Mengelbergs Fidelio: tragische mislukking of onbeschrijflijk boeiend?
door Johan Giskes 22 mei 2024 22 mei 2024
Het Concertgebouworkest kent een rijke operatraditie. Maar Willem Mengelberg, eerste dirigent van 1895 tot 1945, waagde zich slechts bij uitzondering aan het genre. Op 28 april 1917 werkte hij voor het eerst mee aan een opvoering van Ludwig van Beethovens Fidelio in de Amsterdamse Stadsschouwburg.
De productie maakte deel uit van een kleine operaserie die in eerste instantie in het Haagse Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen was gepland. Initiatiefnemer was de Berlijnse regisseur Arthur von Gerlach (1876-1925), op dat moment intendant in Elberfeld. Onder zijn regie en toneelleiding speelde het Concertgebouworkest in die serie vijf opera’s: Wagners Tristan und Isolde en Lohengrin op 16 oktober respectievelijk 1 november 1916, beide keren met de in Duitsland bekende operadirigent Gustav Brecher, Der Rosenkavalier van Richard Strauss onder de directie van de componist op 9 januari 1917, met een herhaling op 10 januari in de Amsterdamse Stadsschouwburg, Beethovens Fidelio met Willem Mengelberg op 28 april in de Stadsschouwburg en op 30 april in Den Haag, en ten slotte Mozarts Figaros Hochzeit (Le nozze di Figaro in het Duits) op 2 mei in Amsterdam, eveneens onder leiding van Mengelberg.
Dat alles speelde zich af in een seizoen dat in totaal 156 concerten omvatte en meerdere avondvullende werken kende. Zo hadden de orkestleden tussen andere programma’s in op 11 april ook nog Johan Wagenaars burleske opera De Cid op de lessenaars staan en op 22 en 24 april het oratorium Il paradiso perduto van Marco Enrico Bossi.
‘Eene tragische mislukking’
Na de Stadsschouwburg-uitvoering van Fidelio gaat de componist en muziekpublicist Matthijs Vermeulen (1888-1967) in De Telegraaf zeer uitgebreid op het gebeuren in. De opvoering blijkt hem diep teleurgesteld te hebben: ‘Wanneer ik waarheidlievend ging beschrijven, in welke mate alles slecht was, zou niemand mij gelooven […]. Ik heb voor den eersten keer getwijfeld aan Willem Mengelbergs zintuig voor de realiteit, voor de nuchtere practijk. […] Het is eene tragische mislukking geworden, welke tienduizenden guldens gekost heeft. Wij zullen nog gelegenheid vinden om Mengelberg, die altijd beweert voor nieuwe werken of voor Nederlandsche werken geen tijd te hebben, weken verkwist aan deze oude partituur van Beethoven, welke geen schoonheid is geworden, ter verantwoording te roepen.’
Over de zangers schreef Vermeulen onder meer: ‘Vanaf het eerste duet tusschen Jaquino en Marcelline, vanaf den canon voor quartet, tot aan de laatste ensemble’s, voldeed niets aan de meest simpele eischen van rythme, van acoustiek, van evenwicht en gelijkheid tusschen zangers en orkest, de meest simpele eischen van nuance en accent. Alles klonk verbrokkeld, stroef, geforceerd, overspannen, en de actie kwam nergens verder dan de dorre levendigheid van een oratorium.’
‘Een prachtig ensemble’
Was de uitvoering nu zo slecht als Vermeulen beleefd had? Mengelbergs directiepartituur in het Nederlands Muziek Instituut in Den Haag toont dat hij zich uitermate heeft ingespannen om de Fidelio-uitvoeringen tot een succes te maken. De partituur bevat gewoontegetrouw talloze aantekeningen in rood of blauw potlood. Met een gewoon potlood zijn korte citaten toegevoegd om aansluitend aan de gesproken gedeelten te kunnen inzetten. Na de weggestreepte laatste maat van de ‘Kerkerscene’ staat ‘OUV III’ geschreven, wat inhoudt dat als intermezzo de Ouverture Leonore nr. 3 volgde en de muziek ergens in de slotfinale verder ging. Betekening ontbreekt onder meer in de ouverture en aan het begin en het recitatief en de aria ‘Abscheulicher! wo eilst du hin!’. Dat zijn gedeelten die al vaker waren uitgevoerd en waarvoor de uitgaven die altijd werden gebruikt op de lessenaars hebben gestaan.
Het orkest, dat aanvankelijk wat scherp klonk, ging steeds mooier spelen
Uit de beschrijving van de prestaties van de vocale solisten in het Algemeen Handelsblad blijkt eveneens dat er het een en ander gemankeerd heeft. Daar wordt aangegeven dat een geroutineerd operadirigent gebreken in hun uitvoering gemakkelijker en beter dan Mengelberg had kunnen verzachten. Wat de medewerking van het Amsterdamse Toonkunstkoor betreft, de amateurkoorleden daarvan vormden ‘een prachtig ensemble, vol en imponeerend van klank.’ Het koor der gevangenen moet indrukwekkend zijn geweest. Het orkest, dat aanvankelijk wat scherp klonk, ging steeds mooier spelen. De decors, volgens advertenties afkomstig van de Opera in Keulen, werden evenals de regie zeer verzorgd genoemd. De recensie eindigt met: ‘De schouwburg was vol, bloemstukken werden uitgedeeld en aan het slot werden alle medewerkenden, Mengelberg triumpheerend in hun midden, lang en geestdriftig gehuldigd.’ De reacties naar aanleiding van de Haagse opvoering op 30 april waren ongeveer gelijkluidend.
‘Onbeschrijflijk boeiend’
De tweede mei overtrof het succes van Figaros Hochzeit dat van de Fidelio-opvoering, zo blijkt uit De Nieuwe Courant. Matthijs Vermeulen was nu ook positief. ‘Haperde er veel bij Fidelio, bij Figaro klopte [in de ensembles] alles subtiel en nauwkeurig. Iedere maat van de begeleiding verried den concert-dirigent, gelijk wij hem kennen, en ik kan niet genoeg bewondering uiten voor den rijkdom van miniatuur en detail, den rijkdom tevens van expressie, waarmee hij het orchestrale gedeelte van de opera heeft opgeluisterd. Het was onbeschrijflijk boeiend.’
Vond Vermeulen dat Mengelberg zich met Figaros Hochzeit meer lauweren had vergaard als debuterend operadirigent dan bij Fidelio, de recensent van het Algemeen Handelsblad was minder positief: ‘Mengelberg kan over deze Figaro-opvoering en over het succes ervan tevreden zijn, maar als hij meent iets “nie dagewesenes” bereikt te hebben, moet ik hem teleurstellen.’ Aan het orkest heeft het niet gelegen.
In juni begeleidt het Concertgebouworkest onder leiding van Andrés Orozco-Estrada acht voorstellingen van Fidelio bij De Nationale Opera in het kader van het Holland Festival.
De productie maakte deel uit van een kleine operaserie die in eerste instantie in het Haagse Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen was gepland. Initiatiefnemer was de Berlijnse regisseur Arthur von Gerlach (1876-1925), op dat moment intendant in Elberfeld. Onder zijn regie en toneelleiding speelde het Concertgebouworkest in die serie vijf opera’s: Wagners Tristan und Isolde en Lohengrin op 16 oktober respectievelijk 1 november 1916, beide keren met de in Duitsland bekende operadirigent Gustav Brecher, Der Rosenkavalier van Richard Strauss onder de directie van de componist op 9 januari 1917, met een herhaling op 10 januari in de Amsterdamse Stadsschouwburg, Beethovens Fidelio met Willem Mengelberg op 28 april in de Stadsschouwburg en op 30 april in Den Haag, en ten slotte Mozarts Figaros Hochzeit (Le nozze di Figaro in het Duits) op 2 mei in Amsterdam, eveneens onder leiding van Mengelberg.
Dat alles speelde zich af in een seizoen dat in totaal 156 concerten omvatte en meerdere avondvullende werken kende. Zo hadden de orkestleden tussen andere programma’s in op 11 april ook nog Johan Wagenaars burleske opera De Cid op de lessenaars staan en op 22 en 24 april het oratorium Il paradiso perduto van Marco Enrico Bossi.
‘Eene tragische mislukking’
Na de Stadsschouwburg-uitvoering van Fidelio gaat de componist en muziekpublicist Matthijs Vermeulen (1888-1967) in De Telegraaf zeer uitgebreid op het gebeuren in. De opvoering blijkt hem diep teleurgesteld te hebben: ‘Wanneer ik waarheidlievend ging beschrijven, in welke mate alles slecht was, zou niemand mij gelooven […]. Ik heb voor den eersten keer getwijfeld aan Willem Mengelbergs zintuig voor de realiteit, voor de nuchtere practijk. […] Het is eene tragische mislukking geworden, welke tienduizenden guldens gekost heeft. Wij zullen nog gelegenheid vinden om Mengelberg, die altijd beweert voor nieuwe werken of voor Nederlandsche werken geen tijd te hebben, weken verkwist aan deze oude partituur van Beethoven, welke geen schoonheid is geworden, ter verantwoording te roepen.’
Over de zangers schreef Vermeulen onder meer: ‘Vanaf het eerste duet tusschen Jaquino en Marcelline, vanaf den canon voor quartet, tot aan de laatste ensemble’s, voldeed niets aan de meest simpele eischen van rythme, van acoustiek, van evenwicht en gelijkheid tusschen zangers en orkest, de meest simpele eischen van nuance en accent. Alles klonk verbrokkeld, stroef, geforceerd, overspannen, en de actie kwam nergens verder dan de dorre levendigheid van een oratorium.’
‘Een prachtig ensemble’
Was de uitvoering nu zo slecht als Vermeulen beleefd had? Mengelbergs directiepartituur in het Nederlands Muziek Instituut in Den Haag toont dat hij zich uitermate heeft ingespannen om de Fidelio-uitvoeringen tot een succes te maken. De partituur bevat gewoontegetrouw talloze aantekeningen in rood of blauw potlood. Met een gewoon potlood zijn korte citaten toegevoegd om aansluitend aan de gesproken gedeelten te kunnen inzetten. Na de weggestreepte laatste maat van de ‘Kerkerscene’ staat ‘OUV III’ geschreven, wat inhoudt dat als intermezzo de Ouverture Leonore nr. 3 volgde en de muziek ergens in de slotfinale verder ging. Betekening ontbreekt onder meer in de ouverture en aan het begin en het recitatief en de aria ‘Abscheulicher! wo eilst du hin!’. Dat zijn gedeelten die al vaker waren uitgevoerd en waarvoor de uitgaven die altijd werden gebruikt op de lessenaars hebben gestaan.
Het orkest, dat aanvankelijk wat scherp klonk, ging steeds mooier spelen
Uit de beschrijving van de prestaties van de vocale solisten in het Algemeen Handelsblad blijkt eveneens dat er het een en ander gemankeerd heeft. Daar wordt aangegeven dat een geroutineerd operadirigent gebreken in hun uitvoering gemakkelijker en beter dan Mengelberg had kunnen verzachten. Wat de medewerking van het Amsterdamse Toonkunstkoor betreft, de amateurkoorleden daarvan vormden ‘een prachtig ensemble, vol en imponeerend van klank.’ Het koor der gevangenen moet indrukwekkend zijn geweest. Het orkest, dat aanvankelijk wat scherp klonk, ging steeds mooier spelen. De decors, volgens advertenties afkomstig van de Opera in Keulen, werden evenals de regie zeer verzorgd genoemd. De recensie eindigt met: ‘De schouwburg was vol, bloemstukken werden uitgedeeld en aan het slot werden alle medewerkenden, Mengelberg triumpheerend in hun midden, lang en geestdriftig gehuldigd.’ De reacties naar aanleiding van de Haagse opvoering op 30 april waren ongeveer gelijkluidend.
‘Onbeschrijflijk boeiend’
De tweede mei overtrof het succes van Figaros Hochzeit dat van de Fidelio-opvoering, zo blijkt uit De Nieuwe Courant. Matthijs Vermeulen was nu ook positief. ‘Haperde er veel bij Fidelio, bij Figaro klopte [in de ensembles] alles subtiel en nauwkeurig. Iedere maat van de begeleiding verried den concert-dirigent, gelijk wij hem kennen, en ik kan niet genoeg bewondering uiten voor den rijkdom van miniatuur en detail, den rijkdom tevens van expressie, waarmee hij het orchestrale gedeelte van de opera heeft opgeluisterd. Het was onbeschrijflijk boeiend.’
Vond Vermeulen dat Mengelberg zich met Figaros Hochzeit meer lauweren had vergaard als debuterend operadirigent dan bij Fidelio, de recensent van het Algemeen Handelsblad was minder positief: ‘Mengelberg kan over deze Figaro-opvoering en over het succes ervan tevreden zijn, maar als hij meent iets “nie dagewesenes” bereikt te hebben, moet ik hem teleurstellen.’ Aan het orkest heeft het niet gelegen.
In juni begeleidt het Concertgebouworkest onder leiding van Andrés Orozco-Estrada acht voorstellingen van Fidelio bij De Nationale Opera in het kader van het Holland Festival.