alleen van muziek ken. Ik begon mij af te vragen hoe ze zouden klinken. Nee, niet als Scarlatti, die honderden keren dezelfde (en natuurlijk juist niet dezelfde) sonate schreef. Eerder als iets hedendaags, Kurtág misschien, Cage, Feldman. En anders als Schubert en zijn Wanderer, bij voorkeur zo ongemakkelijk-vervormd als Mauricio Kagel hem in zijn Liederoper aus Deutschland in 1980 opvoerde.
Voor tijdgenoten moet je soms gewoon in een heel andere tijd zijn. Meer dan in enig andere kunst zijn we in de muziek gewend om chronologisch te denken, in eerder en later, in wegbereiders en navolgers, kortom, in het eenrichtingsverkeer van de tijd.
Maar de tijd is zoveel grilliger en gelaagder. Net zoals Segers zich met Kurtág verstaat, verstaat Kurtág zich met Schumann, Schumann met Hans Abrahamsen, Hans Abrahamsen met Purcell, Purcell met…
Maar de tijd is zoveel grilliger en gelaagder. Net zoals Segers zich met Kurtág verstaat, verstaat Kurtág zich met Schumann, Schumann met Hans Abrahamsen, Hans Abrahamsen met Purcell, Purcell met…