Concertprogramma
Rising Stars: Simply Quartet
Kleine Zaal 13 oktober 2021 18.30 uur
Dit concert maakt deel uit van de serie Rising Stars.
Simply Quartet:
Danfeng Shen viool
Antonia Rankersberger viool
Xiang Lu altviool
Ivan Valentin Hollup Roald cello
Dit concert wordt mede mogelijk gemaakt door Classical Futures Europe en het Creative Europe Programme of the European Union
Fanny Mendelssohn (1805-1847)
Strijkkwartet in Es gr.t. (1834)
Adagio ma non troppo
Allegretto
Romanze
Allegro molto vivace
Julia Lacherstorfer (1985)
un:fold (2021)
wereldpremière; in opdracht van de European Concert Hall Organisation, het Wiener Konzerthaus, de Musikverein Wien, de Elbphilharmonie Hamburg en het Konzerthaus Dortmund
Antonín Dvořák (1841-1904)
Strijkkwartet nr. 14 in As gr.t., op. 105 (1895)
Adagio ma non troppo – Allegro appassionato
Molto vivace
Lento e molto cantabile
Allegro non tanto
er is geen pauze
het concert duurt ongeveer een uur
Dit concert maakt deel uit van de serie Rising Stars.
Simply Quartet:
Danfeng Shen viool
Antonia Rankersberger viool
Xiang Lu altviool
Ivan Valentin Hollup Roald cello
Dit concert wordt mede mogelijk gemaakt door Classical Futures Europe en het Creative Europe Programme of the European Union
Fanny Mendelssohn (1805-1847)
Strijkkwartet in Es gr.t. (1834)
Adagio ma non troppo
Allegretto
Romanze
Allegro molto vivace
Julia Lacherstorfer (1985)
un:fold (2021)
wereldpremière; in opdracht van de European Concert Hall Organisation, het Wiener Konzerthaus, de Musikverein Wien, de Elbphilharmonie Hamburg en het Konzerthaus Dortmund
Antonín Dvořák (1841-1904)
Strijkkwartet nr. 14 in As gr.t., op. 105 (1895)
Adagio ma non troppo – Allegro appassionato
Molto vivace
Lento e molto cantabile
Allegro non tanto
er is geen pauze
het concert duurt ongeveer een uur
Toelichting
Fanny Mendelssohn (1805-1847)
Fanny Mendelssohn: Strijkkwartet
Fanny Mendelssohn werd geboren in een joodse koopmansfamilie. Haar beroemde broertje Felix zou pas vier jaar later het levenslicht zien. In hun vroege jeugd kregen ze beiden de mogelijkheid zich muzikaal te ontwikkelen, zowel in pianospel als in compositie. Maar op Fanny’s vijftiende deed haar vader haar inzien dat de muziek voor haar als vrouw alleen als ‘versiersel’ mocht dienen, terwijl het voor zijn zoon Felix een carrière kon worden. Fanny wijdde zich in de jaren daarna steeds meer aan het amateurcircuit, als pianiste en programmeur van populaire muzikale soirées. Maar ze bleef ook componeren. In de loop van haar leven zou ze ruim vierhonderd stukken schrijven, waarvan vele niet onderdoen voor die van haar broer. Slechts een handvol van haar liederen werd gepubliceerd; zes daarvan verschenen onder Felix’ naam.
In 1834 componeerde Fanny Mendelssohn haar enige strijkkwartet. Muziektheoreticus Diether de la Motte schreef erover dat hij geen enkel stuk kende uit Mendelssohns tijd dat de klassieke harmonie zo creatief bevroeg. Al in het eerste deel toont het zich de lof waard. In een lyrisch adagio beweegt de muziek constant van majeur naar mineur en terug. Dat harmonische clair-obscur is bijzonder voor de vroege Romantiek. Het doet denken aan de late strijkkwartetten van Beethoven. Het Allegretto is dansanter, zij het nog altijd in mineur. Een opbouw van nerveuze spanning mondt uit in een levendig fugato, om daarna terug te keren bij het hoofdthema. De aansluitende Romanze zet de meeslepende stemming uit het openingsdeel voort op een intiemer vlak, eerder een klaagzang dan een liefdeslied. De finale opent dan eindelijk in een lichtvoetig majeur, en brengt de compositie tot een feestelijk einde.
Fanny Mendelssohn werd geboren in een joodse koopmansfamilie. Haar beroemde broertje Felix zou pas vier jaar later het levenslicht zien. In hun vroege jeugd kregen ze beiden de mogelijkheid zich muzikaal te ontwikkelen, zowel in pianospel als in compositie. Maar op Fanny’s vijftiende deed haar vader haar inzien dat de muziek voor haar als vrouw alleen als ‘versiersel’ mocht dienen, terwijl het voor zijn zoon Felix een carrière kon worden. Fanny wijdde zich in de jaren daarna steeds meer aan het amateurcircuit, als pianiste en programmeur van populaire muzikale soirées. Maar ze bleef ook componeren. In de loop van haar leven zou ze ruim vierhonderd stukken schrijven, waarvan vele niet onderdoen voor die van haar broer. Slechts een handvol van haar liederen werd gepubliceerd; zes daarvan verschenen onder Felix’ naam.
In 1834 componeerde Fanny Mendelssohn haar enige strijkkwartet. Muziektheoreticus Diether de la Motte schreef erover dat hij geen enkel stuk kende uit Mendelssohns tijd dat de klassieke harmonie zo creatief bevroeg. Al in het eerste deel toont het zich de lof waard. In een lyrisch adagio beweegt de muziek constant van majeur naar mineur en terug. Dat harmonische clair-obscur is bijzonder voor de vroege Romantiek. Het doet denken aan de late strijkkwartetten van Beethoven. Het Allegretto is dansanter, zij het nog altijd in mineur. Een opbouw van nerveuze spanning mondt uit in een levendig fugato, om daarna terug te keren bij het hoofdthema. De aansluitende Romanze zet de meeslepende stemming uit het openingsdeel voort op een intiemer vlak, eerder een klaagzang dan een liefdeslied. De finale opent dan eindelijk in een lichtvoetig majeur, en brengt de compositie tot een feestelijk einde.
Julia Lacherstorfer (1985)
Lacherstorfer: un:fold
Julia Lacherstorfer groeide op in een muzikale familie in het noorden van Oostenrijk. Al in haar jeugd maakte Lacherstorfer kennis met de volksmuziek van haar regio: haar vader speelt doedelzak en draailier, haar moeder contrabas, beiden als onderdeel van de Kremsmünsterer Bock- und Leiermusik. Dit volksmuziekensemble zette de doedelzak en Oostenrijkse volksmuziek weer op de kaart. Haar opa speelde accordeon. Geïnspireerd door haar muzikale familie leerde Lacherstorfer vanaf haar zesde viool spelen, en vormde ze al in haar jeugd een strijkersensemble met haar ouders.
In 2003 trekt ze naar Wenen om daar muziekeducatie, psychologie en filosofie te studeren. Daar beginnen haar compositorische ambities vorm te krijgen. Geïnspireerd door volksmuziek van over de hele wereld verbindt ze zich met vergeten volksmelodieën, die ze in haar eigen muziek verwerkt. Daarbij heeft ze een speciale belangstelling voor improvisatie, en de manier waarop die musici samenbrengt. Dit alles geeft haar muziek een aardse sound, die klankkleur vooropstelt. In 2011 richtte Lacherstorfer het ensemble Alma en het duo Ramsch und Rosen op, waarmee ze vervolgens meermaals in de prijzen viel. Lacherstorfer zoekt ook regelmatig samenwerking met internationale musici. Ze put nog steeds veel inspiratie uit de volksmuziek van haar geboortegrond en haar muzikale jeugd, maar altijd vanuit een hedendaags perspectief.
Julia Lacherstorfer groeide op in een muzikale familie in het noorden van Oostenrijk. Al in haar jeugd maakte Lacherstorfer kennis met de volksmuziek van haar regio: haar vader speelt doedelzak en draailier, haar moeder contrabas, beiden als onderdeel van de Kremsmünsterer Bock- und Leiermusik. Dit volksmuziekensemble zette de doedelzak en Oostenrijkse volksmuziek weer op de kaart. Haar opa speelde accordeon. Geïnspireerd door haar muzikale familie leerde Lacherstorfer vanaf haar zesde viool spelen, en vormde ze al in haar jeugd een strijkersensemble met haar ouders.
In 2003 trekt ze naar Wenen om daar muziekeducatie, psychologie en filosofie te studeren. Daar beginnen haar compositorische ambities vorm te krijgen. Geïnspireerd door volksmuziek van over de hele wereld verbindt ze zich met vergeten volksmelodieën, die ze in haar eigen muziek verwerkt. Daarbij heeft ze een speciale belangstelling voor improvisatie, en de manier waarop die musici samenbrengt. Dit alles geeft haar muziek een aardse sound, die klankkleur vooropstelt. In 2011 richtte Lacherstorfer het ensemble Alma en het duo Ramsch und Rosen op, waarmee ze vervolgens meermaals in de prijzen viel. Lacherstorfer zoekt ook regelmatig samenwerking met internationale musici. Ze put nog steeds veel inspiratie uit de volksmuziek van haar geboortegrond en haar muzikale jeugd, maar altijd vanuit een hedendaags perspectief.
Antonín Dvořák (1841-1904)
Dvořák: Veertiende strijkkwartet
Er zijn weinig kwartetten zo beroemd als Antonín Dvořáks ‘Amerikaanse’ nr. 12. Het strijkkwartet dat u vandaag hoort zou je met recht de ‘Boheemse’ tegenhanger kunnen noemen. Dvořák schreef de eerste maten in 1895, in de laatste dagen van zijn driejarige post aan het New Yorkse conservatorium. Hij onderbrak het werk om te werken aan zijn Dertiende strijkkwartet. Bij terugkomst in Bohemen hervatte hij het werk aan wat zijn laatste stuk kamermuziek zou worden. De open, ‘Amerikaanse’ texturen die Dvořák in zijn twee vorige strijkkwartetten inzette maken hier plaats voor een dichtere, Boheemse klank. Een muzikaal thuiskomen.
Het openende Adagio begint met een ingekeerd fugato en gaat dan over in een optimistisch Allegro appassionato. Maar de schaduw van de introductie is nooit ver. Soms stort het polyfone klankweefsel zich plotseling in een afgrond, om die weer victorieus te boven te komen. Het tweede deel is een dansant scherzo. Het hoofdthema lijkt beïnvloed door de furiant, een typisch Tsjechische stampdans. Het stuwende, syncopische ritme wordt onderbroken door een lyrisch Trio. Het derde deel is een uitgesponnen hymne, waarin Dvořák zijn melodische gaven aan de dag legt. De finale lijkt te anticiperen op de duistere strijkkwartetten van Sjostakovitsj, met haar dansante ritmiek en dreigende tremolo’s. Maar die dreiging geeft ruim baan aan de overweldigende, vrolijke energie die de rest van het slot karakteriseert; bij Dvořák wint het licht.
Er zijn weinig kwartetten zo beroemd als Antonín Dvořáks ‘Amerikaanse’ nr. 12. Het strijkkwartet dat u vandaag hoort zou je met recht de ‘Boheemse’ tegenhanger kunnen noemen. Dvořák schreef de eerste maten in 1895, in de laatste dagen van zijn driejarige post aan het New Yorkse conservatorium. Hij onderbrak het werk om te werken aan zijn Dertiende strijkkwartet. Bij terugkomst in Bohemen hervatte hij het werk aan wat zijn laatste stuk kamermuziek zou worden. De open, ‘Amerikaanse’ texturen die Dvořák in zijn twee vorige strijkkwartetten inzette maken hier plaats voor een dichtere, Boheemse klank. Een muzikaal thuiskomen.
Het openende Adagio begint met een ingekeerd fugato en gaat dan over in een optimistisch Allegro appassionato. Maar de schaduw van de introductie is nooit ver. Soms stort het polyfone klankweefsel zich plotseling in een afgrond, om die weer victorieus te boven te komen. Het tweede deel is een dansant scherzo. Het hoofdthema lijkt beïnvloed door de furiant, een typisch Tsjechische stampdans. Het stuwende, syncopische ritme wordt onderbroken door een lyrisch Trio. Het derde deel is een uitgesponnen hymne, waarin Dvořák zijn melodische gaven aan de dag legt. De finale lijkt te anticiperen op de duistere strijkkwartetten van Sjostakovitsj, met haar dansante ritmiek en dreigende tremolo’s. Maar die dreiging geeft ruim baan aan de overweldigende, vrolijke energie die de rest van het slot karakteriseert; bij Dvořák wint het licht.
Fanny Mendelssohn (1805-1847)
Fanny Mendelssohn: Strijkkwartet
Fanny Mendelssohn werd geboren in een joodse koopmansfamilie. Haar beroemde broertje Felix zou pas vier jaar later het levenslicht zien. In hun vroege jeugd kregen ze beiden de mogelijkheid zich muzikaal te ontwikkelen, zowel in pianospel als in compositie. Maar op Fanny’s vijftiende deed haar vader haar inzien dat de muziek voor haar als vrouw alleen als ‘versiersel’ mocht dienen, terwijl het voor zijn zoon Felix een carrière kon worden. Fanny wijdde zich in de jaren daarna steeds meer aan het amateurcircuit, als pianiste en programmeur van populaire muzikale soirées. Maar ze bleef ook componeren. In de loop van haar leven zou ze ruim vierhonderd stukken schrijven, waarvan vele niet onderdoen voor die van haar broer. Slechts een handvol van haar liederen werd gepubliceerd; zes daarvan verschenen onder Felix’ naam.
In 1834 componeerde Fanny Mendelssohn haar enige strijkkwartet. Muziektheoreticus Diether de la Motte schreef erover dat hij geen enkel stuk kende uit Mendelssohns tijd dat de klassieke harmonie zo creatief bevroeg. Al in het eerste deel toont het zich de lof waard. In een lyrisch adagio beweegt de muziek constant van majeur naar mineur en terug. Dat harmonische clair-obscur is bijzonder voor de vroege Romantiek. Het doet denken aan de late strijkkwartetten van Beethoven. Het Allegretto is dansanter, zij het nog altijd in mineur. Een opbouw van nerveuze spanning mondt uit in een levendig fugato, om daarna terug te keren bij het hoofdthema. De aansluitende Romanze zet de meeslepende stemming uit het openingsdeel voort op een intiemer vlak, eerder een klaagzang dan een liefdeslied. De finale opent dan eindelijk in een lichtvoetig majeur, en brengt de compositie tot een feestelijk einde.
Fanny Mendelssohn werd geboren in een joodse koopmansfamilie. Haar beroemde broertje Felix zou pas vier jaar later het levenslicht zien. In hun vroege jeugd kregen ze beiden de mogelijkheid zich muzikaal te ontwikkelen, zowel in pianospel als in compositie. Maar op Fanny’s vijftiende deed haar vader haar inzien dat de muziek voor haar als vrouw alleen als ‘versiersel’ mocht dienen, terwijl het voor zijn zoon Felix een carrière kon worden. Fanny wijdde zich in de jaren daarna steeds meer aan het amateurcircuit, als pianiste en programmeur van populaire muzikale soirées. Maar ze bleef ook componeren. In de loop van haar leven zou ze ruim vierhonderd stukken schrijven, waarvan vele niet onderdoen voor die van haar broer. Slechts een handvol van haar liederen werd gepubliceerd; zes daarvan verschenen onder Felix’ naam.
In 1834 componeerde Fanny Mendelssohn haar enige strijkkwartet. Muziektheoreticus Diether de la Motte schreef erover dat hij geen enkel stuk kende uit Mendelssohns tijd dat de klassieke harmonie zo creatief bevroeg. Al in het eerste deel toont het zich de lof waard. In een lyrisch adagio beweegt de muziek constant van majeur naar mineur en terug. Dat harmonische clair-obscur is bijzonder voor de vroege Romantiek. Het doet denken aan de late strijkkwartetten van Beethoven. Het Allegretto is dansanter, zij het nog altijd in mineur. Een opbouw van nerveuze spanning mondt uit in een levendig fugato, om daarna terug te keren bij het hoofdthema. De aansluitende Romanze zet de meeslepende stemming uit het openingsdeel voort op een intiemer vlak, eerder een klaagzang dan een liefdeslied. De finale opent dan eindelijk in een lichtvoetig majeur, en brengt de compositie tot een feestelijk einde.
Julia Lacherstorfer (1985)
Lacherstorfer: un:fold
Julia Lacherstorfer groeide op in een muzikale familie in het noorden van Oostenrijk. Al in haar jeugd maakte Lacherstorfer kennis met de volksmuziek van haar regio: haar vader speelt doedelzak en draailier, haar moeder contrabas, beiden als onderdeel van de Kremsmünsterer Bock- und Leiermusik. Dit volksmuziekensemble zette de doedelzak en Oostenrijkse volksmuziek weer op de kaart. Haar opa speelde accordeon. Geïnspireerd door haar muzikale familie leerde Lacherstorfer vanaf haar zesde viool spelen, en vormde ze al in haar jeugd een strijkersensemble met haar ouders.
In 2003 trekt ze naar Wenen om daar muziekeducatie, psychologie en filosofie te studeren. Daar beginnen haar compositorische ambities vorm te krijgen. Geïnspireerd door volksmuziek van over de hele wereld verbindt ze zich met vergeten volksmelodieën, die ze in haar eigen muziek verwerkt. Daarbij heeft ze een speciale belangstelling voor improvisatie, en de manier waarop die musici samenbrengt. Dit alles geeft haar muziek een aardse sound, die klankkleur vooropstelt. In 2011 richtte Lacherstorfer het ensemble Alma en het duo Ramsch und Rosen op, waarmee ze vervolgens meermaals in de prijzen viel. Lacherstorfer zoekt ook regelmatig samenwerking met internationale musici. Ze put nog steeds veel inspiratie uit de volksmuziek van haar geboortegrond en haar muzikale jeugd, maar altijd vanuit een hedendaags perspectief.
Julia Lacherstorfer groeide op in een muzikale familie in het noorden van Oostenrijk. Al in haar jeugd maakte Lacherstorfer kennis met de volksmuziek van haar regio: haar vader speelt doedelzak en draailier, haar moeder contrabas, beiden als onderdeel van de Kremsmünsterer Bock- und Leiermusik. Dit volksmuziekensemble zette de doedelzak en Oostenrijkse volksmuziek weer op de kaart. Haar opa speelde accordeon. Geïnspireerd door haar muzikale familie leerde Lacherstorfer vanaf haar zesde viool spelen, en vormde ze al in haar jeugd een strijkersensemble met haar ouders.
In 2003 trekt ze naar Wenen om daar muziekeducatie, psychologie en filosofie te studeren. Daar beginnen haar compositorische ambities vorm te krijgen. Geïnspireerd door volksmuziek van over de hele wereld verbindt ze zich met vergeten volksmelodieën, die ze in haar eigen muziek verwerkt. Daarbij heeft ze een speciale belangstelling voor improvisatie, en de manier waarop die musici samenbrengt. Dit alles geeft haar muziek een aardse sound, die klankkleur vooropstelt. In 2011 richtte Lacherstorfer het ensemble Alma en het duo Ramsch und Rosen op, waarmee ze vervolgens meermaals in de prijzen viel. Lacherstorfer zoekt ook regelmatig samenwerking met internationale musici. Ze put nog steeds veel inspiratie uit de volksmuziek van haar geboortegrond en haar muzikale jeugd, maar altijd vanuit een hedendaags perspectief.
Antonín Dvořák (1841-1904)
Dvořák: Veertiende strijkkwartet
Er zijn weinig kwartetten zo beroemd als Antonín Dvořáks ‘Amerikaanse’ nr. 12. Het strijkkwartet dat u vandaag hoort zou je met recht de ‘Boheemse’ tegenhanger kunnen noemen. Dvořák schreef de eerste maten in 1895, in de laatste dagen van zijn driejarige post aan het New Yorkse conservatorium. Hij onderbrak het werk om te werken aan zijn Dertiende strijkkwartet. Bij terugkomst in Bohemen hervatte hij het werk aan wat zijn laatste stuk kamermuziek zou worden. De open, ‘Amerikaanse’ texturen die Dvořák in zijn twee vorige strijkkwartetten inzette maken hier plaats voor een dichtere, Boheemse klank. Een muzikaal thuiskomen.
Het openende Adagio begint met een ingekeerd fugato en gaat dan over in een optimistisch Allegro appassionato. Maar de schaduw van de introductie is nooit ver. Soms stort het polyfone klankweefsel zich plotseling in een afgrond, om die weer victorieus te boven te komen. Het tweede deel is een dansant scherzo. Het hoofdthema lijkt beïnvloed door de furiant, een typisch Tsjechische stampdans. Het stuwende, syncopische ritme wordt onderbroken door een lyrisch Trio. Het derde deel is een uitgesponnen hymne, waarin Dvořák zijn melodische gaven aan de dag legt. De finale lijkt te anticiperen op de duistere strijkkwartetten van Sjostakovitsj, met haar dansante ritmiek en dreigende tremolo’s. Maar die dreiging geeft ruim baan aan de overweldigende, vrolijke energie die de rest van het slot karakteriseert; bij Dvořák wint het licht.
Er zijn weinig kwartetten zo beroemd als Antonín Dvořáks ‘Amerikaanse’ nr. 12. Het strijkkwartet dat u vandaag hoort zou je met recht de ‘Boheemse’ tegenhanger kunnen noemen. Dvořák schreef de eerste maten in 1895, in de laatste dagen van zijn driejarige post aan het New Yorkse conservatorium. Hij onderbrak het werk om te werken aan zijn Dertiende strijkkwartet. Bij terugkomst in Bohemen hervatte hij het werk aan wat zijn laatste stuk kamermuziek zou worden. De open, ‘Amerikaanse’ texturen die Dvořák in zijn twee vorige strijkkwartetten inzette maken hier plaats voor een dichtere, Boheemse klank. Een muzikaal thuiskomen.
Het openende Adagio begint met een ingekeerd fugato en gaat dan over in een optimistisch Allegro appassionato. Maar de schaduw van de introductie is nooit ver. Soms stort het polyfone klankweefsel zich plotseling in een afgrond, om die weer victorieus te boven te komen. Het tweede deel is een dansant scherzo. Het hoofdthema lijkt beïnvloed door de furiant, een typisch Tsjechische stampdans. Het stuwende, syncopische ritme wordt onderbroken door een lyrisch Trio. Het derde deel is een uitgesponnen hymne, waarin Dvořák zijn melodische gaven aan de dag legt. De finale lijkt te anticiperen op de duistere strijkkwartetten van Sjostakovitsj, met haar dansante ritmiek en dreigende tremolo’s. Maar die dreiging geeft ruim baan aan de overweldigende, vrolijke energie die de rest van het slot karakteriseert; bij Dvořák wint het licht.
Biografie
Simply Quartet, strijkkwartet
Het Simply Quartet werd opgericht in Shanghai in 2008. Het viertal, sinds 2018 in de huidige samenstelling, studeert bij Johannes Meissl aan de Universität für Musik und darstellende Kunst in Wenen en volgt sinds 2020 lessen bij Günter Pichler aan de Escuela Superior da Música Reina Sofía in Madrid.
Prijzen won het Simply Quartet op onder meer de International Carl Nielsen Competition in Kopenhagen (2019), ‘Quatuor à Bordeaux’ (2019), ‘Schubert and the Music of Modernity’ in Graz (2018) en de International Joseph Haydn Chamber Music Competition in Wenen (2017).
Naast een focus op het klassieke strijkkwartetrepertoire richt het ensemble zich op nieuwe muziek uit met name hun drie landen van herkomst (China, Oostenrijk en Noorwegen). De afgelopen seizoenen was het Simply Quartet te gast in onder meer de Wiener Musikverein, het Wiener Konzerthaus, het Berliner Konzerthaus, de Stefanien Hall in Graz, Wigmore Hall in Londen, het Casa da Musica in Porto, de Rachmaninoffzaal in Moskou en het Vaticaans Museum. Ook speelde het op het Pablo Casals Festival, het Shanghai Chamber Music Festival, Styriarte en het Gent Festival. Het kwartet laat zich tevens graag horen op scholen voor speciaal onderwijs, in gevangenissen en in centra voor daklozen en werkt graag mee aan educatieprojecten.
Voor de huidige Rising Stars-tournee, waarin het debuteert in Het Concertgebouw, is het Simply Quartet afgevaardigd door de concertzalen van Wenen, Hamburg en Dortmund.