Concertprogramma
Quatuor Mosaïques met Beethoven
Kleine Zaal 16 december 2023 20.15 uur
Quatuor Mosaïques:
Erich Höbarth viool
Andrea Bischof viool
Anita Mitterer altviool
Christophe Coin cello
Dit concert maakt deel uit van de serie Strijkkwartetten.
Ludwig van Beethoven (1770-1827)
Strijkkwartet in D gr.t., op. 18 nr. 3 (1798-1800)
Allegro
Andante con moto
Allegro
Presto
Strijkkwartet in f kl.t., op. 95 ‘Serioso’ (1810)
Allegro con brio
Allegretto ma non troppo
Allegro assai vivace, ma serioso
Larghetto espressivo – Allegretto agitato
pauze ± 21.00 uur
Strijkkwartet in a kl.t., op. 132 (1825)
Assai sostenuto - Allegro
Allegro ma non tanto
Heiliger Dankgesang eines Genesenen an die Gottheit, in der lydischen Tonart: Molto adagio – Neue Kraft fühlend: Andante
Alla marcia, assai vivace
Allegro appassionato
einde ± 22.10 uur
Quatuor Mosaïques:
Erich Höbarth viool
Andrea Bischof viool
Anita Mitterer altviool
Christophe Coin cello
Dit concert maakt deel uit van de serie Strijkkwartetten.
Ludwig van Beethoven (1770-1827)
Strijkkwartet in D gr.t., op. 18 nr. 3 (1798-1800)
Allegro
Andante con moto
Allegro
Presto
Strijkkwartet in f kl.t., op. 95 ‘Serioso’ (1810)
Allegro con brio
Allegretto ma non troppo
Allegro assai vivace, ma serioso
Larghetto espressivo – Allegretto agitato
pauze ± 21.00 uur
Strijkkwartet in a kl.t., op. 132 (1825)
Assai sostenuto - Allegro
Allegro ma non tanto
Heiliger Dankgesang eines Genesenen an die Gottheit, in der lydischen Tonart: Molto adagio – Neue Kraft fühlend: Andante
Alla marcia, assai vivace
Allegro appassionato
einde ± 22.10 uur
Toelichting
Ludwig van Beethoven 1770-1827
Strijkkwartet in D groot
Met de zes strijkkwartetten opus 18 debuteerde Ludwig van Beethoven in het genre. Hij was toen al 30. Ter vergelijking: Mozart had op die leeftijd al 20 van zijn 23 kwartetten geschreven. Het strijkkwartet was een van de weinige genres die Beethoven nog niet had beoefend en ongetwijfeld was hij zich bewust van de plaats die hij innam in de traditie. Niet voor niets bundelde hij zes kwartetten, zoals Haydn meermaals deed en zoals Mozart in 1785 had geknipoogd met zijn zes ‘Haydn-kwartetten’.
Het Strijkkwartet in D groot, opus 18 nr. 3 was vermoedelijk het eerste dat Beethoven componeerde, al zou het als derde in de bundel belanden. Ideetje van de primarius van het Schuppanzigh Kwartet, dat veel van Beethovens kwartetten uittestte en in première bracht. Hij vond het Strijkkwartet in F groot geschikter als binnenkomen, met z’n kracht, dramatiek en uitgebreid Adagio.
Dat doet niets af aan de kwaliteiten van het Strijkkwartet in D groot. Het is geraffineerder, met z’n bedachtzame begin waarin na de eerste viool ook de altviool een teen in het water steekt, alvorens de spelers met z’n vieren opgaan in een allegro. Ook de drie volgende delen starten piano (zacht) wat nog bijdraagt aan het delicate van deze muziek. Delicaat, maar onvervalst Beethoven. Een voorzichtige vooruitblik naar de grenzen die hij in dit genre zou verleggen.
Met de zes strijkkwartetten opus 18 debuteerde Ludwig van Beethoven in het genre. Hij was toen al 30. Ter vergelijking: Mozart had op die leeftijd al 20 van zijn 23 kwartetten geschreven. Het strijkkwartet was een van de weinige genres die Beethoven nog niet had beoefend en ongetwijfeld was hij zich bewust van de plaats die hij innam in de traditie. Niet voor niets bundelde hij zes kwartetten, zoals Haydn meermaals deed en zoals Mozart in 1785 had geknipoogd met zijn zes ‘Haydn-kwartetten’.
Het Strijkkwartet in D groot, opus 18 nr. 3 was vermoedelijk het eerste dat Beethoven componeerde, al zou het als derde in de bundel belanden. Ideetje van de primarius van het Schuppanzigh Kwartet, dat veel van Beethovens kwartetten uittestte en in première bracht. Hij vond het Strijkkwartet in F groot geschikter als binnenkomen, met z’n kracht, dramatiek en uitgebreid Adagio.
Dat doet niets af aan de kwaliteiten van het Strijkkwartet in D groot. Het is geraffineerder, met z’n bedachtzame begin waarin na de eerste viool ook de altviool een teen in het water steekt, alvorens de spelers met z’n vieren opgaan in een allegro. Ook de drie volgende delen starten piano (zacht) wat nog bijdraagt aan het delicate van deze muziek. Delicaat, maar onvervalst Beethoven. Een voorzichtige vooruitblik naar de grenzen die hij in dit genre zou verleggen.
Ludwig van Beethoven 1770-1827
Strijkkwartet in f klein
Wat een contrast met het Strijkkwartet in f klein, opus 95 van tien jaar later. De vier strijkers stormen forte (luid) en unisono (éénstemmig) binnen met een brutaal motief. Een deur die openvliegt. Die urgentie en compactheid is tekenend voor wat volgt. Hevige contrasten in sfeer en dynamiek, forse uithalen die worden gevolgd door korte reflecties. Dit alles gecomprimeerd in een vierdelig strijkkwartet van amper twintig minuten, het kortste van alle Beethovenkwartetten. Het is oktober 1820 en met dit werk staan we in het voorportaal van Beethovens laatste periode.
Het Allegro con brio duurt nog geen vier minuten. Het lijkt af te stormen op een heftig slot, om dan onverwacht pianissimo (heel zacht) te verbrokkelen. Wat volgt, is een bevreemdend Allegretto ma non troppo, dat de plaats inneemt van een langzaam deel. Zonder onderbreking gaat het over in een hoekig Allegro assai vivace ma serioso – hieraan is de bijnaam ‘Quartetto serioso’ ontleend. De eerste acht maten van het slotdeel zijn de enige echt langzame van dit werk, een duistere opmaat naar een Allegretto agitato waarin de onrust van het openingsdeel weer woekert. Stormenderhand naar de uitgang? Net niet. Het slot is een van de grootste plottwists in het oeuvre van Beethoven: uit het rusteloze f klein verrijst plots een lichtvoetig slot, een niemendalletje in F groot – het zou Rossini kunnen zijn. Nu is een dergelijke modulatie aan het slot van een compositie niet uniek, maar dan klopt het meestal in het verhaal. Beethoven zelf demonstreerde het aan het eind van zijn Vijfde symfonie en in de Ouverture ‘Egmont’, amper enkele maanden eerder voltooid. Het slot van dit kwartet lijkt bijna absurd, moeten we dit echt serioso nemen?
Wat is het dan? Het zou een grotesk dansje kunnen zijn, een verzoeking van dat vervloekte noodlot van de componist – doof, ziekelijk, afgewezen in de liefde – dat tegelijk de brandstof van zijn creativiteit is. Een bliksemafleider, als een grapje dat de spanning uit een gesprek haalt. Of is het een grimmig lachje als van The Joker? Zich bijna verontschuldigend schreef Beethoven aan een Engelse connectie: ‘Dit kwartet is geschreven voor een kleine kring van kenners en is niet bedoeld om publiek te worden uitgevoerd.’
Wat een contrast met het Strijkkwartet in f klein, opus 95 van tien jaar later. De vier strijkers stormen forte (luid) en unisono (éénstemmig) binnen met een brutaal motief. Een deur die openvliegt. Die urgentie en compactheid is tekenend voor wat volgt. Hevige contrasten in sfeer en dynamiek, forse uithalen die worden gevolgd door korte reflecties. Dit alles gecomprimeerd in een vierdelig strijkkwartet van amper twintig minuten, het kortste van alle Beethovenkwartetten. Het is oktober 1820 en met dit werk staan we in het voorportaal van Beethovens laatste periode.
Het Allegro con brio duurt nog geen vier minuten. Het lijkt af te stormen op een heftig slot, om dan onverwacht pianissimo (heel zacht) te verbrokkelen. Wat volgt, is een bevreemdend Allegretto ma non troppo, dat de plaats inneemt van een langzaam deel. Zonder onderbreking gaat het over in een hoekig Allegro assai vivace ma serioso – hieraan is de bijnaam ‘Quartetto serioso’ ontleend. De eerste acht maten van het slotdeel zijn de enige echt langzame van dit werk, een duistere opmaat naar een Allegretto agitato waarin de onrust van het openingsdeel weer woekert. Stormenderhand naar de uitgang? Net niet. Het slot is een van de grootste plottwists in het oeuvre van Beethoven: uit het rusteloze f klein verrijst plots een lichtvoetig slot, een niemendalletje in F groot – het zou Rossini kunnen zijn. Nu is een dergelijke modulatie aan het slot van een compositie niet uniek, maar dan klopt het meestal in het verhaal. Beethoven zelf demonstreerde het aan het eind van zijn Vijfde symfonie en in de Ouverture ‘Egmont’, amper enkele maanden eerder voltooid. Het slot van dit kwartet lijkt bijna absurd, moeten we dit echt serioso nemen?
Wat is het dan? Het zou een grotesk dansje kunnen zijn, een verzoeking van dat vervloekte noodlot van de componist – doof, ziekelijk, afgewezen in de liefde – dat tegelijk de brandstof van zijn creativiteit is. Een bliksemafleider, als een grapje dat de spanning uit een gesprek haalt. Of is het een grimmig lachje als van The Joker? Zich bijna verontschuldigend schreef Beethoven aan een Engelse connectie: ‘Dit kwartet is geschreven voor een kleine kring van kenners en is niet bedoeld om publiek te worden uitgevoerd.’
Ludwig van Beethoven 1770-1827
Strijkkwartet in a klein
Beethoven begon laat aan zijn strijkkwartetten, maar hield er zich tot het eind van zijn leven mee bezig – de laatste twee jaar zo goed als uitsluitend. Bovendien was er een opdracht van de Russische aristocraat en cellist Nikolaj Galitzin, een bewonderaar van Beethoven. Hij had ‘één, twee of drie kwartetten’ besteld, de componist mocht zelf de prijs bepalen en rekende dan ook fors door: 50 dukaten per kwartet, alstublieft. De Rus zou helaas een wanbetaler blijken en pas lang na Beethovens dood zijn schuld vereffenen.
Het Strijkkwartet in a klein, opus 132 dateert uit de eerste helft van 1825 en is met 45 minuten het langste van de zestien Beethovenkwartetten. Schetsen tonen aan dat Beethoven eerst vier delen plande, tot hij zijn arbeid moest staken met pijnlijke maag- en darmproblemen. Daarvan herstellend componeerde hij een imposant langzaam deel dat het centrale deel en muzikale hart zou vormen van een vijfdelig kwartet: Heiliger Dankgesang eines Genesenden an die Gottheit, in der lydischen Tonart (‘Gewijd dankgebed aan God, van iemand aan de beterende hand’).
Het is met enige afstand beschreven, objectiverend, plechtig ook, en dat komt voor een groot deel door de lydische (kerk)toonaard. Met een kwartier is dit het langste deel van eender welk Beethovenkwartet, gevolgd door een Alla marcia, assai vivace van amper twee minuten.
Die ‘wanverhouding’ tussen de delen is typisch. In zijn laatste kwartetten stapte Beethoven bewust af van de klassieke opeenvolging van drie of vier snelle en trage delen. Eerder wilde hij een verhaal vertellen, of dat nu in vier (opus 127 en 135), vijf (opus 132), zes (opus 130) of zelfs zeven (opus 131) delen was.
Beethoven begon laat aan zijn strijkkwartetten, maar hield er zich tot het eind van zijn leven mee bezig – de laatste twee jaar zo goed als uitsluitend. Bovendien was er een opdracht van de Russische aristocraat en cellist Nikolaj Galitzin, een bewonderaar van Beethoven. Hij had ‘één, twee of drie kwartetten’ besteld, de componist mocht zelf de prijs bepalen en rekende dan ook fors door: 50 dukaten per kwartet, alstublieft. De Rus zou helaas een wanbetaler blijken en pas lang na Beethovens dood zijn schuld vereffenen.
Het Strijkkwartet in a klein, opus 132 dateert uit de eerste helft van 1825 en is met 45 minuten het langste van de zestien Beethovenkwartetten. Schetsen tonen aan dat Beethoven eerst vier delen plande, tot hij zijn arbeid moest staken met pijnlijke maag- en darmproblemen. Daarvan herstellend componeerde hij een imposant langzaam deel dat het centrale deel en muzikale hart zou vormen van een vijfdelig kwartet: Heiliger Dankgesang eines Genesenden an die Gottheit, in der lydischen Tonart (‘Gewijd dankgebed aan God, van iemand aan de beterende hand’).
Het is met enige afstand beschreven, objectiverend, plechtig ook, en dat komt voor een groot deel door de lydische (kerk)toonaard. Met een kwartier is dit het langste deel van eender welk Beethovenkwartet, gevolgd door een Alla marcia, assai vivace van amper twee minuten.
Die ‘wanverhouding’ tussen de delen is typisch. In zijn laatste kwartetten stapte Beethoven bewust af van de klassieke opeenvolging van drie of vier snelle en trage delen. Eerder wilde hij een verhaal vertellen, of dat nu in vier (opus 127 en 135), vijf (opus 132), zes (opus 130) of zelfs zeven (opus 131) delen was.
Ludwig van Beethoven 1770-1827
Strijkkwartet in D groot
Met de zes strijkkwartetten opus 18 debuteerde Ludwig van Beethoven in het genre. Hij was toen al 30. Ter vergelijking: Mozart had op die leeftijd al 20 van zijn 23 kwartetten geschreven. Het strijkkwartet was een van de weinige genres die Beethoven nog niet had beoefend en ongetwijfeld was hij zich bewust van de plaats die hij innam in de traditie. Niet voor niets bundelde hij zes kwartetten, zoals Haydn meermaals deed en zoals Mozart in 1785 had geknipoogd met zijn zes ‘Haydn-kwartetten’.
Het Strijkkwartet in D groot, opus 18 nr. 3 was vermoedelijk het eerste dat Beethoven componeerde, al zou het als derde in de bundel belanden. Ideetje van de primarius van het Schuppanzigh Kwartet, dat veel van Beethovens kwartetten uittestte en in première bracht. Hij vond het Strijkkwartet in F groot geschikter als binnenkomen, met z’n kracht, dramatiek en uitgebreid Adagio.
Dat doet niets af aan de kwaliteiten van het Strijkkwartet in D groot. Het is geraffineerder, met z’n bedachtzame begin waarin na de eerste viool ook de altviool een teen in het water steekt, alvorens de spelers met z’n vieren opgaan in een allegro. Ook de drie volgende delen starten piano (zacht) wat nog bijdraagt aan het delicate van deze muziek. Delicaat, maar onvervalst Beethoven. Een voorzichtige vooruitblik naar de grenzen die hij in dit genre zou verleggen.
Met de zes strijkkwartetten opus 18 debuteerde Ludwig van Beethoven in het genre. Hij was toen al 30. Ter vergelijking: Mozart had op die leeftijd al 20 van zijn 23 kwartetten geschreven. Het strijkkwartet was een van de weinige genres die Beethoven nog niet had beoefend en ongetwijfeld was hij zich bewust van de plaats die hij innam in de traditie. Niet voor niets bundelde hij zes kwartetten, zoals Haydn meermaals deed en zoals Mozart in 1785 had geknipoogd met zijn zes ‘Haydn-kwartetten’.
Het Strijkkwartet in D groot, opus 18 nr. 3 was vermoedelijk het eerste dat Beethoven componeerde, al zou het als derde in de bundel belanden. Ideetje van de primarius van het Schuppanzigh Kwartet, dat veel van Beethovens kwartetten uittestte en in première bracht. Hij vond het Strijkkwartet in F groot geschikter als binnenkomen, met z’n kracht, dramatiek en uitgebreid Adagio.
Dat doet niets af aan de kwaliteiten van het Strijkkwartet in D groot. Het is geraffineerder, met z’n bedachtzame begin waarin na de eerste viool ook de altviool een teen in het water steekt, alvorens de spelers met z’n vieren opgaan in een allegro. Ook de drie volgende delen starten piano (zacht) wat nog bijdraagt aan het delicate van deze muziek. Delicaat, maar onvervalst Beethoven. Een voorzichtige vooruitblik naar de grenzen die hij in dit genre zou verleggen.
Ludwig van Beethoven 1770-1827
Strijkkwartet in f klein
Wat een contrast met het Strijkkwartet in f klein, opus 95 van tien jaar later. De vier strijkers stormen forte (luid) en unisono (éénstemmig) binnen met een brutaal motief. Een deur die openvliegt. Die urgentie en compactheid is tekenend voor wat volgt. Hevige contrasten in sfeer en dynamiek, forse uithalen die worden gevolgd door korte reflecties. Dit alles gecomprimeerd in een vierdelig strijkkwartet van amper twintig minuten, het kortste van alle Beethovenkwartetten. Het is oktober 1820 en met dit werk staan we in het voorportaal van Beethovens laatste periode.
Het Allegro con brio duurt nog geen vier minuten. Het lijkt af te stormen op een heftig slot, om dan onverwacht pianissimo (heel zacht) te verbrokkelen. Wat volgt, is een bevreemdend Allegretto ma non troppo, dat de plaats inneemt van een langzaam deel. Zonder onderbreking gaat het over in een hoekig Allegro assai vivace ma serioso – hieraan is de bijnaam ‘Quartetto serioso’ ontleend. De eerste acht maten van het slotdeel zijn de enige echt langzame van dit werk, een duistere opmaat naar een Allegretto agitato waarin de onrust van het openingsdeel weer woekert. Stormenderhand naar de uitgang? Net niet. Het slot is een van de grootste plottwists in het oeuvre van Beethoven: uit het rusteloze f klein verrijst plots een lichtvoetig slot, een niemendalletje in F groot – het zou Rossini kunnen zijn. Nu is een dergelijke modulatie aan het slot van een compositie niet uniek, maar dan klopt het meestal in het verhaal. Beethoven zelf demonstreerde het aan het eind van zijn Vijfde symfonie en in de Ouverture ‘Egmont’, amper enkele maanden eerder voltooid. Het slot van dit kwartet lijkt bijna absurd, moeten we dit echt serioso nemen?
Wat is het dan? Het zou een grotesk dansje kunnen zijn, een verzoeking van dat vervloekte noodlot van de componist – doof, ziekelijk, afgewezen in de liefde – dat tegelijk de brandstof van zijn creativiteit is. Een bliksemafleider, als een grapje dat de spanning uit een gesprek haalt. Of is het een grimmig lachje als van The Joker? Zich bijna verontschuldigend schreef Beethoven aan een Engelse connectie: ‘Dit kwartet is geschreven voor een kleine kring van kenners en is niet bedoeld om publiek te worden uitgevoerd.’
Wat een contrast met het Strijkkwartet in f klein, opus 95 van tien jaar later. De vier strijkers stormen forte (luid) en unisono (éénstemmig) binnen met een brutaal motief. Een deur die openvliegt. Die urgentie en compactheid is tekenend voor wat volgt. Hevige contrasten in sfeer en dynamiek, forse uithalen die worden gevolgd door korte reflecties. Dit alles gecomprimeerd in een vierdelig strijkkwartet van amper twintig minuten, het kortste van alle Beethovenkwartetten. Het is oktober 1820 en met dit werk staan we in het voorportaal van Beethovens laatste periode.
Het Allegro con brio duurt nog geen vier minuten. Het lijkt af te stormen op een heftig slot, om dan onverwacht pianissimo (heel zacht) te verbrokkelen. Wat volgt, is een bevreemdend Allegretto ma non troppo, dat de plaats inneemt van een langzaam deel. Zonder onderbreking gaat het over in een hoekig Allegro assai vivace ma serioso – hieraan is de bijnaam ‘Quartetto serioso’ ontleend. De eerste acht maten van het slotdeel zijn de enige echt langzame van dit werk, een duistere opmaat naar een Allegretto agitato waarin de onrust van het openingsdeel weer woekert. Stormenderhand naar de uitgang? Net niet. Het slot is een van de grootste plottwists in het oeuvre van Beethoven: uit het rusteloze f klein verrijst plots een lichtvoetig slot, een niemendalletje in F groot – het zou Rossini kunnen zijn. Nu is een dergelijke modulatie aan het slot van een compositie niet uniek, maar dan klopt het meestal in het verhaal. Beethoven zelf demonstreerde het aan het eind van zijn Vijfde symfonie en in de Ouverture ‘Egmont’, amper enkele maanden eerder voltooid. Het slot van dit kwartet lijkt bijna absurd, moeten we dit echt serioso nemen?
Wat is het dan? Het zou een grotesk dansje kunnen zijn, een verzoeking van dat vervloekte noodlot van de componist – doof, ziekelijk, afgewezen in de liefde – dat tegelijk de brandstof van zijn creativiteit is. Een bliksemafleider, als een grapje dat de spanning uit een gesprek haalt. Of is het een grimmig lachje als van The Joker? Zich bijna verontschuldigend schreef Beethoven aan een Engelse connectie: ‘Dit kwartet is geschreven voor een kleine kring van kenners en is niet bedoeld om publiek te worden uitgevoerd.’
Ludwig van Beethoven 1770-1827
Strijkkwartet in a klein
Beethoven begon laat aan zijn strijkkwartetten, maar hield er zich tot het eind van zijn leven mee bezig – de laatste twee jaar zo goed als uitsluitend. Bovendien was er een opdracht van de Russische aristocraat en cellist Nikolaj Galitzin, een bewonderaar van Beethoven. Hij had ‘één, twee of drie kwartetten’ besteld, de componist mocht zelf de prijs bepalen en rekende dan ook fors door: 50 dukaten per kwartet, alstublieft. De Rus zou helaas een wanbetaler blijken en pas lang na Beethovens dood zijn schuld vereffenen.
Het Strijkkwartet in a klein, opus 132 dateert uit de eerste helft van 1825 en is met 45 minuten het langste van de zestien Beethovenkwartetten. Schetsen tonen aan dat Beethoven eerst vier delen plande, tot hij zijn arbeid moest staken met pijnlijke maag- en darmproblemen. Daarvan herstellend componeerde hij een imposant langzaam deel dat het centrale deel en muzikale hart zou vormen van een vijfdelig kwartet: Heiliger Dankgesang eines Genesenden an die Gottheit, in der lydischen Tonart (‘Gewijd dankgebed aan God, van iemand aan de beterende hand’).
Het is met enige afstand beschreven, objectiverend, plechtig ook, en dat komt voor een groot deel door de lydische (kerk)toonaard. Met een kwartier is dit het langste deel van eender welk Beethovenkwartet, gevolgd door een Alla marcia, assai vivace van amper twee minuten.
Die ‘wanverhouding’ tussen de delen is typisch. In zijn laatste kwartetten stapte Beethoven bewust af van de klassieke opeenvolging van drie of vier snelle en trage delen. Eerder wilde hij een verhaal vertellen, of dat nu in vier (opus 127 en 135), vijf (opus 132), zes (opus 130) of zelfs zeven (opus 131) delen was.
Beethoven begon laat aan zijn strijkkwartetten, maar hield er zich tot het eind van zijn leven mee bezig – de laatste twee jaar zo goed als uitsluitend. Bovendien was er een opdracht van de Russische aristocraat en cellist Nikolaj Galitzin, een bewonderaar van Beethoven. Hij had ‘één, twee of drie kwartetten’ besteld, de componist mocht zelf de prijs bepalen en rekende dan ook fors door: 50 dukaten per kwartet, alstublieft. De Rus zou helaas een wanbetaler blijken en pas lang na Beethovens dood zijn schuld vereffenen.
Het Strijkkwartet in a klein, opus 132 dateert uit de eerste helft van 1825 en is met 45 minuten het langste van de zestien Beethovenkwartetten. Schetsen tonen aan dat Beethoven eerst vier delen plande, tot hij zijn arbeid moest staken met pijnlijke maag- en darmproblemen. Daarvan herstellend componeerde hij een imposant langzaam deel dat het centrale deel en muzikale hart zou vormen van een vijfdelig kwartet: Heiliger Dankgesang eines Genesenden an die Gottheit, in der lydischen Tonart (‘Gewijd dankgebed aan God, van iemand aan de beterende hand’).
Het is met enige afstand beschreven, objectiverend, plechtig ook, en dat komt voor een groot deel door de lydische (kerk)toonaard. Met een kwartier is dit het langste deel van eender welk Beethovenkwartet, gevolgd door een Alla marcia, assai vivace van amper twee minuten.
Die ‘wanverhouding’ tussen de delen is typisch. In zijn laatste kwartetten stapte Beethoven bewust af van de klassieke opeenvolging van drie of vier snelle en trage delen. Eerder wilde hij een verhaal vertellen, of dat nu in vier (opus 127 en 135), vijf (opus 132), zes (opus 130) of zelfs zeven (opus 131) delen was.
Biografie
Quatuor Mosaïques
De leden van het Quatuor Mosaïques leerden elkaar kennen toen ze in de jaren 1980 deel uitmaakten van Nikolaus Harnoncourts oudemuziekorkest Concentus Musicus Wien. Het Quatuor Mosaïques speelt dan ook op darmsnaren, wat voor een strijkkwartet vrij ongebruikelijk is.
Het ensemble is gespecialiseerd in de uitvoering van composities uit de achttiende eeuw, inclusief die van onbekendere componisten als bijvoorbeeld Benjamin Gross en Ferdinand David, maar speelt ook graag muziek uit latere stijlperioden.
Het Quatuor Mosaïques speelde in de loop der jaren veelvuldig op de belangrijke podia en festivals wereldwijd. Voor het uitvoeren van ruimer bezet repertoire musiceerde het viertal met collega’s als pianist András Schiff, klarinettisten Sabine en Wolfgang Meyer en cellisten Miklós Perényi en Raphael Pidoux. In het seizoen 2017/2018 vierde het kwartet zijn dertigste verjaardag met onder meer een uitgebreide tournee door Canada en de Verenigde Staten. In de Kleine Zaal speelde het Quatuor Mosaïques in dat jubileumjaar kwartetten van Haydn, Mozart en Schubert.
Ook verschenen destijds hooggeprezen opnamen van de late strijkkwartetten van Beethoven; het complete kwartetoeuvre van Beethoven door het Quatuor Mosaïques komt binnenkort uit op cd. Het vorige optreden in Het Concertgebouw was in februari 2020 (Mozart, Dotzauer en Mendelssohn).