Concertprogramma
Rising Stars: James Newby
Kleine Zaal 17 mei 2023 20.15 uur
James Newby bariton
Joseph Middleton piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Rising Stars.
Zangteksten zijn gratis verkrijgbaar aan de zaal.
I Wonder as I Wander
Anoniem
I Wonder as I Wander (arr. B. Britten)
Benjamin Britten (1913-1976)
There’s None to Soothe
uit ‘Folk Song Arrangements, vol. 3: British Isles’ (1945-46)
Ludwig van Beethoven (1770-1827)
Maigesang
uit ‘Acht Lieder’, op. 52 (1790-96)
Adelaide, op. 46 (1794-95)
An die ferne Geliebte, op. 98 (1816)
Auf dem Hügel sitz ich spähend
Wo die Berge so blau
Leichte Segler in den Höhen
Diese Wolken in den Höhen
Es kehret der Maien
Nimm sie hin denn, diese Lieder
Gustav Mahler (1860-1911)
Zu Strassburg auf der Schanz (1906)
Revelge (1899)
Urlicht (1892)
uit ‘Des Knaben Wunderhorn’
pauze ± 21.05 uur
Judith Bingham (1952)
Casanova in Lockdown (2022)
scène voor bariton en piano naar Giacomo Casanova’s ‘Histoire de ma vie’
Nederlandse première; in opdracht van Barbican Centre, Londen
Franz Schubert (1797-1828)
Der Wanderer, D 489a (1816)
Auf der Donau, D 553 (1817)
Auf der Bruck, D 853 (1825)
Abendstern, D 806 (1824)
Benjamin Britten
At the Mid Hour of Night
Sail on, Sail on
uit ‘Folk Song Arrangements,
vol. 4: Moore’s Irish Melodies’ (1957-58)
einde ± 21.55 uur
Met dank aan de begunstigers van het Fonds Hemelbestormers.
James Newby bariton
Joseph Middleton piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Rising Stars.
Zangteksten zijn gratis verkrijgbaar aan de zaal.
I Wonder as I Wander
Anoniem
I Wonder as I Wander (arr. B. Britten)
Benjamin Britten (1913-1976)
There’s None to Soothe
uit ‘Folk Song Arrangements, vol. 3: British Isles’ (1945-46)
Ludwig van Beethoven (1770-1827)
Maigesang
uit ‘Acht Lieder’, op. 52 (1790-96)
Adelaide, op. 46 (1794-95)
An die ferne Geliebte, op. 98 (1816)
Auf dem Hügel sitz ich spähend
Wo die Berge so blau
Leichte Segler in den Höhen
Diese Wolken in den Höhen
Es kehret der Maien
Nimm sie hin denn, diese Lieder
Gustav Mahler (1860-1911)
Zu Strassburg auf der Schanz (1906)
Revelge (1899)
Urlicht (1892)
uit ‘Des Knaben Wunderhorn’
pauze ± 21.05 uur
Judith Bingham (1952)
Casanova in Lockdown (2022)
scène voor bariton en piano naar Giacomo Casanova’s ‘Histoire de ma vie’
Nederlandse première; in opdracht van Barbican Centre, Londen
Franz Schubert (1797-1828)
Der Wanderer, D 489a (1816)
Auf der Donau, D 553 (1817)
Auf der Bruck, D 853 (1825)
Abendstern, D 806 (1824)
Benjamin Britten
At the Mid Hour of Night
Sail on, Sail on
uit ‘Folk Song Arrangements,
vol. 4: Moore’s Irish Melodies’ (1957-58)
einde ± 21.55 uur
Met dank aan de begunstigers van het Fonds Hemelbestormers.
Toelichting
Rising Stars: James Newby
Britten
Op 16 juli 1933 staat iets buiten Murphy, North Carolina, een jong meisje op een aanhangwagen. Voor een kwartje per keer zingt ze steeds een fragment van hetzelfde lied. Het geld is bestemd voor haar opgejaagde geloofsgenoten. Onder de toehoorders is John Jacob Niles, die het fragmentarische lied optekent en later completeert tot I Wonder as I Wander. In die versie wordt het razendsnel een bekend kerstlied – zo bekend zelfs dat Benjamin Britten, net als de meeste mensen, korte tijd later al denkt dat het om een traditionele christmas carol gaat. Hij maakt er zijn eigen pianobegeleiding bij, maar mag daar vanwege Niles’ auteursrechten niet veel mee. Het lied is een religieuze overpeinzing, tijdens een wandeling of een omzwerving – het Engelse wander, net als het Duitse Wandern, laat zich lastig vertalen; misschien komt dwalen nog het dichtst in de buurt.
Dat Niles de ijle, ietwat spookachtige melodie hoort in de buurt van Murphy is toepasselijk: het ligt tegen het zuidelijke uiteinde van een 3500 kilometer lange wandelroute door de Appalachen, een gebergte in het oosten van de Verenigde Staten, waar regelmatig wandelaars verdwalen en soms voorgoed verdwijnen. Brittens versie van de folksong There’s None to Soothe is een mooi companion piece: een droef lied op een pianobegeleiding die wel vergeleken is met een Gymnopédie van Erik Satie.
Beethoven
Ruim honderd jaar voor Niles’ bezoek aan Murphy, de zomer van 1821 en heel ergens anders: bij het Oostenrijkse Baden pakt de veldwachter een verdwaalde wandelaar op wegens landloperij. De zwerver loopt bij wildvreemden naar binnen te loeren, kennelijk op zoek naar eten. Eenmaal gearresteerd beweert de haveloze figuur Ludwig van Beethoven te zijn, ‘de beroemde componist’. De veldwachter gooit de kennelijk verwarde zwerver in de cel. Pas diep in de nacht, na niet-aflatende scheldkanonnades, wordt de man door een inderhaast opgetrommelde kapelmeester geïdentificeerd als – inderdaad – Beethoven.
De grote componist verheft zijn lange wandelingen – met uitzondering van die keer in Baden – letterlijk tot kunst. Hij vindt zijn grootste inspiratie in de vrije natuur, ver buiten de stad, en componeert tijdens het lopen. ‘Wie herrlich leuchtet mir die Natur!’, zingt hij in Maigesang, waar hij stevig de pas erin houdt. Dat deed de robuust gebouwde componist overigens in het echt ook, want alleen voorbij de benevelde bergtoppen, altijd een eindje verderop, zijn ware liefde en geluk te vinden, zo leert Beethoven ons, in zijn liederenbundel An die ferne Geliebte: ‘trennend liegen Berg und Tal/zwischen uns und unserm Frieden,/unserm Glück und unsrer Qual.’ De bundel, uit 1816, geldt als de eerste samenhangende liedercyclus, en werd een belangrijk voorbeeld voor onder meer Franz Schubert en Robert Schumann. Twintig jaar voor deze ‘Liederkreis’ publiceert Beethoven het commerciële succesnummer Adelaide. Het titelblad spreekt van een ‘cantate voor stem met pianobegeleiding’. Het is met zo’n zes minuten een vrij lang lied, ook ditmaal over een onbereikbare liefde. Beethoven geeft de vier strofen elk hun eigen melodie en begeleiding, al eindigen ze telkens met de hartekreet ‘Adelaide!’ Daardoor heeft ook dit vroege werk al iets weg van een (mini-)cyclus.
Mahler
Net als Beethoven was ook Gustav Mahler een fervent wandelaar, en daarbij deed hij vaak dezelfde omgeving van Wenen aan als zijn grote voorganger. In Zu Strassburg auf der Schanz vertelt Mahler echter over het harde lot van een jonge deserteur die ongeoorloofd zijn post verlaat: de laatste wandeling gaat naar het schavot. De linkerhand van de pianist imiteert dreigend tromgeroffel.
In Revelge schildert Mahler een zo mogelijk nog macaberder wandeling: een dodenmars à la Kurt Weill, waar de tamboer aan het hoofd van zijn dodenleger terugkeert naar zijn geliefde.In scherp contrast daarmee staat de bovenaardse sereniteit van Urlicht, een gebed juist om verlossing uit de pijn van het ondermaanse. Het lied is ook bekend als het vierde deel uit Mahlers Tweede symfonie.
Bingham
Weinig achttiende-eeuwers, fanatiek wandelaar of niet, zullen zoveel van de wereld hebben gezien als Giacomo Casanova, de avonturier en archetypische vrouwenverslinder – een man die zich de buitenlucht niet liet ontnemen. Speciaal voor James Newby schreef Judith Bingham de ‘one-man-mini-opera’ Casanova in Lockdown, over diens beruchte ontsnapping, in 1756, uit de ‘loden gevangenis’ in Venetië.
Britten
Op 16 juli 1933 staat iets buiten Murphy, North Carolina, een jong meisje op een aanhangwagen. Voor een kwartje per keer zingt ze steeds een fragment van hetzelfde lied. Het geld is bestemd voor haar opgejaagde geloofsgenoten. Onder de toehoorders is John Jacob Niles, die het fragmentarische lied optekent en later completeert tot I Wonder as I Wander. In die versie wordt het razendsnel een bekend kerstlied – zo bekend zelfs dat Benjamin Britten, net als de meeste mensen, korte tijd later al denkt dat het om een traditionele christmas carol gaat. Hij maakt er zijn eigen pianobegeleiding bij, maar mag daar vanwege Niles’ auteursrechten niet veel mee. Het lied is een religieuze overpeinzing, tijdens een wandeling of een omzwerving – het Engelse wander, net als het Duitse Wandern, laat zich lastig vertalen; misschien komt dwalen nog het dichtst in de buurt.
Dat Niles de ijle, ietwat spookachtige melodie hoort in de buurt van Murphy is toepasselijk: het ligt tegen het zuidelijke uiteinde van een 3500 kilometer lange wandelroute door de Appalachen, een gebergte in het oosten van de Verenigde Staten, waar regelmatig wandelaars verdwalen en soms voorgoed verdwijnen. Brittens versie van de folksong There’s None to Soothe is een mooi companion piece: een droef lied op een pianobegeleiding die wel vergeleken is met een Gymnopédie van Erik Satie.
Beethoven
Ruim honderd jaar voor Niles’ bezoek aan Murphy, de zomer van 1821 en heel ergens anders: bij het Oostenrijkse Baden pakt de veldwachter een verdwaalde wandelaar op wegens landloperij. De zwerver loopt bij wildvreemden naar binnen te loeren, kennelijk op zoek naar eten. Eenmaal gearresteerd beweert de haveloze figuur Ludwig van Beethoven te zijn, ‘de beroemde componist’. De veldwachter gooit de kennelijk verwarde zwerver in de cel. Pas diep in de nacht, na niet-aflatende scheldkanonnades, wordt de man door een inderhaast opgetrommelde kapelmeester geïdentificeerd als – inderdaad – Beethoven.
De grote componist verheft zijn lange wandelingen – met uitzondering van die keer in Baden – letterlijk tot kunst. Hij vindt zijn grootste inspiratie in de vrije natuur, ver buiten de stad, en componeert tijdens het lopen. ‘Wie herrlich leuchtet mir die Natur!’, zingt hij in Maigesang, waar hij stevig de pas erin houdt. Dat deed de robuust gebouwde componist overigens in het echt ook, want alleen voorbij de benevelde bergtoppen, altijd een eindje verderop, zijn ware liefde en geluk te vinden, zo leert Beethoven ons, in zijn liederenbundel An die ferne Geliebte: ‘trennend liegen Berg und Tal/zwischen uns und unserm Frieden,/unserm Glück und unsrer Qual.’ De bundel, uit 1816, geldt als de eerste samenhangende liedercyclus, en werd een belangrijk voorbeeld voor onder meer Franz Schubert en Robert Schumann. Twintig jaar voor deze ‘Liederkreis’ publiceert Beethoven het commerciële succesnummer Adelaide. Het titelblad spreekt van een ‘cantate voor stem met pianobegeleiding’. Het is met zo’n zes minuten een vrij lang lied, ook ditmaal over een onbereikbare liefde. Beethoven geeft de vier strofen elk hun eigen melodie en begeleiding, al eindigen ze telkens met de hartekreet ‘Adelaide!’ Daardoor heeft ook dit vroege werk al iets weg van een (mini-)cyclus.
Mahler
Net als Beethoven was ook Gustav Mahler een fervent wandelaar, en daarbij deed hij vaak dezelfde omgeving van Wenen aan als zijn grote voorganger. In Zu Strassburg auf der Schanz vertelt Mahler echter over het harde lot van een jonge deserteur die ongeoorloofd zijn post verlaat: de laatste wandeling gaat naar het schavot. De linkerhand van de pianist imiteert dreigend tromgeroffel.
In Revelge schildert Mahler een zo mogelijk nog macaberder wandeling: een dodenmars à la Kurt Weill, waar de tamboer aan het hoofd van zijn dodenleger terugkeert naar zijn geliefde.In scherp contrast daarmee staat de bovenaardse sereniteit van Urlicht, een gebed juist om verlossing uit de pijn van het ondermaanse. Het lied is ook bekend als het vierde deel uit Mahlers Tweede symfonie.
Bingham
Weinig achttiende-eeuwers, fanatiek wandelaar of niet, zullen zoveel van de wereld hebben gezien als Giacomo Casanova, de avonturier en archetypische vrouwenverslinder – een man die zich de buitenlucht niet liet ontnemen. Speciaal voor James Newby schreef Judith Bingham de ‘one-man-mini-opera’ Casanova in Lockdown, over diens beruchte ontsnapping, in 1756, uit de ‘loden gevangenis’ in Venetië.
Schubert
Der Wanderer van Franz Schubert verheft het zwerven, het dwalen zelf tot kunst: wandern is hier een manier geworden om te overleven in een wereld waar de verteller niet welkom is. Die daalt af uit de bergen, terwijl het nevelt in het dal en de zee dreigend kolkt. De zon komt hem koud voor, en het leven oud. Zelfs in de natuur vindt hij zijn plek niet. ‘Waarheen?’, verzucht de zwijgzame reiziger, ‘Waar is het land? Ich bin ein Fremdling überall.’ Schuberts wandelend zoeken is subtiel somberder dan dat van Beethoven: ‘Dort, wo du nicht bist, dort ist das Glück.’
Ook Auf der Donau schildert de natuur niet als troostrijk. De eeuwige rivier roept bij de opvarenden in hun kleine bootje gevoelens van nietigheid op, en wezenlijke angst: ‘Wellen drohen Untergang.'
En het bravado waarmee de ruiter in Auf der Bruck vertelt hoe dicht hij en zijn ‘gutes Ross’ de geliefde zijn genaderd, is slechts buitenkant: de dichter, de gedoemde Ernst Schulze, galoppeert op een onverbiddelijke afwijzing af. Schubert schetst in deze liederen een grimmig natuurbeeld, dat we herkennen uit zijn cyclus Winterreise. Lente en bloemen des velds zijn ver te zoeken. Abendstern gaat zelfs over een ster (een heel beminnelijke) die zich eenzaam voelt, omdat de andere sterren zich verre houden van zaken als liefde.
Britten
Brittens At the Mid Hour of Night beantwoordt die eenzaamheid met hoop: hier hoort de zanger in de echo van zijn lied de stem van zijn gestorven geliefde – zodat hij zijn weg niet geheel alleen hoeft te vervolgen. En mocht dat toch niet genoeg zijn, dan is er nog het ‘onversaagde schip’ van Sail on, Sail on, dat door de ergste storm vaart, voorbij alle verdriet en valse hoop.
Schubert
Der Wanderer van Franz Schubert verheft het zwerven, het dwalen zelf tot kunst: wandern is hier een manier geworden om te overleven in een wereld waar de verteller niet welkom is. Die daalt af uit de bergen, terwijl het nevelt in het dal en de zee dreigend kolkt. De zon komt hem koud voor, en het leven oud. Zelfs in de natuur vindt hij zijn plek niet. ‘Waarheen?’, verzucht de zwijgzame reiziger, ‘Waar is het land? Ich bin ein Fremdling überall.’ Schuberts wandelend zoeken is subtiel somberder dan dat van Beethoven: ‘Dort, wo du nicht bist, dort ist das Glück.’
Ook Auf der Donau schildert de natuur niet als troostrijk. De eeuwige rivier roept bij de opvarenden in hun kleine bootje gevoelens van nietigheid op, en wezenlijke angst: ‘Wellen drohen Untergang.'
En het bravado waarmee de ruiter in Auf der Bruck vertelt hoe dicht hij en zijn ‘gutes Ross’ de geliefde zijn genaderd, is slechts buitenkant: de dichter, de gedoemde Ernst Schulze, galoppeert op een onverbiddelijke afwijzing af. Schubert schetst in deze liederen een grimmig natuurbeeld, dat we herkennen uit zijn cyclus Winterreise. Lente en bloemen des velds zijn ver te zoeken. Abendstern gaat zelfs over een ster (een heel beminnelijke) die zich eenzaam voelt, omdat de andere sterren zich verre houden van zaken als liefde.
Britten
Brittens At the Mid Hour of Night beantwoordt die eenzaamheid met hoop: hier hoort de zanger in de echo van zijn lied de stem van zijn gestorven geliefde – zodat hij zijn weg niet geheel alleen hoeft te vervolgen. En mocht dat toch niet genoeg zijn, dan is er nog het ‘onversaagde schip’ van Sail on, Sail on, dat door de ergste storm vaart, voorbij alle verdriet en valse hoop.
Rising Stars: James Newby
Britten
Op 16 juli 1933 staat iets buiten Murphy, North Carolina, een jong meisje op een aanhangwagen. Voor een kwartje per keer zingt ze steeds een fragment van hetzelfde lied. Het geld is bestemd voor haar opgejaagde geloofsgenoten. Onder de toehoorders is John Jacob Niles, die het fragmentarische lied optekent en later completeert tot I Wonder as I Wander. In die versie wordt het razendsnel een bekend kerstlied – zo bekend zelfs dat Benjamin Britten, net als de meeste mensen, korte tijd later al denkt dat het om een traditionele christmas carol gaat. Hij maakt er zijn eigen pianobegeleiding bij, maar mag daar vanwege Niles’ auteursrechten niet veel mee. Het lied is een religieuze overpeinzing, tijdens een wandeling of een omzwerving – het Engelse wander, net als het Duitse Wandern, laat zich lastig vertalen; misschien komt dwalen nog het dichtst in de buurt.
Dat Niles de ijle, ietwat spookachtige melodie hoort in de buurt van Murphy is toepasselijk: het ligt tegen het zuidelijke uiteinde van een 3500 kilometer lange wandelroute door de Appalachen, een gebergte in het oosten van de Verenigde Staten, waar regelmatig wandelaars verdwalen en soms voorgoed verdwijnen. Brittens versie van de folksong There’s None to Soothe is een mooi companion piece: een droef lied op een pianobegeleiding die wel vergeleken is met een Gymnopédie van Erik Satie.
Beethoven
Ruim honderd jaar voor Niles’ bezoek aan Murphy, de zomer van 1821 en heel ergens anders: bij het Oostenrijkse Baden pakt de veldwachter een verdwaalde wandelaar op wegens landloperij. De zwerver loopt bij wildvreemden naar binnen te loeren, kennelijk op zoek naar eten. Eenmaal gearresteerd beweert de haveloze figuur Ludwig van Beethoven te zijn, ‘de beroemde componist’. De veldwachter gooit de kennelijk verwarde zwerver in de cel. Pas diep in de nacht, na niet-aflatende scheldkanonnades, wordt de man door een inderhaast opgetrommelde kapelmeester geïdentificeerd als – inderdaad – Beethoven.
De grote componist verheft zijn lange wandelingen – met uitzondering van die keer in Baden – letterlijk tot kunst. Hij vindt zijn grootste inspiratie in de vrije natuur, ver buiten de stad, en componeert tijdens het lopen. ‘Wie herrlich leuchtet mir die Natur!’, zingt hij in Maigesang, waar hij stevig de pas erin houdt. Dat deed de robuust gebouwde componist overigens in het echt ook, want alleen voorbij de benevelde bergtoppen, altijd een eindje verderop, zijn ware liefde en geluk te vinden, zo leert Beethoven ons, in zijn liederenbundel An die ferne Geliebte: ‘trennend liegen Berg und Tal/zwischen uns und unserm Frieden,/unserm Glück und unsrer Qual.’ De bundel, uit 1816, geldt als de eerste samenhangende liedercyclus, en werd een belangrijk voorbeeld voor onder meer Franz Schubert en Robert Schumann. Twintig jaar voor deze ‘Liederkreis’ publiceert Beethoven het commerciële succesnummer Adelaide. Het titelblad spreekt van een ‘cantate voor stem met pianobegeleiding’. Het is met zo’n zes minuten een vrij lang lied, ook ditmaal over een onbereikbare liefde. Beethoven geeft de vier strofen elk hun eigen melodie en begeleiding, al eindigen ze telkens met de hartekreet ‘Adelaide!’ Daardoor heeft ook dit vroege werk al iets weg van een (mini-)cyclus.
Mahler
Net als Beethoven was ook Gustav Mahler een fervent wandelaar, en daarbij deed hij vaak dezelfde omgeving van Wenen aan als zijn grote voorganger. In Zu Strassburg auf der Schanz vertelt Mahler echter over het harde lot van een jonge deserteur die ongeoorloofd zijn post verlaat: de laatste wandeling gaat naar het schavot. De linkerhand van de pianist imiteert dreigend tromgeroffel.
In Revelge schildert Mahler een zo mogelijk nog macaberder wandeling: een dodenmars à la Kurt Weill, waar de tamboer aan het hoofd van zijn dodenleger terugkeert naar zijn geliefde.In scherp contrast daarmee staat de bovenaardse sereniteit van Urlicht, een gebed juist om verlossing uit de pijn van het ondermaanse. Het lied is ook bekend als het vierde deel uit Mahlers Tweede symfonie.
Bingham
Weinig achttiende-eeuwers, fanatiek wandelaar of niet, zullen zoveel van de wereld hebben gezien als Giacomo Casanova, de avonturier en archetypische vrouwenverslinder – een man die zich de buitenlucht niet liet ontnemen. Speciaal voor James Newby schreef Judith Bingham de ‘one-man-mini-opera’ Casanova in Lockdown, over diens beruchte ontsnapping, in 1756, uit de ‘loden gevangenis’ in Venetië.
Britten
Op 16 juli 1933 staat iets buiten Murphy, North Carolina, een jong meisje op een aanhangwagen. Voor een kwartje per keer zingt ze steeds een fragment van hetzelfde lied. Het geld is bestemd voor haar opgejaagde geloofsgenoten. Onder de toehoorders is John Jacob Niles, die het fragmentarische lied optekent en later completeert tot I Wonder as I Wander. In die versie wordt het razendsnel een bekend kerstlied – zo bekend zelfs dat Benjamin Britten, net als de meeste mensen, korte tijd later al denkt dat het om een traditionele christmas carol gaat. Hij maakt er zijn eigen pianobegeleiding bij, maar mag daar vanwege Niles’ auteursrechten niet veel mee. Het lied is een religieuze overpeinzing, tijdens een wandeling of een omzwerving – het Engelse wander, net als het Duitse Wandern, laat zich lastig vertalen; misschien komt dwalen nog het dichtst in de buurt.
Dat Niles de ijle, ietwat spookachtige melodie hoort in de buurt van Murphy is toepasselijk: het ligt tegen het zuidelijke uiteinde van een 3500 kilometer lange wandelroute door de Appalachen, een gebergte in het oosten van de Verenigde Staten, waar regelmatig wandelaars verdwalen en soms voorgoed verdwijnen. Brittens versie van de folksong There’s None to Soothe is een mooi companion piece: een droef lied op een pianobegeleiding die wel vergeleken is met een Gymnopédie van Erik Satie.
Beethoven
Ruim honderd jaar voor Niles’ bezoek aan Murphy, de zomer van 1821 en heel ergens anders: bij het Oostenrijkse Baden pakt de veldwachter een verdwaalde wandelaar op wegens landloperij. De zwerver loopt bij wildvreemden naar binnen te loeren, kennelijk op zoek naar eten. Eenmaal gearresteerd beweert de haveloze figuur Ludwig van Beethoven te zijn, ‘de beroemde componist’. De veldwachter gooit de kennelijk verwarde zwerver in de cel. Pas diep in de nacht, na niet-aflatende scheldkanonnades, wordt de man door een inderhaast opgetrommelde kapelmeester geïdentificeerd als – inderdaad – Beethoven.
De grote componist verheft zijn lange wandelingen – met uitzondering van die keer in Baden – letterlijk tot kunst. Hij vindt zijn grootste inspiratie in de vrije natuur, ver buiten de stad, en componeert tijdens het lopen. ‘Wie herrlich leuchtet mir die Natur!’, zingt hij in Maigesang, waar hij stevig de pas erin houdt. Dat deed de robuust gebouwde componist overigens in het echt ook, want alleen voorbij de benevelde bergtoppen, altijd een eindje verderop, zijn ware liefde en geluk te vinden, zo leert Beethoven ons, in zijn liederenbundel An die ferne Geliebte: ‘trennend liegen Berg und Tal/zwischen uns und unserm Frieden,/unserm Glück und unsrer Qual.’ De bundel, uit 1816, geldt als de eerste samenhangende liedercyclus, en werd een belangrijk voorbeeld voor onder meer Franz Schubert en Robert Schumann. Twintig jaar voor deze ‘Liederkreis’ publiceert Beethoven het commerciële succesnummer Adelaide. Het titelblad spreekt van een ‘cantate voor stem met pianobegeleiding’. Het is met zo’n zes minuten een vrij lang lied, ook ditmaal over een onbereikbare liefde. Beethoven geeft de vier strofen elk hun eigen melodie en begeleiding, al eindigen ze telkens met de hartekreet ‘Adelaide!’ Daardoor heeft ook dit vroege werk al iets weg van een (mini-)cyclus.
Mahler
Net als Beethoven was ook Gustav Mahler een fervent wandelaar, en daarbij deed hij vaak dezelfde omgeving van Wenen aan als zijn grote voorganger. In Zu Strassburg auf der Schanz vertelt Mahler echter over het harde lot van een jonge deserteur die ongeoorloofd zijn post verlaat: de laatste wandeling gaat naar het schavot. De linkerhand van de pianist imiteert dreigend tromgeroffel.
In Revelge schildert Mahler een zo mogelijk nog macaberder wandeling: een dodenmars à la Kurt Weill, waar de tamboer aan het hoofd van zijn dodenleger terugkeert naar zijn geliefde.In scherp contrast daarmee staat de bovenaardse sereniteit van Urlicht, een gebed juist om verlossing uit de pijn van het ondermaanse. Het lied is ook bekend als het vierde deel uit Mahlers Tweede symfonie.
Bingham
Weinig achttiende-eeuwers, fanatiek wandelaar of niet, zullen zoveel van de wereld hebben gezien als Giacomo Casanova, de avonturier en archetypische vrouwenverslinder – een man die zich de buitenlucht niet liet ontnemen. Speciaal voor James Newby schreef Judith Bingham de ‘one-man-mini-opera’ Casanova in Lockdown, over diens beruchte ontsnapping, in 1756, uit de ‘loden gevangenis’ in Venetië.
Schubert
Der Wanderer van Franz Schubert verheft het zwerven, het dwalen zelf tot kunst: wandern is hier een manier geworden om te overleven in een wereld waar de verteller niet welkom is. Die daalt af uit de bergen, terwijl het nevelt in het dal en de zee dreigend kolkt. De zon komt hem koud voor, en het leven oud. Zelfs in de natuur vindt hij zijn plek niet. ‘Waarheen?’, verzucht de zwijgzame reiziger, ‘Waar is het land? Ich bin ein Fremdling überall.’ Schuberts wandelend zoeken is subtiel somberder dan dat van Beethoven: ‘Dort, wo du nicht bist, dort ist das Glück.’
Ook Auf der Donau schildert de natuur niet als troostrijk. De eeuwige rivier roept bij de opvarenden in hun kleine bootje gevoelens van nietigheid op, en wezenlijke angst: ‘Wellen drohen Untergang.'
En het bravado waarmee de ruiter in Auf der Bruck vertelt hoe dicht hij en zijn ‘gutes Ross’ de geliefde zijn genaderd, is slechts buitenkant: de dichter, de gedoemde Ernst Schulze, galoppeert op een onverbiddelijke afwijzing af. Schubert schetst in deze liederen een grimmig natuurbeeld, dat we herkennen uit zijn cyclus Winterreise. Lente en bloemen des velds zijn ver te zoeken. Abendstern gaat zelfs over een ster (een heel beminnelijke) die zich eenzaam voelt, omdat de andere sterren zich verre houden van zaken als liefde.
Britten
Brittens At the Mid Hour of Night beantwoordt die eenzaamheid met hoop: hier hoort de zanger in de echo van zijn lied de stem van zijn gestorven geliefde – zodat hij zijn weg niet geheel alleen hoeft te vervolgen. En mocht dat toch niet genoeg zijn, dan is er nog het ‘onversaagde schip’ van Sail on, Sail on, dat door de ergste storm vaart, voorbij alle verdriet en valse hoop.
Schubert
Der Wanderer van Franz Schubert verheft het zwerven, het dwalen zelf tot kunst: wandern is hier een manier geworden om te overleven in een wereld waar de verteller niet welkom is. Die daalt af uit de bergen, terwijl het nevelt in het dal en de zee dreigend kolkt. De zon komt hem koud voor, en het leven oud. Zelfs in de natuur vindt hij zijn plek niet. ‘Waarheen?’, verzucht de zwijgzame reiziger, ‘Waar is het land? Ich bin ein Fremdling überall.’ Schuberts wandelend zoeken is subtiel somberder dan dat van Beethoven: ‘Dort, wo du nicht bist, dort ist das Glück.’
Ook Auf der Donau schildert de natuur niet als troostrijk. De eeuwige rivier roept bij de opvarenden in hun kleine bootje gevoelens van nietigheid op, en wezenlijke angst: ‘Wellen drohen Untergang.'
En het bravado waarmee de ruiter in Auf der Bruck vertelt hoe dicht hij en zijn ‘gutes Ross’ de geliefde zijn genaderd, is slechts buitenkant: de dichter, de gedoemde Ernst Schulze, galoppeert op een onverbiddelijke afwijzing af. Schubert schetst in deze liederen een grimmig natuurbeeld, dat we herkennen uit zijn cyclus Winterreise. Lente en bloemen des velds zijn ver te zoeken. Abendstern gaat zelfs over een ster (een heel beminnelijke) die zich eenzaam voelt, omdat de andere sterren zich verre houden van zaken als liefde.
Britten
Brittens At the Mid Hour of Night beantwoordt die eenzaamheid met hoop: hier hoort de zanger in de echo van zijn lied de stem van zijn gestorven geliefde – zodat hij zijn weg niet geheel alleen hoeft te vervolgen. En mocht dat toch niet genoeg zijn, dan is er nog het ‘onversaagde schip’ van Sail on, Sail on, dat door de ergste storm vaart, voorbij alle verdriet en valse hoop.
Biografie
James Newby, bariton
James Newby, momenteel gecoacht door Robert Dean, was tot voor kort BBC New Generation Artist en Rising Star bij het Orchestra of the Age of Enlightenment.
Voor het Rising Stars-programma van de ECHO (European Concert Hall Organisation) is hij voorgedragen door Barbican Hall in Londen.
Sinds hij op de Wigmore Hall/Kohn International Song Competition 2015 de Richard Tauber Prize won voor de beste interpretatie van een Schubertlied heeft de bariton een hechte relatie met die zaal; recentelijk nog bracht hij er Schuberts Die schöne Müllerin ten gehore met pianist Simon Lepper.
Als Borletti-Buitoni Trust Award-winnaar geeft James Newby dit seizoen een recital met Mitsuko Uchida, ook in Wigmore Hall. Zijn debuut-cd, I Wonder as I Wander (2020), nam hij op met pianist Joseph Middleton; het album is bekroond met de Diapason d’Or Découverte. Sinds september 2019 maakt James Newby deel uit van het ensemble van de Staatsoper Hannover, waar hij onder meer optrad als Eddy in Greek van Turnage en in de titelrol van Tsjaikovski’s Jevgeni Onjegin.
Dit seizoen debuteert hij bij de Opéra National du Rhin en de Komische Oper Berlin. Bij The Sixteen onder leiding van Harry Christophers zong hij in Händels Messiah, met het BBC Symphony Orchestra Berlioz, met de London Philharmonic Mozart en met het Orkest van de Achttiende Eeuw Bach. In Het Concertgebouw maakt James Newby zijn debuut.
Joseph Middleton, piano
Joseph Middleton studeerde filosofie aan de University of Birmingham en specialiseerde zich aan de Royal Academy of Music in Londen – waar hij inmiddels zelf lesgeeft – in kamermuziek en liedbegeleiding. In 2016 kreeg hij de Young Artists Award van de Royal Philharmonic Society.
De pianist was te beluisteren in zalen als het Konzerthaus en de Musikverein in Wenen, de Berliner en de Kölner Philharmonie, de Tonhalle in Zürich, Wigmore Hall in Londen, Schloss Elmau, de Alice Tully Hall en Park Avenue Armory in New York, de Oji Hall in Tokio, tijdens de BBC Proms en op de festivals van Edinburgh, Aldeburgh, Hohenems, Schwarzenberg, Aix-en-Provence, Ravinia, Seoul, Toronto en Vancouver.
Daarbij had hij vaak bekende zangers aan zijn zijde; met Iestyn Davies en Carolyn Sampson debuteerde hij op de BBC Proms in 2016 en in 2018 keerde hij er terug met Sarah Connolly om herontdekte liederen van Benjamin Britten in première te brengen.
In de Kleine Zaal van Het Concertgebouw trad Joseph Middleton eerder op met Katarina Karnéus, het Myrthen Ensemble, Christopher Maltman, Ruby Hughes, Carolyn Sampson, Sophie Rennert, James Newby en Sarah Connolly (op 23 januari jongstleden).
Voor zijn cd-opnames won hij onder meer een Edison (voor A Verlaine Songbook met Carolyn Sampson) en een Kathleen Ferrier Award. Joseph Middleton was negen jaar lang artistiek leider van het Leeds Lieder Festival en is momenteel musician in residence bij het Pembroke College in Cambridge. Ook stelt hij series en programma’s samen voor BBC Radio 3, Wigmore Hall en de University of Cambridge.