Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Sjostakovitsj 120: Kamermuziek met de Familie Ferschtman (deel 1)

Sjostakovitsj 120: Kamermuziek met de Familie Ferschtman (deel 1)

Kleine Zaal
25 september 2025
20.15 uur

Print dit programma

Liza Ferschtman viool
Nadia Wijzenbeek viool
Mara Mostert viool
Caspar Bellamy viool
Dagmar Korbar altviool
Elin Haver altviool
Dmitri Ferschtman cello
Isaac Lottman cello
Mila Baslawskaja piano
Thijs Willers piano

Dit concert is het eerste van de serie Kamermuziek met de familie ­Ferschtman. Latere kamermuziek van Sjostakovitsj komt aan bod op 12 februari en 26 maart 2026.

Ook interessant:
- De koffer van Dmitri Ferschtman

DE VERJAARDAG VAN SJOSTAKOVITSJ

Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975)

Pianotrio nr. 1 in c kl.t.,
op. 8 (1923)
[in één deel] 
Thijs Willers, Mara Mostert, Isaac Lottman

Drie fantastische dansen,
op. 5 (1920-22)
voor piano solo
Mars in C gr.t.
Wals in G gr.t.
Polka in C gr.t.
Thijs Willers

Twee stukken voor strijkoctet, op. 11 (1924-25)
Prelude
Scherzo

pauze ± 20.55 uur

Prelude nr. 10 in cis kl.t.
Prelude nr. 15 in Des gr.t.
Prelude nr. 16 in bes kl.t.
Prelude nr. 17 in As gr.t.
Prelude nr. 24 in d kl.t.
Prelude nr. 2 in a kl.t.
Prelude nr. 6 in b kl.t.
Prelude nr. 22 in g kl.t.
uit ‘24 Preludes’, op. 34 (1932-33)
oorspronkelijk voor piano solo, bewerking voor viool en piano van ­Dmitri Tsiganov (1903-1992)
Liza Ferschtman, Mila ­Baslawskaja

Sonate in d kl.t., op. 40 (1934)
voor cello en piano
Allegro non troppo
Allegro
Largo
Allegro
Dmitri Ferschtman, Mila ­Baslawskaja

einde ± 22.00 uur

Met dank aan de begunstigers van het Fonds Topmusici Kleine Zaal.

Kleine Zaal 25 september 2025 20.15 uur

Liza Ferschtman viool
Nadia Wijzenbeek viool
Mara Mostert viool
Caspar Bellamy viool
Dagmar Korbar altviool
Elin Haver altviool
Dmitri Ferschtman cello
Isaac Lottman cello
Mila Baslawskaja piano
Thijs Willers piano

Dit concert is het eerste van de serie Kamermuziek met de familie ­Ferschtman. Latere kamermuziek van Sjostakovitsj komt aan bod op 12 februari en 26 maart 2026.

Ook interessant:
- De koffer van Dmitri Ferschtman

DE VERJAARDAG VAN SJOSTAKOVITSJ

Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975)

Pianotrio nr. 1 in c kl.t.,
op. 8 (1923)
[in één deel] 
Thijs Willers, Mara Mostert, Isaac Lottman

Drie fantastische dansen,
op. 5 (1920-22)
voor piano solo
Mars in C gr.t.
Wals in G gr.t.
Polka in C gr.t.
Thijs Willers

Twee stukken voor strijkoctet, op. 11 (1924-25)
Prelude
Scherzo

pauze ± 20.55 uur

Prelude nr. 10 in cis kl.t.
Prelude nr. 15 in Des gr.t.
Prelude nr. 16 in bes kl.t.
Prelude nr. 17 in As gr.t.
Prelude nr. 24 in d kl.t.
Prelude nr. 2 in a kl.t.
Prelude nr. 6 in b kl.t.
Prelude nr. 22 in g kl.t.
uit ‘24 Preludes’, op. 34 (1932-33)
oorspronkelijk voor piano solo, bewerking voor viool en piano van ­Dmitri Tsiganov (1903-1992)
Liza Ferschtman, Mila ­Baslawskaja

Sonate in d kl.t., op. 40 (1934)
voor cello en piano
Allegro non troppo
Allegro
Largo
Allegro
Dmitri Ferschtman, Mila ­Baslawskaja

einde ± 22.00 uur

Met dank aan de begunstigers van het Fonds Topmusici Kleine Zaal.

Toelichting

Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975)

Toelichting

door Onno Schoonderwoerd

Sjostakovitsj 
1922-1934

‘1922 / De droge en schrale eerste helft van de zomer heeft de winter- en zomerzaden, de groentebedden en de hooioogst van Astrachan tot Vjatka vernield. (...) De misoogst heeft zich tot alle broodgranen uitgebreid. (...) De bodem is uitgedroogd en verhard: hij doet aan parket denken. Wat niet verdord is ­vreten de sprinkhanen kaal. (...) Eikeltjes gelden al als luxe. Er worden pasteitjes van lindebladeren gebakken. In de Kama­streek nuttigt men een bijzonder soort klei. In het gouvernement Tsaritsyn houdt men zich in leven met gras dat eerst alleen kamelen aten.’

In de weergaloze roman Cynici van Anatoli Mariëngof (1928) zijn werkelijkheid en verhaal één: persknipsels en overheidsdictaten zijn verweven met een enigszins menselijke geschiedenis van half-integrerende bewoners van de nieuwe Sovjet-Unie.

Het is nog lente van datzelfde jaar 1922 als Dmitri Sjostakovitsj, piano­leerling van Leonid Nikolajev in de oude hoofdstad Sint-Petersburg, toen Petrograd, bij een concert niet de gebruikelijke ‘Mondschein’ of ­‘Appassionata’ van Ludwig van Beethoven speelt maar, uitgedaagd door zijn medestudent Maria Joedina, de ongenaakbare ‘Hammerklavier’-sonate. Hij is vijftien. Het optreden wordt in de pers in positieve zin opgemerkt. Zijn vader is in februari overleden. ­Honger. Ziekte. Voedsel: gerantsoeneerd. Het openbaar vervoer rijdt nauwelijks nog. Conservatoriumleerlingen, net als topsolisten van de ‘oude garde’, hebben deze winter hun werk met dubbele jassen aan verricht, hun drakenadem uitstotend in de kou. Op de Krim, waar hij in de zomer van 1923 van tuberculose herstelt, ontmoet Sjostakovitsj Tatjana Glivenko. Ze is mogelijk zijn ware liefde – maar de ‘vrije liefde’, uit waarlijk-socialistisch oogpunt enige tijd gepropageerd, lijkt hem óók wel wat, braniet hij.

Alle ontberingen weerstaand blijft Dmitri Dmitrijevitsj grenzeloos nieuwsgierig. Hij speelt werken van Igor Stravinsky, Paul Hindemith en Les Six, duikt in de kwarttoonmuziek van zijn medestudent Georgi Rimski-­Korsakov [kleinzoon van Nikolaj, red.] en pianeert in de fabriek voor soldaten van het Rode Leger. Uiteindelijk vindt hij in 1924 emplooi als pianist in film­theaters waar hij, vertelt zijn oudere zus Zoja, soms tijdens het werk in slaap valt.

Sjostakovitsj 
1922-1934

‘1922 / De droge en schrale eerste helft van de zomer heeft de winter- en zomerzaden, de groentebedden en de hooioogst van Astrachan tot Vjatka vernield. (...) De misoogst heeft zich tot alle broodgranen uitgebreid. (...) De bodem is uitgedroogd en verhard: hij doet aan parket denken. Wat niet verdord is ­vreten de sprinkhanen kaal. (...) Eikeltjes gelden al als luxe. Er worden pasteitjes van lindebladeren gebakken. In de Kama­streek nuttigt men een bijzonder soort klei. In het gouvernement Tsaritsyn houdt men zich in leven met gras dat eerst alleen kamelen aten.’

In de weergaloze roman Cynici van Anatoli Mariëngof (1928) zijn werkelijkheid en verhaal één: persknipsels en overheidsdictaten zijn verweven met een enigszins menselijke geschiedenis van half-integrerende bewoners van de nieuwe Sovjet-Unie.

Het is nog lente van datzelfde jaar 1922 als Dmitri Sjostakovitsj, piano­leerling van Leonid Nikolajev in de oude hoofdstad Sint-Petersburg, toen Petrograd, bij een concert niet de gebruikelijke ‘Mondschein’ of ­‘Appassionata’ van Ludwig van Beethoven speelt maar, uitgedaagd door zijn medestudent Maria Joedina, de ongenaakbare ‘Hammerklavier’-sonate. Hij is vijftien. Het optreden wordt in de pers in positieve zin opgemerkt. Zijn vader is in februari overleden. ­Honger. Ziekte. Voedsel: gerantsoeneerd. Het openbaar vervoer rijdt nauwelijks nog. Conservatoriumleerlingen, net als topsolisten van de ‘oude garde’, hebben deze winter hun werk met dubbele jassen aan verricht, hun drakenadem uitstotend in de kou. Op de Krim, waar hij in de zomer van 1923 van tuberculose herstelt, ontmoet Sjostakovitsj Tatjana Glivenko. Ze is mogelijk zijn ware liefde – maar de ‘vrije liefde’, uit waarlijk-socialistisch oogpunt enige tijd gepropageerd, lijkt hem óók wel wat, braniet hij.

Alle ontberingen weerstaand blijft Dmitri Dmitrijevitsj grenzeloos nieuwsgierig. Hij speelt werken van Igor Stravinsky, Paul Hindemith en Les Six, duikt in de kwarttoonmuziek van zijn medestudent Georgi Rimski-­Korsakov [kleinzoon van Nikolaj, red.] en pianeert in de fabriek voor soldaten van het Rode Leger. Uiteindelijk vindt hij in 1924 emplooi als pianist in film­theaters waar hij, vertelt zijn oudere zus Zoja, soms tijdens het werk in slaap valt.

  • Dmitri Sjostakovitsj

    Dmitri Sjostakovitsj

  • Dmitri Sjostakovitsj

    Dmitri Sjostakovitsj

Dmitri Sjostakovitsj in 1930

Eerste pianotrio

Zijn Eerste pianotrio (1923) draagt Sjostakovitsj op aan Tatjana, die de jaren nadien toch een onbereikbare geliefde blijkt. Qua opbouw lijkt het werk een rondo met twee contrasterende themagroepen, maar het heeft meer weg van een montagestuk, als was het een evenknie van de experimentele stomme film. Maar als Sjostakovitsj de muziek met zijn vrienden eens als filmbegeleiding speelt, jouwt het publiek het drietal uit. De noten raken verloren en worden pas na zijn dood teruggevonden.  

Drie fantastische dansen

De Drie fantastische dansen voor piano zijn van nog een jaar eerder. Het zijn virtuoze, eigengereide miniaturen die – pas later ontstond enige ongemakkelijkheid tussen beide componisten – enigszins aan de jonge Sergej Prokofjev doen denken.

Twee stukken voor strijkoctet

In 1924 ziet een Prelude voor strijk­octet het licht, een in memoriam voor een goede vriend, de aan tyfus bezweken dichter Volodja Koertsjavov. Een melancholiek wijsje op een bedje van hoge noten, dramatische akkoorden en neerwaarts gerichte melodieën bepalen het discours. Alleen een korte middensectie vertoont enige levendigheid. Een jaar later voltooit Sjostakovitsj een Scherzo voor dezelfde achtstemmige bezetting. Deze muziek is juist jachtig, vol scherpe dissonanten. De onstuitbare machinaliteit lijkt een voorbode van de grimmigere scherzo’s uit zijn latere symfonieën. Prelude en Scherzo worden samengevoegd tot één opusnummer: 11.

Dmitri Sjostakovitsj: ‘Eenvoud mondt vaak uit in epigonisme, maar met eenvoud spreken betekent niet spreken zoals vijftig of honderd jaar geleden’

24 Preludes

Stravinsky’s Le sacre du printemps, Prokofjevs De liefde voor de drie sinaasappelen, maar ook de Amerikaanse jazz intrigeren de jonge Sjostakovitsj. Maar de ­politieke ontwikkelingen van begin jaren dertig verontrusten hem. Dansen naar de pijpen van de Partij wordt steeds noodzakelijker. Met zijn Preludes, opus 34 voor piano solo – nadat hij als student met een paar vrienden al eens een poging had ondernomen tot een cyclus van preludes en fuga’s die alle 24 toonsoorten aandeed – kiest hij in 1932-33 toch zijn eigen weg. De aanvoerder van het Beethoven Kwartet (1923-1990) Dmitri Tsiganov bewerkt delen eruit voor viool en piano, zo meesterlijk dat de componist bijna vergat dat hij oorspronkelijk alleen voor piano geschreven had. Speels, cabaretesk, maar soms zijn de Preludes duister in hun lichtheid. Banaal, zoals critici meenden? Of, absurdistisch-waar in de stijl van Daniil Charms, die in 1933 dichtte:

Damp stijgt boven de Nevà
Er ontspint zich een bla-bla-bla.
Vliegend langs de Nevà gaat een vliegenvlucht
En verspreidt in de stad een somber gerucht.

In de eerste helft van de jaren dertig besteedt Sjostakovitsj zijn tijd flinkendeels aan propagandawerken zoals de film Het tegenplan. Sinds 1927 zijn er al processen tegen onwelgevalligen geweest: ingenieurs worden in 1928 aangevallen, historici in 1929, bacteriologen in 1930, boerenpartijen in 1931, in 1932 gaat de kam door het bestand aan plaatselijke, regionale en provinciale bewindvoerders, vanaf 1934 ‘verdwijnen’ partijleiders als Sergej Kirov, in 1936 de ooit gevierde sovjetschrijver Maxim Gorki, in 1937 volgt Stalins mede-Georgiër, Polit­bureaulid en verantwoordelijke voor de zware industrie en Vijfjarenplannen Sergo Ordzjonikidze. Sjostakovitsj’ componerende vrienden Aleksandr Mosolov en Gavriil Popov zijn al in 1929 en 1935 als ‘volksvijand’ van het podium verdwenen. Zijn opera Lady Macbeth van het district Mtsensk (1934), op een negentiende-eeuws gegeven maar meedogenloos ook de gruwelijke nieuwe tijd typerend, wordt wonderwel gedoogd, zelfs gevierd – 177 keer een stampvolle zaal – om in 1936 alsnog te worden neergesabeld. In de ­‘kleinere’ genres kan Sjostakovitsj iets van vrijheid behouden.

Sonate

De Cell­osonate uit hetzelfde jaar 1934 is een eerbetoon aan cellist en vriend Viktor Koebatski. Opvallend klassiek van opbouw, lyrisch, maar minder conservatief dan sommige muziekschrijvers vermoedden. Géén knieval voor de eis tot vereenvoudiging voor de arbeidersklasse. ‘Eenvoud mondt vaak uit in epigonisme’, citeert de partijkrant Izvestija in april 1935 de componist, ‘maar met eenvoud spreken betekent niet spreken zoals vijftig of honderd jaar geleden. In die val stappen veel componisten, bang om van formalisme beticht te worden.’

Sjostakovitsj dúrft dan nog, hoewel het hele cultuurleven al door de stalinisten wordt gelijkgeschakeld. Anna Achmatova dichtte in 1934 niet over de Grote Leider toen ze deze regels schreef, maar toch:

(…) Op jou hef ik het glas;
En op die ogen kil en dof,
Die mond, die mij verried,
En op de wereld wreed en grof,
Op God, die ons verliet.

Dmitri Sjostakovitsj in 1930

Eerste pianotrio

Zijn Eerste pianotrio (1923) draagt Sjostakovitsj op aan Tatjana, die de jaren nadien toch een onbereikbare geliefde blijkt. Qua opbouw lijkt het werk een rondo met twee contrasterende themagroepen, maar het heeft meer weg van een montagestuk, als was het een evenknie van de experimentele stomme film. Maar als Sjostakovitsj de muziek met zijn vrienden eens als filmbegeleiding speelt, jouwt het publiek het drietal uit. De noten raken verloren en worden pas na zijn dood teruggevonden.  

Drie fantastische dansen

De Drie fantastische dansen voor piano zijn van nog een jaar eerder. Het zijn virtuoze, eigengereide miniaturen die – pas later ontstond enige ongemakkelijkheid tussen beide componisten – enigszins aan de jonge Sergej Prokofjev doen denken.

Twee stukken voor strijkoctet

In 1924 ziet een Prelude voor strijk­octet het licht, een in memoriam voor een goede vriend, de aan tyfus bezweken dichter Volodja Koertsjavov. Een melancholiek wijsje op een bedje van hoge noten, dramatische akkoorden en neerwaarts gerichte melodieën bepalen het discours. Alleen een korte middensectie vertoont enige levendigheid. Een jaar later voltooit Sjostakovitsj een Scherzo voor dezelfde achtstemmige bezetting. Deze muziek is juist jachtig, vol scherpe dissonanten. De onstuitbare machinaliteit lijkt een voorbode van de grimmigere scherzo’s uit zijn latere symfonieën. Prelude en Scherzo worden samengevoegd tot één opusnummer: 11.

Dmitri Sjostakovitsj: ‘Eenvoud mondt vaak uit in epigonisme, maar met eenvoud spreken betekent niet spreken zoals vijftig of honderd jaar geleden’

24 Preludes

Stravinsky’s Le sacre du printemps, Prokofjevs De liefde voor de drie sinaasappelen, maar ook de Amerikaanse jazz intrigeren de jonge Sjostakovitsj. Maar de ­politieke ontwikkelingen van begin jaren dertig verontrusten hem. Dansen naar de pijpen van de Partij wordt steeds noodzakelijker. Met zijn Preludes, opus 34 voor piano solo – nadat hij als student met een paar vrienden al eens een poging had ondernomen tot een cyclus van preludes en fuga’s die alle 24 toonsoorten aandeed – kiest hij in 1932-33 toch zijn eigen weg. De aanvoerder van het Beethoven Kwartet (1923-1990) Dmitri Tsiganov bewerkt delen eruit voor viool en piano, zo meesterlijk dat de componist bijna vergat dat hij oorspronkelijk alleen voor piano geschreven had. Speels, cabaretesk, maar soms zijn de Preludes duister in hun lichtheid. Banaal, zoals critici meenden? Of, absurdistisch-waar in de stijl van Daniil Charms, die in 1933 dichtte:

Damp stijgt boven de Nevà
Er ontspint zich een bla-bla-bla.
Vliegend langs de Nevà gaat een vliegenvlucht
En verspreidt in de stad een somber gerucht.

In de eerste helft van de jaren dertig besteedt Sjostakovitsj zijn tijd flinkendeels aan propagandawerken zoals de film Het tegenplan. Sinds 1927 zijn er al processen tegen onwelgevalligen geweest: ingenieurs worden in 1928 aangevallen, historici in 1929, bacteriologen in 1930, boerenpartijen in 1931, in 1932 gaat de kam door het bestand aan plaatselijke, regionale en provinciale bewindvoerders, vanaf 1934 ‘verdwijnen’ partijleiders als Sergej Kirov, in 1936 de ooit gevierde sovjetschrijver Maxim Gorki, in 1937 volgt Stalins mede-Georgiër, Polit­bureaulid en verantwoordelijke voor de zware industrie en Vijfjarenplannen Sergo Ordzjonikidze. Sjostakovitsj’ componerende vrienden Aleksandr Mosolov en Gavriil Popov zijn al in 1929 en 1935 als ‘volksvijand’ van het podium verdwenen. Zijn opera Lady Macbeth van het district Mtsensk (1934), op een negentiende-eeuws gegeven maar meedogenloos ook de gruwelijke nieuwe tijd typerend, wordt wonderwel gedoogd, zelfs gevierd – 177 keer een stampvolle zaal – om in 1936 alsnog te worden neergesabeld. In de ­‘kleinere’ genres kan Sjostakovitsj iets van vrijheid behouden.

Sonate

De Cell­osonate uit hetzelfde jaar 1934 is een eerbetoon aan cellist en vriend Viktor Koebatski. Opvallend klassiek van opbouw, lyrisch, maar minder conservatief dan sommige muziekschrijvers vermoedden. Géén knieval voor de eis tot vereenvoudiging voor de arbeidersklasse. ‘Eenvoud mondt vaak uit in epigonisme’, citeert de partijkrant Izvestija in april 1935 de componist, ‘maar met eenvoud spreken betekent niet spreken zoals vijftig of honderd jaar geleden. In die val stappen veel componisten, bang om van formalisme beticht te worden.’

Sjostakovitsj dúrft dan nog, hoewel het hele cultuurleven al door de stalinisten wordt gelijkgeschakeld. Anna Achmatova dichtte in 1934 niet over de Grote Leider toen ze deze regels schreef, maar toch:

(…) Op jou hef ik het glas;
En op die ogen kil en dof,
Die mond, die mij verried,
En op de wereld wreed en grof,
Op God, die ons verliet.

door Onno Schoonderwoerd

Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975)

Toelichting

door Onno Schoonderwoerd

Sjostakovitsj 
1922-1934

‘1922 / De droge en schrale eerste helft van de zomer heeft de winter- en zomerzaden, de groentebedden en de hooioogst van Astrachan tot Vjatka vernield. (...) De misoogst heeft zich tot alle broodgranen uitgebreid. (...) De bodem is uitgedroogd en verhard: hij doet aan parket denken. Wat niet verdord is ­vreten de sprinkhanen kaal. (...) Eikeltjes gelden al als luxe. Er worden pasteitjes van lindebladeren gebakken. In de Kama­streek nuttigt men een bijzonder soort klei. In het gouvernement Tsaritsyn houdt men zich in leven met gras dat eerst alleen kamelen aten.’

In de weergaloze roman Cynici van Anatoli Mariëngof (1928) zijn werkelijkheid en verhaal één: persknipsels en overheidsdictaten zijn verweven met een enigszins menselijke geschiedenis van half-integrerende bewoners van de nieuwe Sovjet-Unie.

Het is nog lente van datzelfde jaar 1922 als Dmitri Sjostakovitsj, piano­leerling van Leonid Nikolajev in de oude hoofdstad Sint-Petersburg, toen Petrograd, bij een concert niet de gebruikelijke ‘Mondschein’ of ­‘Appassionata’ van Ludwig van Beethoven speelt maar, uitgedaagd door zijn medestudent Maria Joedina, de ongenaakbare ‘Hammerklavier’-sonate. Hij is vijftien. Het optreden wordt in de pers in positieve zin opgemerkt. Zijn vader is in februari overleden. ­Honger. Ziekte. Voedsel: gerantsoeneerd. Het openbaar vervoer rijdt nauwelijks nog. Conservatoriumleerlingen, net als topsolisten van de ‘oude garde’, hebben deze winter hun werk met dubbele jassen aan verricht, hun drakenadem uitstotend in de kou. Op de Krim, waar hij in de zomer van 1923 van tuberculose herstelt, ontmoet Sjostakovitsj Tatjana Glivenko. Ze is mogelijk zijn ware liefde – maar de ‘vrije liefde’, uit waarlijk-socialistisch oogpunt enige tijd gepropageerd, lijkt hem óók wel wat, braniet hij.

Alle ontberingen weerstaand blijft Dmitri Dmitrijevitsj grenzeloos nieuwsgierig. Hij speelt werken van Igor Stravinsky, Paul Hindemith en Les Six, duikt in de kwarttoonmuziek van zijn medestudent Georgi Rimski-­Korsakov [kleinzoon van Nikolaj, red.] en pianeert in de fabriek voor soldaten van het Rode Leger. Uiteindelijk vindt hij in 1924 emplooi als pianist in film­theaters waar hij, vertelt zijn oudere zus Zoja, soms tijdens het werk in slaap valt.

Sjostakovitsj 
1922-1934

‘1922 / De droge en schrale eerste helft van de zomer heeft de winter- en zomerzaden, de groentebedden en de hooioogst van Astrachan tot Vjatka vernield. (...) De misoogst heeft zich tot alle broodgranen uitgebreid. (...) De bodem is uitgedroogd en verhard: hij doet aan parket denken. Wat niet verdord is ­vreten de sprinkhanen kaal. (...) Eikeltjes gelden al als luxe. Er worden pasteitjes van lindebladeren gebakken. In de Kama­streek nuttigt men een bijzonder soort klei. In het gouvernement Tsaritsyn houdt men zich in leven met gras dat eerst alleen kamelen aten.’

In de weergaloze roman Cynici van Anatoli Mariëngof (1928) zijn werkelijkheid en verhaal één: persknipsels en overheidsdictaten zijn verweven met een enigszins menselijke geschiedenis van half-integrerende bewoners van de nieuwe Sovjet-Unie.

Het is nog lente van datzelfde jaar 1922 als Dmitri Sjostakovitsj, piano­leerling van Leonid Nikolajev in de oude hoofdstad Sint-Petersburg, toen Petrograd, bij een concert niet de gebruikelijke ‘Mondschein’ of ­‘Appassionata’ van Ludwig van Beethoven speelt maar, uitgedaagd door zijn medestudent Maria Joedina, de ongenaakbare ‘Hammerklavier’-sonate. Hij is vijftien. Het optreden wordt in de pers in positieve zin opgemerkt. Zijn vader is in februari overleden. ­Honger. Ziekte. Voedsel: gerantsoeneerd. Het openbaar vervoer rijdt nauwelijks nog. Conservatoriumleerlingen, net als topsolisten van de ‘oude garde’, hebben deze winter hun werk met dubbele jassen aan verricht, hun drakenadem uitstotend in de kou. Op de Krim, waar hij in de zomer van 1923 van tuberculose herstelt, ontmoet Sjostakovitsj Tatjana Glivenko. Ze is mogelijk zijn ware liefde – maar de ‘vrije liefde’, uit waarlijk-socialistisch oogpunt enige tijd gepropageerd, lijkt hem óók wel wat, braniet hij.

Alle ontberingen weerstaand blijft Dmitri Dmitrijevitsj grenzeloos nieuwsgierig. Hij speelt werken van Igor Stravinsky, Paul Hindemith en Les Six, duikt in de kwarttoonmuziek van zijn medestudent Georgi Rimski-­Korsakov [kleinzoon van Nikolaj, red.] en pianeert in de fabriek voor soldaten van het Rode Leger. Uiteindelijk vindt hij in 1924 emplooi als pianist in film­theaters waar hij, vertelt zijn oudere zus Zoja, soms tijdens het werk in slaap valt.

  • Dmitri Sjostakovitsj

    Dmitri Sjostakovitsj

  • Dmitri Sjostakovitsj

    Dmitri Sjostakovitsj

Dmitri Sjostakovitsj in 1930

Eerste pianotrio

Zijn Eerste pianotrio (1923) draagt Sjostakovitsj op aan Tatjana, die de jaren nadien toch een onbereikbare geliefde blijkt. Qua opbouw lijkt het werk een rondo met twee contrasterende themagroepen, maar het heeft meer weg van een montagestuk, als was het een evenknie van de experimentele stomme film. Maar als Sjostakovitsj de muziek met zijn vrienden eens als filmbegeleiding speelt, jouwt het publiek het drietal uit. De noten raken verloren en worden pas na zijn dood teruggevonden.  

Drie fantastische dansen

De Drie fantastische dansen voor piano zijn van nog een jaar eerder. Het zijn virtuoze, eigengereide miniaturen die – pas later ontstond enige ongemakkelijkheid tussen beide componisten – enigszins aan de jonge Sergej Prokofjev doen denken.

Twee stukken voor strijkoctet

In 1924 ziet een Prelude voor strijk­octet het licht, een in memoriam voor een goede vriend, de aan tyfus bezweken dichter Volodja Koertsjavov. Een melancholiek wijsje op een bedje van hoge noten, dramatische akkoorden en neerwaarts gerichte melodieën bepalen het discours. Alleen een korte middensectie vertoont enige levendigheid. Een jaar later voltooit Sjostakovitsj een Scherzo voor dezelfde achtstemmige bezetting. Deze muziek is juist jachtig, vol scherpe dissonanten. De onstuitbare machinaliteit lijkt een voorbode van de grimmigere scherzo’s uit zijn latere symfonieën. Prelude en Scherzo worden samengevoegd tot één opusnummer: 11.

Dmitri Sjostakovitsj: ‘Eenvoud mondt vaak uit in epigonisme, maar met eenvoud spreken betekent niet spreken zoals vijftig of honderd jaar geleden’

24 Preludes

Stravinsky’s Le sacre du printemps, Prokofjevs De liefde voor de drie sinaasappelen, maar ook de Amerikaanse jazz intrigeren de jonge Sjostakovitsj. Maar de ­politieke ontwikkelingen van begin jaren dertig verontrusten hem. Dansen naar de pijpen van de Partij wordt steeds noodzakelijker. Met zijn Preludes, opus 34 voor piano solo – nadat hij als student met een paar vrienden al eens een poging had ondernomen tot een cyclus van preludes en fuga’s die alle 24 toonsoorten aandeed – kiest hij in 1932-33 toch zijn eigen weg. De aanvoerder van het Beethoven Kwartet (1923-1990) Dmitri Tsiganov bewerkt delen eruit voor viool en piano, zo meesterlijk dat de componist bijna vergat dat hij oorspronkelijk alleen voor piano geschreven had. Speels, cabaretesk, maar soms zijn de Preludes duister in hun lichtheid. Banaal, zoals critici meenden? Of, absurdistisch-waar in de stijl van Daniil Charms, die in 1933 dichtte:

Damp stijgt boven de Nevà
Er ontspint zich een bla-bla-bla.
Vliegend langs de Nevà gaat een vliegenvlucht
En verspreidt in de stad een somber gerucht.

In de eerste helft van de jaren dertig besteedt Sjostakovitsj zijn tijd flinkendeels aan propagandawerken zoals de film Het tegenplan. Sinds 1927 zijn er al processen tegen onwelgevalligen geweest: ingenieurs worden in 1928 aangevallen, historici in 1929, bacteriologen in 1930, boerenpartijen in 1931, in 1932 gaat de kam door het bestand aan plaatselijke, regionale en provinciale bewindvoerders, vanaf 1934 ‘verdwijnen’ partijleiders als Sergej Kirov, in 1936 de ooit gevierde sovjetschrijver Maxim Gorki, in 1937 volgt Stalins mede-Georgiër, Polit­bureaulid en verantwoordelijke voor de zware industrie en Vijfjarenplannen Sergo Ordzjonikidze. Sjostakovitsj’ componerende vrienden Aleksandr Mosolov en Gavriil Popov zijn al in 1929 en 1935 als ‘volksvijand’ van het podium verdwenen. Zijn opera Lady Macbeth van het district Mtsensk (1934), op een negentiende-eeuws gegeven maar meedogenloos ook de gruwelijke nieuwe tijd typerend, wordt wonderwel gedoogd, zelfs gevierd – 177 keer een stampvolle zaal – om in 1936 alsnog te worden neergesabeld. In de ­‘kleinere’ genres kan Sjostakovitsj iets van vrijheid behouden.

Sonate

De Cell­osonate uit hetzelfde jaar 1934 is een eerbetoon aan cellist en vriend Viktor Koebatski. Opvallend klassiek van opbouw, lyrisch, maar minder conservatief dan sommige muziekschrijvers vermoedden. Géén knieval voor de eis tot vereenvoudiging voor de arbeidersklasse. ‘Eenvoud mondt vaak uit in epigonisme’, citeert de partijkrant Izvestija in april 1935 de componist, ‘maar met eenvoud spreken betekent niet spreken zoals vijftig of honderd jaar geleden. In die val stappen veel componisten, bang om van formalisme beticht te worden.’

Sjostakovitsj dúrft dan nog, hoewel het hele cultuurleven al door de stalinisten wordt gelijkgeschakeld. Anna Achmatova dichtte in 1934 niet over de Grote Leider toen ze deze regels schreef, maar toch:

(…) Op jou hef ik het glas;
En op die ogen kil en dof,
Die mond, die mij verried,
En op de wereld wreed en grof,
Op God, die ons verliet.

Dmitri Sjostakovitsj in 1930

Eerste pianotrio

Zijn Eerste pianotrio (1923) draagt Sjostakovitsj op aan Tatjana, die de jaren nadien toch een onbereikbare geliefde blijkt. Qua opbouw lijkt het werk een rondo met twee contrasterende themagroepen, maar het heeft meer weg van een montagestuk, als was het een evenknie van de experimentele stomme film. Maar als Sjostakovitsj de muziek met zijn vrienden eens als filmbegeleiding speelt, jouwt het publiek het drietal uit. De noten raken verloren en worden pas na zijn dood teruggevonden.  

Drie fantastische dansen

De Drie fantastische dansen voor piano zijn van nog een jaar eerder. Het zijn virtuoze, eigengereide miniaturen die – pas later ontstond enige ongemakkelijkheid tussen beide componisten – enigszins aan de jonge Sergej Prokofjev doen denken.

Twee stukken voor strijkoctet

In 1924 ziet een Prelude voor strijk­octet het licht, een in memoriam voor een goede vriend, de aan tyfus bezweken dichter Volodja Koertsjavov. Een melancholiek wijsje op een bedje van hoge noten, dramatische akkoorden en neerwaarts gerichte melodieën bepalen het discours. Alleen een korte middensectie vertoont enige levendigheid. Een jaar later voltooit Sjostakovitsj een Scherzo voor dezelfde achtstemmige bezetting. Deze muziek is juist jachtig, vol scherpe dissonanten. De onstuitbare machinaliteit lijkt een voorbode van de grimmigere scherzo’s uit zijn latere symfonieën. Prelude en Scherzo worden samengevoegd tot één opusnummer: 11.

Dmitri Sjostakovitsj: ‘Eenvoud mondt vaak uit in epigonisme, maar met eenvoud spreken betekent niet spreken zoals vijftig of honderd jaar geleden’

24 Preludes

Stravinsky’s Le sacre du printemps, Prokofjevs De liefde voor de drie sinaasappelen, maar ook de Amerikaanse jazz intrigeren de jonge Sjostakovitsj. Maar de ­politieke ontwikkelingen van begin jaren dertig verontrusten hem. Dansen naar de pijpen van de Partij wordt steeds noodzakelijker. Met zijn Preludes, opus 34 voor piano solo – nadat hij als student met een paar vrienden al eens een poging had ondernomen tot een cyclus van preludes en fuga’s die alle 24 toonsoorten aandeed – kiest hij in 1932-33 toch zijn eigen weg. De aanvoerder van het Beethoven Kwartet (1923-1990) Dmitri Tsiganov bewerkt delen eruit voor viool en piano, zo meesterlijk dat de componist bijna vergat dat hij oorspronkelijk alleen voor piano geschreven had. Speels, cabaretesk, maar soms zijn de Preludes duister in hun lichtheid. Banaal, zoals critici meenden? Of, absurdistisch-waar in de stijl van Daniil Charms, die in 1933 dichtte:

Damp stijgt boven de Nevà
Er ontspint zich een bla-bla-bla.
Vliegend langs de Nevà gaat een vliegenvlucht
En verspreidt in de stad een somber gerucht.

In de eerste helft van de jaren dertig besteedt Sjostakovitsj zijn tijd flinkendeels aan propagandawerken zoals de film Het tegenplan. Sinds 1927 zijn er al processen tegen onwelgevalligen geweest: ingenieurs worden in 1928 aangevallen, historici in 1929, bacteriologen in 1930, boerenpartijen in 1931, in 1932 gaat de kam door het bestand aan plaatselijke, regionale en provinciale bewindvoerders, vanaf 1934 ‘verdwijnen’ partijleiders als Sergej Kirov, in 1936 de ooit gevierde sovjetschrijver Maxim Gorki, in 1937 volgt Stalins mede-Georgiër, Polit­bureaulid en verantwoordelijke voor de zware industrie en Vijfjarenplannen Sergo Ordzjonikidze. Sjostakovitsj’ componerende vrienden Aleksandr Mosolov en Gavriil Popov zijn al in 1929 en 1935 als ‘volksvijand’ van het podium verdwenen. Zijn opera Lady Macbeth van het district Mtsensk (1934), op een negentiende-eeuws gegeven maar meedogenloos ook de gruwelijke nieuwe tijd typerend, wordt wonderwel gedoogd, zelfs gevierd – 177 keer een stampvolle zaal – om in 1936 alsnog te worden neergesabeld. In de ­‘kleinere’ genres kan Sjostakovitsj iets van vrijheid behouden.

Sonate

De Cell­osonate uit hetzelfde jaar 1934 is een eerbetoon aan cellist en vriend Viktor Koebatski. Opvallend klassiek van opbouw, lyrisch, maar minder conservatief dan sommige muziekschrijvers vermoedden. Géén knieval voor de eis tot vereenvoudiging voor de arbeidersklasse. ‘Eenvoud mondt vaak uit in epigonisme’, citeert de partijkrant Izvestija in april 1935 de componist, ‘maar met eenvoud spreken betekent niet spreken zoals vijftig of honderd jaar geleden. In die val stappen veel componisten, bang om van formalisme beticht te worden.’

Sjostakovitsj dúrft dan nog, hoewel het hele cultuurleven al door de stalinisten wordt gelijkgeschakeld. Anna Achmatova dichtte in 1934 niet over de Grote Leider toen ze deze regels schreef, maar toch:

(…) Op jou hef ik het glas;
En op die ogen kil en dof,
Die mond, die mij verried,
En op de wereld wreed en grof,
Op God, die ons verliet.

door Onno Schoonderwoerd

Biografie

Liza Ferschtman, viool

Liza Ferschtman, dochter van Dmitri Ferschtman en Mila Baslawskaja, had vanaf haar vijfde les van Philipp Hirshhorn, studeerde in Amsterdam bij Herman Krebbers, in Philadelphia bij Ida Kavafian en in Londen bij David Takeno. In 1997 won ze het Nationaal Vioolconcours ‘Oskar Back’ en in 2006 ontving ze de Nederlandse Muziekprijs.

Haar Concertgebouwdebuut was in Het Zondagochtend Concert van 6 oktober 1996 met het Radio Kamerorkest, en in zomer 1998 volgde haar Kleine Zaal-debuut. Liza Ferschtman werkte met vrijwel alle Nederlandse orkesten, en bijvoorbeeld ook met de BBC Philharmonic, de orkesten van Dallas, San Francisco, Boston, Montréal en Hongkong en het Budapest Festival Orchestra.

Gezelschappen als Amsterdam Sinfonietta en de ­Kammerakademie Potsdam leidde ze als solist. Kamer­muziek speelt de violiste met Enrico Pace, Elisabeth Leonskaja, Jonathan Biss, Christian Poltéra en vele anderen, en van 2007 tot 2022 was ze artistiek leider van het Delft Chamber Music Festival. Solorecitals zijn een belangrijk onderdeel van haar agenda en met solo-opnames van Bach, Ysaÿe, Biber, Bartók en Berio ook van haar discografie. Liza Ferschtman bespeelt de Guarnerius del Gesù ‘Benno Rabinof’ uit 1742.

Dmitri Ferschtman, cello

Dmitri Ferschtman geeft les aan de conservatoria in Amsterdam en Den Haag en trad veelvuldig op in Het Concertgebouw. Bij de vorige keer dat de familie Ferschtman een Sjostakovitsj-serie cureerde, in seizoen 2016/2017, vertelde hij Preludium over zijn herinneringen aan die componist, aan wie hij in de periode 1969-1975 geregeld diens nieuwe werken voorspeelde.

Dmitri Ferschtman studeerde aan het conservatorium in zijn geboorteplaats Moskou bij Galina Kozulupova en Natalia Gutman (leerlinge van Mstislav Rostropovitsj). In zijn tweede studiejaar, 1966, richtte hij met onder anderen altist Misha Geller het Glinka Kwartet op waarmee hij honderden concerten gaf, in de Sovjet-Unie maar ook daarbuiten. Daarnaast trad hij op als solist en werd hij docent aan het conservatorium waar hij zelf had gestudeerd. In 1978 emigreerde Dmitri Ferschtman naar Nederland, waar hij soleerde onder leiding van bekende dirigenten als Frans Brüggen, Kenneth Montgomery en Edo de Waart. Met pianist Ronald Brautigam nam hij werken van Prokofjev op en met zijn vrouw, pianiste Mila Baslawskaja, vormt de cellist een succesvol duo.

Mila Baslawskaja, piano

Mila Baslawskaja werd geboren in Moskou en studeerde daar aan de Centrale Muziekschool en het Conservatorium van Moskou. Al op jonge leeftijd gaf ze veel solorecitals in Rusland, en deelde ze het podium met musici als Natalia Gutman, Oleg Kagan, Gidon Kremer en Yuri Bashmet.

In 1978 verliet ze samen met haar echtgenoot, cellist Dmitri Ferschtman, de toenmalige Sovjet-Unie en vestigde ze zich in Nederland. Het duo trad veelvuldig op en nam werken op van Nikolaj Mjaskovski, Alfred Schnittke, Dmitri Sjostakovitsj, Claude Debussy, César Franck en Robert Schumann.

Mila Baslawskaja was hoofdvak­docent piano en kamermuziek aan het Rotterdams Conservatorium en het Conservatorium van Amsterdam en geeft momenteel nog les aan de Jong Talent-afdeling van het Conservatorium van Amsterdam.

Nadia Wijzenbeek, viool

Nadia Wijzenbeek was sinds 2009 concertmeester van de Radio Kamer Filharmonie en stapte vier jaar later bij opheffing van dit orkest in dezelfde functie over naar het Radio Filharmonisch Orkest. Met de Zweedse altvioliste Ylvali Zilliacus en de Britse celliste Marie McLeod richtte ze het Lendvai String Trio op.

Het drietal kende elkaar van de Guildhall School of Music in Londen, won in 2011 de Kersjesprijs, tourde in Europa en is veelgeprezen vanwege hun opname van alle zestien strijktrio’s van Julius Röntgen. Als lid van het Aronowitz Ensemble was Nadia Wijzenbeek een BBC New Generation Artist en winnaar van een Borletti-­Buitoni Trust Award.

In haar geboorteplaats Hilversum programmeert de violiste de Raadhuisconcerten. Nadia Wijzenbeek heeft een instrument in bruikleen van Joseph filius Andreas Guarneri. Aanvankelijk kreeg ze les van haar tante, viool­pedagoge Coosje Wijzenbeek, en later studeerde ze bij Elisabeth Perry, Herman Krebbers en David Takeno.

Mara Mostert, viool

Mara Mostert, kleindochter van Dmitri Ferschtman en Mila Baslawskaja, begon met vioolspelen toen ze vijf jaar oud was. In 2015 begon ze te studeren bij Maria Milstein aan de Sweelinck Academie voor Jong Talent van het Conservatorium van Amsterdam.

Ook volgde ze lessen bij Matthieu van Bellen, Alla Kim en Liza ­Ferschtman. In 2018 won Mara Mostert de eerste prijs in de Nationale Finale van het Prinses Christina Concours, waarna ze te gast was in Podium Witteman. In 2020 won ze de tweede prijs van het Davina van Wely Concours. Masterclasses volgde de violiste bij Pierre Amoyal tijdens de ­Holland Music Sessions en bij Gerhard Schulz tijdens de Meisterkurse in Kronberg.

Samen met Caspar Bellamy, Elin Haver en Isaac Lottman vormt Mara Mostert het Fontana Kwartet, dat momenteel studeert aan de Nederlandse StrijkKwartet Academie.

Caspar Bellamy, viool

Caspar Bellamy werd geboren in een muzikale familie: zijn vader is cellist Pieter Wispelwey, zijn moeder barokhoboïste Alexandra Bellamy. De jonge violist speelde in verschillende Nederlandse jeugdorkesten en was concertmeester van het Nederlands Jeugd Strijkorkest.

Hij had les van onder anderen Coosje Wijzenbeek en Wiesje Miedema, en momenteel studeert hij bij Peter Brunt aan het Conservatorium van Amsterdam. Vanaf zijn twaalfde ging Caspar Bellamy naar het kamermuziekkamp Pro Corda in Sussex, Engeland, waar zijn passie voor kamermuziek is ontstaan.

Hij is de tweede violist van het Fontana Kwartet, waarmee hij niet alleen optrad bij Podium Klassiek en op een aantal podia in Nederland maar in 2024 ook op tournee ging naar onder andere Lissabon.

Dagmar Korbar, altviool

Dagmar Korbar begon op vijfjarige leeftijd op de altviool. In haar geboortestad Zagreb studeerde ze bij Milan Čunko, en aan het Conservatorium van Amsterdam behaalde ze haar bachelor bij Marjolein Dispa en ­Nobuko Imai. In 2018 maakte ze haar solodebuut met het Zagreb Filharmonisch Orkest, met een uitvoering van het Altvioolconcert van Walton.

Dagmar Korbar werd onderscheiden door de Universiteit van Zagreb en won eerste prijzen van het Nederlands Nationaal Altvioolconcours (2019) en de Papandopulo Competition (2024). In de seizoenen 2021/2022 tot en met 2023/2024 was ze solo-­altist van het Nederlands Philharmonisch Orkest.

Kamermuziek speelde ze op het Festival Next ­Generation (Zwitserland), :alpenarte (Oostenrijk), het Moz­artfest Würzburg, het Delft Chamber Music Festival, het Grachtenfestival en het Ohrid Zomerfestival. Sinds oktober 2024 geeft Dagmar Korbar les aan de Muziek­academie in Zagreb.

Elin Haver, altviool

Elin Haver begon op haar vierde met vioolles bij Wiesje Miedema, werd op haar twaalfde toegelaten op de Sweelinck Academie voor Jong Talent en stapte in haar tiener­jaren over op de altviool. Ze won prijzen op het Britten Concours (2019) en het Prinses Christina Concours (2020) en ontving de Gerda Schunck-Cremersbeurs vanuit het Concertgebouw­orkest.

De altvioliste ­soleerde bij het Britten Jeugd Strijk Orkest, speelde op het Grachtenfestival en trad in Singer Laren op met Herman van Veen. Masterclasses volgde ze bij Timothy Ridout, ­Alexander Zemtsov, Nobuko Imai, Sarah Kapustin, Roeland Jagers en Tim Kliphuis en in juni van dit jaar studeerde ze aan het ­Conservatorium van Amsterdam af bij Francien Schatborn.

Met haar Fontana Kwartet krijgt ze lessen van Dmitri Ferscht­man, Judith van Driel en Pieter Wispelwey. Ze arrangeerde voor het Ricciotti Ensemble, is artistiek leider en dirigent van orkest Valse Romantique en dirigeert het koor van de Dominicus Amsterdam.

Isaac Lottman, cello

De in Amsterdam geboren Isaac Lottman had op tweejarige leeftijd voor het eerst een cello in handen. Hij kreeg zijn eerste lessen van Atie Aarts, Charles Watt en Monique Bartels. Op dertienjarige leeftijd kwam hij op de Sweelinck Academie voor Jong Talent bij Monique Heidema.

In 2020 begon Isaac Lottman zijn studie aan het Conservatorium van Amsterdam bij Pieter Wispelwey en Maarten Mostert; ook volgde hij veel lessen bij Dmitri Ferschtman. De cellist nam deel aan masterclasses van Gary Hoffman, Anastasia Kobekina, Jean-Guihen Queyras, Jeroen Reuling en Matthias Bartolomey.

In 2019 won Isaac Lottman de eerste prijs van de Britten Competition, en in 2022 de tweede prijs van het concours van de Cello ­Biënnale. Hij voerde verschillende ­soloconcerten uit met jeugd- en studentenorkesten in en buiten Nederland. Kamermuziek speelt hij vooral uit als cellist van het Fontana Kwartet.

Thijs Willers, piano

Thijs Willers is op zijn vijfde begonnen met pianospelen en studeert nu in het eerste jaar van de bacheloropleiding bij David Kuyken aan het Conservatorium van Amsterdam. Van 2022 tot 2024 heeft hij les gehad van Mila Baslawskaja, en daarvoor van Ivan Pen­kov en Maaike Eijkman.

In 2023 won hij de eerste prijs van het Prinses Christina Concours; bovendien kreeg hij de Matangi Quartet Prijs, waarna hij tweemaal met dat strijkkwartet optrad. De jonge pianist was eerder in de Kleine Zaal te beluisteren in maart 2024 in een Lunchconcert met medestudenten van de Sweelinck Academie voor Jong Talent van het Conservatorium van Amsterdam.

Hij was als ‘jonge held’ te gast in Podium Klassiek en was te horen op het 5 mei-concert op de Amstel. Thijs Willers speelt graag kamermuziek en doet dat in verschillende samenstellingen.