Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertprogramma

Concertprogramma

Jeanine De Bique zingt Britten, Hahn en Caribische folksongs

Jeanine De Bique zingt Britten, Hahn en Caribische folksongs

Kleine Zaal
12 maart 2024
20.15 uur

Print dit programma

Jeanine De Bique sopraan
Aaron Wajnberg piano

Dit concert maakt deel uit van de serie Vocaal 2.

Ook interessant:
- Sopraan Jeanine De Bique: ‘Muziek leert ons dagelijks over het bestaan, de ander of onszelf’ 

Reynaldo Hahn (1875-1947)

L’automne
Les étoiles
Quand je fus pris au pavillon
L’air
Le printemps
uit ‘Douze rondels’ (1898–99)

Henry Thacker Burleigh (1866-1949)

Five Songs of Laurence Hope (1915)
Worthwile
The Jungle Flower
Kashmiri Song
Among the Fuchsias
Till I Wake

pauze ± 20.45 uur

Benjamin Britten (1913-1976)

Les illuminations, op. 18 (1939)
oorspronkelijk voor hoge stem en strijkorkest
Fanfare
Villes
Phrase... Antique
Royauté
Marine
Interlude
Being Beauteous
Parade
Départ

Volksliederen uit de cariben

Evening Time
Rosebud
Cutie Pak
Morena Osha
Mangoes

einde ± 22.00 uur

Kleine Zaal 12 maart 2024 20.15 uur

Jeanine De Bique sopraan
Aaron Wajnberg piano

Dit concert maakt deel uit van de serie Vocaal 2.

Ook interessant:
- Sopraan Jeanine De Bique: ‘Muziek leert ons dagelijks over het bestaan, de ander of onszelf’ 

Reynaldo Hahn (1875-1947)

L’automne
Les étoiles
Quand je fus pris au pavillon
L’air
Le printemps
uit ‘Douze rondels’ (1898–99)

Henry Thacker Burleigh (1866-1949)

Five Songs of Laurence Hope (1915)
Worthwile
The Jungle Flower
Kashmiri Song
Among the Fuchsias
Till I Wake

pauze ± 20.45 uur

Benjamin Britten (1913-1976)

Les illuminations, op. 18 (1939)
oorspronkelijk voor hoge stem en strijkorkest
Fanfare
Villes
Phrase... Antique
Royauté
Marine
Interlude
Being Beauteous
Parade
Départ

Volksliederen uit de cariben

Evening Time
Rosebud
Cutie Pak
Morena Osha
Mangoes

einde ± 22.00 uur

Toelichting

Jeanine De Bique zingt Britten, Hahn en Caribische folksongs

door Joost Galema

Hahn: Douze rondels

Componist Reynaldo Hahn koesterde ‘een obsessie voor het versmelten van literatuur en muziek’. In meer dan één opzicht trouwens, want zo’n twee jaar zou hij de minnaar zijn geweest van de schrijver Marcel Proust, die anderhalf decennium later begon aan zijn beroemde romancyclus À la recherche du temps perdu. Beiden waren nog jonge twintigers. Over hun eerste ontmoeting schreef Proust hoe uit Hahns wat weemoedige en laatdunkende mond ‘een ritmische stroom vlood van de mooiste, droevigste en warmste stem die ooit heeft bestaan’. Hij bestempelde mon petit Reynaldo tot ‘geniaal muziek­instrument dat alle harten omarmt en alle ogen nat maakt door de huivering van bewondering die ver om zich heen grijpt en die ons doet beven, die ons een voor een doet buigen in een stille, plechtige golving van korenaren in de wind.’

Wat betreft literatuur liet Hahn zich onder meer inspireren door oude vormen. Dat geldt ook voor zijn twaalf rondels, waarvan vijf op het programma staan. Het rondeel kun je – met wat fantasie – zien als de voorloper van de popsong: een berijmd gedicht met drie refreinregels. Hahn koos er binnen zijn twaalfdelige cyclus acht van de negentiende-eeuwse dichter Théodore Faullin de Banville die hierin vooral zijn bewondering voor de natuur beschrijft. Hahn doet in de toonzettingen zijn bijnaam ‘Monsieur Mélodie’ alle eer aan.

Burleigh: Five Songs of Laurence Hope

De Afro-Amerikaanse componist Henry Thacker Burleigh staat in de klassieke ca­non Baerle Trio: Schubert, Fauré en Martinnon onder meer te boek als een inspiratiebron voor Dvořáks beroemde Negende symfonie ‘Uit de Nieuwe Wereld’. Om zijn muziekstudie te bekostigen en in zijn levensonderhoud te voorzien, maakte hij de gangen van het conservatorium in New York schoon, waar zijn zingen van slavenliederen de aandacht trok van directeur Antonín Dvořák. Hij gaf Burleigh een baan als bibliothecaris en kopiist. Dvořák hoorde hem uit over de slavenliederen. Hij vereeuwigde Burleighs hoge bariton in de althobo-­solo in het ‘Largo’ van zijn Negende symfonie.

Als componist verwierf Burleigh vooral bekendheid door het bewerken van spirituals. Tot zijn spijt sneeuwden zijn eigen liederen daardoor onder. Daartoe behoren onder meer de Five Songs of Laurence Hope. Laurence Hope was een mannelijk pseudoniem van de Britse dichter Adela Cory Nicolson (1865-1904), die vanaf haar zestiende opgroeide in India. Haar sensuele en exotische poëzie kon rond het begin van de twintigste eeuw op veel belangstelling rekenen. Burleigh kleedde de vijf gedichten aan met ‘frisse en geurige melodieën’, schreef een recensent van de Boston Transcript na de première in 1916. ‘De componist vertoont gevoeligheid, humor en verbeeldingskracht. En hij vermijdt de stroperige sentimentaliteit die een plaag is voor onze liedtraditie.’

Britten: Les illuminations

De Zwitserse sopraan ­Sophie Wyss was een muze uit Benjamin Brittens jonge jaren. Hoewel zijn liederencyclus Les illuminations nu vooral verbonden wordt met zijn levensgezel, tenor Peter Pears, stond in eerste instantie Wyss’ stem de componist voor de geest. De liederen zijn dus ook geschikt voor een sopraan.

Eind jaren dertig belandde Britten in een crisis waar het ging om het toonzetten van gedichten in zijn eigen taal. En dus wendde hij zich even tot het Frans (en Italiaans). De Britse dichter W.H. Auden maakte hem attent op de spookachtige poëzie van de Fransman Arthur Rimbaud (1854-1891). Britten was meteen gefascineerd. ‘Rimbauds korte leven als dichter was grillig en turbulent’, schreef de componist in 1940. ‘Hij was vaak dakloos, levend op de rand van de hongerdood, soms met zijn vriend Verlaine, soms in alle eenzaamheid en meestal in smerige wijken van Parijs, Brussel en Londen, maar desondanks bleef zijn jongensachtige inspiratie stralend en intens. Het woord illuminations verwijst in dat verband zowel naar een mystiek visioen als naar een afbeelding vol heldere kleuren.’

De gedichten die Britten koos, schreef Rimbaud grotendeels in Londen, waar een parade sauvage, een wilde optocht, doorheen trekt van mensen en beelden. En dat is wat Les illuminations oproept. Rimbauds poëzie en Brittens ­muziek zijn verzadigd van wat tenor Ian Bostridge ‘de woede van een jongeling’ noemt. De componist schreef de cyclus deels in een Amerikaanse commune, niet ver van New York. ‘Britten geeft zich over aan de wildheid en temt haar tegelijkertijd’, schrijft Bostridge. ‘Hij sluit niet voor niets af met het gedicht Départ, ‘vertrek’. Britten neemt afscheid van het bohémienbestaan en keert terug naar huis.’

Caribische folksongs

Caribische volksliederen vertellen vooral het verhaal van de afstammelingen van Afrikanen die – weggevoerd uit eigen land – tot slavenarbeid werden gedwongen op de plantages van de talrijke eilanden. Ze vertellen in hun eigen mengtaal over het dagelijks bestaan en de gemeenschap. De Cariben beschouwen zichzelf als zingende samenlevingen. Een van de eerste verzamelaars van dit repertoire, etnomusicologe Olive Walke (1911-1969), schrijft: ‘Mensen barstten uit in gezang bij vrijwel elke gelegenheid: op hun werk, in hun spel, tijdens bruiloften, begrafenissen en wakes – op alle momenten dat zich emoties voordoen.’

Evening Time gaat over zingen en eten tot besluit van een zware werkdag op de plantage. In Rosebud wacht een vrouw op een stoomboot die een brief van haar geliefde brengt. Cutie Pak verhaalt over een kind opgesloten in een buitencel in de brandende hitte, ze hoort het rammelen van een sleutelbos en hoopt dat haar moeder haar komt halen. Morena Osha is een ode aan een trotse en beeldschone vrouw, die beweegt vrij als de wind over land en golvende zee. En Mangoes zingt de lof van de mango.  

Hahn: Douze rondels

Componist Reynaldo Hahn koesterde ‘een obsessie voor het versmelten van literatuur en muziek’. In meer dan één opzicht trouwens, want zo’n twee jaar zou hij de minnaar zijn geweest van de schrijver Marcel Proust, die anderhalf decennium later begon aan zijn beroemde romancyclus À la recherche du temps perdu. Beiden waren nog jonge twintigers. Over hun eerste ontmoeting schreef Proust hoe uit Hahns wat weemoedige en laatdunkende mond ‘een ritmische stroom vlood van de mooiste, droevigste en warmste stem die ooit heeft bestaan’. Hij bestempelde mon petit Reynaldo tot ‘geniaal muziek­instrument dat alle harten omarmt en alle ogen nat maakt door de huivering van bewondering die ver om zich heen grijpt en die ons doet beven, die ons een voor een doet buigen in een stille, plechtige golving van korenaren in de wind.’

Wat betreft literatuur liet Hahn zich onder meer inspireren door oude vormen. Dat geldt ook voor zijn twaalf rondels, waarvan vijf op het programma staan. Het rondeel kun je – met wat fantasie – zien als de voorloper van de popsong: een berijmd gedicht met drie refreinregels. Hahn koos er binnen zijn twaalfdelige cyclus acht van de negentiende-eeuwse dichter Théodore Faullin de Banville die hierin vooral zijn bewondering voor de natuur beschrijft. Hahn doet in de toonzettingen zijn bijnaam ‘Monsieur Mélodie’ alle eer aan.

Burleigh: Five Songs of Laurence Hope

De Afro-Amerikaanse componist Henry Thacker Burleigh staat in de klassieke ca­non Baerle Trio: Schubert, Fauré en Martinnon onder meer te boek als een inspiratiebron voor Dvořáks beroemde Negende symfonie ‘Uit de Nieuwe Wereld’. Om zijn muziekstudie te bekostigen en in zijn levensonderhoud te voorzien, maakte hij de gangen van het conservatorium in New York schoon, waar zijn zingen van slavenliederen de aandacht trok van directeur Antonín Dvořák. Hij gaf Burleigh een baan als bibliothecaris en kopiist. Dvořák hoorde hem uit over de slavenliederen. Hij vereeuwigde Burleighs hoge bariton in de althobo-­solo in het ‘Largo’ van zijn Negende symfonie.

Als componist verwierf Burleigh vooral bekendheid door het bewerken van spirituals. Tot zijn spijt sneeuwden zijn eigen liederen daardoor onder. Daartoe behoren onder meer de Five Songs of Laurence Hope. Laurence Hope was een mannelijk pseudoniem van de Britse dichter Adela Cory Nicolson (1865-1904), die vanaf haar zestiende opgroeide in India. Haar sensuele en exotische poëzie kon rond het begin van de twintigste eeuw op veel belangstelling rekenen. Burleigh kleedde de vijf gedichten aan met ‘frisse en geurige melodieën’, schreef een recensent van de Boston Transcript na de première in 1916. ‘De componist vertoont gevoeligheid, humor en verbeeldingskracht. En hij vermijdt de stroperige sentimentaliteit die een plaag is voor onze liedtraditie.’

Britten: Les illuminations

De Zwitserse sopraan ­Sophie Wyss was een muze uit Benjamin Brittens jonge jaren. Hoewel zijn liederencyclus Les illuminations nu vooral verbonden wordt met zijn levensgezel, tenor Peter Pears, stond in eerste instantie Wyss’ stem de componist voor de geest. De liederen zijn dus ook geschikt voor een sopraan.

Eind jaren dertig belandde Britten in een crisis waar het ging om het toonzetten van gedichten in zijn eigen taal. En dus wendde hij zich even tot het Frans (en Italiaans). De Britse dichter W.H. Auden maakte hem attent op de spookachtige poëzie van de Fransman Arthur Rimbaud (1854-1891). Britten was meteen gefascineerd. ‘Rimbauds korte leven als dichter was grillig en turbulent’, schreef de componist in 1940. ‘Hij was vaak dakloos, levend op de rand van de hongerdood, soms met zijn vriend Verlaine, soms in alle eenzaamheid en meestal in smerige wijken van Parijs, Brussel en Londen, maar desondanks bleef zijn jongensachtige inspiratie stralend en intens. Het woord illuminations verwijst in dat verband zowel naar een mystiek visioen als naar een afbeelding vol heldere kleuren.’

De gedichten die Britten koos, schreef Rimbaud grotendeels in Londen, waar een parade sauvage, een wilde optocht, doorheen trekt van mensen en beelden. En dat is wat Les illuminations oproept. Rimbauds poëzie en Brittens ­muziek zijn verzadigd van wat tenor Ian Bostridge ‘de woede van een jongeling’ noemt. De componist schreef de cyclus deels in een Amerikaanse commune, niet ver van New York. ‘Britten geeft zich over aan de wildheid en temt haar tegelijkertijd’, schrijft Bostridge. ‘Hij sluit niet voor niets af met het gedicht Départ, ‘vertrek’. Britten neemt afscheid van het bohémienbestaan en keert terug naar huis.’

Caribische folksongs

Caribische volksliederen vertellen vooral het verhaal van de afstammelingen van Afrikanen die – weggevoerd uit eigen land – tot slavenarbeid werden gedwongen op de plantages van de talrijke eilanden. Ze vertellen in hun eigen mengtaal over het dagelijks bestaan en de gemeenschap. De Cariben beschouwen zichzelf als zingende samenlevingen. Een van de eerste verzamelaars van dit repertoire, etnomusicologe Olive Walke (1911-1969), schrijft: ‘Mensen barstten uit in gezang bij vrijwel elke gelegenheid: op hun werk, in hun spel, tijdens bruiloften, begrafenissen en wakes – op alle momenten dat zich emoties voordoen.’

Evening Time gaat over zingen en eten tot besluit van een zware werkdag op de plantage. In Rosebud wacht een vrouw op een stoomboot die een brief van haar geliefde brengt. Cutie Pak verhaalt over een kind opgesloten in een buitencel in de brandende hitte, ze hoort het rammelen van een sleutelbos en hoopt dat haar moeder haar komt halen. Morena Osha is een ode aan een trotse en beeldschone vrouw, die beweegt vrij als de wind over land en golvende zee. En Mangoes zingt de lof van de mango.  

door Joost Galema

Jeanine De Bique zingt Britten, Hahn en Caribische folksongs

door Joost Galema

Hahn: Douze rondels

Componist Reynaldo Hahn koesterde ‘een obsessie voor het versmelten van literatuur en muziek’. In meer dan één opzicht trouwens, want zo’n twee jaar zou hij de minnaar zijn geweest van de schrijver Marcel Proust, die anderhalf decennium later begon aan zijn beroemde romancyclus À la recherche du temps perdu. Beiden waren nog jonge twintigers. Over hun eerste ontmoeting schreef Proust hoe uit Hahns wat weemoedige en laatdunkende mond ‘een ritmische stroom vlood van de mooiste, droevigste en warmste stem die ooit heeft bestaan’. Hij bestempelde mon petit Reynaldo tot ‘geniaal muziek­instrument dat alle harten omarmt en alle ogen nat maakt door de huivering van bewondering die ver om zich heen grijpt en die ons doet beven, die ons een voor een doet buigen in een stille, plechtige golving van korenaren in de wind.’

Wat betreft literatuur liet Hahn zich onder meer inspireren door oude vormen. Dat geldt ook voor zijn twaalf rondels, waarvan vijf op het programma staan. Het rondeel kun je – met wat fantasie – zien als de voorloper van de popsong: een berijmd gedicht met drie refreinregels. Hahn koos er binnen zijn twaalfdelige cyclus acht van de negentiende-eeuwse dichter Théodore Faullin de Banville die hierin vooral zijn bewondering voor de natuur beschrijft. Hahn doet in de toonzettingen zijn bijnaam ‘Monsieur Mélodie’ alle eer aan.

Burleigh: Five Songs of Laurence Hope

De Afro-Amerikaanse componist Henry Thacker Burleigh staat in de klassieke ca­non Baerle Trio: Schubert, Fauré en Martinnon onder meer te boek als een inspiratiebron voor Dvořáks beroemde Negende symfonie ‘Uit de Nieuwe Wereld’. Om zijn muziekstudie te bekostigen en in zijn levensonderhoud te voorzien, maakte hij de gangen van het conservatorium in New York schoon, waar zijn zingen van slavenliederen de aandacht trok van directeur Antonín Dvořák. Hij gaf Burleigh een baan als bibliothecaris en kopiist. Dvořák hoorde hem uit over de slavenliederen. Hij vereeuwigde Burleighs hoge bariton in de althobo-­solo in het ‘Largo’ van zijn Negende symfonie.

Als componist verwierf Burleigh vooral bekendheid door het bewerken van spirituals. Tot zijn spijt sneeuwden zijn eigen liederen daardoor onder. Daartoe behoren onder meer de Five Songs of Laurence Hope. Laurence Hope was een mannelijk pseudoniem van de Britse dichter Adela Cory Nicolson (1865-1904), die vanaf haar zestiende opgroeide in India. Haar sensuele en exotische poëzie kon rond het begin van de twintigste eeuw op veel belangstelling rekenen. Burleigh kleedde de vijf gedichten aan met ‘frisse en geurige melodieën’, schreef een recensent van de Boston Transcript na de première in 1916. ‘De componist vertoont gevoeligheid, humor en verbeeldingskracht. En hij vermijdt de stroperige sentimentaliteit die een plaag is voor onze liedtraditie.’

Britten: Les illuminations

De Zwitserse sopraan ­Sophie Wyss was een muze uit Benjamin Brittens jonge jaren. Hoewel zijn liederencyclus Les illuminations nu vooral verbonden wordt met zijn levensgezel, tenor Peter Pears, stond in eerste instantie Wyss’ stem de componist voor de geest. De liederen zijn dus ook geschikt voor een sopraan.

Eind jaren dertig belandde Britten in een crisis waar het ging om het toonzetten van gedichten in zijn eigen taal. En dus wendde hij zich even tot het Frans (en Italiaans). De Britse dichter W.H. Auden maakte hem attent op de spookachtige poëzie van de Fransman Arthur Rimbaud (1854-1891). Britten was meteen gefascineerd. ‘Rimbauds korte leven als dichter was grillig en turbulent’, schreef de componist in 1940. ‘Hij was vaak dakloos, levend op de rand van de hongerdood, soms met zijn vriend Verlaine, soms in alle eenzaamheid en meestal in smerige wijken van Parijs, Brussel en Londen, maar desondanks bleef zijn jongensachtige inspiratie stralend en intens. Het woord illuminations verwijst in dat verband zowel naar een mystiek visioen als naar een afbeelding vol heldere kleuren.’

De gedichten die Britten koos, schreef Rimbaud grotendeels in Londen, waar een parade sauvage, een wilde optocht, doorheen trekt van mensen en beelden. En dat is wat Les illuminations oproept. Rimbauds poëzie en Brittens ­muziek zijn verzadigd van wat tenor Ian Bostridge ‘de woede van een jongeling’ noemt. De componist schreef de cyclus deels in een Amerikaanse commune, niet ver van New York. ‘Britten geeft zich over aan de wildheid en temt haar tegelijkertijd’, schrijft Bostridge. ‘Hij sluit niet voor niets af met het gedicht Départ, ‘vertrek’. Britten neemt afscheid van het bohémienbestaan en keert terug naar huis.’

Caribische folksongs

Caribische volksliederen vertellen vooral het verhaal van de afstammelingen van Afrikanen die – weggevoerd uit eigen land – tot slavenarbeid werden gedwongen op de plantages van de talrijke eilanden. Ze vertellen in hun eigen mengtaal over het dagelijks bestaan en de gemeenschap. De Cariben beschouwen zichzelf als zingende samenlevingen. Een van de eerste verzamelaars van dit repertoire, etnomusicologe Olive Walke (1911-1969), schrijft: ‘Mensen barstten uit in gezang bij vrijwel elke gelegenheid: op hun werk, in hun spel, tijdens bruiloften, begrafenissen en wakes – op alle momenten dat zich emoties voordoen.’

Evening Time gaat over zingen en eten tot besluit van een zware werkdag op de plantage. In Rosebud wacht een vrouw op een stoomboot die een brief van haar geliefde brengt. Cutie Pak verhaalt over een kind opgesloten in een buitencel in de brandende hitte, ze hoort het rammelen van een sleutelbos en hoopt dat haar moeder haar komt halen. Morena Osha is een ode aan een trotse en beeldschone vrouw, die beweegt vrij als de wind over land en golvende zee. En Mangoes zingt de lof van de mango.  

Hahn: Douze rondels

Componist Reynaldo Hahn koesterde ‘een obsessie voor het versmelten van literatuur en muziek’. In meer dan één opzicht trouwens, want zo’n twee jaar zou hij de minnaar zijn geweest van de schrijver Marcel Proust, die anderhalf decennium later begon aan zijn beroemde romancyclus À la recherche du temps perdu. Beiden waren nog jonge twintigers. Over hun eerste ontmoeting schreef Proust hoe uit Hahns wat weemoedige en laatdunkende mond ‘een ritmische stroom vlood van de mooiste, droevigste en warmste stem die ooit heeft bestaan’. Hij bestempelde mon petit Reynaldo tot ‘geniaal muziek­instrument dat alle harten omarmt en alle ogen nat maakt door de huivering van bewondering die ver om zich heen grijpt en die ons doet beven, die ons een voor een doet buigen in een stille, plechtige golving van korenaren in de wind.’

Wat betreft literatuur liet Hahn zich onder meer inspireren door oude vormen. Dat geldt ook voor zijn twaalf rondels, waarvan vijf op het programma staan. Het rondeel kun je – met wat fantasie – zien als de voorloper van de popsong: een berijmd gedicht met drie refreinregels. Hahn koos er binnen zijn twaalfdelige cyclus acht van de negentiende-eeuwse dichter Théodore Faullin de Banville die hierin vooral zijn bewondering voor de natuur beschrijft. Hahn doet in de toonzettingen zijn bijnaam ‘Monsieur Mélodie’ alle eer aan.

Burleigh: Five Songs of Laurence Hope

De Afro-Amerikaanse componist Henry Thacker Burleigh staat in de klassieke ca­non Baerle Trio: Schubert, Fauré en Martinnon onder meer te boek als een inspiratiebron voor Dvořáks beroemde Negende symfonie ‘Uit de Nieuwe Wereld’. Om zijn muziekstudie te bekostigen en in zijn levensonderhoud te voorzien, maakte hij de gangen van het conservatorium in New York schoon, waar zijn zingen van slavenliederen de aandacht trok van directeur Antonín Dvořák. Hij gaf Burleigh een baan als bibliothecaris en kopiist. Dvořák hoorde hem uit over de slavenliederen. Hij vereeuwigde Burleighs hoge bariton in de althobo-­solo in het ‘Largo’ van zijn Negende symfonie.

Als componist verwierf Burleigh vooral bekendheid door het bewerken van spirituals. Tot zijn spijt sneeuwden zijn eigen liederen daardoor onder. Daartoe behoren onder meer de Five Songs of Laurence Hope. Laurence Hope was een mannelijk pseudoniem van de Britse dichter Adela Cory Nicolson (1865-1904), die vanaf haar zestiende opgroeide in India. Haar sensuele en exotische poëzie kon rond het begin van de twintigste eeuw op veel belangstelling rekenen. Burleigh kleedde de vijf gedichten aan met ‘frisse en geurige melodieën’, schreef een recensent van de Boston Transcript na de première in 1916. ‘De componist vertoont gevoeligheid, humor en verbeeldingskracht. En hij vermijdt de stroperige sentimentaliteit die een plaag is voor onze liedtraditie.’

Britten: Les illuminations

De Zwitserse sopraan ­Sophie Wyss was een muze uit Benjamin Brittens jonge jaren. Hoewel zijn liederencyclus Les illuminations nu vooral verbonden wordt met zijn levensgezel, tenor Peter Pears, stond in eerste instantie Wyss’ stem de componist voor de geest. De liederen zijn dus ook geschikt voor een sopraan.

Eind jaren dertig belandde Britten in een crisis waar het ging om het toonzetten van gedichten in zijn eigen taal. En dus wendde hij zich even tot het Frans (en Italiaans). De Britse dichter W.H. Auden maakte hem attent op de spookachtige poëzie van de Fransman Arthur Rimbaud (1854-1891). Britten was meteen gefascineerd. ‘Rimbauds korte leven als dichter was grillig en turbulent’, schreef de componist in 1940. ‘Hij was vaak dakloos, levend op de rand van de hongerdood, soms met zijn vriend Verlaine, soms in alle eenzaamheid en meestal in smerige wijken van Parijs, Brussel en Londen, maar desondanks bleef zijn jongensachtige inspiratie stralend en intens. Het woord illuminations verwijst in dat verband zowel naar een mystiek visioen als naar een afbeelding vol heldere kleuren.’

De gedichten die Britten koos, schreef Rimbaud grotendeels in Londen, waar een parade sauvage, een wilde optocht, doorheen trekt van mensen en beelden. En dat is wat Les illuminations oproept. Rimbauds poëzie en Brittens ­muziek zijn verzadigd van wat tenor Ian Bostridge ‘de woede van een jongeling’ noemt. De componist schreef de cyclus deels in een Amerikaanse commune, niet ver van New York. ‘Britten geeft zich over aan de wildheid en temt haar tegelijkertijd’, schrijft Bostridge. ‘Hij sluit niet voor niets af met het gedicht Départ, ‘vertrek’. Britten neemt afscheid van het bohémienbestaan en keert terug naar huis.’

Caribische folksongs

Caribische volksliederen vertellen vooral het verhaal van de afstammelingen van Afrikanen die – weggevoerd uit eigen land – tot slavenarbeid werden gedwongen op de plantages van de talrijke eilanden. Ze vertellen in hun eigen mengtaal over het dagelijks bestaan en de gemeenschap. De Cariben beschouwen zichzelf als zingende samenlevingen. Een van de eerste verzamelaars van dit repertoire, etnomusicologe Olive Walke (1911-1969), schrijft: ‘Mensen barstten uit in gezang bij vrijwel elke gelegenheid: op hun werk, in hun spel, tijdens bruiloften, begrafenissen en wakes – op alle momenten dat zich emoties voordoen.’

Evening Time gaat over zingen en eten tot besluit van een zware werkdag op de plantage. In Rosebud wacht een vrouw op een stoomboot die een brief van haar geliefde brengt. Cutie Pak verhaalt over een kind opgesloten in een buitencel in de brandende hitte, ze hoort het rammelen van een sleutelbos en hoopt dat haar moeder haar komt halen. Morena Osha is een ode aan een trotse en beeldschone vrouw, die beweegt vrij als de wind over land en golvende zee. En Mangoes zingt de lof van de mango.  

door Joost Galema

Biografie

Jeanine de Bique, Sopraan

Hoogtepunten in het huidige seizoen van Jeanine De Bique zijn haar terugkeer naar de Opéra de Paris (titelrol in Massenets Cendrillon), huisdebuten aan de Staatsoper Berlin (Mozart) en het Gran Teatre del Liceu in Barcelona (Bizet), een tournee met Holland Baroque en optredens met The English Concert, The Philadelphia Orchestra, het Zweeds Kamerorkest en het Kammerorchester Basel. 

De sopraan was te gast aan de operahuizen van Amsterdam (Mozart, Hamel), Zürich, Parijs, San Francisco en Houston, in het Theater an der Wien (Gershwin, Rameau, Händel), op de festivals van Aix-en-Provence (Rossini) en Salzburg (Purcell), en stond in concertante opera’s bij het Budapest Festival Orchestra (Monteverdi) en het Konzerthausorchester Berlin (Weber).

Op de BBC Proms soleerde ze in Schumanns Das Paradies und die Peri met het London Symphony Orchestra onder leiding van Simon Rattle. Voor concertrepertoire van oud tot hedendaags werkte Jeanine De Bique met dirigenten als Lorin Maazel, Gustavo Dudamel, Manfred Honeck, Herbert Blomstedt, Raphaël Pichon, Richard Egarr en Marin Alsop. Liedrecitals gaf ze in Carnegie Hall en in Lincoln Centre in New York en op verschillende Europese podia.

Haar eerste cd Mirrors (2021, met Concerto Köln) werd bekroond met een Opus Klassik, een Diapason d’Or en een Edison. Met de single Le M’ouri is de zangeres aanwezig op het album Caribbean Nocturnes van pianist/arrangeur Joachim Horsley en ze had een gastrol in de Netflixserie The OA.

Jeanine De Bique behaalde haar master aan de Manhattan School of Music in New York en won prijzen op het Internationaal Vocalisten Concours ’s Hertogenbosch en de Viotti International Music Competition. De nationale UNESCO-commissie van haar geboorteland Trinidad en Tobago benoemde haar tot Youth Ambassador for Peace.

Begin deze maand zingt Jeanine De Bique in de Grote Zaal Les illuminations van Britten met het Nederlands Kamerorkest onder leiding van Maxim Emelyanychev; in de Kleine Zaal maakt ze haar debuut.

Aaron Wajnberg, Piano

De Belgische pianist Aaron Wajnberg maakte in 2011 zijn Carnegie Hall-debuut en musiceerde sindsdien in zalen als het Teatro Municipal Rio de Janeiro, het Palau de les Arts in Valencia, de Bayerische Staatsoper in München, De Nationale Opera in Amsterdam, de Tonhalle in Düsseldorf, de Clara Schumann Saal in Frankfurt, het Mozarteum in Salzburg, de Philharmonie Luxembourg, het Rudolfinum Praag en het Teatro Communale Bologna. Ook op de bekende podia van zijn thuisland – de Elisabethzaal, de Vlaamse Opera, ­DeSingel, Amuz, Bozar, De Munt, Flagey – is hij frequent te gast. 

In de agenda van Aaron Wajnberg staan optredens met Rolando Villazón, Bryn Terfel, Ian Bostridge, Christoph Prégardien, Pumeza Matshikiza, Sophie Karthäuser, Chen Reiss, Roberto Alagna en met zijn partner Charlotte Wajnberg. Kamermuziek speelt de pianist met onder anderen violist Artiom Shishkov, altviolist Marc Sabbah, de klarinettisten Annelien Van Wauwe en Julien Hervé, cellist Matthew Barley, het Quatuor Enesco en het Quatuor Danel.

Als begeleider was hij in 2018 en 2023 betrokken bij de Koningin Elisabeth Muziekwedstrijd. Aaron Wajnberg studeerde aan de conservatoria van Antwerpen, Brussel en Gent en nam in 2023 in Carnegie Hall deel aan Renée Flemings Song Studio.

Naast zijn podiumcarrière is Aaron Wajnberg zeer toegewijd aan het coachen van jonge zangers en pianisten; hij geeft workshops en masterclasses in New York, Parijs en Frankfurt en is docent aan het conservatorium van Antwerpen. Sinds 2019 is hij bovendien artistiek directeur van het Antwerp LiedFest. Aaron Wajnberg debuteert in Het Concertgebouw.