Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
orkestlid

Piccoloïst Vincent Cortvrint: ‘Voor veel fluitisten is het een gevreesd instrument’

door Joke Dame
13 aug. 2021 13 augustus 2021

Vijfentwintig jaar geleden verwierf Vincent Cortvrint zijn piccolo-soloplaats in het Concertgebouworkest. Vanaf dat moment wist hij het zeker: hij prefereerde de kleine fluit boven diens grote broer. ‘Als ­piccoloïst voel ik me vrijer, want ik ben mijn eigen groep.’

  • Vincent Cortvrint

    foto: Eduardus Lee

    Vincent Cortvrint

    foto: Eduardus Lee

  • Vincent Cortvrint

    foto: Eduardus Lee

    Vincent Cortvrint

    foto: Eduardus Lee

Zijn voornaam graag op z’n Frans, zijn achternaam is puur Vlaams. Vincent Cortvrint, in Brussel geboren en in Wallonië getogen, spreekt perfect Nederlands, maar thuis in Amstelveen spreekt hij Frans, met zijn Franse vrouw en zijn tweetalige kinderen. Een kwart eeuw geleden kwam hij met het kleinst denkbare instrumentenkoffertje naar het Amsterdamse orkest. Een droom kwam uit – en het is in die jaren alleen maar leuker geworden, is zijn evaluatie. ‘Er is geen slijtage geweest. Dit orkest is echt een familie voor mij. Het klinkt misschien een beetje naïef, maar als ik daar ga zitten te midden van mensen van wie ik houd, en muziek maak waarvan ik houd, dan voel ik me absoluut bevoorrecht. Al heb ik niet bewust voor Nederland gekozen. Ik had de ambitie om in een heel goed orkest te komen, en het Concertgebouworkest is dan wel de top.’ Aanvankelijk dacht hij: Nederlanders zijn gewoon Vlamingen die een beetje raar praten. Hij lacht. Dat bleek totaal anders. ‘Ook al hebben ze altijd ruzie, Vlamingen, Brusselaars en Walen lijken veel meer op elkaar dan Nederlanders en Vlamingen. Het zijn totaal verschillende culturen, maar inmiddels voel ik me hier volkomen thuis.’

Gevreesd instrument

Als piccolospeler in het orkest stuit Vincent nog wel eens op vooroordelen. Het instrument is veel te hoog, veel te klein, te schreeuwerig, en het heeft niet eens een echte naam. Vincent: ‘Flauto piccolo is de officiële naam, kleine fluit, maar dat zegt niemand. Het is dubbel, inderdaad. Voor veel fluitisten is het een gevreesd instrument, want door dat kleine moet je superprecies zijn. En als het misgaat, gaat het ook goed mis.’

Het precisiewerk bezorgt Vincent zelf geen last. Hij voelt zich op z’n gemak op de piccolo, meer nog dan op de gewone fluit, het instrument dat hij koos op zijn vierde, mocht spelen op zijn zevende en later studeerde in Brussel en Parijs. Dat heeft ook te maken met de functie van de solopiccolo in het orkest. ‘Als eerste fluit heb je natuurlijk de mooie solo’s, maar ook een grote verantwoordelijkheid voor de groep. En je moet communiceren met de aanvoerders van de andere blazerssecties. Als piccoloïst voel ik me vrijer, want ik ben mijn eigen groep, ik zorg graag voor mezelf.’

Zorgen voor zichzelf deed hij ook toen hij het orkest in 2016 voorstelde een piccoloconcert te laten schrijven. Hij koos uit een rijtje componisten voor de Est Erkki-Sven Tüür. ‘Ik vind de piccolo mooi. Natuurlijk, hij kan heel hard en scherp zijn in de hoogte, en vaak hoor je hem zo. Ik heb enorm aan mijn ademtechniek en mijn embouchure gewerkt om die hoogte zo zangerig en rond mogelijk te maken. Het kán. Tüür heeft alle elementen van mijn ­piccolospel in dit concert gestopt. Het is een poëtische mix van kwetsbaarheid en brutaliteit.’

Vincent bracht Tüürs Solastalgia in 2017 met het orkest in première; Concertgebouworkest Live bracht de opname uit op de cd Horizon 9 (RCO 18009).

Wachten

De aard van het instrument brengt met zich mee dat componisten de piccolo meestal alleen op speciale momenten inzetten. Een belangrijk onderdeel van het vak is dan ook: wachten. En wachten is een kunst. ‘Je moet goed leren zitten, goed leren je lichaam onder controle te houden. Letten op je ademhaling – het is een soort meditatie. Het publiek zit om je heen dus je maakt deel uit van de uitvoering, je kunt er niet ongeïnteresseerd bij zitten. Je moet ook oppassen dat je niet te passief wordt, waardoor je uit je concentratie raakt. En dan moet je ineens – je spieren zijn koud – vanuit de nulstand in één klap naar full force.’

Het is hem weleens gebeurd dat hij tachtig maten moest wachten en gewoon doortelde: eenentachtig, tweeëntachtig… Zijn inzet gemist. ‘Zoiets gebeurt niet bij een belangrijke solo, gelukkig. Maar je maakt fouten, je bent geen machine. Je baalt er natuurlijk wel enorm van.’

‘Het was me nooit eerder opgevallen hoe de routine van twee, drie concerten per week je concentratiespier sterk houdt.’

Verbeeldingsvol

Vraag Vincent naar de hoogtepunten tijdens zijn kwarteeuw in het orkest en meteen valt de naam van Mariss Jansons, chef-dirigent tussen 2004 en 2015, die in december 2019 overleed. ‘Mahler met ons in zijn eigen stad Sint-Petersburg, dat was heel bijzonder. Je voelde de genegenheid van het publiek – voor de muziek en voor hem. Ik mis hem enorm, zo’n lieve man.’

Maar meteen somt hij nog een rijtje hoogtepunt-dirigenten op: ‘Riccardo Chailly met alle opera’s en Stravinsky’s Le sacre du printemps, Daniele Gatti met Strauss’ Salomé in De Nationale Opera, Mahlers Negende onder Haitink, Iván ­Fischer met alle Beethovensymfonieën… zo verbeeldingsvol.’ Het zijn uiteenlopende dirigenten die Vincent omarmt. ‘Dat is waar. Wat ik leuk vind aan het orkest is dat je je steeds moet aanpassen. Je kunt zeggen: dit is mijn visie op het stuk en zo speel ik het, maar dat vind ik niet interessant. Elk stuk is rijk en kun je op veel manieren benaderen. Dirigenten zijn meestal superbriljante mensen. En een goede dirigent geeft een interpretatie waarmee ik het niet altijd eens ben, maar die ik wel altijd boeiend en spannend vind. En ik ga mee. Ik bevind me binnen het kader van de componist en de dirigent. Binnen dat kader kan ik creatief zijn. En op de piccolo heb ik in de groep veel vrijheid. Mooi toch?’

Reliëf

Ons gesprek vindt vóór de zomer plaats. Prominent midden in zijn woonkamer staat een muziekstandaard, met niets erop. Speelde hij nog wel in de coronatijd? ‘O ja, deze standaard is alleen om les te geven, mijn studeerkamer is boven. Maar inderdaad, met het orkest spelen we nu veel minder, en het valt dan niet altijd mee om de motivatie te vinden. Het was me nooit eerder opgevallen hoe de routine van twee, drie concerten per week je concentratiespier sterk houdt. Tijdens de repetities merk ik foute inzetten op – momenten van onoplettendheid – die vroeger eigenlijk nooit voorkwamen. En je wordt ook minder efficiënt. Maar de anderhalve meter is inmiddels geen probleem meer, we hebben ons aangepast, en het heeft zelfs voordelen. Je moet meer initiatief nemen. Je wordt niet comfortabel in de flow meegenomen. Je moet zelf gaan, eigen keuzes maken. En ook voor de luisteraar is er een voordeel. Je kunt de klanken beter onderscheiden, er komt meer reliëf in het orkest.’ Moet die anderhalve meter dan maar blijven? ‘O nee, nee! Ik kan niet wachten tot we eindelijk weer eens dicht op elkaar mogen zitten. Dat we elkaar weer kunnen horen en voelen, en we gezamenlijk kunnen ademen.’

Zijn voornaam graag op z’n Frans, zijn achternaam is puur Vlaams. Vincent Cortvrint, in Brussel geboren en in Wallonië getogen, spreekt perfect Nederlands, maar thuis in Amstelveen spreekt hij Frans, met zijn Franse vrouw en zijn tweetalige kinderen. Een kwart eeuw geleden kwam hij met het kleinst denkbare instrumentenkoffertje naar het Amsterdamse orkest. Een droom kwam uit – en het is in die jaren alleen maar leuker geworden, is zijn evaluatie. ‘Er is geen slijtage geweest. Dit orkest is echt een familie voor mij. Het klinkt misschien een beetje naïef, maar als ik daar ga zitten te midden van mensen van wie ik houd, en muziek maak waarvan ik houd, dan voel ik me absoluut bevoorrecht. Al heb ik niet bewust voor Nederland gekozen. Ik had de ambitie om in een heel goed orkest te komen, en het Concertgebouworkest is dan wel de top.’ Aanvankelijk dacht hij: Nederlanders zijn gewoon Vlamingen die een beetje raar praten. Hij lacht. Dat bleek totaal anders. ‘Ook al hebben ze altijd ruzie, Vlamingen, Brusselaars en Walen lijken veel meer op elkaar dan Nederlanders en Vlamingen. Het zijn totaal verschillende culturen, maar inmiddels voel ik me hier volkomen thuis.’

Gevreesd instrument

Als piccolospeler in het orkest stuit Vincent nog wel eens op vooroordelen. Het instrument is veel te hoog, veel te klein, te schreeuwerig, en het heeft niet eens een echte naam. Vincent: ‘Flauto piccolo is de officiële naam, kleine fluit, maar dat zegt niemand. Het is dubbel, inderdaad. Voor veel fluitisten is het een gevreesd instrument, want door dat kleine moet je superprecies zijn. En als het misgaat, gaat het ook goed mis.’

Het precisiewerk bezorgt Vincent zelf geen last. Hij voelt zich op z’n gemak op de piccolo, meer nog dan op de gewone fluit, het instrument dat hij koos op zijn vierde, mocht spelen op zijn zevende en later studeerde in Brussel en Parijs. Dat heeft ook te maken met de functie van de solopiccolo in het orkest. ‘Als eerste fluit heb je natuurlijk de mooie solo’s, maar ook een grote verantwoordelijkheid voor de groep. En je moet communiceren met de aanvoerders van de andere blazerssecties. Als piccoloïst voel ik me vrijer, want ik ben mijn eigen groep, ik zorg graag voor mezelf.’

Zorgen voor zichzelf deed hij ook toen hij het orkest in 2016 voorstelde een piccoloconcert te laten schrijven. Hij koos uit een rijtje componisten voor de Est Erkki-Sven Tüür. ‘Ik vind de piccolo mooi. Natuurlijk, hij kan heel hard en scherp zijn in de hoogte, en vaak hoor je hem zo. Ik heb enorm aan mijn ademtechniek en mijn embouchure gewerkt om die hoogte zo zangerig en rond mogelijk te maken. Het kán. Tüür heeft alle elementen van mijn ­piccolospel in dit concert gestopt. Het is een poëtische mix van kwetsbaarheid en brutaliteit.’

Vincent bracht Tüürs Solastalgia in 2017 met het orkest in première; Concertgebouworkest Live bracht de opname uit op de cd Horizon 9 (RCO 18009).

Wachten

De aard van het instrument brengt met zich mee dat componisten de piccolo meestal alleen op speciale momenten inzetten. Een belangrijk onderdeel van het vak is dan ook: wachten. En wachten is een kunst. ‘Je moet goed leren zitten, goed leren je lichaam onder controle te houden. Letten op je ademhaling – het is een soort meditatie. Het publiek zit om je heen dus je maakt deel uit van de uitvoering, je kunt er niet ongeïnteresseerd bij zitten. Je moet ook oppassen dat je niet te passief wordt, waardoor je uit je concentratie raakt. En dan moet je ineens – je spieren zijn koud – vanuit de nulstand in één klap naar full force.’

Het is hem weleens gebeurd dat hij tachtig maten moest wachten en gewoon doortelde: eenentachtig, tweeëntachtig… Zijn inzet gemist. ‘Zoiets gebeurt niet bij een belangrijke solo, gelukkig. Maar je maakt fouten, je bent geen machine. Je baalt er natuurlijk wel enorm van.’

‘Het was me nooit eerder opgevallen hoe de routine van twee, drie concerten per week je concentratiespier sterk houdt.’

Verbeeldingsvol

Vraag Vincent naar de hoogtepunten tijdens zijn kwarteeuw in het orkest en meteen valt de naam van Mariss Jansons, chef-dirigent tussen 2004 en 2015, die in december 2019 overleed. ‘Mahler met ons in zijn eigen stad Sint-Petersburg, dat was heel bijzonder. Je voelde de genegenheid van het publiek – voor de muziek en voor hem. Ik mis hem enorm, zo’n lieve man.’

Maar meteen somt hij nog een rijtje hoogtepunt-dirigenten op: ‘Riccardo Chailly met alle opera’s en Stravinsky’s Le sacre du printemps, Daniele Gatti met Strauss’ Salomé in De Nationale Opera, Mahlers Negende onder Haitink, Iván ­Fischer met alle Beethovensymfonieën… zo verbeeldingsvol.’ Het zijn uiteenlopende dirigenten die Vincent omarmt. ‘Dat is waar. Wat ik leuk vind aan het orkest is dat je je steeds moet aanpassen. Je kunt zeggen: dit is mijn visie op het stuk en zo speel ik het, maar dat vind ik niet interessant. Elk stuk is rijk en kun je op veel manieren benaderen. Dirigenten zijn meestal superbriljante mensen. En een goede dirigent geeft een interpretatie waarmee ik het niet altijd eens ben, maar die ik wel altijd boeiend en spannend vind. En ik ga mee. Ik bevind me binnen het kader van de componist en de dirigent. Binnen dat kader kan ik creatief zijn. En op de piccolo heb ik in de groep veel vrijheid. Mooi toch?’

Reliëf

Ons gesprek vindt vóór de zomer plaats. Prominent midden in zijn woonkamer staat een muziekstandaard, met niets erop. Speelde hij nog wel in de coronatijd? ‘O ja, deze standaard is alleen om les te geven, mijn studeerkamer is boven. Maar inderdaad, met het orkest spelen we nu veel minder, en het valt dan niet altijd mee om de motivatie te vinden. Het was me nooit eerder opgevallen hoe de routine van twee, drie concerten per week je concentratiespier sterk houdt. Tijdens de repetities merk ik foute inzetten op – momenten van onoplettendheid – die vroeger eigenlijk nooit voorkwamen. En je wordt ook minder efficiënt. Maar de anderhalve meter is inmiddels geen probleem meer, we hebben ons aangepast, en het heeft zelfs voordelen. Je moet meer initiatief nemen. Je wordt niet comfortabel in de flow meegenomen. Je moet zelf gaan, eigen keuzes maken. En ook voor de luisteraar is er een voordeel. Je kunt de klanken beter onderscheiden, er komt meer reliëf in het orkest.’ Moet die anderhalve meter dan maar blijven? ‘O nee, nee! Ik kan niet wachten tot we eindelijk weer eens dicht op elkaar mogen zitten. Dat we elkaar weer kunnen horen en voelen, en we gezamenlijk kunnen ademen.’

  • De piccolo’s van Vincent Cortvrint

    foto: Eduardus Lee

    De piccolo’s van Vincent Cortvrint

    foto: Eduardus Lee

  • De piccolo’s van Vincent Cortvrint

    foto: Eduardus Lee

    De piccolo’s van Vincent Cortvrint

    foto: Eduardus Lee

De piccolo’s van Vincent Cortvrint

Een kleine eeuw piccolo’s legt Vincent Cortvrint naar leeftijd op een rij: zijn hele geschiedenis aan piccolospelen uitgestald op tafel. De oudste, een Brusselse Albert met ringkleppen uit ongeveer 1930, heeft zijn muziekschoolleraar voor hem op een vrijmarkt gekocht, voor zo’n 20 euro. ‘Hij moet nu nodig worden opgeknapt.’ Met de Amerikaanse Opperman, van roodbruin palissanderhout, kwam Vincent vijfentwintig jaar geleden naar het Concertgebouworkest. ‘Een heel mooi en goed instrument, met weinig metaal, maar moeilijk: het mechaniek is niet erg betrouwbaar. Daarom ben ik overgestapt naar de derde, een Amerikaanse Haynes, waarvoor ik zelf het mondstuk heb gemaakt – helemaal naar mijn eigen zin geboord en bijgevijld. Op dit instrument speel ik het meest.’

De vierde, een Franse Roosen, is onlangs door Foundation Concertgebouworkest aangeschaft. ‘Hij is iets langer. Traditioneel gaat de piccolo niet lager dan de d. Maar componisten schreven toch geregeld lagere noten voor. Mahler bijvoorbeeld, maar ook Verdi en Britten. Ik moest allerlei trucjes uithalen, met kartonnetjes of door het mondstuk uit te trekken, om een lage cis of zelfs een c te blazen. Maar dan kloppen de verhoudingen niet meer. Tegenwoordig voegen bouwers extra kleppen toe. Zoals bij deze Roosen.’

De piccolo’s van Vincent Cortvrint

Een kleine eeuw piccolo’s legt Vincent Cortvrint naar leeftijd op een rij: zijn hele geschiedenis aan piccolospelen uitgestald op tafel. De oudste, een Brusselse Albert met ringkleppen uit ongeveer 1930, heeft zijn muziekschoolleraar voor hem op een vrijmarkt gekocht, voor zo’n 20 euro. ‘Hij moet nu nodig worden opgeknapt.’ Met de Amerikaanse Opperman, van roodbruin palissanderhout, kwam Vincent vijfentwintig jaar geleden naar het Concertgebouworkest. ‘Een heel mooi en goed instrument, met weinig metaal, maar moeilijk: het mechaniek is niet erg betrouwbaar. Daarom ben ik overgestapt naar de derde, een Amerikaanse Haynes, waarvoor ik zelf het mondstuk heb gemaakt – helemaal naar mijn eigen zin geboord en bijgevijld. Op dit instrument speel ik het meest.’

De vierde, een Franse Roosen, is onlangs door Foundation Concertgebouworkest aangeschaft. ‘Hij is iets langer. Traditioneel gaat de piccolo niet lager dan de d. Maar componisten schreven toch geregeld lagere noten voor. Mahler bijvoorbeeld, maar ook Verdi en Britten. Ik moest allerlei trucjes uithalen, met kartonnetjes of door het mondstuk uit te trekken, om een lage cis of zelfs een c te blazen. Maar dan kloppen de verhoudingen niet meer. Tegenwoordig voegen bouwers extra kleppen toe. Zoals bij deze Roosen.’

Meer interviews met orkestleden

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.