Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Kozhukhin, Frang en Hornung spelen alle pianotrio's van Schumann

Kozhukhin, Frang en Hornung spelen alle pianotrio's van Schumann

Kleine Zaal
04 oktober 2025
20.15 uur

Print dit programma

Vilde Frang viool
Maximilian Hornung cello
Denis Kozhukhin piano

Dit concert maakt deel uit van de serie Kleine Zaal Melange.

Robert Schumann (1810-1856)

Pianotrio nr. 1 in d kl.t., op. 63 (1847)
Mit Energie und Leidenschaft
Lebhaft, doch nicht zu rasch
Langsam, mit inniger Empfindung
Mit Feuer

Pianotrio nr. 2 in F gr.t., op. 80 (1847)
Sehr lebhaft
Mit innigem Ausdruck
In mässiger Bewegung
Nicht zu rasch

pauze ± 21.15 uur

Pianotrio nr. 3 in g kl.t., op. 110 (1851)
Bewegt, doch nicht zu rasch
Ziemlich langsam
Rasch
Kräftig mit Humor

einde ± 22.10 uur

Kleine Zaal 04 oktober 2025 20.15 uur

Vilde Frang viool
Maximilian Hornung cello
Denis Kozhukhin piano

Dit concert maakt deel uit van de serie Kleine Zaal Melange.

Robert Schumann (1810-1856)

Pianotrio nr. 1 in d kl.t., op. 63 (1847)
Mit Energie und Leidenschaft
Lebhaft, doch nicht zu rasch
Langsam, mit inniger Empfindung
Mit Feuer

Pianotrio nr. 2 in F gr.t., op. 80 (1847)
Sehr lebhaft
Mit innigem Ausdruck
In mässiger Bewegung
Nicht zu rasch

pauze ± 21.15 uur

Pianotrio nr. 3 in g kl.t., op. 110 (1851)
Bewegt, doch nicht zu rasch
Ziemlich langsam
Rasch
Kräftig mit Humor

einde ± 22.10 uur

Toelichting

Robert Schumann (1810-1856)

Toelichting

door Jos van der Zanden

Schumann: Eerste pianotrio

‘Mijn 37ste verjaardag, vrolijk gevierd samen met Clara en de kinderen. Nagedacht over een pianotrio’. Meteen nadat Robert Schumann dit op 8 juni 1847 in zijn huishoudboekje had opgetekend, voegde hij de daad bij het woord. Ruim een week later al kon hij in datzelfde boekje noteren: ‘Pianotrio voltooid – vreugde’. 

Het ging opeens snel. Na een lange periode van tegenslagen, depressies en artistieke krachteloosheid ervoer hij weer gedrevenheid en welbehagen in het componeren. Het Eerste pianotrio in d klein, dat het opusnummer 63 kreeg, was allerminst een worsteling met de materie. De vier delen vlogen op het papier, alle materiaal viel probleemloos op zijn plek. ‘Mit Energie und Leidenschaft’ staat boven het openingsdeel, dat in weerwil van de mineurtoonsoort erg uitgelaten is. Met name de pianopartij is draufgängerisch druk, met uitbundige arpeggio’s – er is nauwelijks tijd voor adem of reflectie. Ook daarna volgt nog geen langzaam deel, maar een sprankelend scherzo, gebouwd op een gepuncteerd figuurtje en gedragen door canon-achtige progressies. Pas daarna is er verpozing, met een lange cantilene in de viool waaraan de overige instrumenten geleidelijk een aandeel krijgen. De late pianosonates van Ludwig van Beethoven klinken hier door, waaraan Schumann inderdaad veel studie wijdde. Dat is bijvoorbeeld te horen aan de naadloze overgang naar de finale: van ‘mit inniger Emp­findung’ naar ‘mit Feuer’. In de finale wordt de draad van het openingsdeel weer opgepakt, met een drukke pianopartij. Daarbij speelden ongetwijfeld de vaardigheden van pianiste Clara
een rol.

Spanningen tussen dagelijks werk en creatieve impulsen waren onvermijdelijk

Schumann: Eerste pianotrio

‘Mijn 37ste verjaardag, vrolijk gevierd samen met Clara en de kinderen. Nagedacht over een pianotrio’. Meteen nadat Robert Schumann dit op 8 juni 1847 in zijn huishoudboekje had opgetekend, voegde hij de daad bij het woord. Ruim een week later al kon hij in datzelfde boekje noteren: ‘Pianotrio voltooid – vreugde’. 

Het ging opeens snel. Na een lange periode van tegenslagen, depressies en artistieke krachteloosheid ervoer hij weer gedrevenheid en welbehagen in het componeren. Het Eerste pianotrio in d klein, dat het opusnummer 63 kreeg, was allerminst een worsteling met de materie. De vier delen vlogen op het papier, alle materiaal viel probleemloos op zijn plek. ‘Mit Energie und Leidenschaft’ staat boven het openingsdeel, dat in weerwil van de mineurtoonsoort erg uitgelaten is. Met name de pianopartij is draufgängerisch druk, met uitbundige arpeggio’s – er is nauwelijks tijd voor adem of reflectie. Ook daarna volgt nog geen langzaam deel, maar een sprankelend scherzo, gebouwd op een gepuncteerd figuurtje en gedragen door canon-achtige progressies. Pas daarna is er verpozing, met een lange cantilene in de viool waaraan de overige instrumenten geleidelijk een aandeel krijgen. De late pianosonates van Ludwig van Beethoven klinken hier door, waaraan Schumann inderdaad veel studie wijdde. Dat is bijvoorbeeld te horen aan de naadloze overgang naar de finale: van ‘mit inniger Emp­findung’ naar ‘mit Feuer’. In de finale wordt de draad van het openingsdeel weer opgepakt, met een drukke pianopartij. Daarbij speelden ongetwijfeld de vaardigheden van pianiste Clara
een rol.

Spanningen tussen dagelijks werk en creatieve impulsen waren onvermijdelijk

  • Robert Schumann

    ca. 1850

    Robert Schumann

    ca. 1850

  • Robert Schumann

    ca. 1850

    Robert Schumann

    ca. 1850

Tweede pianotrio

In 1847 had Schumann de smaak kennelijk te pakken, want nog in diezelfde maanden schreef hij zijn opus 80, het Tweede pianotrio in F groot. Ditmaal gooide hij het over een andere boeg. Waar opus 63 doorwrocht en druk is, is opus 80 dartel en transparant. In het openingsdeel (‘Sehr lebhaft’) wordt toegewerkt naar twee juichende fugato’s, duidelijke aandachttrekkers en hoogtepunten. Ook in dit trio zijn invloeden aanwijsbaar: de lage pianotrillers en de mineur-majeur­wendingen in het tweede deel (‘Mit innigem Ausdruck’) herinneren bijvoorbeeld aan de drie laatste pianosonates van Franz Schubert, die enkele jaren eerder postuum aan Schumann waren opgedragen. Net als Schubert weet Schumann tertsen- en sextenketens nét niet sentimenteel te laten klinken, wat altijd een gevaar is bij romantische muziek. Vrolijk en ongecompliceerd is het derde deel, dat is gebouwd op canons in een siciliano-tempo. Aan de finale is mooi te horen dat in huize Schumann het boek Cours de contrepoint van Luigi Cherubini over tafel ging. Robert en Clara waren daar beiden door geboeid en ze trachtten wat ze leerden over polyfonie in praktijk te brengen. De strenge wetten van het contrapunt werden toegepast op een romantisch idioom, met hier en daar een cadens, maar nergens is een zweem van archaïsme te bespeuren. 

Derde pianotrio

Een nieuwe artistieke fase trad hierna in. Het gezin Schumann verhuisde van Dresden naar Düsseldorf, waar Robert de leiding kreeg over het symfonieorkest. Spanningen tussen dagelijks werk en creatieve impulsen waren onvermijdelijk. Tussen zijn werkzaamheden als dirigent door schreef Schumann koortsachtig symfonieën, ouvertures en theater­muziek. Niet zelden leidden die dubbele bezigheden tot conflicten met musici, die wat meer persoonlijke betrokkenheid hadden verwacht van hun nieuwe leider. Schumann voelde die indirecte kritiek en gezien een opmerking in zijn huishoudboekje trok hij die zich ook aan: ‘Twijfels of ik wel in Düsseldorf moet blijven’. 

Het was in deze woelige periode, in 1851, dat het derde en laatste pianotrio tot stand kwam, in g klein, opus 110. Het wordt door menig commentator als een artistieke terugval gezien ten opzichte van de twee eerdere trio’s. Inderdaad mag het zich in mindere populariteit verheugen: het staat niet zo vaak op het programma. Geopperd is wel dat deze terugval te maken had met manische trekken bij Schumann, de gevolgen van symptomen van syfilis (die hem enkele jaren later ten grave sleepten). Volgens psychologen kunnen die symptomen gunstig hebben uitgewerkt op zijn verbeeldingskracht (getuige het originele Vioolconcert uit 1853), maar juist ongunstig waar het om routineuze stukken ging, zoals dit Derde pianotrio. 

Hoe dat ook zij, fascinerende momenten zijn er genoeg. De wervelende doorwerking in het openingsdeel bijvoorbeeld (‘Bewegt, doch nicht zu rasch’), met onverwachte pizzicato’s, die van deze uit de kluiten gewassen sonatevorm een fascinerend geheel maakt. In het ‘Ziemlich langsam’ ontwikkelt zich een dialoog tussen viool en cello, met de piano bescheiden op de achtergrond. Een stormachtig middendeel verstoort hier even de idylle, maar de dialoog herpakt zich. De twee laatste delen laten veelvuldig stemmingswisselingen horen. In het diabolische scherzo (‘Rasch’) figureren twee contrasterende trio’s, terwijl de rondo-finale, die Schumann ‘energiek en humoristisch’ gespeeld wil hebben, tussenspelen rijk is die aan programma­muziek doen denken. Bijvoorbeeld een koddige mars, die de draak lijkt te steken met iets of iemand. Door middel van thematische verbindingen, ook met materiaal uit het openingsdeel, slaat Schumann in deze finale een grote boog om het werk, waarmee hij het organische karakter lijkt te willen onderstrepen.

Tweede pianotrio

In 1847 had Schumann de smaak kennelijk te pakken, want nog in diezelfde maanden schreef hij zijn opus 80, het Tweede pianotrio in F groot. Ditmaal gooide hij het over een andere boeg. Waar opus 63 doorwrocht en druk is, is opus 80 dartel en transparant. In het openingsdeel (‘Sehr lebhaft’) wordt toegewerkt naar twee juichende fugato’s, duidelijke aandachttrekkers en hoogtepunten. Ook in dit trio zijn invloeden aanwijsbaar: de lage pianotrillers en de mineur-majeur­wendingen in het tweede deel (‘Mit innigem Ausdruck’) herinneren bijvoorbeeld aan de drie laatste pianosonates van Franz Schubert, die enkele jaren eerder postuum aan Schumann waren opgedragen. Net als Schubert weet Schumann tertsen- en sextenketens nét niet sentimenteel te laten klinken, wat altijd een gevaar is bij romantische muziek. Vrolijk en ongecompliceerd is het derde deel, dat is gebouwd op canons in een siciliano-tempo. Aan de finale is mooi te horen dat in huize Schumann het boek Cours de contrepoint van Luigi Cherubini over tafel ging. Robert en Clara waren daar beiden door geboeid en ze trachtten wat ze leerden over polyfonie in praktijk te brengen. De strenge wetten van het contrapunt werden toegepast op een romantisch idioom, met hier en daar een cadens, maar nergens is een zweem van archaïsme te bespeuren. 

Derde pianotrio

Een nieuwe artistieke fase trad hierna in. Het gezin Schumann verhuisde van Dresden naar Düsseldorf, waar Robert de leiding kreeg over het symfonieorkest. Spanningen tussen dagelijks werk en creatieve impulsen waren onvermijdelijk. Tussen zijn werkzaamheden als dirigent door schreef Schumann koortsachtig symfonieën, ouvertures en theater­muziek. Niet zelden leidden die dubbele bezigheden tot conflicten met musici, die wat meer persoonlijke betrokkenheid hadden verwacht van hun nieuwe leider. Schumann voelde die indirecte kritiek en gezien een opmerking in zijn huishoudboekje trok hij die zich ook aan: ‘Twijfels of ik wel in Düsseldorf moet blijven’. 

Het was in deze woelige periode, in 1851, dat het derde en laatste pianotrio tot stand kwam, in g klein, opus 110. Het wordt door menig commentator als een artistieke terugval gezien ten opzichte van de twee eerdere trio’s. Inderdaad mag het zich in mindere populariteit verheugen: het staat niet zo vaak op het programma. Geopperd is wel dat deze terugval te maken had met manische trekken bij Schumann, de gevolgen van symptomen van syfilis (die hem enkele jaren later ten grave sleepten). Volgens psychologen kunnen die symptomen gunstig hebben uitgewerkt op zijn verbeeldingskracht (getuige het originele Vioolconcert uit 1853), maar juist ongunstig waar het om routineuze stukken ging, zoals dit Derde pianotrio. 

Hoe dat ook zij, fascinerende momenten zijn er genoeg. De wervelende doorwerking in het openingsdeel bijvoorbeeld (‘Bewegt, doch nicht zu rasch’), met onverwachte pizzicato’s, die van deze uit de kluiten gewassen sonatevorm een fascinerend geheel maakt. In het ‘Ziemlich langsam’ ontwikkelt zich een dialoog tussen viool en cello, met de piano bescheiden op de achtergrond. Een stormachtig middendeel verstoort hier even de idylle, maar de dialoog herpakt zich. De twee laatste delen laten veelvuldig stemmingswisselingen horen. In het diabolische scherzo (‘Rasch’) figureren twee contrasterende trio’s, terwijl de rondo-finale, die Schumann ‘energiek en humoristisch’ gespeeld wil hebben, tussenspelen rijk is die aan programma­muziek doen denken. Bijvoorbeeld een koddige mars, die de draak lijkt te steken met iets of iemand. Door middel van thematische verbindingen, ook met materiaal uit het openingsdeel, slaat Schumann in deze finale een grote boog om het werk, waarmee hij het organische karakter lijkt te willen onderstrepen.

door Jos van der Zanden

Robert Schumann (1810-1856)

Toelichting

door Jos van der Zanden

Schumann: Eerste pianotrio

‘Mijn 37ste verjaardag, vrolijk gevierd samen met Clara en de kinderen. Nagedacht over een pianotrio’. Meteen nadat Robert Schumann dit op 8 juni 1847 in zijn huishoudboekje had opgetekend, voegde hij de daad bij het woord. Ruim een week later al kon hij in datzelfde boekje noteren: ‘Pianotrio voltooid – vreugde’. 

Het ging opeens snel. Na een lange periode van tegenslagen, depressies en artistieke krachteloosheid ervoer hij weer gedrevenheid en welbehagen in het componeren. Het Eerste pianotrio in d klein, dat het opusnummer 63 kreeg, was allerminst een worsteling met de materie. De vier delen vlogen op het papier, alle materiaal viel probleemloos op zijn plek. ‘Mit Energie und Leidenschaft’ staat boven het openingsdeel, dat in weerwil van de mineurtoonsoort erg uitgelaten is. Met name de pianopartij is draufgängerisch druk, met uitbundige arpeggio’s – er is nauwelijks tijd voor adem of reflectie. Ook daarna volgt nog geen langzaam deel, maar een sprankelend scherzo, gebouwd op een gepuncteerd figuurtje en gedragen door canon-achtige progressies. Pas daarna is er verpozing, met een lange cantilene in de viool waaraan de overige instrumenten geleidelijk een aandeel krijgen. De late pianosonates van Ludwig van Beethoven klinken hier door, waaraan Schumann inderdaad veel studie wijdde. Dat is bijvoorbeeld te horen aan de naadloze overgang naar de finale: van ‘mit inniger Emp­findung’ naar ‘mit Feuer’. In de finale wordt de draad van het openingsdeel weer opgepakt, met een drukke pianopartij. Daarbij speelden ongetwijfeld de vaardigheden van pianiste Clara
een rol.

Spanningen tussen dagelijks werk en creatieve impulsen waren onvermijdelijk

Schumann: Eerste pianotrio

‘Mijn 37ste verjaardag, vrolijk gevierd samen met Clara en de kinderen. Nagedacht over een pianotrio’. Meteen nadat Robert Schumann dit op 8 juni 1847 in zijn huishoudboekje had opgetekend, voegde hij de daad bij het woord. Ruim een week later al kon hij in datzelfde boekje noteren: ‘Pianotrio voltooid – vreugde’. 

Het ging opeens snel. Na een lange periode van tegenslagen, depressies en artistieke krachteloosheid ervoer hij weer gedrevenheid en welbehagen in het componeren. Het Eerste pianotrio in d klein, dat het opusnummer 63 kreeg, was allerminst een worsteling met de materie. De vier delen vlogen op het papier, alle materiaal viel probleemloos op zijn plek. ‘Mit Energie und Leidenschaft’ staat boven het openingsdeel, dat in weerwil van de mineurtoonsoort erg uitgelaten is. Met name de pianopartij is draufgängerisch druk, met uitbundige arpeggio’s – er is nauwelijks tijd voor adem of reflectie. Ook daarna volgt nog geen langzaam deel, maar een sprankelend scherzo, gebouwd op een gepuncteerd figuurtje en gedragen door canon-achtige progressies. Pas daarna is er verpozing, met een lange cantilene in de viool waaraan de overige instrumenten geleidelijk een aandeel krijgen. De late pianosonates van Ludwig van Beethoven klinken hier door, waaraan Schumann inderdaad veel studie wijdde. Dat is bijvoorbeeld te horen aan de naadloze overgang naar de finale: van ‘mit inniger Emp­findung’ naar ‘mit Feuer’. In de finale wordt de draad van het openingsdeel weer opgepakt, met een drukke pianopartij. Daarbij speelden ongetwijfeld de vaardigheden van pianiste Clara
een rol.

Spanningen tussen dagelijks werk en creatieve impulsen waren onvermijdelijk

  • Robert Schumann

    ca. 1850

    Robert Schumann

    ca. 1850

  • Robert Schumann

    ca. 1850

    Robert Schumann

    ca. 1850

Tweede pianotrio

In 1847 had Schumann de smaak kennelijk te pakken, want nog in diezelfde maanden schreef hij zijn opus 80, het Tweede pianotrio in F groot. Ditmaal gooide hij het over een andere boeg. Waar opus 63 doorwrocht en druk is, is opus 80 dartel en transparant. In het openingsdeel (‘Sehr lebhaft’) wordt toegewerkt naar twee juichende fugato’s, duidelijke aandachttrekkers en hoogtepunten. Ook in dit trio zijn invloeden aanwijsbaar: de lage pianotrillers en de mineur-majeur­wendingen in het tweede deel (‘Mit innigem Ausdruck’) herinneren bijvoorbeeld aan de drie laatste pianosonates van Franz Schubert, die enkele jaren eerder postuum aan Schumann waren opgedragen. Net als Schubert weet Schumann tertsen- en sextenketens nét niet sentimenteel te laten klinken, wat altijd een gevaar is bij romantische muziek. Vrolijk en ongecompliceerd is het derde deel, dat is gebouwd op canons in een siciliano-tempo. Aan de finale is mooi te horen dat in huize Schumann het boek Cours de contrepoint van Luigi Cherubini over tafel ging. Robert en Clara waren daar beiden door geboeid en ze trachtten wat ze leerden over polyfonie in praktijk te brengen. De strenge wetten van het contrapunt werden toegepast op een romantisch idioom, met hier en daar een cadens, maar nergens is een zweem van archaïsme te bespeuren. 

Derde pianotrio

Een nieuwe artistieke fase trad hierna in. Het gezin Schumann verhuisde van Dresden naar Düsseldorf, waar Robert de leiding kreeg over het symfonieorkest. Spanningen tussen dagelijks werk en creatieve impulsen waren onvermijdelijk. Tussen zijn werkzaamheden als dirigent door schreef Schumann koortsachtig symfonieën, ouvertures en theater­muziek. Niet zelden leidden die dubbele bezigheden tot conflicten met musici, die wat meer persoonlijke betrokkenheid hadden verwacht van hun nieuwe leider. Schumann voelde die indirecte kritiek en gezien een opmerking in zijn huishoudboekje trok hij die zich ook aan: ‘Twijfels of ik wel in Düsseldorf moet blijven’. 

Het was in deze woelige periode, in 1851, dat het derde en laatste pianotrio tot stand kwam, in g klein, opus 110. Het wordt door menig commentator als een artistieke terugval gezien ten opzichte van de twee eerdere trio’s. Inderdaad mag het zich in mindere populariteit verheugen: het staat niet zo vaak op het programma. Geopperd is wel dat deze terugval te maken had met manische trekken bij Schumann, de gevolgen van symptomen van syfilis (die hem enkele jaren later ten grave sleepten). Volgens psychologen kunnen die symptomen gunstig hebben uitgewerkt op zijn verbeeldingskracht (getuige het originele Vioolconcert uit 1853), maar juist ongunstig waar het om routineuze stukken ging, zoals dit Derde pianotrio. 

Hoe dat ook zij, fascinerende momenten zijn er genoeg. De wervelende doorwerking in het openingsdeel bijvoorbeeld (‘Bewegt, doch nicht zu rasch’), met onverwachte pizzicato’s, die van deze uit de kluiten gewassen sonatevorm een fascinerend geheel maakt. In het ‘Ziemlich langsam’ ontwikkelt zich een dialoog tussen viool en cello, met de piano bescheiden op de achtergrond. Een stormachtig middendeel verstoort hier even de idylle, maar de dialoog herpakt zich. De twee laatste delen laten veelvuldig stemmingswisselingen horen. In het diabolische scherzo (‘Rasch’) figureren twee contrasterende trio’s, terwijl de rondo-finale, die Schumann ‘energiek en humoristisch’ gespeeld wil hebben, tussenspelen rijk is die aan programma­muziek doen denken. Bijvoorbeeld een koddige mars, die de draak lijkt te steken met iets of iemand. Door middel van thematische verbindingen, ook met materiaal uit het openingsdeel, slaat Schumann in deze finale een grote boog om het werk, waarmee hij het organische karakter lijkt te willen onderstrepen.

Tweede pianotrio

In 1847 had Schumann de smaak kennelijk te pakken, want nog in diezelfde maanden schreef hij zijn opus 80, het Tweede pianotrio in F groot. Ditmaal gooide hij het over een andere boeg. Waar opus 63 doorwrocht en druk is, is opus 80 dartel en transparant. In het openingsdeel (‘Sehr lebhaft’) wordt toegewerkt naar twee juichende fugato’s, duidelijke aandachttrekkers en hoogtepunten. Ook in dit trio zijn invloeden aanwijsbaar: de lage pianotrillers en de mineur-majeur­wendingen in het tweede deel (‘Mit innigem Ausdruck’) herinneren bijvoorbeeld aan de drie laatste pianosonates van Franz Schubert, die enkele jaren eerder postuum aan Schumann waren opgedragen. Net als Schubert weet Schumann tertsen- en sextenketens nét niet sentimenteel te laten klinken, wat altijd een gevaar is bij romantische muziek. Vrolijk en ongecompliceerd is het derde deel, dat is gebouwd op canons in een siciliano-tempo. Aan de finale is mooi te horen dat in huize Schumann het boek Cours de contrepoint van Luigi Cherubini over tafel ging. Robert en Clara waren daar beiden door geboeid en ze trachtten wat ze leerden over polyfonie in praktijk te brengen. De strenge wetten van het contrapunt werden toegepast op een romantisch idioom, met hier en daar een cadens, maar nergens is een zweem van archaïsme te bespeuren. 

Derde pianotrio

Een nieuwe artistieke fase trad hierna in. Het gezin Schumann verhuisde van Dresden naar Düsseldorf, waar Robert de leiding kreeg over het symfonieorkest. Spanningen tussen dagelijks werk en creatieve impulsen waren onvermijdelijk. Tussen zijn werkzaamheden als dirigent door schreef Schumann koortsachtig symfonieën, ouvertures en theater­muziek. Niet zelden leidden die dubbele bezigheden tot conflicten met musici, die wat meer persoonlijke betrokkenheid hadden verwacht van hun nieuwe leider. Schumann voelde die indirecte kritiek en gezien een opmerking in zijn huishoudboekje trok hij die zich ook aan: ‘Twijfels of ik wel in Düsseldorf moet blijven’. 

Het was in deze woelige periode, in 1851, dat het derde en laatste pianotrio tot stand kwam, in g klein, opus 110. Het wordt door menig commentator als een artistieke terugval gezien ten opzichte van de twee eerdere trio’s. Inderdaad mag het zich in mindere populariteit verheugen: het staat niet zo vaak op het programma. Geopperd is wel dat deze terugval te maken had met manische trekken bij Schumann, de gevolgen van symptomen van syfilis (die hem enkele jaren later ten grave sleepten). Volgens psychologen kunnen die symptomen gunstig hebben uitgewerkt op zijn verbeeldingskracht (getuige het originele Vioolconcert uit 1853), maar juist ongunstig waar het om routineuze stukken ging, zoals dit Derde pianotrio. 

Hoe dat ook zij, fascinerende momenten zijn er genoeg. De wervelende doorwerking in het openingsdeel bijvoorbeeld (‘Bewegt, doch nicht zu rasch’), met onverwachte pizzicato’s, die van deze uit de kluiten gewassen sonatevorm een fascinerend geheel maakt. In het ‘Ziemlich langsam’ ontwikkelt zich een dialoog tussen viool en cello, met de piano bescheiden op de achtergrond. Een stormachtig middendeel verstoort hier even de idylle, maar de dialoog herpakt zich. De twee laatste delen laten veelvuldig stemmingswisselingen horen. In het diabolische scherzo (‘Rasch’) figureren twee contrasterende trio’s, terwijl de rondo-finale, die Schumann ‘energiek en humoristisch’ gespeeld wil hebben, tussenspelen rijk is die aan programma­muziek doen denken. Bijvoorbeeld een koddige mars, die de draak lijkt te steken met iets of iemand. Door middel van thematische verbindingen, ook met materiaal uit het openingsdeel, slaat Schumann in deze finale een grote boog om het werk, waarmee hij het organische karakter lijkt te willen onderstrepen.

door Jos van der Zanden

Biografie

Vilde Frang, viool

Vilde Frang speelt viool vanaf vierjarige leeftijd en had les aan het Barrat Due Musik­institut in Oslo. Op haar twaalfde ­nodigde Mariss Jansons haar uit als solist bij het Oslo ­Filharmonisch Orkest. Ze ging studeren bij ­Kolja Blacher in Hamburg en bij Ana Chumachenco in Kronberg, en Mitsuko Uchida en Anne-Sophie Mutter werden belangrijke mentoren.

In 2012 won de Noorse violiste de Credit Suisse Young Artists Award en debuteerde ze onder leiding van Bernard Haitink op het Lucerne Festival. Sindsdien was ze te gast bij gezelschappen als de Wiener en de Berliner Philharmoniker, het London Symphony Orchestra, het Gewandhausorchester Leipzig, het Sym­phonieorchester des Bayerischen Rundfunks, het Budapest Festival Orchestra, het Chamber Orchestra of Europe, het Orchestre de Paris en de orkesten van New York, ­Chicago, Los Angeles, Cleveland, Sydney en Tokio.

In april 2018 debuteerde ze bij het Concertgebouworkest (­Mozart met Trevor Pinnock), waar ze ­terugkeerde in december 2022 (Berg met Barbara Hannigan) en mei 2025 (Sjostakovitsj met Semyon Bychkov). Het kamermuziekpodium deelde Vilde Frang met Yuri Bashmet, Sol Gabetta, Leif Ove Andsnes en Janine Jansen. Ze kreeg Edisons in 2011 en 2012, en won verder onder meer een Grand Prix du Disque, de Preis der deutschen Schallplattenkritik, een Diapason d’Or en een ­Gramophone Award. Vilde Frang bespeelt de ­‘Rode’-Guarnerius uit 1734.

Maximilian Hornung, cello

Maximilian Hornung studeerde bij Eldar Issakadze, Thomas Grossenbacher en David ­Geringas en won in 2007 als cellist van het Tecchler Trio het ARD Concours in München. Van 2009 tot 2013 was hij eerste solocellist van het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks, waarmee hij in 2014 onder leiding van Bernard Haitink de belangrijkste werken voor cello van Richard Strauss opnam.

Hij ­soleerde bij onder meer het Tonhalle-­Orchester Zürich, de Wiener Sym­phoniker, de Bamberger Sym­­phoniker, het Zweeds Radio Symfonie­orkest, Philharmonia, het London Philharmonic Orchestra, het Orchestre National de France, de orkesten van Helsinki, Bergen en Tampere en die van Dallas en Pitts­burgh.

Afgelopen seizoen was hij als solist, kamermusicus en dirigent in residence bij de Münchner ­Symphoniker. Kamermuziek speelde hij met collega’s als Anne-Sophie Mutter, Julia Fischer, Antje Weithaas, Christian Tetzlaff, Joshua Bell, Hélène Grimaud, Daniil Trifonov en Yefim Bronfman.

Maximilian Hornung is een graag geziene gast op festivals als die van Salzburg, Luzern, Verbier, Rheingau, Ravinia en Hongkong en voert sinds 2022 de artistieke leiding over de Traunsteiner Sommerkonzerte. Voor zijn cd-opnames won hij tweemaal een Echo Klassik.

Bij zijn vorige optreden in Het Concertgebouw, op 24 mei 2024, soleerde de Duitse cellist samen met violiste Lisa Batiashvili bij het Nederlands Philharmonisch onder leiding van Lorenzo Viotti in het Dubbelconcert van Brahms.

Denis Kozhukhin, piano

Sinds Denis Kozhukhin in 2010 het Koningin Elisabeth Concours in Brussel won, onderhoudt hij een wereldwijde carrière. Hij werd geboren in Nizjni Novgorod en kreeg zijn eerste pianolessen op vijfjarige leeftijd van zijn moeder. Later studeerde hij in Madrid bij Dmitri Bashkirov en Claudio Martínez-Mehner.

Aan de International Piano Academy Lake Como had hij les van Fou Ts’ong, Stanislav Ioudenitch, Peter Frankl, Boris Berman, Charles Rosen en Andreas Staier, en in Stuttgart van Kirill Gerstein. Denis Kozhukhin werd als solist uitgenodigd door onder meer het London Symphony ­Orchestra, Philharmonia, het Sint-Petersburg Filharmonisch Orkest, de Staats­kapelle Berlin en de orkesten van Oslo, Stockholm, Kopenhagen, San Francisco, Chicago, Philadelphia, Los Angeles, Washington en Dallas. In een residency bij het Barcelona Symphony ­Orchestra voerde hij alle vier pianoconcerten van Rachmaninoff uit.

In Nederland soleerde de pianist bij het Nederlands Philharmonisch, Amsterdam Sinfonietta, het Radio Filharmonisch Orkest, het Rotterdams Philharmonisch Orkest en het Concertgebouworkest (2017). Hij speelde op de BBC Proms (debuut 2018), op de festivals van bijvoorbeeld Verbier, Gstaad en Grafenegg en op het Klavier-Festival Ruhr. Voor solorecitals was Denis Kozhukhin drie keer te gast in de serie Meesterpianisten (2014, 2016 en 2017). In februari 2022 en maart 2025 verzorgde hij met Janine Jansen duo­recitals in de Grote Zaal.