Concertprogramma
Jonge Nederlanders: violist Shin Sihan met Ravel, Milhaud en veel meer
Kleine Zaal 28 april 2023 20.15 uur
Shin Sihan viool
In Mo Yang viool
Takehiro Konoe altviool
Mon-Puo Lee cello
Gorka Plada-Girón piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Jonge Nederlanders.
Ook interessant:
- Wat neemt Shin Sihan allemaal mee in zijn vioolkoffer?
George Antheil (1900-1959)
Sonate nr. 2, W. 131 (1923)
voor viool en piano
Maurice Ravel (1875-1937)
Sonate in G gr.t. (1923-27)
voor viool en piano
Allegretto
Blues: Moderato
Perpetuum mobile: Allegro
Darius Milhaud (1892-1974)
Cinéma-fantaisie ‘Le boeuf sur le toit’ (1920)
voor viool en piano
pauze ± 21.05 uur
Erich Wolfgang Korngold (1897-1957)
Pianokwintet in E gr.t., op. 15 (1921)
Mässiges Zeitmass, mit schwungvoll blühendem Ausdruck
Adagio (Freie Variationen über ‘Abschiedslieder’, op. 14)
Finale
einde ± 22.05 uur
Met dank aan de begunstigers van het Fonds Hemelbestormers.
Shin Sihan viool
In Mo Yang viool
Takehiro Konoe altviool
Mon-Puo Lee cello
Gorka Plada-Girón piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Jonge Nederlanders.
Ook interessant:
- Wat neemt Shin Sihan allemaal mee in zijn vioolkoffer?
George Antheil (1900-1959)
Sonate nr. 2, W. 131 (1923)
voor viool en piano
Maurice Ravel (1875-1937)
Sonate in G gr.t. (1923-27)
voor viool en piano
Allegretto
Blues: Moderato
Perpetuum mobile: Allegro
Darius Milhaud (1892-1974)
Cinéma-fantaisie ‘Le boeuf sur le toit’ (1920)
voor viool en piano
pauze ± 21.05 uur
Erich Wolfgang Korngold (1897-1957)
Pianokwintet in E gr.t., op. 15 (1921)
Mässiges Zeitmass, mit schwungvoll blühendem Ausdruck
Adagio (Freie Variationen über ‘Abschiedslieder’, op. 14)
Finale
einde ± 22.05 uur
Met dank aan de begunstigers van het Fonds Hemelbestormers.
Toelichting
George Antheil 1900-1959
Antheil: Tweede sonate
Met zijn modernistische, hyperactieve en vaak noisy muziek was de jonge George Antheil een typische componist van de roaring twenties. In zijn jonge jaren woonde en werkte hij in Parijs waar hij meer succes had dan in eigen land. Het Parijse publiek hield wel van een schandaaltje op zijn tijd; Amerikanen deden Antheils muziek af als ‘puberaal’. Wat bij de Fransen ook goed viel was Antheils gulle gebruik van jazz-effecten.
Enthousiaste pleitbezorgers van Antheils werk waren de even radicale dichter Ezra Pound en diens vriendin, de violiste Olga Rudge – eveneens Amerikanen die in Parijs waren neergestreken. Voor Rudge componeerde Antheil twee vioolsonates waarvan de Tweede exemplarisch is voor zijn eigenaardige esthetiek. Zelf vergeleek Antheil het stuk met de schilderijen waarin Pablo Picasso flarden van kranten had gebruikt: hier worden diverse muziekstijlen versnipperd en tot een collage verwerkt. De muziek jakkert op hoog tempo door manke ragtime-themaatjes en verminkte Amerikaanse volksdeuntjes waarbij een mild-gewelddadige omgang met het instrumentarium niet wordt geschuwd. Het absurdistische hoogtepunt vormt het slot: de viool speelt een melodietje dat het uitstekend zou doen in een horrorfilm, begeleid door trommelslagen van de pianist.
Met zijn modernistische, hyperactieve en vaak noisy muziek was de jonge George Antheil een typische componist van de roaring twenties. In zijn jonge jaren woonde en werkte hij in Parijs waar hij meer succes had dan in eigen land. Het Parijse publiek hield wel van een schandaaltje op zijn tijd; Amerikanen deden Antheils muziek af als ‘puberaal’. Wat bij de Fransen ook goed viel was Antheils gulle gebruik van jazz-effecten.
Enthousiaste pleitbezorgers van Antheils werk waren de even radicale dichter Ezra Pound en diens vriendin, de violiste Olga Rudge – eveneens Amerikanen die in Parijs waren neergestreken. Voor Rudge componeerde Antheil twee vioolsonates waarvan de Tweede exemplarisch is voor zijn eigenaardige esthetiek. Zelf vergeleek Antheil het stuk met de schilderijen waarin Pablo Picasso flarden van kranten had gebruikt: hier worden diverse muziekstijlen versnipperd en tot een collage verwerkt. De muziek jakkert op hoog tempo door manke ragtime-themaatjes en verminkte Amerikaanse volksdeuntjes waarbij een mild-gewelddadige omgang met het instrumentarium niet wordt geschuwd. Het absurdistische hoogtepunt vormt het slot: de viool speelt een melodietje dat het uitstekend zou doen in een horrorfilm, begeleid door trommelslagen van de pianist.
Maurice Ravel 1875-1937
Ravel: Vioolsonate
Als je van Maurice Ravel één karakteristiek zou moeten noemen – naast zijn fenomenale orkestratiekunst – is het zijn vermogen om muziekstijlen uit andere landen en tijden te absorberen. Zo flirt het middendeel van zijn Vioolsonate met jazz en blues, muziek die in Parijs na de ‘Grote Oorlog’ een ware rage begon te worden. Maar ook de hoekdelen knipogen naar de amusementsmuziek van die dagen. Zelf beschouwde Ravel dit werk (waaraan hij vier jaar werkte) als een van zijn beste.
In het eerste deel lijken viool en piano elkaar in toenemende mate te negeren; ze gaan hun eigen gang en vertellen elk hun eigen verhaal. Maar ondanks de verschillen in zinsbouw, tonaliteit en ritmiek vormen ze een eenheid die zich in dezelfde richting beweegt.
De daarop volgende Blues trok vanzelfsprekend bij de première de meeste aandacht. Jazz-pastiches waren in 1927 niet nieuw meer, maar niemand deed het zo stijlvol als Ravel. Qua vorm is het een oerklassiek deeltje met twee contrasterende en doorgewerkte thema’s; maar de blue notes, glissando’s en banjo-imitaties maken het volstrekt eigentijdse muziek.
Ook in het slotdeel, Perpetuum mobile, knoopt Ravel aan bij een heersende trend. Het imiteren van machines was een visitekaartje van menige twenties-modernist, iets wat voor Ravel trouwens niets nieuws was. In zijn vroege ‘klokkenmakersopera’ L’heure espagnole had hij al gedemonstreerd dat hij dol was op pulserende, raderwerkachtige bewegingen. De overtreffende trap zou een jaar later volgen met de Bolero (die op 5 en 6 april klonk in de Grote Zaal; lees hier meer over het werk).
Als je van Maurice Ravel één karakteristiek zou moeten noemen – naast zijn fenomenale orkestratiekunst – is het zijn vermogen om muziekstijlen uit andere landen en tijden te absorberen. Zo flirt het middendeel van zijn Vioolsonate met jazz en blues, muziek die in Parijs na de ‘Grote Oorlog’ een ware rage begon te worden. Maar ook de hoekdelen knipogen naar de amusementsmuziek van die dagen. Zelf beschouwde Ravel dit werk (waaraan hij vier jaar werkte) als een van zijn beste.
In het eerste deel lijken viool en piano elkaar in toenemende mate te negeren; ze gaan hun eigen gang en vertellen elk hun eigen verhaal. Maar ondanks de verschillen in zinsbouw, tonaliteit en ritmiek vormen ze een eenheid die zich in dezelfde richting beweegt.
De daarop volgende Blues trok vanzelfsprekend bij de première de meeste aandacht. Jazz-pastiches waren in 1927 niet nieuw meer, maar niemand deed het zo stijlvol als Ravel. Qua vorm is het een oerklassiek deeltje met twee contrasterende en doorgewerkte thema’s; maar de blue notes, glissando’s en banjo-imitaties maken het volstrekt eigentijdse muziek.
Ook in het slotdeel, Perpetuum mobile, knoopt Ravel aan bij een heersende trend. Het imiteren van machines was een visitekaartje van menige twenties-modernist, iets wat voor Ravel trouwens niets nieuws was. In zijn vroege ‘klokkenmakersopera’ L’heure espagnole had hij al gedemonstreerd dat hij dol was op pulserende, raderwerkachtige bewegingen. De overtreffende trap zou een jaar later volgen met de Bolero (die op 5 en 6 april klonk in de Grote Zaal; lees hier meer over het werk).
Darius Milhaud 1892-1974
Milhaud: Le boeuf sur le toit
Darius Milhaud was een van de jonge componisten die na de Eerste Wereldoorlog het Franse muziekleven opfriste met veelal luchtige en exotisch geïnspireerde muziek. Hij was juist teruggekeerd van een verblijf in Brazilië, en Le boeuf sur le toit (‘De os op het dak’) is een van de vele composities waarin Milhaud getuigde van zijn liefde voor Braziliaanse volksmuziek. Zelfs in zijn laatste werken, decennia later geschreven, zijn nog sporen van Latijns-Amerikaanse ‘swing’ te vinden.
Le boeuf sur le toit is een soort carrousel; het ding lijkt al te draaien wanneer je erin stapt. Vanaf dat moment hoor je het aanvankelijke melodietje twaalf keer, maar de rondjes die het daartussen maakt bieden steeds iets nieuws. Soms zijn dat opgesmukte flarden van bestaande Braziliaanse volksdansjes en fado’s, elders muziekjes die eerder aan Franse dorpsfeesten met harmonica’s doen denken, doorspekt met echo’s uit Parijse nachtclubs.
Spoedig werd er zelfs een club geopend die Le boeuf sur le toit heette
Milhaud componeerde dit stuk puur voor de lol, maar ondertussen heeft het een bijna hysterische verbetenheid die je wel vaker in jarentwintigmuziek aantreft - die van George Antheil, bijvoorbeeld. Je lijkt in een dolgedraaid mechaniek te zitten; Milhaud zelf beschouwde het als mogelijke begeleidingsmuziek van een koddige film.
Zover kwam het niet, maar zijn vriend Jean Cocteau maakte er wel een ballet van dat een enorme hit in Parijs werd. Spoedig werd er zelfs een club geopend die Le boeuf sur le toit heette, een café-dansant dat een begrip werd voor vele Parijse kunstenaars en bohémiens. Weinigen realiseerden zich toen nog dat Milhaud de titel ontleend had aan een populair Braziliaans liedje.
Darius Milhaud was een van de jonge componisten die na de Eerste Wereldoorlog het Franse muziekleven opfriste met veelal luchtige en exotisch geïnspireerde muziek. Hij was juist teruggekeerd van een verblijf in Brazilië, en Le boeuf sur le toit (‘De os op het dak’) is een van de vele composities waarin Milhaud getuigde van zijn liefde voor Braziliaanse volksmuziek. Zelfs in zijn laatste werken, decennia later geschreven, zijn nog sporen van Latijns-Amerikaanse ‘swing’ te vinden.
Le boeuf sur le toit is een soort carrousel; het ding lijkt al te draaien wanneer je erin stapt. Vanaf dat moment hoor je het aanvankelijke melodietje twaalf keer, maar de rondjes die het daartussen maakt bieden steeds iets nieuws. Soms zijn dat opgesmukte flarden van bestaande Braziliaanse volksdansjes en fado’s, elders muziekjes die eerder aan Franse dorpsfeesten met harmonica’s doen denken, doorspekt met echo’s uit Parijse nachtclubs.
Spoedig werd er zelfs een club geopend die Le boeuf sur le toit heette
Milhaud componeerde dit stuk puur voor de lol, maar ondertussen heeft het een bijna hysterische verbetenheid die je wel vaker in jarentwintigmuziek aantreft - die van George Antheil, bijvoorbeeld. Je lijkt in een dolgedraaid mechaniek te zitten; Milhaud zelf beschouwde het als mogelijke begeleidingsmuziek van een koddige film.
Zover kwam het niet, maar zijn vriend Jean Cocteau maakte er wel een ballet van dat een enorme hit in Parijs werd. Spoedig werd er zelfs een club geopend die Le boeuf sur le toit heette, een café-dansant dat een begrip werd voor vele Parijse kunstenaars en bohémiens. Weinigen realiseerden zich toen nog dat Milhaud de titel ontleend had aan een populair Braziliaans liedje.
Erich Wolfgang Korngold 1897-1957
Korngold: Pianokwintet
‘Mit schwungvoll blühendem Ausdruck’, ‘Stets äusserst gebunden und ausdrucksvoll’: de speelvoorschriften bij Erich Wolfgang Korngolds Pianokwintet zijn sierlijk als de krullen die een Weense banketbakker op zijn slagroomtaarten spuit. Korngolds volromige componeerstijl liet de Oostenrijkse belle époque voortleven toen die op sterven na dood was; het feit dat dit kwintet vrijwel gelijktijdig ontstond met Antheils Vioolsonates illustreert maar weer eens hoeveel muzikale werelden er naast elkaar kunnen bestaan.
Dat Korngold later als joodse vluchteling menige voltreffer scoorde met muziek voor romantische Hollywoodfilms verbaast geenszins, maar het overschaduwde de originaliteit van zijn vooroorlogse werk. Niet voor niets noemde voormalig Concertgebouwdirecteur Rudolf Mengelberg hem ‘een uit de hemel gevallen musicus’ en werd hij bewonderd door Giacomo Puccini, Gustav Mahler en Richard Strauss.
Het Pianokwintet is een complex, doortimmerd werk. De weelderige melodiek verraadt Korngolds operatalent en bestrijkt een groot scala aan emoties, waarvan nostalgie slechts een onderdeel vormt. Vaak schuren de harmonieën tegen atonaliteit aan; dat ook in Wenen de moderne tijd aanbrak ontging de componist geenszins.
‘Mit schwungvoll blühendem Ausdruck’, ‘Stets äusserst gebunden und ausdrucksvoll’: de speelvoorschriften bij Erich Wolfgang Korngolds Pianokwintet zijn sierlijk als de krullen die een Weense banketbakker op zijn slagroomtaarten spuit. Korngolds volromige componeerstijl liet de Oostenrijkse belle époque voortleven toen die op sterven na dood was; het feit dat dit kwintet vrijwel gelijktijdig ontstond met Antheils Vioolsonates illustreert maar weer eens hoeveel muzikale werelden er naast elkaar kunnen bestaan.
Dat Korngold later als joodse vluchteling menige voltreffer scoorde met muziek voor romantische Hollywoodfilms verbaast geenszins, maar het overschaduwde de originaliteit van zijn vooroorlogse werk. Niet voor niets noemde voormalig Concertgebouwdirecteur Rudolf Mengelberg hem ‘een uit de hemel gevallen musicus’ en werd hij bewonderd door Giacomo Puccini, Gustav Mahler en Richard Strauss.
Het Pianokwintet is een complex, doortimmerd werk. De weelderige melodiek verraadt Korngolds operatalent en bestrijkt een groot scala aan emoties, waarvan nostalgie slechts een onderdeel vormt. Vaak schuren de harmonieën tegen atonaliteit aan; dat ook in Wenen de moderne tijd aanbrak ontging de componist geenszins.
George Antheil 1900-1959
Antheil: Tweede sonate
Met zijn modernistische, hyperactieve en vaak noisy muziek was de jonge George Antheil een typische componist van de roaring twenties. In zijn jonge jaren woonde en werkte hij in Parijs waar hij meer succes had dan in eigen land. Het Parijse publiek hield wel van een schandaaltje op zijn tijd; Amerikanen deden Antheils muziek af als ‘puberaal’. Wat bij de Fransen ook goed viel was Antheils gulle gebruik van jazz-effecten.
Enthousiaste pleitbezorgers van Antheils werk waren de even radicale dichter Ezra Pound en diens vriendin, de violiste Olga Rudge – eveneens Amerikanen die in Parijs waren neergestreken. Voor Rudge componeerde Antheil twee vioolsonates waarvan de Tweede exemplarisch is voor zijn eigenaardige esthetiek. Zelf vergeleek Antheil het stuk met de schilderijen waarin Pablo Picasso flarden van kranten had gebruikt: hier worden diverse muziekstijlen versnipperd en tot een collage verwerkt. De muziek jakkert op hoog tempo door manke ragtime-themaatjes en verminkte Amerikaanse volksdeuntjes waarbij een mild-gewelddadige omgang met het instrumentarium niet wordt geschuwd. Het absurdistische hoogtepunt vormt het slot: de viool speelt een melodietje dat het uitstekend zou doen in een horrorfilm, begeleid door trommelslagen van de pianist.
Met zijn modernistische, hyperactieve en vaak noisy muziek was de jonge George Antheil een typische componist van de roaring twenties. In zijn jonge jaren woonde en werkte hij in Parijs waar hij meer succes had dan in eigen land. Het Parijse publiek hield wel van een schandaaltje op zijn tijd; Amerikanen deden Antheils muziek af als ‘puberaal’. Wat bij de Fransen ook goed viel was Antheils gulle gebruik van jazz-effecten.
Enthousiaste pleitbezorgers van Antheils werk waren de even radicale dichter Ezra Pound en diens vriendin, de violiste Olga Rudge – eveneens Amerikanen die in Parijs waren neergestreken. Voor Rudge componeerde Antheil twee vioolsonates waarvan de Tweede exemplarisch is voor zijn eigenaardige esthetiek. Zelf vergeleek Antheil het stuk met de schilderijen waarin Pablo Picasso flarden van kranten had gebruikt: hier worden diverse muziekstijlen versnipperd en tot een collage verwerkt. De muziek jakkert op hoog tempo door manke ragtime-themaatjes en verminkte Amerikaanse volksdeuntjes waarbij een mild-gewelddadige omgang met het instrumentarium niet wordt geschuwd. Het absurdistische hoogtepunt vormt het slot: de viool speelt een melodietje dat het uitstekend zou doen in een horrorfilm, begeleid door trommelslagen van de pianist.
Maurice Ravel 1875-1937
Ravel: Vioolsonate
Als je van Maurice Ravel één karakteristiek zou moeten noemen – naast zijn fenomenale orkestratiekunst – is het zijn vermogen om muziekstijlen uit andere landen en tijden te absorberen. Zo flirt het middendeel van zijn Vioolsonate met jazz en blues, muziek die in Parijs na de ‘Grote Oorlog’ een ware rage begon te worden. Maar ook de hoekdelen knipogen naar de amusementsmuziek van die dagen. Zelf beschouwde Ravel dit werk (waaraan hij vier jaar werkte) als een van zijn beste.
In het eerste deel lijken viool en piano elkaar in toenemende mate te negeren; ze gaan hun eigen gang en vertellen elk hun eigen verhaal. Maar ondanks de verschillen in zinsbouw, tonaliteit en ritmiek vormen ze een eenheid die zich in dezelfde richting beweegt.
De daarop volgende Blues trok vanzelfsprekend bij de première de meeste aandacht. Jazz-pastiches waren in 1927 niet nieuw meer, maar niemand deed het zo stijlvol als Ravel. Qua vorm is het een oerklassiek deeltje met twee contrasterende en doorgewerkte thema’s; maar de blue notes, glissando’s en banjo-imitaties maken het volstrekt eigentijdse muziek.
Ook in het slotdeel, Perpetuum mobile, knoopt Ravel aan bij een heersende trend. Het imiteren van machines was een visitekaartje van menige twenties-modernist, iets wat voor Ravel trouwens niets nieuws was. In zijn vroege ‘klokkenmakersopera’ L’heure espagnole had hij al gedemonstreerd dat hij dol was op pulserende, raderwerkachtige bewegingen. De overtreffende trap zou een jaar later volgen met de Bolero (die op 5 en 6 april klonk in de Grote Zaal; lees hier meer over het werk).
Als je van Maurice Ravel één karakteristiek zou moeten noemen – naast zijn fenomenale orkestratiekunst – is het zijn vermogen om muziekstijlen uit andere landen en tijden te absorberen. Zo flirt het middendeel van zijn Vioolsonate met jazz en blues, muziek die in Parijs na de ‘Grote Oorlog’ een ware rage begon te worden. Maar ook de hoekdelen knipogen naar de amusementsmuziek van die dagen. Zelf beschouwde Ravel dit werk (waaraan hij vier jaar werkte) als een van zijn beste.
In het eerste deel lijken viool en piano elkaar in toenemende mate te negeren; ze gaan hun eigen gang en vertellen elk hun eigen verhaal. Maar ondanks de verschillen in zinsbouw, tonaliteit en ritmiek vormen ze een eenheid die zich in dezelfde richting beweegt.
De daarop volgende Blues trok vanzelfsprekend bij de première de meeste aandacht. Jazz-pastiches waren in 1927 niet nieuw meer, maar niemand deed het zo stijlvol als Ravel. Qua vorm is het een oerklassiek deeltje met twee contrasterende en doorgewerkte thema’s; maar de blue notes, glissando’s en banjo-imitaties maken het volstrekt eigentijdse muziek.
Ook in het slotdeel, Perpetuum mobile, knoopt Ravel aan bij een heersende trend. Het imiteren van machines was een visitekaartje van menige twenties-modernist, iets wat voor Ravel trouwens niets nieuws was. In zijn vroege ‘klokkenmakersopera’ L’heure espagnole had hij al gedemonstreerd dat hij dol was op pulserende, raderwerkachtige bewegingen. De overtreffende trap zou een jaar later volgen met de Bolero (die op 5 en 6 april klonk in de Grote Zaal; lees hier meer over het werk).
Darius Milhaud 1892-1974
Milhaud: Le boeuf sur le toit
Darius Milhaud was een van de jonge componisten die na de Eerste Wereldoorlog het Franse muziekleven opfriste met veelal luchtige en exotisch geïnspireerde muziek. Hij was juist teruggekeerd van een verblijf in Brazilië, en Le boeuf sur le toit (‘De os op het dak’) is een van de vele composities waarin Milhaud getuigde van zijn liefde voor Braziliaanse volksmuziek. Zelfs in zijn laatste werken, decennia later geschreven, zijn nog sporen van Latijns-Amerikaanse ‘swing’ te vinden.
Le boeuf sur le toit is een soort carrousel; het ding lijkt al te draaien wanneer je erin stapt. Vanaf dat moment hoor je het aanvankelijke melodietje twaalf keer, maar de rondjes die het daartussen maakt bieden steeds iets nieuws. Soms zijn dat opgesmukte flarden van bestaande Braziliaanse volksdansjes en fado’s, elders muziekjes die eerder aan Franse dorpsfeesten met harmonica’s doen denken, doorspekt met echo’s uit Parijse nachtclubs.
Spoedig werd er zelfs een club geopend die Le boeuf sur le toit heette
Milhaud componeerde dit stuk puur voor de lol, maar ondertussen heeft het een bijna hysterische verbetenheid die je wel vaker in jarentwintigmuziek aantreft - die van George Antheil, bijvoorbeeld. Je lijkt in een dolgedraaid mechaniek te zitten; Milhaud zelf beschouwde het als mogelijke begeleidingsmuziek van een koddige film.
Zover kwam het niet, maar zijn vriend Jean Cocteau maakte er wel een ballet van dat een enorme hit in Parijs werd. Spoedig werd er zelfs een club geopend die Le boeuf sur le toit heette, een café-dansant dat een begrip werd voor vele Parijse kunstenaars en bohémiens. Weinigen realiseerden zich toen nog dat Milhaud de titel ontleend had aan een populair Braziliaans liedje.
Darius Milhaud was een van de jonge componisten die na de Eerste Wereldoorlog het Franse muziekleven opfriste met veelal luchtige en exotisch geïnspireerde muziek. Hij was juist teruggekeerd van een verblijf in Brazilië, en Le boeuf sur le toit (‘De os op het dak’) is een van de vele composities waarin Milhaud getuigde van zijn liefde voor Braziliaanse volksmuziek. Zelfs in zijn laatste werken, decennia later geschreven, zijn nog sporen van Latijns-Amerikaanse ‘swing’ te vinden.
Le boeuf sur le toit is een soort carrousel; het ding lijkt al te draaien wanneer je erin stapt. Vanaf dat moment hoor je het aanvankelijke melodietje twaalf keer, maar de rondjes die het daartussen maakt bieden steeds iets nieuws. Soms zijn dat opgesmukte flarden van bestaande Braziliaanse volksdansjes en fado’s, elders muziekjes die eerder aan Franse dorpsfeesten met harmonica’s doen denken, doorspekt met echo’s uit Parijse nachtclubs.
Spoedig werd er zelfs een club geopend die Le boeuf sur le toit heette
Milhaud componeerde dit stuk puur voor de lol, maar ondertussen heeft het een bijna hysterische verbetenheid die je wel vaker in jarentwintigmuziek aantreft - die van George Antheil, bijvoorbeeld. Je lijkt in een dolgedraaid mechaniek te zitten; Milhaud zelf beschouwde het als mogelijke begeleidingsmuziek van een koddige film.
Zover kwam het niet, maar zijn vriend Jean Cocteau maakte er wel een ballet van dat een enorme hit in Parijs werd. Spoedig werd er zelfs een club geopend die Le boeuf sur le toit heette, een café-dansant dat een begrip werd voor vele Parijse kunstenaars en bohémiens. Weinigen realiseerden zich toen nog dat Milhaud de titel ontleend had aan een populair Braziliaans liedje.
Erich Wolfgang Korngold 1897-1957
Korngold: Pianokwintet
‘Mit schwungvoll blühendem Ausdruck’, ‘Stets äusserst gebunden und ausdrucksvoll’: de speelvoorschriften bij Erich Wolfgang Korngolds Pianokwintet zijn sierlijk als de krullen die een Weense banketbakker op zijn slagroomtaarten spuit. Korngolds volromige componeerstijl liet de Oostenrijkse belle époque voortleven toen die op sterven na dood was; het feit dat dit kwintet vrijwel gelijktijdig ontstond met Antheils Vioolsonates illustreert maar weer eens hoeveel muzikale werelden er naast elkaar kunnen bestaan.
Dat Korngold later als joodse vluchteling menige voltreffer scoorde met muziek voor romantische Hollywoodfilms verbaast geenszins, maar het overschaduwde de originaliteit van zijn vooroorlogse werk. Niet voor niets noemde voormalig Concertgebouwdirecteur Rudolf Mengelberg hem ‘een uit de hemel gevallen musicus’ en werd hij bewonderd door Giacomo Puccini, Gustav Mahler en Richard Strauss.
Het Pianokwintet is een complex, doortimmerd werk. De weelderige melodiek verraadt Korngolds operatalent en bestrijkt een groot scala aan emoties, waarvan nostalgie slechts een onderdeel vormt. Vaak schuren de harmonieën tegen atonaliteit aan; dat ook in Wenen de moderne tijd aanbrak ontging de componist geenszins.
‘Mit schwungvoll blühendem Ausdruck’, ‘Stets äusserst gebunden und ausdrucksvoll’: de speelvoorschriften bij Erich Wolfgang Korngolds Pianokwintet zijn sierlijk als de krullen die een Weense banketbakker op zijn slagroomtaarten spuit. Korngolds volromige componeerstijl liet de Oostenrijkse belle époque voortleven toen die op sterven na dood was; het feit dat dit kwintet vrijwel gelijktijdig ontstond met Antheils Vioolsonates illustreert maar weer eens hoeveel muzikale werelden er naast elkaar kunnen bestaan.
Dat Korngold later als joodse vluchteling menige voltreffer scoorde met muziek voor romantische Hollywoodfilms verbaast geenszins, maar het overschaduwde de originaliteit van zijn vooroorlogse werk. Niet voor niets noemde voormalig Concertgebouwdirecteur Rudolf Mengelberg hem ‘een uit de hemel gevallen musicus’ en werd hij bewonderd door Giacomo Puccini, Gustav Mahler en Richard Strauss.
Het Pianokwintet is een complex, doortimmerd werk. De weelderige melodiek verraadt Korngolds operatalent en bestrijkt een groot scala aan emoties, waarvan nostalgie slechts een onderdeel vormt. Vaak schuren de harmonieën tegen atonaliteit aan; dat ook in Wenen de moderne tijd aanbrak ontging de componist geenszins.
Biografie
Shin Sihan, viool
Shin Sihan begon op zesjarige leeftijd met vioolspelen bij Coosje Wijzenbeek aan de Sweelinck Academie in Amsterdam. Aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag studeerde hij cum laude af bij Vera Beths, en momenteel heeft de violist lessen bij Kolja Blacher aan de Hochschule für Musik ‘Hanns Eisler’ in Berlijn. Belangrijke mentoren waren ook Jaap van Zweden, Anner Bijlsma en Leonidas Kavakos.
Shin Sihan viel verschillende keren in de prijzen: hij kreeg de Kersjes Vioolbeurs (2013), de Dutch Classical Talent Award 2017 (samen met pianiste Anne Brackman), de Elisabeth Evertsprijs (2018) en de Grachtenfestival Prijs 2020 en was laureaat van het Nederlands Vioolconcours ‘Oskar Back’, de Violinwettbewerb Kloster Schöntal en de Iordens Viooldagen. Als solist trad hij op met bijvoorbeeld het Residentie Orkest Den Haag, het Concertgebouw Kamerorkest en Het Gelders Orkest en in 2016 was hij artist in residence bij het Nationaal Jeugd Orkest. Voor het vertolken van kamermuziek was Shin Sihan te gast op festivals in Utrecht, Delft, Amsterdam, Gent, Porto en São Paulo.
Sinds 2017 vormt hij met pianiste Yang Yang Cai en cellist Alexander Warenberg het Amsterdam Piano Trio en als lid van het Chianti Ensemble (Kersjesprijs 2022) speelt de violist kamermuziek van duo tot kwintet. Shin Sihan heeft een instrument van Nicolò Amati (Cremona, 1675) in bruikleen van de Stichting Voorlinden.
In Mo Yang, viool
De Zuid-Koreaanse violist In Mo Yang won afgelopen jaar op de Jean Sibelius Violin Competition in Helsinki de eerste prijs en de prijs voor de beste uitvoering van het opdrachtwerk van Magnus Lindberg. In 2015 had hij op de International Violin Competition Premio Paganini in Genua ook al – als jongste finalist ooit – onder meer de eerste prijs en de publieksprijs gewonnen.
In de Verenigde Staten werd hij uitgenodigd door Carnegie Hall in New York, de Boston Symphony Hall, het Ravinia Music Festival en het Marlboro Music Festival. In Mo Yang werkte met dirigenten als Fabio Luisi, Neeme Järvi, Myung-whun Chung, James Gaffigan en Osmo Vänskä en orkesten als het Orchestre National de France, het Lucerne Symphony Orchestra, het Deens Nationaal Symfonieorkest en het Seoul Philharmonic Orchestra. De violist heeft twee cd’s opgenomen: The Genetics of Strings (2021) en 24 Caprices by Paganini (2019).
In Mo Yang studeerde bij Miriam Fried aan het New England Conservatory of Music in Boston en woont tegenwoordig in Berlijn, waar hij een master doet bij Antje Weithaas aan de Hochschule für Musik ‘Hanns Eisler’. Vanwege zijn eerste prijs op het Sibelius Concours heeft hij een viool in bruikleen van de Turijnse bouwer Giovanni Battista Guadagnini (1711-1786).
Takehiro Konoe, altviool
Takehiro Konoe kreeg vanaf zijn vierde in zijn geboortestad Amsterdam vioolles van Coosje Wijzenbeek en speelde tot 2015 in haar Fancy Fiddlers. Altviool studeerde hij vervolgens aan het Conservatorium van Amsterdam bij Nobuko Imai en Francien Schatborn en aan de Internationale Muziekakademie Liechtenstein.
Vanaf jonge leeftijd vormt de altviolist een duo met zijn tweelingzus Mayu (viool). Het tweetal speelde tijdens tal van bijzondere gelegenheden en won in 2015 het Prinses Christina Concours. Eerder, in 2008, boekten de elfjarige broer en zus veel succes tijdens het Kinderprinsengrachtconcert, met Bachs Concert voor twee violen en orkest. Bij het Residentie Orkest en Sinfonietta Rotterdam voerden Mayu en Takehiro Konoe de Sinfonia concertante van Mozart uit.
Kamermuziek vertolkten ze met onder anderen Menahem Pressler en Nino Gvetadze. Als solist werd Takehiro Konoe uitgenodigd door bijvoorbeeld het Delft Chamber Music Festival en het Festival ‘Next Generation’ in Bad Ragaz, Zwitserland. In 2018 stond hij in de finale van de Tokyo International Viola Competition en won hij de derde prijs van het ARD Concours in München. Takehiro Konoe speelt op een kopie van een altviool van Carlo Bergonzi, in 1991 gebouwd door Roger Hargrave.
Mon-Puo Lee, cello
Mon-Puo Lee studeerde in zijn geboortestad Madrid aan de Escuela Superior de Música Reina Sofía bij Natalia Shakhovskaya en Ivan Monighetti, volgde masterclasses aan de Kronberg Academy en vervolgde zijn opleiding aan de Universität der Künste in Berlijn bij Jens Peter Maintz.
Hij won eerste prijzen van onder meer de International Competition Karl Davydov (Litouwen), de Brahms Competition (Oostenrijk), de International Pedro Bote Competition (Spanje) en de Berlin Philharmonic Debut Competition (2016), de tweede prijs van de Isang Yun International Cello Competition 2015 in Tongyeong (Zuid-Korea) en de derde prijs van het George Enescu Concours in Boekarest (2016). In 2017 won de cellist in Taiwan de Chimei Art Award. Mon-Puo Lee soleerde bij de Berliner Symphoniker (in het Celloconcert van Dvořák), het Deutsches Kammerorchester Berlin, de symfonieorkesten van Asturias en Extremadura en het Harbin Symphony Orchestra en was ook te horen in Macau, Warschau, Lódz, Parijs, Londen en Chicago.
Kamermuziek speelde Mon-Puo Lee met onder anderen Guy Braunstein, Vilde Frang, Clara Jumi Kang, Andreas Ottensamer en Wen-Sinn Yang. Hij maakt deel uit van het Kelemen Quartet en speelt op een cello uit 1696 die is gebouwd door Francesco Ruggieri.
Gorka Plada-Girón, Piano
De Spaanse pianist Gorka Plada-Girón begon op zijn vijfde op eigen kracht piano te spelen, goeddeels aan de hand van Bartóks Mikrokosmos, die hij van zijn vader had gekregen. Vanaf zijn negende kreeg hij les van Maria Jesús Durán en op zijn veertiende vertrok hij naar de Yehudi Menuhin School in Engeland om piano, harmonieleer, compositie en improvisatie te studeren bij Marcel Baudet.
Momenteel studeert Gorka Plada-Girón aan de Hochschule für Musik ‘Hanns Eisler’ in Berlijn bij Eldar Nebolsin. Masterclasses volgde hij bij Robert Levin, Eberhard Feltz, András Schiff, Claudio Martínez Mehner, Edith Fischer, Nino Kereselidze en Jacques Rouvier. Op de Julio Casas International Piano Competition won hij de eerste prijs en de Chopinprijs, en ook bij onder meer de Maria Canals Competition, de International Piano Competition for Young Musicians in Enschede en de Beethoven Intercollegiate Piano Competition was hij onder de laureaten. Hij speelde op het Wimbledon Festival, IMS Prussia Cove, het Segovia Music Festival en in Wigmore Hall.
Hij geeft solorecitals en deelde in kamermuziek het podium met musici als Stefan Dohr, Valeriy Sokolov, Abel Realp en Vera Martínez Mehner. Met violist Shin Sihan heeft Gorka Plada-Girón al op verschillende podia in Nederland recitals gegeven.