
Concertprogramma
Pavel Haas Quartet en Boris Giltburg spelen Dvořák en Brahms
Kleine Zaal 28 maart 2025 20.15 uur
Pavel Haas Quartet:
Veronika Jarůšková viool
Marek Zwiebel viool
Šimon Truszka altviool
Peter Jarůšek cello
Boris Giltburg piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Strijkers met Variatie.
Antonín Dvořák (1841-1904)
Moderato, nr. 1
Allegro ma non troppo, nr. 2
Andante con moto, nr. 3
Andante maestoso, nr. 10
Allegro animato, nr. 12
uit ‘Cypressen’, B 152 (1887) voor strijkkwartet
Johannes Brahms (1833-1897)
Pianokwartet nr. 1 in g kl.t., op. 25 (1861)
Allegro
Intermezzo: Allegro ma non troppo
Andante con moto
Rondo alla Zingarese: Presto
pauze ± 21.10 uur
Antonín Dvořák
Pianokwintet nr. 2 in A gr.t., op. 81 (1887)
Allegro, ma non tanto
Dumka: Andante con moto – Vivace
Scherzo (Furiant): Molto vivace
Finale: Allegro
einde ± 22.15 uur
Pavel Haas Quartet:
Veronika Jarůšková viool
Marek Zwiebel viool
Šimon Truszka altviool
Peter Jarůšek cello
Boris Giltburg piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Strijkers met Variatie.
Antonín Dvořák (1841-1904)
Moderato, nr. 1
Allegro ma non troppo, nr. 2
Andante con moto, nr. 3
Andante maestoso, nr. 10
Allegro animato, nr. 12
uit ‘Cypressen’, B 152 (1887) voor strijkkwartet
Johannes Brahms (1833-1897)
Pianokwartet nr. 1 in g kl.t., op. 25 (1861)
Allegro
Intermezzo: Allegro ma non troppo
Andante con moto
Rondo alla Zingarese: Presto
pauze ± 21.10 uur
Antonín Dvořák
Pianokwintet nr. 2 in A gr.t., op. 81 (1887)
Allegro, ma non tanto
Dumka: Andante con moto – Vivace
Scherzo (Furiant): Molto vivace
Finale: Allegro
einde ± 22.15 uur
Toelichting
Antonín Dvořák (1841-1904)
Cypressen
Antonín Dvořák, begin twintig, is in 1865 smoorverliefd op de zeventienjarige actrice Josefina Čermáková – maar die beantwoordt zijn gevoelens niet. In zo’n geval schrijft een jonge componist natuurlijk een aantal smachtende liefdesgezangen. Dvořák maakt er een serie van achttien liederen van, die hij Cypressen noemt. Ze blijven ongepubliceerd, maar in 1887 bewerkt hij een selectie van twaalf voor strijkkwartet, nu met de titel Echo’s van liederen – weer later krijgen ze opnieuw de naam Cypressen. Maar Dvořáks uitgever ziet ook in deze versie geen brood, vermoedelijk omdat het hier niet om ‘echte’ strijkkwartetten gaat. Een gemiste kans, want de bewerkingen spreken direct aan door hun vloeiende melodieën en hun eenvoudige, maar effectieve opzet: in plaats van een doorwrochte stemverdeling geeft Dvořák de hoofdmelodie meestal aan de viool of altviool, boven een steeds sfeervolle begeleiding voor de rest van het ensemble.
Het gemak waarmee de melodieën uit Dvořáks pen vloeien doet Johannes Brahms ooit verzuchten dat hij een moord zou doen voor thema’s die bij zijn jonge collega in de prullenbak eindigen – of woorden van gelijke strekking.
Cd tip
Eind negentiende eeuw kwamen nationale landschappen en volksmuziek dikwijls in gecomponeerde muziek terecht. Hoe dat klinkt? Op deze uitzonderlijk goed ingespeelde opname spelen het Pavel Haas Quartet en pianist Boris Giltburg het Tweede pianokwintet van Antonín Dvořák, dat royaal geïnjecteerd is met kenmerken uit de Slavische volksmuziek. In Dvořáks Derde strijkkwintet komt de Amerikaanse ziel tevoorschijn. Dvořák werd na zijn verblijf in Amerika een voorbeeld voor componisten als Aaron Copland en Ferde Grofé.
Antonín Dvořák, begin twintig, is in 1865 smoorverliefd op de zeventienjarige actrice Josefina Čermáková – maar die beantwoordt zijn gevoelens niet. In zo’n geval schrijft een jonge componist natuurlijk een aantal smachtende liefdesgezangen. Dvořák maakt er een serie van achttien liederen van, die hij Cypressen noemt. Ze blijven ongepubliceerd, maar in 1887 bewerkt hij een selectie van twaalf voor strijkkwartet, nu met de titel Echo’s van liederen – weer later krijgen ze opnieuw de naam Cypressen. Maar Dvořáks uitgever ziet ook in deze versie geen brood, vermoedelijk omdat het hier niet om ‘echte’ strijkkwartetten gaat. Een gemiste kans, want de bewerkingen spreken direct aan door hun vloeiende melodieën en hun eenvoudige, maar effectieve opzet: in plaats van een doorwrochte stemverdeling geeft Dvořák de hoofdmelodie meestal aan de viool of altviool, boven een steeds sfeervolle begeleiding voor de rest van het ensemble.
Het gemak waarmee de melodieën uit Dvořáks pen vloeien doet Johannes Brahms ooit verzuchten dat hij een moord zou doen voor thema’s die bij zijn jonge collega in de prullenbak eindigen – of woorden van gelijke strekking.
Cd tip
Eind negentiende eeuw kwamen nationale landschappen en volksmuziek dikwijls in gecomponeerde muziek terecht. Hoe dat klinkt? Op deze uitzonderlijk goed ingespeelde opname spelen het Pavel Haas Quartet en pianist Boris Giltburg het Tweede pianokwintet van Antonín Dvořák, dat royaal geïnjecteerd is met kenmerken uit de Slavische volksmuziek. In Dvořáks Derde strijkkwintet komt de Amerikaanse ziel tevoorschijn. Dvořák werd na zijn verblijf in Amerika een voorbeeld voor componisten als Aaron Copland en Ferde Grofé.
Johannes Brahms (1833-1897)
Eerste pianokwartet
Brahms moet misschien zwoegen voor zijn melodisch materiaal, hij woekert er wel mee. Een sterk voorbeeld daarvan is het begin van zijn Pianokwartet nr. 1 in g klein, opus 25: Brahms bouwt de openingsmelodie op uit vier eenvoudige kwartnoten in de eerste maat, een verlaagde omkering daarvan in de tweede, een nogmaals verlaagde omdraaiing in maat nummer drie, enzovoort. Arnold Schönberg, die het werk in 1937 orkestreert, beschrijft de techniek waarmee Brahms uit een motief van vier noten een heel deel construeert als ‘ontwikkelende variatie’. Die geeft de muziek hier een zoekende kwaliteit, bijna alsof Brahms op de tast componeert. Maar hij weet precies wat hij doet in dit kwartet, dat geldt als een vroeg meesterwerk in Brahms’ oeuvre. De eerste helft van het Allegro bevat nog vier overige thema’s, die alle zijn terug te voeren op (en terugvoeren naar) die eerste paar noten. Normaal gesproken wordt zo’n ‘eerste helft’ onverkort herhaald, maar Brahms zet de luisteraar op het verkeerde been door alleen de tien openingsmaten opnieuw in te zetten, en vervolgens direct aan een fantasievolle en uitgebreide uitwerking van het ideeënmateriaal te beginnen. Het levert een vorm op waarin Brahms, zij het steeds strakker, ook openingsdelen van latere werken nog vaak zal gieten.
Brahms voltooit zijn pianokwartet in 1861, na vier jaar schrappen en schaven. Het is een periode waarin hij, net als later de jonge Dvořák, worstelt met amoureuze gevoelens, in Brahms’ geval voor Clara Schumann. In de hoofdmelodie van het tweede deel van het kwartet valt het zogenaamde Clara-motief terug te horen, een dalende lijn van vier of vijf noten die zowel Clara en haar man Robert als Brahms zelf in veel werken symbolisch ‘verstoppen’. In een ingetogen maar levendige dialoog spelen strijkers en piano elkaar in dit deel steeds een iets andere variant van het motief voor. Brahms noemt dit kalme Allegro aanvankelijk een Scherzo, maar Clara suggereert het beter passende Intermezzo, een titel die Brahms graag overneemt.
Het daaropvolgende Andante lijkt aanvankelijk een instrumentale vooruitwijzing naar Brahms’ Liebeslieder-Walzer: een meerstemmig lied met pianobegeleiding. Maar Brahms onderbreekt de lyriek met een quasi-militaire mars, inclusief bijna roffelende strijkersbegeleiding. Maar het blijft bij soldaatje spelen; echte krijgslust blijft uit.
Smulpaap Brahms is zijn leven lang een groot liefhebber van de Hongaarse keuken. Evenals van Hongaarse muziek; zie zijn Hongaarse dansen en het slotdeel van zijn Vioolconcert. Maar zo stevig gekruid als in de finale van dit pianokwartet dient ook Brahms het niet vaak op. De kip-paprika, goulash, pittige worstjes en palacsinta’s worden in een moordend tempo uitgeserveerd. Even uitbuiken is er niet bij. Voor de musici moet het een van de zwaarste delen uit de kamermuziekgeschiedenis zijn. Maar wat is het lekker allemaal.
Brahms moet misschien zwoegen voor zijn melodisch materiaal, hij woekert er wel mee. Een sterk voorbeeld daarvan is het begin van zijn Pianokwartet nr. 1 in g klein, opus 25: Brahms bouwt de openingsmelodie op uit vier eenvoudige kwartnoten in de eerste maat, een verlaagde omkering daarvan in de tweede, een nogmaals verlaagde omdraaiing in maat nummer drie, enzovoort. Arnold Schönberg, die het werk in 1937 orkestreert, beschrijft de techniek waarmee Brahms uit een motief van vier noten een heel deel construeert als ‘ontwikkelende variatie’. Die geeft de muziek hier een zoekende kwaliteit, bijna alsof Brahms op de tast componeert. Maar hij weet precies wat hij doet in dit kwartet, dat geldt als een vroeg meesterwerk in Brahms’ oeuvre. De eerste helft van het Allegro bevat nog vier overige thema’s, die alle zijn terug te voeren op (en terugvoeren naar) die eerste paar noten. Normaal gesproken wordt zo’n ‘eerste helft’ onverkort herhaald, maar Brahms zet de luisteraar op het verkeerde been door alleen de tien openingsmaten opnieuw in te zetten, en vervolgens direct aan een fantasievolle en uitgebreide uitwerking van het ideeënmateriaal te beginnen. Het levert een vorm op waarin Brahms, zij het steeds strakker, ook openingsdelen van latere werken nog vaak zal gieten.
Brahms voltooit zijn pianokwartet in 1861, na vier jaar schrappen en schaven. Het is een periode waarin hij, net als later de jonge Dvořák, worstelt met amoureuze gevoelens, in Brahms’ geval voor Clara Schumann. In de hoofdmelodie van het tweede deel van het kwartet valt het zogenaamde Clara-motief terug te horen, een dalende lijn van vier of vijf noten die zowel Clara en haar man Robert als Brahms zelf in veel werken symbolisch ‘verstoppen’. In een ingetogen maar levendige dialoog spelen strijkers en piano elkaar in dit deel steeds een iets andere variant van het motief voor. Brahms noemt dit kalme Allegro aanvankelijk een Scherzo, maar Clara suggereert het beter passende Intermezzo, een titel die Brahms graag overneemt.
Het daaropvolgende Andante lijkt aanvankelijk een instrumentale vooruitwijzing naar Brahms’ Liebeslieder-Walzer: een meerstemmig lied met pianobegeleiding. Maar Brahms onderbreekt de lyriek met een quasi-militaire mars, inclusief bijna roffelende strijkersbegeleiding. Maar het blijft bij soldaatje spelen; echte krijgslust blijft uit.
Smulpaap Brahms is zijn leven lang een groot liefhebber van de Hongaarse keuken. Evenals van Hongaarse muziek; zie zijn Hongaarse dansen en het slotdeel van zijn Vioolconcert. Maar zo stevig gekruid als in de finale van dit pianokwartet dient ook Brahms het niet vaak op. De kip-paprika, goulash, pittige worstjes en palacsinta’s worden in een moordend tempo uitgeserveerd. Even uitbuiken is er niet bij. Voor de musici moet het een van de zwaarste delen uit de kamermuziekgeschiedenis zijn. Maar wat is het lekker allemaal.
Antonín Dvořák (1841-1904)
Tweede pianokwintet
In 1888 is Dvořák al jaren getrouwd, en kennelijk gelukkig, met Anna Čermáková – de (nog) jongere zus van Josefina. Dat jaar presenteert hij in Praag zijn Pianokwintet nr. 2 in A groot. Ook dit werk zit vol met het soort pakkende melodieën dat Brahms zo voor Dvořák inneemt, maar is bovendien gegoten in de doortimmerde ‘klassieke’ en heldere vorm die de oudere meester boven alles stelt. Het kwintet is dan ook meteen een groot succes – zo groot dat het al binnen een jaar in verschillende buitenlandse steden op het programma staat. Ook in Amsterdam. Op 18 april 1888 – een week na de opening van Het Concertgebouw – schrijft recensent ‘Albert’ in het Algemeen Handelsblad over een uitvoering in Felix Meritis: ‘De melodiek is frisch en natuurlijk en de bewerking ongezocht. […] Het eerste deel doet soms aan Schubert denken.’ De vergelijking zal Dvořák deugd hebben gedaan, zeker ook omdat Schubert gedeeltelijk Moravisch was (dat wil zeggen Tsjechisch). Dvořáks eigen Slavische geluid is vooral hoorbaar vanaf het uitgebreide tweede deel, een doorgaans rustige Dumka, maar met contrasterende snellere segmenten: ‘Bijzonder melodieus’ volgens het Handelsblad. En hoe: het openingsmotief is een voorafschaduwing van de jazzstandard Nature Boy. Het klaterende Scherzo is een andere Tsjechische dans, een furiant, die iets weg heeft van een wilde wals – ‘zeer geestig geschreven’, aldus ‘Albert’. Minstens even geestig zijn de kwinkelerende repeteernoten die voor samenhang zorgen in de van melodische vrolijkheid bijna uit elkaar barstende Finale. ‘Zeer de belangstelling waard en, zelfs bij eene eerste auditie, van het begin tot het einde zonder groote inspanning te volgen.’
In 1888 is Dvořák al jaren getrouwd, en kennelijk gelukkig, met Anna Čermáková – de (nog) jongere zus van Josefina. Dat jaar presenteert hij in Praag zijn Pianokwintet nr. 2 in A groot. Ook dit werk zit vol met het soort pakkende melodieën dat Brahms zo voor Dvořák inneemt, maar is bovendien gegoten in de doortimmerde ‘klassieke’ en heldere vorm die de oudere meester boven alles stelt. Het kwintet is dan ook meteen een groot succes – zo groot dat het al binnen een jaar in verschillende buitenlandse steden op het programma staat. Ook in Amsterdam. Op 18 april 1888 – een week na de opening van Het Concertgebouw – schrijft recensent ‘Albert’ in het Algemeen Handelsblad over een uitvoering in Felix Meritis: ‘De melodiek is frisch en natuurlijk en de bewerking ongezocht. […] Het eerste deel doet soms aan Schubert denken.’ De vergelijking zal Dvořák deugd hebben gedaan, zeker ook omdat Schubert gedeeltelijk Moravisch was (dat wil zeggen Tsjechisch). Dvořáks eigen Slavische geluid is vooral hoorbaar vanaf het uitgebreide tweede deel, een doorgaans rustige Dumka, maar met contrasterende snellere segmenten: ‘Bijzonder melodieus’ volgens het Handelsblad. En hoe: het openingsmotief is een voorafschaduwing van de jazzstandard Nature Boy. Het klaterende Scherzo is een andere Tsjechische dans, een furiant, die iets weg heeft van een wilde wals – ‘zeer geestig geschreven’, aldus ‘Albert’. Minstens even geestig zijn de kwinkelerende repeteernoten die voor samenhang zorgen in de van melodische vrolijkheid bijna uit elkaar barstende Finale. ‘Zeer de belangstelling waard en, zelfs bij eene eerste auditie, van het begin tot het einde zonder groote inspanning te volgen.’
Antonín Dvořák (1841-1904)
Cypressen
Antonín Dvořák, begin twintig, is in 1865 smoorverliefd op de zeventienjarige actrice Josefina Čermáková – maar die beantwoordt zijn gevoelens niet. In zo’n geval schrijft een jonge componist natuurlijk een aantal smachtende liefdesgezangen. Dvořák maakt er een serie van achttien liederen van, die hij Cypressen noemt. Ze blijven ongepubliceerd, maar in 1887 bewerkt hij een selectie van twaalf voor strijkkwartet, nu met de titel Echo’s van liederen – weer later krijgen ze opnieuw de naam Cypressen. Maar Dvořáks uitgever ziet ook in deze versie geen brood, vermoedelijk omdat het hier niet om ‘echte’ strijkkwartetten gaat. Een gemiste kans, want de bewerkingen spreken direct aan door hun vloeiende melodieën en hun eenvoudige, maar effectieve opzet: in plaats van een doorwrochte stemverdeling geeft Dvořák de hoofdmelodie meestal aan de viool of altviool, boven een steeds sfeervolle begeleiding voor de rest van het ensemble.
Het gemak waarmee de melodieën uit Dvořáks pen vloeien doet Johannes Brahms ooit verzuchten dat hij een moord zou doen voor thema’s die bij zijn jonge collega in de prullenbak eindigen – of woorden van gelijke strekking.
Cd tip
Eind negentiende eeuw kwamen nationale landschappen en volksmuziek dikwijls in gecomponeerde muziek terecht. Hoe dat klinkt? Op deze uitzonderlijk goed ingespeelde opname spelen het Pavel Haas Quartet en pianist Boris Giltburg het Tweede pianokwintet van Antonín Dvořák, dat royaal geïnjecteerd is met kenmerken uit de Slavische volksmuziek. In Dvořáks Derde strijkkwintet komt de Amerikaanse ziel tevoorschijn. Dvořák werd na zijn verblijf in Amerika een voorbeeld voor componisten als Aaron Copland en Ferde Grofé.
Antonín Dvořák, begin twintig, is in 1865 smoorverliefd op de zeventienjarige actrice Josefina Čermáková – maar die beantwoordt zijn gevoelens niet. In zo’n geval schrijft een jonge componist natuurlijk een aantal smachtende liefdesgezangen. Dvořák maakt er een serie van achttien liederen van, die hij Cypressen noemt. Ze blijven ongepubliceerd, maar in 1887 bewerkt hij een selectie van twaalf voor strijkkwartet, nu met de titel Echo’s van liederen – weer later krijgen ze opnieuw de naam Cypressen. Maar Dvořáks uitgever ziet ook in deze versie geen brood, vermoedelijk omdat het hier niet om ‘echte’ strijkkwartetten gaat. Een gemiste kans, want de bewerkingen spreken direct aan door hun vloeiende melodieën en hun eenvoudige, maar effectieve opzet: in plaats van een doorwrochte stemverdeling geeft Dvořák de hoofdmelodie meestal aan de viool of altviool, boven een steeds sfeervolle begeleiding voor de rest van het ensemble.
Het gemak waarmee de melodieën uit Dvořáks pen vloeien doet Johannes Brahms ooit verzuchten dat hij een moord zou doen voor thema’s die bij zijn jonge collega in de prullenbak eindigen – of woorden van gelijke strekking.
Cd tip
Eind negentiende eeuw kwamen nationale landschappen en volksmuziek dikwijls in gecomponeerde muziek terecht. Hoe dat klinkt? Op deze uitzonderlijk goed ingespeelde opname spelen het Pavel Haas Quartet en pianist Boris Giltburg het Tweede pianokwintet van Antonín Dvořák, dat royaal geïnjecteerd is met kenmerken uit de Slavische volksmuziek. In Dvořáks Derde strijkkwintet komt de Amerikaanse ziel tevoorschijn. Dvořák werd na zijn verblijf in Amerika een voorbeeld voor componisten als Aaron Copland en Ferde Grofé.
Johannes Brahms (1833-1897)
Eerste pianokwartet
Brahms moet misschien zwoegen voor zijn melodisch materiaal, hij woekert er wel mee. Een sterk voorbeeld daarvan is het begin van zijn Pianokwartet nr. 1 in g klein, opus 25: Brahms bouwt de openingsmelodie op uit vier eenvoudige kwartnoten in de eerste maat, een verlaagde omkering daarvan in de tweede, een nogmaals verlaagde omdraaiing in maat nummer drie, enzovoort. Arnold Schönberg, die het werk in 1937 orkestreert, beschrijft de techniek waarmee Brahms uit een motief van vier noten een heel deel construeert als ‘ontwikkelende variatie’. Die geeft de muziek hier een zoekende kwaliteit, bijna alsof Brahms op de tast componeert. Maar hij weet precies wat hij doet in dit kwartet, dat geldt als een vroeg meesterwerk in Brahms’ oeuvre. De eerste helft van het Allegro bevat nog vier overige thema’s, die alle zijn terug te voeren op (en terugvoeren naar) die eerste paar noten. Normaal gesproken wordt zo’n ‘eerste helft’ onverkort herhaald, maar Brahms zet de luisteraar op het verkeerde been door alleen de tien openingsmaten opnieuw in te zetten, en vervolgens direct aan een fantasievolle en uitgebreide uitwerking van het ideeënmateriaal te beginnen. Het levert een vorm op waarin Brahms, zij het steeds strakker, ook openingsdelen van latere werken nog vaak zal gieten.
Brahms voltooit zijn pianokwartet in 1861, na vier jaar schrappen en schaven. Het is een periode waarin hij, net als later de jonge Dvořák, worstelt met amoureuze gevoelens, in Brahms’ geval voor Clara Schumann. In de hoofdmelodie van het tweede deel van het kwartet valt het zogenaamde Clara-motief terug te horen, een dalende lijn van vier of vijf noten die zowel Clara en haar man Robert als Brahms zelf in veel werken symbolisch ‘verstoppen’. In een ingetogen maar levendige dialoog spelen strijkers en piano elkaar in dit deel steeds een iets andere variant van het motief voor. Brahms noemt dit kalme Allegro aanvankelijk een Scherzo, maar Clara suggereert het beter passende Intermezzo, een titel die Brahms graag overneemt.
Het daaropvolgende Andante lijkt aanvankelijk een instrumentale vooruitwijzing naar Brahms’ Liebeslieder-Walzer: een meerstemmig lied met pianobegeleiding. Maar Brahms onderbreekt de lyriek met een quasi-militaire mars, inclusief bijna roffelende strijkersbegeleiding. Maar het blijft bij soldaatje spelen; echte krijgslust blijft uit.
Smulpaap Brahms is zijn leven lang een groot liefhebber van de Hongaarse keuken. Evenals van Hongaarse muziek; zie zijn Hongaarse dansen en het slotdeel van zijn Vioolconcert. Maar zo stevig gekruid als in de finale van dit pianokwartet dient ook Brahms het niet vaak op. De kip-paprika, goulash, pittige worstjes en palacsinta’s worden in een moordend tempo uitgeserveerd. Even uitbuiken is er niet bij. Voor de musici moet het een van de zwaarste delen uit de kamermuziekgeschiedenis zijn. Maar wat is het lekker allemaal.
Brahms moet misschien zwoegen voor zijn melodisch materiaal, hij woekert er wel mee. Een sterk voorbeeld daarvan is het begin van zijn Pianokwartet nr. 1 in g klein, opus 25: Brahms bouwt de openingsmelodie op uit vier eenvoudige kwartnoten in de eerste maat, een verlaagde omkering daarvan in de tweede, een nogmaals verlaagde omdraaiing in maat nummer drie, enzovoort. Arnold Schönberg, die het werk in 1937 orkestreert, beschrijft de techniek waarmee Brahms uit een motief van vier noten een heel deel construeert als ‘ontwikkelende variatie’. Die geeft de muziek hier een zoekende kwaliteit, bijna alsof Brahms op de tast componeert. Maar hij weet precies wat hij doet in dit kwartet, dat geldt als een vroeg meesterwerk in Brahms’ oeuvre. De eerste helft van het Allegro bevat nog vier overige thema’s, die alle zijn terug te voeren op (en terugvoeren naar) die eerste paar noten. Normaal gesproken wordt zo’n ‘eerste helft’ onverkort herhaald, maar Brahms zet de luisteraar op het verkeerde been door alleen de tien openingsmaten opnieuw in te zetten, en vervolgens direct aan een fantasievolle en uitgebreide uitwerking van het ideeënmateriaal te beginnen. Het levert een vorm op waarin Brahms, zij het steeds strakker, ook openingsdelen van latere werken nog vaak zal gieten.
Brahms voltooit zijn pianokwartet in 1861, na vier jaar schrappen en schaven. Het is een periode waarin hij, net als later de jonge Dvořák, worstelt met amoureuze gevoelens, in Brahms’ geval voor Clara Schumann. In de hoofdmelodie van het tweede deel van het kwartet valt het zogenaamde Clara-motief terug te horen, een dalende lijn van vier of vijf noten die zowel Clara en haar man Robert als Brahms zelf in veel werken symbolisch ‘verstoppen’. In een ingetogen maar levendige dialoog spelen strijkers en piano elkaar in dit deel steeds een iets andere variant van het motief voor. Brahms noemt dit kalme Allegro aanvankelijk een Scherzo, maar Clara suggereert het beter passende Intermezzo, een titel die Brahms graag overneemt.
Het daaropvolgende Andante lijkt aanvankelijk een instrumentale vooruitwijzing naar Brahms’ Liebeslieder-Walzer: een meerstemmig lied met pianobegeleiding. Maar Brahms onderbreekt de lyriek met een quasi-militaire mars, inclusief bijna roffelende strijkersbegeleiding. Maar het blijft bij soldaatje spelen; echte krijgslust blijft uit.
Smulpaap Brahms is zijn leven lang een groot liefhebber van de Hongaarse keuken. Evenals van Hongaarse muziek; zie zijn Hongaarse dansen en het slotdeel van zijn Vioolconcert. Maar zo stevig gekruid als in de finale van dit pianokwartet dient ook Brahms het niet vaak op. De kip-paprika, goulash, pittige worstjes en palacsinta’s worden in een moordend tempo uitgeserveerd. Even uitbuiken is er niet bij. Voor de musici moet het een van de zwaarste delen uit de kamermuziekgeschiedenis zijn. Maar wat is het lekker allemaal.
Antonín Dvořák (1841-1904)
Tweede pianokwintet
In 1888 is Dvořák al jaren getrouwd, en kennelijk gelukkig, met Anna Čermáková – de (nog) jongere zus van Josefina. Dat jaar presenteert hij in Praag zijn Pianokwintet nr. 2 in A groot. Ook dit werk zit vol met het soort pakkende melodieën dat Brahms zo voor Dvořák inneemt, maar is bovendien gegoten in de doortimmerde ‘klassieke’ en heldere vorm die de oudere meester boven alles stelt. Het kwintet is dan ook meteen een groot succes – zo groot dat het al binnen een jaar in verschillende buitenlandse steden op het programma staat. Ook in Amsterdam. Op 18 april 1888 – een week na de opening van Het Concertgebouw – schrijft recensent ‘Albert’ in het Algemeen Handelsblad over een uitvoering in Felix Meritis: ‘De melodiek is frisch en natuurlijk en de bewerking ongezocht. […] Het eerste deel doet soms aan Schubert denken.’ De vergelijking zal Dvořák deugd hebben gedaan, zeker ook omdat Schubert gedeeltelijk Moravisch was (dat wil zeggen Tsjechisch). Dvořáks eigen Slavische geluid is vooral hoorbaar vanaf het uitgebreide tweede deel, een doorgaans rustige Dumka, maar met contrasterende snellere segmenten: ‘Bijzonder melodieus’ volgens het Handelsblad. En hoe: het openingsmotief is een voorafschaduwing van de jazzstandard Nature Boy. Het klaterende Scherzo is een andere Tsjechische dans, een furiant, die iets weg heeft van een wilde wals – ‘zeer geestig geschreven’, aldus ‘Albert’. Minstens even geestig zijn de kwinkelerende repeteernoten die voor samenhang zorgen in de van melodische vrolijkheid bijna uit elkaar barstende Finale. ‘Zeer de belangstelling waard en, zelfs bij eene eerste auditie, van het begin tot het einde zonder groote inspanning te volgen.’
In 1888 is Dvořák al jaren getrouwd, en kennelijk gelukkig, met Anna Čermáková – de (nog) jongere zus van Josefina. Dat jaar presenteert hij in Praag zijn Pianokwintet nr. 2 in A groot. Ook dit werk zit vol met het soort pakkende melodieën dat Brahms zo voor Dvořák inneemt, maar is bovendien gegoten in de doortimmerde ‘klassieke’ en heldere vorm die de oudere meester boven alles stelt. Het kwintet is dan ook meteen een groot succes – zo groot dat het al binnen een jaar in verschillende buitenlandse steden op het programma staat. Ook in Amsterdam. Op 18 april 1888 – een week na de opening van Het Concertgebouw – schrijft recensent ‘Albert’ in het Algemeen Handelsblad over een uitvoering in Felix Meritis: ‘De melodiek is frisch en natuurlijk en de bewerking ongezocht. […] Het eerste deel doet soms aan Schubert denken.’ De vergelijking zal Dvořák deugd hebben gedaan, zeker ook omdat Schubert gedeeltelijk Moravisch was (dat wil zeggen Tsjechisch). Dvořáks eigen Slavische geluid is vooral hoorbaar vanaf het uitgebreide tweede deel, een doorgaans rustige Dumka, maar met contrasterende snellere segmenten: ‘Bijzonder melodieus’ volgens het Handelsblad. En hoe: het openingsmotief is een voorafschaduwing van de jazzstandard Nature Boy. Het klaterende Scherzo is een andere Tsjechische dans, een furiant, die iets weg heeft van een wilde wals – ‘zeer geestig geschreven’, aldus ‘Albert’. Minstens even geestig zijn de kwinkelerende repeteernoten die voor samenhang zorgen in de van melodische vrolijkheid bijna uit elkaar barstende Finale. ‘Zeer de belangstelling waard en, zelfs bij eene eerste auditie, van het begin tot het einde zonder groote inspanning te volgen.’
Biografie
Pavel Haas Quartet, kwartet
Het Pavel Haas Quartet is in 2002 opgericht door violiste Veronika Jarůšková en altist Pavel Nikl. Deze laatste bleef tot 2016 in de gelederen en werkte bijvoorbeeld in 2022 nog mee aan een opname van een Brahms-kwintet. Het kwartet studeerde bij Milan Škampa (Smetana Quartet) en vernoemde zich naar componist Pavel Haas, die in 1944 werd omgebracht in Auschwitz en drie strijkkwartetten naliet.
Sinds het winnen van de Prague Spring Festival Competition en het Paolo Borciani Concours 2005 maakte het Pavel Haas Quartet snel naam.
Bij zijn twintigste verjaardag stond het op de cover van The Strad en schaarde BBC Music Magazine het onder de tien beste strijkkwartetten aller tijden. Het Pavel Haas Quartet bespeelt de belangrijke kamermuziekpodia wereldwijd en is sinds september 2022 voor drie seizoenen in residence bij het Dvořák Festival in thuisstad Praag.
In seizoen 2023/2024 stond het vier keer in Wigmore Hall in Londen en in voorjaar 2024 tourde het in de Verenigde Staten en Azië. De discografie omvat muziek van de Tsjechen Janáček, Haas, Dvořák en Smetana maar ook van Schubert, Sjostakovitsj en Brahms, en werd bekroond met onder meer vijf Gramophone Awards, een Diapason d’Or de l’Année (2010, Prokofjev) en een Gramophone Recording of the Year (2011, Dvořák).
Het Pavel Haas Quartet werd in het begin van zijn carrière gesteund door het BBC New Generation Artists Scheme (2007-2009) en de Borletti-Buitoni Trust (2010) en debuteerde in oktober 2007 in de Kleine Zaal als ECHO Rising Star. In 2015/2016 lichtte het ensemble zijn Boheemse wortels uit in een Spotlightserie in Het Concertgebouw, en de laatste optredens waren op 2 en 4 februari 2023 met kwartetten van Martinů, Bartók en Dvořák.
Boris Giltburg, piano
De in Moskou geboren Israëlische pianist Boris Giltburg studeerde bij Arie Vardi in Tel Aviv en won in 2013 de Koningin Elisabethwedstrijd. Soleren doet hij dit seizoen in Rachmaninoff bij het Hallé Orchestra, het Bournemouth Symphony Orchestra en het Orquestra Gulbenkian, in Prokofjev in Brussel en Stavanger, in Tsjaikovski bij de London Philharmonic, in Sjostakovitsj bij het Enescu Philharmonisch Orkest, in Bartók in het Teatro Colon en in Grieg bij de Dresdner Philharmoniker.
In Wigmore Hall in Londen speelt hij de complete Beethovensonates; in Beethovenjaar 2020 nam hij al die 32 sonates op en zette hij de pianoconcerten op cd met het Royal Liverpool Philharmonic Orchestra.
Van 2021 tot 2023 nam de pianist Ravel onder handen, met naast veel kamermuziek ook de twee pianoconcerten met het Orchestre National de France, de Brussels Philharmonic en het Residentie Orkest Den Haag (onder andere in Het Concertgebouw). In het Rachmaninoffjaar 2023 gaf Boris Giltburg Rachmaninoff-recitals in de Verenigde Staten, zette hij zijn opnames van die componist – bekroond met een Choc de Classica Award en een Opus Klassik – voort en soleerde hij in diens pianoconcerten bij het BBC Symphony Orchestra, het Tsjechisch Philharmonisch Orkest en het Fins Radio Symfonieorkest.
Samen met het Pavel Haas Quartet won hij een Gramophone Award voor de Pianokwintetten van Dvořák en zowel een Diapason d’Or als een Choc de Classica voor dat van Brahms. Met zijn blog Classical Music for All en bijdragen in publicaties als Gramophone, BBC Music Magazine, The Guardian, The Times en Fono Forum richt de pianist zich ook op het publiek buiten de concertzaal.
In de Kleine Zaal debuteerde Boris Giltburg in de Pianoserie van 2008/2009, en zijn vorige optreden was op 25 oktober 2023 een recital met Rachmaninoff en Liszt.