Maakt het uit in welke zaal je speelt?
door Anna de Vey Mestdagh 20 apr. 2025 20 april 2025
Tweede violiste in het Concertgebouworkest Anna de Vey Mestdagh laat in haar maandelijkse column weten wat haar zoal bezighoudt. Deze maand: elke zaal klinkt weer anders.
Is het belangrijk waar je speelt als symfonieorkest: in Amsterdam, Berlijn, Parijs, Wenen, Hamburg of Sydney? Jazeker! Qua akoestiek en beleving zijn er grote verschillen.
Je hebt de Grote Zaal in Het Concertgebouw, waar de majestueuze architectuur een – inmiddels letterlijk – koninklijke allure heeft en waar je heel luid kunt spelen zonder dat het lelijk wordt. Je hebt de feestelijke Royal Albert Hall in Londen, waar de muziek opeens heel lichte voeten krijgt. En dan de Weense Musikverein, waar het krappe podium, de uitgewoonde maar toch chique ‘backstage’ en de vergulde blote borsten in de zaal zorgen voor een diep gevoel van intimiteit.
Maar hoe zit het eigenlijk met de moderne zalen? Hebben die, zonder al die tradities, ook zo’n bijzondere sfeer? De laatste decennia zijn er veel originele nieuwe zalen gebouwd. Te beginnen met de zakelijke Philharmonie in Berlijn, waar in de vijfhoekige Grosser Saal ieder muzikaal initiatief kristalhelder doorkomt. De opbollende witte zeilen van het Sydney Opera House doen eerder denken aan ontdekkingsreizigers, en ook de Philharmonie de Paris, een soort apocalyptische schroothoop, blijft de fantasie prikkelen.
Maar het bijzonderst is toch de in 2017 opgeleverde Elbphilharmonie in Hamburg. Als een grote golf rijst deze concertzaal annex hotel annex superdeluxe appartementencomplex op aan de oever van de Elbe. Wij waren de bofkonten die daar vorige maand twee concerten mochten spelen. Hoe dat voelde? Alsof we na vele omzwervingen een nieuwe grot hadden ontdekt, waar het orgel bestond uit stalactieten, de muren uit ontelbare zandgolfjes en waar de balkons als paddenstoelen uit de onzichtbare flanken van de onmetelijke ruimte groeiden. En dat wij met z’n allen Indiana Jones waren, op het punt de heilige graal te ontdekken. Ja echt, het gaf onze ‘Mahler 1’ een magisch tintje.
Is het belangrijk waar je speelt als symfonieorkest: in Amsterdam, Berlijn, Parijs, Wenen, Hamburg of Sydney? Jazeker! Qua akoestiek en beleving zijn er grote verschillen.
Je hebt de Grote Zaal in Het Concertgebouw, waar de majestueuze architectuur een – inmiddels letterlijk – koninklijke allure heeft en waar je heel luid kunt spelen zonder dat het lelijk wordt. Je hebt de feestelijke Royal Albert Hall in Londen, waar de muziek opeens heel lichte voeten krijgt. En dan de Weense Musikverein, waar het krappe podium, de uitgewoonde maar toch chique ‘backstage’ en de vergulde blote borsten in de zaal zorgen voor een diep gevoel van intimiteit.
Maar hoe zit het eigenlijk met de moderne zalen? Hebben die, zonder al die tradities, ook zo’n bijzondere sfeer? De laatste decennia zijn er veel originele nieuwe zalen gebouwd. Te beginnen met de zakelijke Philharmonie in Berlijn, waar in de vijfhoekige Grosser Saal ieder muzikaal initiatief kristalhelder doorkomt. De opbollende witte zeilen van het Sydney Opera House doen eerder denken aan ontdekkingsreizigers, en ook de Philharmonie de Paris, een soort apocalyptische schroothoop, blijft de fantasie prikkelen.
Maar het bijzonderst is toch de in 2017 opgeleverde Elbphilharmonie in Hamburg. Als een grote golf rijst deze concertzaal annex hotel annex superdeluxe appartementencomplex op aan de oever van de Elbe. Wij waren de bofkonten die daar vorige maand twee concerten mochten spelen. Hoe dat voelde? Alsof we na vele omzwervingen een nieuwe grot hadden ontdekt, waar het orgel bestond uit stalactieten, de muren uit ontelbare zandgolfjes en waar de balkons als paddenstoelen uit de onzichtbare flanken van de onmetelijke ruimte groeiden. En dat wij met z’n allen Indiana Jones waren, op het punt de heilige graal te ontdekken. Ja echt, het gaf onze ‘Mahler 1’ een magisch tintje.