Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertprogramma

Concertprogramma

Thomas Oliemans en Olga Pashchenko: Schubert, Wolf en Sjostakovitsj

Thomas Oliemans en Olga Pashchenko: Schubert, Wolf en Sjostakovitsj

Kleine Zaal
17 december 2024
20.15 uur

Print dit programma

Thomas Oliemans bariton
Olga Pashchenko piano

Dit concert maakt deel uit van de serie Vocaal 1.

Zangteksten zijn gratis verkrijgbaar aan de zaal.

Franz Schubert (1797-1828)

Der Atlas
Ihr Bild
Das Fischermädchen
Die Stadt
Am Meer
Der Doppelgänger
uit ‘Schwanengesang’, D 957 (1828)

Hugo Wolf (1860-1903)

Michelangelo Lieder (1897)
Wohl denk’ ich oft an mein vergangnes Leben
Alles endet, was entstehet
Fühlt meine Seele das ersehnte Licht

pauze ± 20.45 uur

Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975)

Suite op gedichten van Michelangelo Buonarroti, op. 145 (1974)
Waarheid
Ochtend
Liefde
Scheiding
Woede
Dante
Ballingschap
Creativiteit
Nacht
Dood
Onsterfelijkheid

einde ± 22.00 uur

Kleine Zaal 17 december 2024 20.15 uur

Thomas Oliemans bariton
Olga Pashchenko piano

Dit concert maakt deel uit van de serie Vocaal 1.

Zangteksten zijn gratis verkrijgbaar aan de zaal.

Franz Schubert (1797-1828)

Der Atlas
Ihr Bild
Das Fischermädchen
Die Stadt
Am Meer
Der Doppelgänger
uit ‘Schwanengesang’, D 957 (1828)

Hugo Wolf (1860-1903)

Michelangelo Lieder (1897)
Wohl denk’ ich oft an mein vergangnes Leben
Alles endet, was entstehet
Fühlt meine Seele das ersehnte Licht

pauze ± 20.45 uur

Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975)

Suite op gedichten van Michelangelo Buonarroti, op. 145 (1974)
Waarheid
Ochtend
Liefde
Scheiding
Woede
Dante
Ballingschap
Creativiteit
Nacht
Dood
Onsterfelijkheid

einde ± 22.00 uur

Toelichting

Franz Schubert (1797-1828)

Schwanengesang

door Sabien Van Dale

Kort na zijn overlijden werden Franz Schuberts laatste liederen door diens broer Ferdinand voor 290 florijnen verkocht aan de uitgever Tobias Haslinger. Die publiceerde de verzameling – van verschillende dichters en zonder onderling verband – onder de titel Schwanengesang. Schubert heeft deze veertien liederen nooit als een samenhangende cyclus bedoeld. 

Wat tot op de dag van vandaag onder de romantiserende noemer Schwanen­gesang bekend staat, valt eigenlijk uiteen in twee afzonderlijke delen. Het eerste segment (vandaag niet gezongen) bestaat uit zeven gedichten van Ludwig Rellstab (1799-1860). De liederen 8 tot en met 13 zijn gezet op teksten van Heinrich Heine (1797-1856). In een uitgepuurde en geconcentreerd expressieve zetting vormen deze verzen –  zonder verhaallijn, maar wel met een zekere th­ematische continuïteit  – als het ware een verlengstuk van Schuberts eerdere cyclus Winterreise (1827). Het onderliggende thema van vervreemding en eenzaamheid van een zwerver wordt nu doorgetrokken naar de isolatie van de kunstenaar in een maatschappij waarin hij zich niet begrepen voelt. Verloren liefde, afscheid, verstilde wanhoop en pijnlijke herinneringen zijn de hoofdingrediën­ten. Die Stadt, Der Doppelgänger en Am Meer zijn minidrama’s waarin liefdestragiek in iedere toon zindert. In Der Atlas is de last die op de schouders drukt haast fysiek voelbaar. Als enige uitzondering klinkt Das Fischermädchen als een onschuldige barcarolle.

In de bundel Schwanengesang volgde hierna nog als hekkensluiter Die Taubenpost op tekst van de destijds populaire dichter Johann Seidl (1804-1875). Of dit het laatste lied van Schubert is, valt niet met zekerheid te zeggen. Maar met deze bladzijden vol sentiment en eerlijke charme valt vrijwel geen aandoenlijker sluitstuk van Schuberts liedoeuvre in te denken.

Kort na zijn overlijden werden Franz Schuberts laatste liederen door diens broer Ferdinand voor 290 florijnen verkocht aan de uitgever Tobias Haslinger. Die publiceerde de verzameling – van verschillende dichters en zonder onderling verband – onder de titel Schwanengesang. Schubert heeft deze veertien liederen nooit als een samenhangende cyclus bedoeld. 

Wat tot op de dag van vandaag onder de romantiserende noemer Schwanen­gesang bekend staat, valt eigenlijk uiteen in twee afzonderlijke delen. Het eerste segment (vandaag niet gezongen) bestaat uit zeven gedichten van Ludwig Rellstab (1799-1860). De liederen 8 tot en met 13 zijn gezet op teksten van Heinrich Heine (1797-1856). In een uitgepuurde en geconcentreerd expressieve zetting vormen deze verzen –  zonder verhaallijn, maar wel met een zekere th­ematische continuïteit  – als het ware een verlengstuk van Schuberts eerdere cyclus Winterreise (1827). Het onderliggende thema van vervreemding en eenzaamheid van een zwerver wordt nu doorgetrokken naar de isolatie van de kunstenaar in een maatschappij waarin hij zich niet begrepen voelt. Verloren liefde, afscheid, verstilde wanhoop en pijnlijke herinneringen zijn de hoofdingrediën­ten. Die Stadt, Der Doppelgänger en Am Meer zijn minidrama’s waarin liefdestragiek in iedere toon zindert. In Der Atlas is de last die op de schouders drukt haast fysiek voelbaar. Als enige uitzondering klinkt Das Fischermädchen als een onschuldige barcarolle.

In de bundel Schwanengesang volgde hierna nog als hekkensluiter Die Taubenpost op tekst van de destijds populaire dichter Johann Seidl (1804-1875). Of dit het laatste lied van Schubert is, valt niet met zekerheid te zeggen. Maar met deze bladzijden vol sentiment en eerlijke charme valt vrijwel geen aandoenlijker sluitstuk van Schuberts liedoeuvre in te denken.

door Sabien Van Dale

Hugo Wolf (1860-1903)

Michelangelo Lieder

door Sabien Van Dale

Als kwi­ntessens van de Italiaanse Renaissance en incarnatie van de ‘uomo universale’ etaleerde Michelangelo Buonarotti (1475-1564) zijn veelzijdigheid als beeldhouwer, schilder, architect en dichter. In deze laatste hoedanigheid wordt hij herinnerd in de zogenoemde ‘rime’, sonnetten, madrigalen en spirituele meditaties. Verreweg de meeste van zijn in totaal driehonderd gedichten schreef hij tussen 1534 en 1564 in Rome. De verzen die pas in de negentiende eeuw naar de originele manuscripten zijn uitgegeven, resoneerden bij meerdere componisten, zoals Benjamin Britten. 

Voor Hugo Wolf, die altijd al een sterke affiniteit met de Italiaanse cultuur en poëzie had, betekenden de drie liederen op teksten van Michelangelo het finale punt, zijn laatste compositie. Enkele maanden later viel hij als gevolg van syfilis ten prooi aan een geestesziekte die hem fataal zou worden. Met zijn typerende kernachtigheid mediteert Wolf via deze teksten (in een Duitse vertaling van Walter-Heinrich Robert Tornow) niet toevallig over tijd, vergankelijkheid, de troost van schoonheid, eeuwigheid en God. In het korte Wohl denk ich oft zoekt de protagonist, vertwijfeld in het voornemen zijn hele leven aan het lied te wijden, naar erkenning. Het tweede lied, Alles endet, was entsteht, heeft een fatalistische bijklank. Pijnlijk ironisch is het dat Wolf aan een vriend toevertrouwde hoe hij zo in de ban was van deze tekst dat het hem haast tot waanzin dreef. Het slotlied is ontleend aan een van de vele sonnetten die Michelangelo schreef toen hij onder de betovering viel van de rijke weduwe Vittoria Colonna. Een vierde lied werd door de ontevreden Wolf vernietigd. Het plan om een orkestrale versie te maken (zoals later Sjostakovitsj zou doen met zijn eigen Michelangelo-­cyclus) en zo een grootschalig portret van de gevierde renaissancekunstenaar te creëren werd evenmin verwezenlijkt.

Als kwi­ntessens van de Italiaanse Renaissance en incarnatie van de ‘uomo universale’ etaleerde Michelangelo Buonarotti (1475-1564) zijn veelzijdigheid als beeldhouwer, schilder, architect en dichter. In deze laatste hoedanigheid wordt hij herinnerd in de zogenoemde ‘rime’, sonnetten, madrigalen en spirituele meditaties. Verreweg de meeste van zijn in totaal driehonderd gedichten schreef hij tussen 1534 en 1564 in Rome. De verzen die pas in de negentiende eeuw naar de originele manuscripten zijn uitgegeven, resoneerden bij meerdere componisten, zoals Benjamin Britten. 

Voor Hugo Wolf, die altijd al een sterke affiniteit met de Italiaanse cultuur en poëzie had, betekenden de drie liederen op teksten van Michelangelo het finale punt, zijn laatste compositie. Enkele maanden later viel hij als gevolg van syfilis ten prooi aan een geestesziekte die hem fataal zou worden. Met zijn typerende kernachtigheid mediteert Wolf via deze teksten (in een Duitse vertaling van Walter-Heinrich Robert Tornow) niet toevallig over tijd, vergankelijkheid, de troost van schoonheid, eeuwigheid en God. In het korte Wohl denk ich oft zoekt de protagonist, vertwijfeld in het voornemen zijn hele leven aan het lied te wijden, naar erkenning. Het tweede lied, Alles endet, was entsteht, heeft een fatalistische bijklank. Pijnlijk ironisch is het dat Wolf aan een vriend toevertrouwde hoe hij zo in de ban was van deze tekst dat het hem haast tot waanzin dreef. Het slotlied is ontleend aan een van de vele sonnetten die Michelangelo schreef toen hij onder de betovering viel van de rijke weduwe Vittoria Colonna. Een vierde lied werd door de ontevreden Wolf vernietigd. Het plan om een orkestrale versie te maken (zoals later Sjostakovitsj zou doen met zijn eigen Michelangelo-­cyclus) en zo een grootschalig portret van de gevierde renaissancekunstenaar te creëren werd evenmin verwezenlijkt.

door Sabien Van Dale

Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975)

Michelangelo-suite

door Sabien Van Dale

Eind 1974, in de aanloop naar de vijfhonderdste verjaardagsherdenking van Michelangelo, selecteerde Dmitri Sjostakovitsj acht sonnetten en drie andere ­gedichten uit zijn poëtische nalatenschap. Sjostakovitsj herkende zich vooral in de universele zeggingskracht en de filosofische reflecties over liefde, schoonheid, goddelijke inspiratie, kunstenaarschap (in het bijzonder dat van de beeldhouwer!) en sterfelijkheid. De liefdeslyriek is veelal verweven met het bezingen van een schoonheidsideaal (Michelangelo stak zijn gevoeligheid voor mooie jonge mannen — al dan niet platonisch — niet onder stoelen of banken). In andere, met tragiek doorspekte verzen (waaronder twee lofzangen aan Dante) refereert de Russische componist tegelijk aan zijn eigen conflicten met de Sovjetautoriteiten, aan het verpletterende bedrog van de wereld, aan somberheid vanwege miskenning en aan artistieke isolatie of ballingschap.

De suite van losstaande gedichten eindigt met een desolaat beeld van de dood. Verwijzend naar Michelangelo’s beroemde sculptuur van de Nacht (gemaakt voor het graf van de in 1516 overleden Giuliano de’ Medici) verklaren de kunstenaar en de componist dat het beter is gevoelloos te slapen in steen dan te leven in een wereld vol schandalen en geweld. Het voorlaatste lied trekt de verlossing in het hiernamaals in twijfel: reddeloos ziet Sjostakovitsj de dood als het definitieve einde van het bestaan. In de grimmige strijd tussen goed en kwaad dooft het licht. Toch sluit de suite af met een gedicht over onsterfelijkheid, zij het dan enkel als een voortleven in de herinnering van anderen. Deze gedachte wordt verklankt via een speels naïeve melodie die de componist op negenjarige leeftijd had geschreven. Met die verwijzing naar zijn kindertijd versterkt Sjostakovitsj in zijn allerlaatste lied eens te meer de autobiografische bijklank van zijn suite.

Eind 1974, in de aanloop naar de vijfhonderdste verjaardagsherdenking van Michelangelo, selecteerde Dmitri Sjostakovitsj acht sonnetten en drie andere ­gedichten uit zijn poëtische nalatenschap. Sjostakovitsj herkende zich vooral in de universele zeggingskracht en de filosofische reflecties over liefde, schoonheid, goddelijke inspiratie, kunstenaarschap (in het bijzonder dat van de beeldhouwer!) en sterfelijkheid. De liefdeslyriek is veelal verweven met het bezingen van een schoonheidsideaal (Michelangelo stak zijn gevoeligheid voor mooie jonge mannen — al dan niet platonisch — niet onder stoelen of banken). In andere, met tragiek doorspekte verzen (waaronder twee lofzangen aan Dante) refereert de Russische componist tegelijk aan zijn eigen conflicten met de Sovjetautoriteiten, aan het verpletterende bedrog van de wereld, aan somberheid vanwege miskenning en aan artistieke isolatie of ballingschap.

De suite van losstaande gedichten eindigt met een desolaat beeld van de dood. Verwijzend naar Michelangelo’s beroemde sculptuur van de Nacht (gemaakt voor het graf van de in 1516 overleden Giuliano de’ Medici) verklaren de kunstenaar en de componist dat het beter is gevoelloos te slapen in steen dan te leven in een wereld vol schandalen en geweld. Het voorlaatste lied trekt de verlossing in het hiernamaals in twijfel: reddeloos ziet Sjostakovitsj de dood als het definitieve einde van het bestaan. In de grimmige strijd tussen goed en kwaad dooft het licht. Toch sluit de suite af met een gedicht over onsterfelijkheid, zij het dan enkel als een voortleven in de herinnering van anderen. Deze gedachte wordt verklankt via een speels naïeve melodie die de componist op negenjarige leeftijd had geschreven. Met die verwijzing naar zijn kindertijd versterkt Sjostakovitsj in zijn allerlaatste lied eens te meer de autobiografische bijklank van zijn suite.

door Sabien Van Dale

Franz Schubert (1797-1828)

Schwanengesang

door Sabien Van Dale

Kort na zijn overlijden werden Franz Schuberts laatste liederen door diens broer Ferdinand voor 290 florijnen verkocht aan de uitgever Tobias Haslinger. Die publiceerde de verzameling – van verschillende dichters en zonder onderling verband – onder de titel Schwanengesang. Schubert heeft deze veertien liederen nooit als een samenhangende cyclus bedoeld. 

Wat tot op de dag van vandaag onder de romantiserende noemer Schwanen­gesang bekend staat, valt eigenlijk uiteen in twee afzonderlijke delen. Het eerste segment (vandaag niet gezongen) bestaat uit zeven gedichten van Ludwig Rellstab (1799-1860). De liederen 8 tot en met 13 zijn gezet op teksten van Heinrich Heine (1797-1856). In een uitgepuurde en geconcentreerd expressieve zetting vormen deze verzen –  zonder verhaallijn, maar wel met een zekere th­ematische continuïteit  – als het ware een verlengstuk van Schuberts eerdere cyclus Winterreise (1827). Het onderliggende thema van vervreemding en eenzaamheid van een zwerver wordt nu doorgetrokken naar de isolatie van de kunstenaar in een maatschappij waarin hij zich niet begrepen voelt. Verloren liefde, afscheid, verstilde wanhoop en pijnlijke herinneringen zijn de hoofdingrediën­ten. Die Stadt, Der Doppelgänger en Am Meer zijn minidrama’s waarin liefdestragiek in iedere toon zindert. In Der Atlas is de last die op de schouders drukt haast fysiek voelbaar. Als enige uitzondering klinkt Das Fischermädchen als een onschuldige barcarolle.

In de bundel Schwanengesang volgde hierna nog als hekkensluiter Die Taubenpost op tekst van de destijds populaire dichter Johann Seidl (1804-1875). Of dit het laatste lied van Schubert is, valt niet met zekerheid te zeggen. Maar met deze bladzijden vol sentiment en eerlijke charme valt vrijwel geen aandoenlijker sluitstuk van Schuberts liedoeuvre in te denken.

Kort na zijn overlijden werden Franz Schuberts laatste liederen door diens broer Ferdinand voor 290 florijnen verkocht aan de uitgever Tobias Haslinger. Die publiceerde de verzameling – van verschillende dichters en zonder onderling verband – onder de titel Schwanengesang. Schubert heeft deze veertien liederen nooit als een samenhangende cyclus bedoeld. 

Wat tot op de dag van vandaag onder de romantiserende noemer Schwanen­gesang bekend staat, valt eigenlijk uiteen in twee afzonderlijke delen. Het eerste segment (vandaag niet gezongen) bestaat uit zeven gedichten van Ludwig Rellstab (1799-1860). De liederen 8 tot en met 13 zijn gezet op teksten van Heinrich Heine (1797-1856). In een uitgepuurde en geconcentreerd expressieve zetting vormen deze verzen –  zonder verhaallijn, maar wel met een zekere th­ematische continuïteit  – als het ware een verlengstuk van Schuberts eerdere cyclus Winterreise (1827). Het onderliggende thema van vervreemding en eenzaamheid van een zwerver wordt nu doorgetrokken naar de isolatie van de kunstenaar in een maatschappij waarin hij zich niet begrepen voelt. Verloren liefde, afscheid, verstilde wanhoop en pijnlijke herinneringen zijn de hoofdingrediën­ten. Die Stadt, Der Doppelgänger en Am Meer zijn minidrama’s waarin liefdestragiek in iedere toon zindert. In Der Atlas is de last die op de schouders drukt haast fysiek voelbaar. Als enige uitzondering klinkt Das Fischermädchen als een onschuldige barcarolle.

In de bundel Schwanengesang volgde hierna nog als hekkensluiter Die Taubenpost op tekst van de destijds populaire dichter Johann Seidl (1804-1875). Of dit het laatste lied van Schubert is, valt niet met zekerheid te zeggen. Maar met deze bladzijden vol sentiment en eerlijke charme valt vrijwel geen aandoenlijker sluitstuk van Schuberts liedoeuvre in te denken.

door Sabien Van Dale

Hugo Wolf (1860-1903)

Michelangelo Lieder

door Sabien Van Dale

Als kwi­ntessens van de Italiaanse Renaissance en incarnatie van de ‘uomo universale’ etaleerde Michelangelo Buonarotti (1475-1564) zijn veelzijdigheid als beeldhouwer, schilder, architect en dichter. In deze laatste hoedanigheid wordt hij herinnerd in de zogenoemde ‘rime’, sonnetten, madrigalen en spirituele meditaties. Verreweg de meeste van zijn in totaal driehonderd gedichten schreef hij tussen 1534 en 1564 in Rome. De verzen die pas in de negentiende eeuw naar de originele manuscripten zijn uitgegeven, resoneerden bij meerdere componisten, zoals Benjamin Britten. 

Voor Hugo Wolf, die altijd al een sterke affiniteit met de Italiaanse cultuur en poëzie had, betekenden de drie liederen op teksten van Michelangelo het finale punt, zijn laatste compositie. Enkele maanden later viel hij als gevolg van syfilis ten prooi aan een geestesziekte die hem fataal zou worden. Met zijn typerende kernachtigheid mediteert Wolf via deze teksten (in een Duitse vertaling van Walter-Heinrich Robert Tornow) niet toevallig over tijd, vergankelijkheid, de troost van schoonheid, eeuwigheid en God. In het korte Wohl denk ich oft zoekt de protagonist, vertwijfeld in het voornemen zijn hele leven aan het lied te wijden, naar erkenning. Het tweede lied, Alles endet, was entsteht, heeft een fatalistische bijklank. Pijnlijk ironisch is het dat Wolf aan een vriend toevertrouwde hoe hij zo in de ban was van deze tekst dat het hem haast tot waanzin dreef. Het slotlied is ontleend aan een van de vele sonnetten die Michelangelo schreef toen hij onder de betovering viel van de rijke weduwe Vittoria Colonna. Een vierde lied werd door de ontevreden Wolf vernietigd. Het plan om een orkestrale versie te maken (zoals later Sjostakovitsj zou doen met zijn eigen Michelangelo-­cyclus) en zo een grootschalig portret van de gevierde renaissancekunstenaar te creëren werd evenmin verwezenlijkt.

Als kwi­ntessens van de Italiaanse Renaissance en incarnatie van de ‘uomo universale’ etaleerde Michelangelo Buonarotti (1475-1564) zijn veelzijdigheid als beeldhouwer, schilder, architect en dichter. In deze laatste hoedanigheid wordt hij herinnerd in de zogenoemde ‘rime’, sonnetten, madrigalen en spirituele meditaties. Verreweg de meeste van zijn in totaal driehonderd gedichten schreef hij tussen 1534 en 1564 in Rome. De verzen die pas in de negentiende eeuw naar de originele manuscripten zijn uitgegeven, resoneerden bij meerdere componisten, zoals Benjamin Britten. 

Voor Hugo Wolf, die altijd al een sterke affiniteit met de Italiaanse cultuur en poëzie had, betekenden de drie liederen op teksten van Michelangelo het finale punt, zijn laatste compositie. Enkele maanden later viel hij als gevolg van syfilis ten prooi aan een geestesziekte die hem fataal zou worden. Met zijn typerende kernachtigheid mediteert Wolf via deze teksten (in een Duitse vertaling van Walter-Heinrich Robert Tornow) niet toevallig over tijd, vergankelijkheid, de troost van schoonheid, eeuwigheid en God. In het korte Wohl denk ich oft zoekt de protagonist, vertwijfeld in het voornemen zijn hele leven aan het lied te wijden, naar erkenning. Het tweede lied, Alles endet, was entsteht, heeft een fatalistische bijklank. Pijnlijk ironisch is het dat Wolf aan een vriend toevertrouwde hoe hij zo in de ban was van deze tekst dat het hem haast tot waanzin dreef. Het slotlied is ontleend aan een van de vele sonnetten die Michelangelo schreef toen hij onder de betovering viel van de rijke weduwe Vittoria Colonna. Een vierde lied werd door de ontevreden Wolf vernietigd. Het plan om een orkestrale versie te maken (zoals later Sjostakovitsj zou doen met zijn eigen Michelangelo-­cyclus) en zo een grootschalig portret van de gevierde renaissancekunstenaar te creëren werd evenmin verwezenlijkt.

door Sabien Van Dale

Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975)

Michelangelo-suite

door Sabien Van Dale

Eind 1974, in de aanloop naar de vijfhonderdste verjaardagsherdenking van Michelangelo, selecteerde Dmitri Sjostakovitsj acht sonnetten en drie andere ­gedichten uit zijn poëtische nalatenschap. Sjostakovitsj herkende zich vooral in de universele zeggingskracht en de filosofische reflecties over liefde, schoonheid, goddelijke inspiratie, kunstenaarschap (in het bijzonder dat van de beeldhouwer!) en sterfelijkheid. De liefdeslyriek is veelal verweven met het bezingen van een schoonheidsideaal (Michelangelo stak zijn gevoeligheid voor mooie jonge mannen — al dan niet platonisch — niet onder stoelen of banken). In andere, met tragiek doorspekte verzen (waaronder twee lofzangen aan Dante) refereert de Russische componist tegelijk aan zijn eigen conflicten met de Sovjetautoriteiten, aan het verpletterende bedrog van de wereld, aan somberheid vanwege miskenning en aan artistieke isolatie of ballingschap.

De suite van losstaande gedichten eindigt met een desolaat beeld van de dood. Verwijzend naar Michelangelo’s beroemde sculptuur van de Nacht (gemaakt voor het graf van de in 1516 overleden Giuliano de’ Medici) verklaren de kunstenaar en de componist dat het beter is gevoelloos te slapen in steen dan te leven in een wereld vol schandalen en geweld. Het voorlaatste lied trekt de verlossing in het hiernamaals in twijfel: reddeloos ziet Sjostakovitsj de dood als het definitieve einde van het bestaan. In de grimmige strijd tussen goed en kwaad dooft het licht. Toch sluit de suite af met een gedicht over onsterfelijkheid, zij het dan enkel als een voortleven in de herinnering van anderen. Deze gedachte wordt verklankt via een speels naïeve melodie die de componist op negenjarige leeftijd had geschreven. Met die verwijzing naar zijn kindertijd versterkt Sjostakovitsj in zijn allerlaatste lied eens te meer de autobiografische bijklank van zijn suite.

Eind 1974, in de aanloop naar de vijfhonderdste verjaardagsherdenking van Michelangelo, selecteerde Dmitri Sjostakovitsj acht sonnetten en drie andere ­gedichten uit zijn poëtische nalatenschap. Sjostakovitsj herkende zich vooral in de universele zeggingskracht en de filosofische reflecties over liefde, schoonheid, goddelijke inspiratie, kunstenaarschap (in het bijzonder dat van de beeldhouwer!) en sterfelijkheid. De liefdeslyriek is veelal verweven met het bezingen van een schoonheidsideaal (Michelangelo stak zijn gevoeligheid voor mooie jonge mannen — al dan niet platonisch — niet onder stoelen of banken). In andere, met tragiek doorspekte verzen (waaronder twee lofzangen aan Dante) refereert de Russische componist tegelijk aan zijn eigen conflicten met de Sovjetautoriteiten, aan het verpletterende bedrog van de wereld, aan somberheid vanwege miskenning en aan artistieke isolatie of ballingschap.

De suite van losstaande gedichten eindigt met een desolaat beeld van de dood. Verwijzend naar Michelangelo’s beroemde sculptuur van de Nacht (gemaakt voor het graf van de in 1516 overleden Giuliano de’ Medici) verklaren de kunstenaar en de componist dat het beter is gevoelloos te slapen in steen dan te leven in een wereld vol schandalen en geweld. Het voorlaatste lied trekt de verlossing in het hiernamaals in twijfel: reddeloos ziet Sjostakovitsj de dood als het definitieve einde van het bestaan. In de grimmige strijd tussen goed en kwaad dooft het licht. Toch sluit de suite af met een gedicht over onsterfelijkheid, zij het dan enkel als een voortleven in de herinnering van anderen. Deze gedachte wordt verklankt via een speels naïeve melodie die de componist op negenjarige leeftijd had geschreven. Met die verwijzing naar zijn kindertijd versterkt Sjostakovitsj in zijn allerlaatste lied eens te meer de autobiografische bijklank van zijn suite.

door Sabien Van Dale

Biografie

Thomas Oliemans, bariton

In een Spotlightserie in de Kleine Zaal in seizoen 2021/2022 bracht Thomas Oliemans zijn veelzijdigheid over het voetlicht: hij presenteerde het duorecital Wien, Berlin, Buenos Aires met sopraan Eva-Maria Westbroek, zong én speelde Schuberts Winterreise, en bracht een programma rondom Schoecks Notturno met het Signum Quartett.

Thomas Oliemans studeerde aan het Conservatorium van Amsterdam bij Margreet Honig. Bij De Nationale Opera zong de bariton grote rollen in bijvoorbeeld La bohème van Puccini en Aufstieg und Fall der Stadt Mahagonny van Weill, en in 2013 kreeg hij de Prix d’Amis voor zijn Papageno in Mozarts Die Zauberflöte.

Ook stond hij er in nieuwe opera’s van Peter-Jan Wagemans, Rob Zuidam, Martijn Padding, Manfred Trojahn en Kaija Saariaho.

In Londen zong Thomas Oliemans zowel bij de English National Opera als bij de Royal Opera Covent Garden, en ook de operahuizen van Hamburg, Berlijn, Genève, Madrid, Toulouse en New York en de festivals van Aix-en-Provence en Salzburg engageerden hem.

Thomas Oliemans werkte met de meeste Nederlandse orkesten; bij het Concertgebouworkest debuteerde hij in 2016 in Bachs Matthäus-­Passion. Met Amsterdam Sinfonietta bracht de zanger in de zomer van 2021 een Frans programma, dat uitmondde in de cd Formidable!. In november van dat jaar werd hij live op tv verrast met De Ovatie, de klassieke-­muziekprijs van de VSCD.

Onder de buitenlandse orkesten die Thomas Oliemans uitnodigden zijn het Philharmonia Orchestra, het BBC Symphony Orchestra, het Freiburger Barockorchester, Pygmalion en het Yomiuri Symphony Orchestra.

Recitals geeft hij op de belangrijke podia wereldwijd, zo bracht hij in de Kleine Zaal onder meer de drie grote ­liedcycli van Schubert met pianist Malcolm Martineau. Voor Het Concert­gebouw maakte Thomas Oliemans met Gijs Groenteman omvangrijke podcastseries over Schuberts Winterreise en Bachs Matthäus-Passion.

Olga Pashchenko, piano

Olga Pashchenko voert een breed repertoire uit op toetsinstrumenten van orgel en klavecimbel tot fortepiano en de moderne concertvleugel. Ze trad op in pianoseries in Milaan, Padua, Antwerpen, Brugge, Madrid en Parijs, soleerde op het festival ‘Chopin and his Europe’ in Warschau en is sinds 2012 ‘Hausmusikerin’ van het Beethoven-­Haus in Bonn.

Sinds 2022 maakt ze deel uit van het artistiek collectief van de Amsterdamse Noorderkerkconcerten, en van 2025 tot 2028 krijgt ze een residency bij Amuz in Antwerpen.

Pianoconcerten van Mozart speelde Olga Pashchenko met musicAeterna onder Teodor Currentzis en met het Beethoven Orchester Bonn, en met Il Gardellino werkt ze aan een integrale opname ervan. In het Piano­concert van Clara Schumann soleerde ze bij het Orkest van de Achttiende Eeuw, en samen met Alexei Lubimov vertolkte ze het Dubbelconcert van Dussek. Recentelijk was ze te gast op het Jordi Savall Festival, het festival Oude Muziek Utrecht (jaarlijks sinds 2014) en de Maggio Musicale Fiorentino.

Olga Pashchenko werd op haar zesde aangenomen bij Tatiana Zelikman aan de Gnessin Muziekschool in haar geboortestad Moskou. Ze vervolgde haar studie aan het Tsjaikovski Staatsconservatorium bij Alexei Lubimov (fortepiano en moderne piano), Olga Martynova (klavecimbel) en Alexei Schmitov (orgel). Aan het Conservatorium van Amsterdam behaalde ze bij Richard Egarr haar masterdiploma’s fortepiano (2013) en klavecimbel (2014). Inmiddels geeft ze zelf les aan het Amsterdamse conservatorium, en tevens in Gent.

In de Kleine Zaal debuteerde Olga Pashchenko in oktober 2021 in een liedrecital met bariton Georg Nigl – met wie ze ook tourde en twee cd’s opnam – en in maart 2023 keerde ze terug voor een soloprogramma op klavecimbel, fortepiano én piano.