Concertprogramma
Jonge Nederlanders: Yang Yang Cai vierhandig met Severin von Eckardstein
Kleine Zaal 31 mei 2023 20.15 uur
Yang Yang Cai piano
Severin von Eckardstein piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Jonge Nederlanders.
Franz Schubert (1797-1828)
Rondo in A gr.t., D 951 (1828)
voor piano vierhandig
Igor Stravinsky (1882-1971)
Volksfeest in de carnavalsweek
uit ‘Petroesjka’
oorspronkelijk voor orkest (1911), versie voor piano vierhandig (1947)
Maurice Ravel (1875-1937)
La valse (1919-20)
poème choréographique voor piano solo
pauze ± 20.50 uur
Nikolaj Medtner (1879-1951)
Zes sprookjes, op. 51 (1928)
voor piano solo
Allegro molto vivace al rigore di tempo e sempre leggierissimo
Cantabile, tranquillo
Allegretto tranquillo e grazioso
Allegretto con moto flessibile
Presto
Allegro vivace sempre al rigore di tempo
Serge Rachmaninoff (1873-1943)
Six morceaux, op. 11 (1894)
voor piano vierhandig
Barcarolle
Scherzo
Russisch lied
Wals
Romance
Slava
einde ± 22.00 uur
Met dank aan de begunstigers van het Fonds Hemelbestormers.
Yang Yang Cai piano
Severin von Eckardstein piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Jonge Nederlanders.
Franz Schubert (1797-1828)
Rondo in A gr.t., D 951 (1828)
voor piano vierhandig
Igor Stravinsky (1882-1971)
Volksfeest in de carnavalsweek
uit ‘Petroesjka’
oorspronkelijk voor orkest (1911), versie voor piano vierhandig (1947)
Maurice Ravel (1875-1937)
La valse (1919-20)
poème choréographique voor piano solo
pauze ± 20.50 uur
Nikolaj Medtner (1879-1951)
Zes sprookjes, op. 51 (1928)
voor piano solo
Allegro molto vivace al rigore di tempo e sempre leggierissimo
Cantabile, tranquillo
Allegretto tranquillo e grazioso
Allegretto con moto flessibile
Presto
Allegro vivace sempre al rigore di tempo
Serge Rachmaninoff (1873-1943)
Six morceaux, op. 11 (1894)
voor piano vierhandig
Barcarolle
Scherzo
Russisch lied
Wals
Romance
Slava
einde ± 22.00 uur
Met dank aan de begunstigers van het Fonds Hemelbestormers.
Toelichting
Franz Schubert (1797-1828)
Rondo in A groot
Franz Schubert schrijft het Rondo in A groot, D 951, voor piano vierhandig in juni 1828, tegen het eind van zijn korte leven; het verschijnt kort na zijn dood. Hoewel geschreven in dezelfde tijd als de laatste drie sonates voor solopiano, toont dit Rondo de componist van een veel lichtere, lyrischer kant. Het hoofdthema is van een uitgesproken zonnig-zangerig karakter, passend bij de ‘glanzende’ toonsoort. Volgens componist en bijna-achternaamgenoot Christian Schubart is A groot de toonsoort voor onder meer ‘onschuldige liefdesverklaringen’ en ‘jeugdige opgewektheid’ – en die zijn allebei ruim voorhanden voor wie ze in dit stuk wil horen.
Het is overigens goed denkbaar dat het Rondo bij een ander werk van Schubert hoort, het Allegro in a klein, D 947, ook voor piano à quatre-mains. Dat stuk is van een maand eerder. Schubert zou dan zijn compositie hebben gemodelleerd naar Beethovens eveneens tweedelige pianosonate in e klein, opus 90, die ook eindigt in de parallelle majeurtoonsoort, met een al even opgewekt en melodieus rondo. Hoe het ook zij, Schuberts werk klinkt prima als op zichzelf staand, perfect geproportioneerd brok speelplezier voor twee pianisten.
Franz Schubert schrijft het Rondo in A groot, D 951, voor piano vierhandig in juni 1828, tegen het eind van zijn korte leven; het verschijnt kort na zijn dood. Hoewel geschreven in dezelfde tijd als de laatste drie sonates voor solopiano, toont dit Rondo de componist van een veel lichtere, lyrischer kant. Het hoofdthema is van een uitgesproken zonnig-zangerig karakter, passend bij de ‘glanzende’ toonsoort. Volgens componist en bijna-achternaamgenoot Christian Schubart is A groot de toonsoort voor onder meer ‘onschuldige liefdesverklaringen’ en ‘jeugdige opgewektheid’ – en die zijn allebei ruim voorhanden voor wie ze in dit stuk wil horen.
Het is overigens goed denkbaar dat het Rondo bij een ander werk van Schubert hoort, het Allegro in a klein, D 947, ook voor piano à quatre-mains. Dat stuk is van een maand eerder. Schubert zou dan zijn compositie hebben gemodelleerd naar Beethovens eveneens tweedelige pianosonate in e klein, opus 90, die ook eindigt in de parallelle majeurtoonsoort, met een al even opgewekt en melodieus rondo. Hoe het ook zij, Schuberts werk klinkt prima als op zichzelf staand, perfect geproportioneerd brok speelplezier voor twee pianisten.
Igor Stravinsky (1882-1971)
Petroesjka
Petroesjka is het middelste van drie balletten waarmee Igor Stravinsky begin jaren 1910 definitief zijn naam vestigt. De andere twee zijn De vuurvogel en Le sacre du printemps. Stravinsky schrijft al deze muziek voor in opdracht van Les Ballets Russes, het dansgezelschap van Sergej Diaghilev. Het verhaal van Petroesjka behelst de driehoeksverhouding tussen drie dansende poppen, die worden aangestuurd door een tovenaar, ook wel de Charlatan genoemd. Een van de poppen, Petroesjka (een Pierrot-achtige Jan Klaassenfiguur) is verliefd op de Ballerina, maar die voelt meer voor de derde pop, de Moor. De tovenaar presenteert zijn poppenspel tijdens een carnavalsfeest op de markt, waarvan Stravinsky de drukte verbeeldt door het snel opeenvolgende gebruik van zeer diverse volksliedjes. Ook de drie poppen dansen op zulke traditionele Russische liedjes, maar die klinken in Stravinsky’s handen plotseling modern, door originele ritmische verspringingen, maar ook doordat de componist een polytonale techniek gebruikt, waarin verschillende toonsoorten tegelijkertijd klinken. Zo is er zelfs sprake van het zogenoemde Petroesjka-akkoord: het tegelijkertijd spelen van de twee majeurakkoorden C en Fis. Dit Petroesjka-akkoord is het leidmotiv voor de tragische hoofdrolspeler, dat telkens klinkt wanneer hij ten tonele verschijnt. Maar Stravinsky biedt meer wonderlijke combinaties: zo danst de Ballerina op een bekend wijsje (van walsenkoning Joseph Lanner), maar haar partner de Moor beweegt intussen op zijn eigen hobbelende melodie. Het vervreemdende resultaat maakt duidelijk hoe weinig de twee voor elkaar gemaakt zijn.
Stravinsky maakte van Petroesjka een samenvattende bewerking voor solopiano, maar quatre-mainsversies worden niet vaak meer uitgevoerd sinds de componist die zelf met collega’s speelde tijdens repetities voor de première. Die eerste balletuitvoering vond plaats op 13 juni 1911 in Parijs, met niemand minder dan Vaslav Nijinski in de titelrol.
Petroesjka is het middelste van drie balletten waarmee Igor Stravinsky begin jaren 1910 definitief zijn naam vestigt. De andere twee zijn De vuurvogel en Le sacre du printemps. Stravinsky schrijft al deze muziek voor in opdracht van Les Ballets Russes, het dansgezelschap van Sergej Diaghilev. Het verhaal van Petroesjka behelst de driehoeksverhouding tussen drie dansende poppen, die worden aangestuurd door een tovenaar, ook wel de Charlatan genoemd. Een van de poppen, Petroesjka (een Pierrot-achtige Jan Klaassenfiguur) is verliefd op de Ballerina, maar die voelt meer voor de derde pop, de Moor. De tovenaar presenteert zijn poppenspel tijdens een carnavalsfeest op de markt, waarvan Stravinsky de drukte verbeeldt door het snel opeenvolgende gebruik van zeer diverse volksliedjes. Ook de drie poppen dansen op zulke traditionele Russische liedjes, maar die klinken in Stravinsky’s handen plotseling modern, door originele ritmische verspringingen, maar ook doordat de componist een polytonale techniek gebruikt, waarin verschillende toonsoorten tegelijkertijd klinken. Zo is er zelfs sprake van het zogenoemde Petroesjka-akkoord: het tegelijkertijd spelen van de twee majeurakkoorden C en Fis. Dit Petroesjka-akkoord is het leidmotiv voor de tragische hoofdrolspeler, dat telkens klinkt wanneer hij ten tonele verschijnt. Maar Stravinsky biedt meer wonderlijke combinaties: zo danst de Ballerina op een bekend wijsje (van walsenkoning Joseph Lanner), maar haar partner de Moor beweegt intussen op zijn eigen hobbelende melodie. Het vervreemdende resultaat maakt duidelijk hoe weinig de twee voor elkaar gemaakt zijn.
Stravinsky maakte van Petroesjka een samenvattende bewerking voor solopiano, maar quatre-mainsversies worden niet vaak meer uitgevoerd sinds de componist die zelf met collega’s speelde tijdens repetities voor de première. Die eerste balletuitvoering vond plaats op 13 juni 1911 in Parijs, met niemand minder dan Vaslav Nijinski in de titelrol.
Maurice Ravel (1875-1937)
Ravel: La valse
De man achter Petroeskja, Sergej Diaghilev, zou oorspronkelijk ook Maurice Ravels ‘choreografisch gedicht’ La valse op de planken brengen, maar de Rus zag daarvan af na beluistering van een piano-uittreksel voor quatre-mains. Het zal kort na voltooiing zijn geweest, in 1920. Volgens Diaghilev was La valse weliswaar een meesterwerk, maar geen ballet, eerder ‘een schilderij van een ballet’. Ravel was diep beledigd. De emoties liepen zo hoog op dat de componist vijf jaar later nog altijd weigerde de hand te schudden van Diaghilev – die Ravel daarop uitdaagde voor een duel (waar het gelukkig nooit van kwam, door tussenkomst van Diaghilevs vrienden).
La valse is een ode aan de muziek van Johann Strauss jr., maar dan in een modernere jas. Daar is wel iets bijzonders mee: waar Ravel normaal gesproken klinkt als een twintigste-eeuwse collega van Mozart en Haydn, laat hij zich in La valse duidelijk van een romantischer kant horen. En, zelfs voor Ravels doen, van een bijzonder virtuoze: de versie voor solopiano staat maar zelden op de programma’s, vanwege die enorme technische moeilijkheid.
De man achter Petroeskja, Sergej Diaghilev, zou oorspronkelijk ook Maurice Ravels ‘choreografisch gedicht’ La valse op de planken brengen, maar de Rus zag daarvan af na beluistering van een piano-uittreksel voor quatre-mains. Het zal kort na voltooiing zijn geweest, in 1920. Volgens Diaghilev was La valse weliswaar een meesterwerk, maar geen ballet, eerder ‘een schilderij van een ballet’. Ravel was diep beledigd. De emoties liepen zo hoog op dat de componist vijf jaar later nog altijd weigerde de hand te schudden van Diaghilev – die Ravel daarop uitdaagde voor een duel (waar het gelukkig nooit van kwam, door tussenkomst van Diaghilevs vrienden).
La valse is een ode aan de muziek van Johann Strauss jr., maar dan in een modernere jas. Daar is wel iets bijzonders mee: waar Ravel normaal gesproken klinkt als een twintigste-eeuwse collega van Mozart en Haydn, laat hij zich in La valse duidelijk van een romantischer kant horen. En, zelfs voor Ravels doen, van een bijzonder virtuoze: de versie voor solopiano staat maar zelden op de programma’s, vanwege die enorme technische moeilijkheid.
Nikolaj Medtner (1879-1951)
Zes sprookjes
De Russische componist Nikolaj Medtner schrijft gedurende zijn leven in totaal 38 Skazki, meestal vertaald als Sprookjes. Het zijn karakterstukken in de negentiende-eeuwse traditie die pianovirtuoos Medtner zijn hele leven hoog houdt. Zijn stijl combineert de Duitse traditie van bijvoorbeeld Johannes Brahms met een herkenbaar Russisch idioom. Medtner zet in zijn Skazki eerder een sprookjesachtige sfeer neer dan dat hij een specifieke vertelling op muziek zet. Toch is de bundel opus 51 ‘opgedragen aan Zoloesjka en Ivan de Zot’, twee Russische sprookjesfiguren, waarbij Zoloesjka het equivalent is van ‘onze’ Assepoester.
De enige nadere aanwijzing voor een buitenmuzikale inhoud komt uit een Amerikaanse programmatoelichting van Medtner uit 1930: ‘In het eerste sprookje worden de twee figuren voorgesteld, het tweede is een lied van Assepoester en het laatste een dans van de Zot.’ Medtners uiterst sfeervolle (en virtuoze) muziek helpt de luisteraar ruimschoots zijn of haar eigen invulling aan deze vertellingen te geven. Om met Serge Rachmaninoff te spreken (die daarbij een koosnaam voor zijn goede vriend gebruikte): ‘Niemand vertelt zulke verhalen als Kolja!’
De Russische componist Nikolaj Medtner schrijft gedurende zijn leven in totaal 38 Skazki, meestal vertaald als Sprookjes. Het zijn karakterstukken in de negentiende-eeuwse traditie die pianovirtuoos Medtner zijn hele leven hoog houdt. Zijn stijl combineert de Duitse traditie van bijvoorbeeld Johannes Brahms met een herkenbaar Russisch idioom. Medtner zet in zijn Skazki eerder een sprookjesachtige sfeer neer dan dat hij een specifieke vertelling op muziek zet. Toch is de bundel opus 51 ‘opgedragen aan Zoloesjka en Ivan de Zot’, twee Russische sprookjesfiguren, waarbij Zoloesjka het equivalent is van ‘onze’ Assepoester.
De enige nadere aanwijzing voor een buitenmuzikale inhoud komt uit een Amerikaanse programmatoelichting van Medtner uit 1930: ‘In het eerste sprookje worden de twee figuren voorgesteld, het tweede is een lied van Assepoester en het laatste een dans van de Zot.’ Medtners uiterst sfeervolle (en virtuoze) muziek helpt de luisteraar ruimschoots zijn of haar eigen invulling aan deze vertellingen te geven. Om met Serge Rachmaninoff te spreken (die daarbij een koosnaam voor zijn goede vriend gebruikte): ‘Niemand vertelt zulke verhalen als Kolja!’
Serge Rachmaninoff (1873-1943)
Six morceaux
De muzikale opa van diezelfde Rachmaninoff, Arkadi, krijgt als jongeman in Moskou nog les van de Ier John Field, uitvinder van de pianonocturne. Een halve eeuw later spelen grootvader en kleinkind regelmatig vierhandig piano, een van de vroegste en waarschijnlijk gelukkigste jeugdherinneringen voor de componist. Onder Rachmaninoffs werken zijn dan ook al vanaf het begin een heel aantal stukken voor piano vierhandig of voor twee piano’s. Afgaand op de Six morceaux, opus 11, zal bij Rachmaninoff regelmatig Schubert op de lessenaar hebben gestaan. Het eerste stuk, een Barcarolle, hint althans sterk naar het sombere tweede thema uit de opening van Schuberts beroemde Pianofantasie in f klein voor vier handen.
De Six morceaux zijn een betrekkelijk vroeg werk - Rachmaninoff was net twee jaar klaar met zijn conservatoriumopleiding. Na een kort Scherzo, deel twee, volgt in morceau nummer drie een serie variaties op een ‘chant Russe’, waarvan de melodie niet zou hebben misstaan in Petroesjka, en waarin de jonge Rachmaninoff mooi zijn aanzienlijke contrapuntische vaardigheden ten toon kan spreiden. Het meest direct aansprekende deel van opus 11 is waarschijnlijk de Wals, nummer vier, een stoer, hier en daar zelfs dreigend stuk, maar niet zonder humor. Hoewel Rachmaninoffs eigen stijl al duidelijk in deze cyclus doorklinkt, zijn er, behalve van Schubert, ook nog echo’s te beluisteren van componisten als Aleksandr Borodin en Modest Moesorgski, van wie Rachmaninoff een melodie leent voor opnieuw een reeks variaties, ter afsluiting van de Six morceaux.
De muzikale opa van diezelfde Rachmaninoff, Arkadi, krijgt als jongeman in Moskou nog les van de Ier John Field, uitvinder van de pianonocturne. Een halve eeuw later spelen grootvader en kleinkind regelmatig vierhandig piano, een van de vroegste en waarschijnlijk gelukkigste jeugdherinneringen voor de componist. Onder Rachmaninoffs werken zijn dan ook al vanaf het begin een heel aantal stukken voor piano vierhandig of voor twee piano’s. Afgaand op de Six morceaux, opus 11, zal bij Rachmaninoff regelmatig Schubert op de lessenaar hebben gestaan. Het eerste stuk, een Barcarolle, hint althans sterk naar het sombere tweede thema uit de opening van Schuberts beroemde Pianofantasie in f klein voor vier handen.
De Six morceaux zijn een betrekkelijk vroeg werk - Rachmaninoff was net twee jaar klaar met zijn conservatoriumopleiding. Na een kort Scherzo, deel twee, volgt in morceau nummer drie een serie variaties op een ‘chant Russe’, waarvan de melodie niet zou hebben misstaan in Petroesjka, en waarin de jonge Rachmaninoff mooi zijn aanzienlijke contrapuntische vaardigheden ten toon kan spreiden. Het meest direct aansprekende deel van opus 11 is waarschijnlijk de Wals, nummer vier, een stoer, hier en daar zelfs dreigend stuk, maar niet zonder humor. Hoewel Rachmaninoffs eigen stijl al duidelijk in deze cyclus doorklinkt, zijn er, behalve van Schubert, ook nog echo’s te beluisteren van componisten als Aleksandr Borodin en Modest Moesorgski, van wie Rachmaninoff een melodie leent voor opnieuw een reeks variaties, ter afsluiting van de Six morceaux.
Franz Schubert (1797-1828)
Rondo in A groot
Franz Schubert schrijft het Rondo in A groot, D 951, voor piano vierhandig in juni 1828, tegen het eind van zijn korte leven; het verschijnt kort na zijn dood. Hoewel geschreven in dezelfde tijd als de laatste drie sonates voor solopiano, toont dit Rondo de componist van een veel lichtere, lyrischer kant. Het hoofdthema is van een uitgesproken zonnig-zangerig karakter, passend bij de ‘glanzende’ toonsoort. Volgens componist en bijna-achternaamgenoot Christian Schubart is A groot de toonsoort voor onder meer ‘onschuldige liefdesverklaringen’ en ‘jeugdige opgewektheid’ – en die zijn allebei ruim voorhanden voor wie ze in dit stuk wil horen.
Het is overigens goed denkbaar dat het Rondo bij een ander werk van Schubert hoort, het Allegro in a klein, D 947, ook voor piano à quatre-mains. Dat stuk is van een maand eerder. Schubert zou dan zijn compositie hebben gemodelleerd naar Beethovens eveneens tweedelige pianosonate in e klein, opus 90, die ook eindigt in de parallelle majeurtoonsoort, met een al even opgewekt en melodieus rondo. Hoe het ook zij, Schuberts werk klinkt prima als op zichzelf staand, perfect geproportioneerd brok speelplezier voor twee pianisten.
Franz Schubert schrijft het Rondo in A groot, D 951, voor piano vierhandig in juni 1828, tegen het eind van zijn korte leven; het verschijnt kort na zijn dood. Hoewel geschreven in dezelfde tijd als de laatste drie sonates voor solopiano, toont dit Rondo de componist van een veel lichtere, lyrischer kant. Het hoofdthema is van een uitgesproken zonnig-zangerig karakter, passend bij de ‘glanzende’ toonsoort. Volgens componist en bijna-achternaamgenoot Christian Schubart is A groot de toonsoort voor onder meer ‘onschuldige liefdesverklaringen’ en ‘jeugdige opgewektheid’ – en die zijn allebei ruim voorhanden voor wie ze in dit stuk wil horen.
Het is overigens goed denkbaar dat het Rondo bij een ander werk van Schubert hoort, het Allegro in a klein, D 947, ook voor piano à quatre-mains. Dat stuk is van een maand eerder. Schubert zou dan zijn compositie hebben gemodelleerd naar Beethovens eveneens tweedelige pianosonate in e klein, opus 90, die ook eindigt in de parallelle majeurtoonsoort, met een al even opgewekt en melodieus rondo. Hoe het ook zij, Schuberts werk klinkt prima als op zichzelf staand, perfect geproportioneerd brok speelplezier voor twee pianisten.
Igor Stravinsky (1882-1971)
Petroesjka
Petroesjka is het middelste van drie balletten waarmee Igor Stravinsky begin jaren 1910 definitief zijn naam vestigt. De andere twee zijn De vuurvogel en Le sacre du printemps. Stravinsky schrijft al deze muziek voor in opdracht van Les Ballets Russes, het dansgezelschap van Sergej Diaghilev. Het verhaal van Petroesjka behelst de driehoeksverhouding tussen drie dansende poppen, die worden aangestuurd door een tovenaar, ook wel de Charlatan genoemd. Een van de poppen, Petroesjka (een Pierrot-achtige Jan Klaassenfiguur) is verliefd op de Ballerina, maar die voelt meer voor de derde pop, de Moor. De tovenaar presenteert zijn poppenspel tijdens een carnavalsfeest op de markt, waarvan Stravinsky de drukte verbeeldt door het snel opeenvolgende gebruik van zeer diverse volksliedjes. Ook de drie poppen dansen op zulke traditionele Russische liedjes, maar die klinken in Stravinsky’s handen plotseling modern, door originele ritmische verspringingen, maar ook doordat de componist een polytonale techniek gebruikt, waarin verschillende toonsoorten tegelijkertijd klinken. Zo is er zelfs sprake van het zogenoemde Petroesjka-akkoord: het tegelijkertijd spelen van de twee majeurakkoorden C en Fis. Dit Petroesjka-akkoord is het leidmotiv voor de tragische hoofdrolspeler, dat telkens klinkt wanneer hij ten tonele verschijnt. Maar Stravinsky biedt meer wonderlijke combinaties: zo danst de Ballerina op een bekend wijsje (van walsenkoning Joseph Lanner), maar haar partner de Moor beweegt intussen op zijn eigen hobbelende melodie. Het vervreemdende resultaat maakt duidelijk hoe weinig de twee voor elkaar gemaakt zijn.
Stravinsky maakte van Petroesjka een samenvattende bewerking voor solopiano, maar quatre-mainsversies worden niet vaak meer uitgevoerd sinds de componist die zelf met collega’s speelde tijdens repetities voor de première. Die eerste balletuitvoering vond plaats op 13 juni 1911 in Parijs, met niemand minder dan Vaslav Nijinski in de titelrol.
Petroesjka is het middelste van drie balletten waarmee Igor Stravinsky begin jaren 1910 definitief zijn naam vestigt. De andere twee zijn De vuurvogel en Le sacre du printemps. Stravinsky schrijft al deze muziek voor in opdracht van Les Ballets Russes, het dansgezelschap van Sergej Diaghilev. Het verhaal van Petroesjka behelst de driehoeksverhouding tussen drie dansende poppen, die worden aangestuurd door een tovenaar, ook wel de Charlatan genoemd. Een van de poppen, Petroesjka (een Pierrot-achtige Jan Klaassenfiguur) is verliefd op de Ballerina, maar die voelt meer voor de derde pop, de Moor. De tovenaar presenteert zijn poppenspel tijdens een carnavalsfeest op de markt, waarvan Stravinsky de drukte verbeeldt door het snel opeenvolgende gebruik van zeer diverse volksliedjes. Ook de drie poppen dansen op zulke traditionele Russische liedjes, maar die klinken in Stravinsky’s handen plotseling modern, door originele ritmische verspringingen, maar ook doordat de componist een polytonale techniek gebruikt, waarin verschillende toonsoorten tegelijkertijd klinken. Zo is er zelfs sprake van het zogenoemde Petroesjka-akkoord: het tegelijkertijd spelen van de twee majeurakkoorden C en Fis. Dit Petroesjka-akkoord is het leidmotiv voor de tragische hoofdrolspeler, dat telkens klinkt wanneer hij ten tonele verschijnt. Maar Stravinsky biedt meer wonderlijke combinaties: zo danst de Ballerina op een bekend wijsje (van walsenkoning Joseph Lanner), maar haar partner de Moor beweegt intussen op zijn eigen hobbelende melodie. Het vervreemdende resultaat maakt duidelijk hoe weinig de twee voor elkaar gemaakt zijn.
Stravinsky maakte van Petroesjka een samenvattende bewerking voor solopiano, maar quatre-mainsversies worden niet vaak meer uitgevoerd sinds de componist die zelf met collega’s speelde tijdens repetities voor de première. Die eerste balletuitvoering vond plaats op 13 juni 1911 in Parijs, met niemand minder dan Vaslav Nijinski in de titelrol.
Maurice Ravel (1875-1937)
Ravel: La valse
De man achter Petroeskja, Sergej Diaghilev, zou oorspronkelijk ook Maurice Ravels ‘choreografisch gedicht’ La valse op de planken brengen, maar de Rus zag daarvan af na beluistering van een piano-uittreksel voor quatre-mains. Het zal kort na voltooiing zijn geweest, in 1920. Volgens Diaghilev was La valse weliswaar een meesterwerk, maar geen ballet, eerder ‘een schilderij van een ballet’. Ravel was diep beledigd. De emoties liepen zo hoog op dat de componist vijf jaar later nog altijd weigerde de hand te schudden van Diaghilev – die Ravel daarop uitdaagde voor een duel (waar het gelukkig nooit van kwam, door tussenkomst van Diaghilevs vrienden).
La valse is een ode aan de muziek van Johann Strauss jr., maar dan in een modernere jas. Daar is wel iets bijzonders mee: waar Ravel normaal gesproken klinkt als een twintigste-eeuwse collega van Mozart en Haydn, laat hij zich in La valse duidelijk van een romantischer kant horen. En, zelfs voor Ravels doen, van een bijzonder virtuoze: de versie voor solopiano staat maar zelden op de programma’s, vanwege die enorme technische moeilijkheid.
De man achter Petroeskja, Sergej Diaghilev, zou oorspronkelijk ook Maurice Ravels ‘choreografisch gedicht’ La valse op de planken brengen, maar de Rus zag daarvan af na beluistering van een piano-uittreksel voor quatre-mains. Het zal kort na voltooiing zijn geweest, in 1920. Volgens Diaghilev was La valse weliswaar een meesterwerk, maar geen ballet, eerder ‘een schilderij van een ballet’. Ravel was diep beledigd. De emoties liepen zo hoog op dat de componist vijf jaar later nog altijd weigerde de hand te schudden van Diaghilev – die Ravel daarop uitdaagde voor een duel (waar het gelukkig nooit van kwam, door tussenkomst van Diaghilevs vrienden).
La valse is een ode aan de muziek van Johann Strauss jr., maar dan in een modernere jas. Daar is wel iets bijzonders mee: waar Ravel normaal gesproken klinkt als een twintigste-eeuwse collega van Mozart en Haydn, laat hij zich in La valse duidelijk van een romantischer kant horen. En, zelfs voor Ravels doen, van een bijzonder virtuoze: de versie voor solopiano staat maar zelden op de programma’s, vanwege die enorme technische moeilijkheid.
Nikolaj Medtner (1879-1951)
Zes sprookjes
De Russische componist Nikolaj Medtner schrijft gedurende zijn leven in totaal 38 Skazki, meestal vertaald als Sprookjes. Het zijn karakterstukken in de negentiende-eeuwse traditie die pianovirtuoos Medtner zijn hele leven hoog houdt. Zijn stijl combineert de Duitse traditie van bijvoorbeeld Johannes Brahms met een herkenbaar Russisch idioom. Medtner zet in zijn Skazki eerder een sprookjesachtige sfeer neer dan dat hij een specifieke vertelling op muziek zet. Toch is de bundel opus 51 ‘opgedragen aan Zoloesjka en Ivan de Zot’, twee Russische sprookjesfiguren, waarbij Zoloesjka het equivalent is van ‘onze’ Assepoester.
De enige nadere aanwijzing voor een buitenmuzikale inhoud komt uit een Amerikaanse programmatoelichting van Medtner uit 1930: ‘In het eerste sprookje worden de twee figuren voorgesteld, het tweede is een lied van Assepoester en het laatste een dans van de Zot.’ Medtners uiterst sfeervolle (en virtuoze) muziek helpt de luisteraar ruimschoots zijn of haar eigen invulling aan deze vertellingen te geven. Om met Serge Rachmaninoff te spreken (die daarbij een koosnaam voor zijn goede vriend gebruikte): ‘Niemand vertelt zulke verhalen als Kolja!’
De Russische componist Nikolaj Medtner schrijft gedurende zijn leven in totaal 38 Skazki, meestal vertaald als Sprookjes. Het zijn karakterstukken in de negentiende-eeuwse traditie die pianovirtuoos Medtner zijn hele leven hoog houdt. Zijn stijl combineert de Duitse traditie van bijvoorbeeld Johannes Brahms met een herkenbaar Russisch idioom. Medtner zet in zijn Skazki eerder een sprookjesachtige sfeer neer dan dat hij een specifieke vertelling op muziek zet. Toch is de bundel opus 51 ‘opgedragen aan Zoloesjka en Ivan de Zot’, twee Russische sprookjesfiguren, waarbij Zoloesjka het equivalent is van ‘onze’ Assepoester.
De enige nadere aanwijzing voor een buitenmuzikale inhoud komt uit een Amerikaanse programmatoelichting van Medtner uit 1930: ‘In het eerste sprookje worden de twee figuren voorgesteld, het tweede is een lied van Assepoester en het laatste een dans van de Zot.’ Medtners uiterst sfeervolle (en virtuoze) muziek helpt de luisteraar ruimschoots zijn of haar eigen invulling aan deze vertellingen te geven. Om met Serge Rachmaninoff te spreken (die daarbij een koosnaam voor zijn goede vriend gebruikte): ‘Niemand vertelt zulke verhalen als Kolja!’
Serge Rachmaninoff (1873-1943)
Six morceaux
De muzikale opa van diezelfde Rachmaninoff, Arkadi, krijgt als jongeman in Moskou nog les van de Ier John Field, uitvinder van de pianonocturne. Een halve eeuw later spelen grootvader en kleinkind regelmatig vierhandig piano, een van de vroegste en waarschijnlijk gelukkigste jeugdherinneringen voor de componist. Onder Rachmaninoffs werken zijn dan ook al vanaf het begin een heel aantal stukken voor piano vierhandig of voor twee piano’s. Afgaand op de Six morceaux, opus 11, zal bij Rachmaninoff regelmatig Schubert op de lessenaar hebben gestaan. Het eerste stuk, een Barcarolle, hint althans sterk naar het sombere tweede thema uit de opening van Schuberts beroemde Pianofantasie in f klein voor vier handen.
De Six morceaux zijn een betrekkelijk vroeg werk - Rachmaninoff was net twee jaar klaar met zijn conservatoriumopleiding. Na een kort Scherzo, deel twee, volgt in morceau nummer drie een serie variaties op een ‘chant Russe’, waarvan de melodie niet zou hebben misstaan in Petroesjka, en waarin de jonge Rachmaninoff mooi zijn aanzienlijke contrapuntische vaardigheden ten toon kan spreiden. Het meest direct aansprekende deel van opus 11 is waarschijnlijk de Wals, nummer vier, een stoer, hier en daar zelfs dreigend stuk, maar niet zonder humor. Hoewel Rachmaninoffs eigen stijl al duidelijk in deze cyclus doorklinkt, zijn er, behalve van Schubert, ook nog echo’s te beluisteren van componisten als Aleksandr Borodin en Modest Moesorgski, van wie Rachmaninoff een melodie leent voor opnieuw een reeks variaties, ter afsluiting van de Six morceaux.
De muzikale opa van diezelfde Rachmaninoff, Arkadi, krijgt als jongeman in Moskou nog les van de Ier John Field, uitvinder van de pianonocturne. Een halve eeuw later spelen grootvader en kleinkind regelmatig vierhandig piano, een van de vroegste en waarschijnlijk gelukkigste jeugdherinneringen voor de componist. Onder Rachmaninoffs werken zijn dan ook al vanaf het begin een heel aantal stukken voor piano vierhandig of voor twee piano’s. Afgaand op de Six morceaux, opus 11, zal bij Rachmaninoff regelmatig Schubert op de lessenaar hebben gestaan. Het eerste stuk, een Barcarolle, hint althans sterk naar het sombere tweede thema uit de opening van Schuberts beroemde Pianofantasie in f klein voor vier handen.
De Six morceaux zijn een betrekkelijk vroeg werk - Rachmaninoff was net twee jaar klaar met zijn conservatoriumopleiding. Na een kort Scherzo, deel twee, volgt in morceau nummer drie een serie variaties op een ‘chant Russe’, waarvan de melodie niet zou hebben misstaan in Petroesjka, en waarin de jonge Rachmaninoff mooi zijn aanzienlijke contrapuntische vaardigheden ten toon kan spreiden. Het meest direct aansprekende deel van opus 11 is waarschijnlijk de Wals, nummer vier, een stoer, hier en daar zelfs dreigend stuk, maar niet zonder humor. Hoewel Rachmaninoffs eigen stijl al duidelijk in deze cyclus doorklinkt, zijn er, behalve van Schubert, ook nog echo’s te beluisteren van componisten als Aleksandr Borodin en Modest Moesorgski, van wie Rachmaninoff een melodie leent voor opnieuw een reeks variaties, ter afsluiting van de Six morceaux.
Biografie
Yang Yang Cai, piano
Yang Yang Cai begon op vijfjarige leeftijd met pianolessen en werd op haar tiende aangenomen in de klas van Jan Wijn, bij wie ze ruim tien jaar studeerde.
In 2019 behaalde ze haar bachelor aan het Conservatorium van Amsterdam, waarna ze doorstudeerde aan de Imola Piano Academy bij Enrico Pace en, opnieuw aan het Conservatorium van Amsterdam, bij Frank van der Laar.
Haar eerste concourswinst behaalde de pianiste op haar negende, toen ze in 2008 het Steinway Piano Concours won en in Hamburg Nederland vertegenwoordigde op het Internationale Steinway Festival. In 2012 won ze het Steinway Piano Concours nogmaals. In 2019 won ze de Grand Prix Youri Egorov van de YPF Piano Competition met een vertolking van het Tweede pianoconcert van Chopin met het symfonieorkest van het Conservatorium van Amsterdam onder leiding van Jean-Bernard Pommier.
Yang Yang Cai heeft inmiddels in haar woonplaats Amsterdam gespeeld in het Muziekgebouw, het DeLaMar Theater en Koninklijk Theater Carré. Ze nam deel aan The International Holland Music Sessions en het Aspen Music Festival en is een veelgevraagde gast op evenementen als het Grachtenfestival, Wonderfeel en het Internationaal Kamermuziekfestival Schiermonnikoog. Met violist Shin Sihan en cellist Alexander Warenberg vormt de pianiste sinds 2017 het Amsterdam Piano Trio, dat in 2019 optrad in de Kleine Zaal.
Severin von Eckardstein, piano
De in Düsseldorf geboren Severin von Eckardstein viel in de prijzen bij het ARD Concours in München (1999) en de Leeds International Piano Competition (2000) en won in 2003 het Belgische Koningin Elisabethconcours.
Zijn opleiding had hij gevolgd in Berlijn, bij Barbara Szczepanska, Karl-Heinz Kämmerling en Klaus Hellwig, en aan de International Piano Academy Lake Como. Inmiddels was de pianist te gast op de bekende podia van bijvoorbeeld Parijs, Berlijn, München, Milaan, Madrid, Londen, Boedapest, New York, Hongkong, Seoul en Tokio.
In de Grote Zaal verzorgde hij meermaals een solorecital in de serie Meesterpianisten. Samen met violiste Franziska Hölscher startte hij in 2015 in het Berliner Konzerthaus de serie ‘Klangbrücken’. Voor zijn cd met muziek van Debussy en Dupont uit 2018 kreeg hij een Diapason d’Or, en op zijn programma’s prijkt geregeld werk van hedendaagse componisten en minder bekende componisten uit de late Romantiek.
Severin von Eckardstein soleerde bij het Dallas Symphony Orchestra onder Jaap van Zweden, het Mariinski Orkest onder Valery Gergiev, het Concertgebouworkest onder Paavo Järvi, het Radio Filharmonisch Orkest onder Kevin John Edusei (in Het Zondagochtend Concert van 4 november 2018). Bij zijn vorige optredens in Het Concertgebouw speelde Severin von Eckardstein het Eerste pianoconcert van Chopin met het Symfonieorkest Vlaanderen in de Grote Zaal (december 2019) en pianokwintetten van Schumann en Elgar in de Kleine Zaal (november 2022).