Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
notenbeeld

Jean Sibelius: Vijfde symfonie

door Michiel Cleij
16 feb. 2025 16 februari 2025

Jean Sibelius reikte met zijn Vijfde symfonie vanuit het duister naar het licht. En hij kreeg het voor elkaar een vlucht zwanen in het ochtendlicht – een van zijn mooiste ervaringen ooit, aldus de componist – in klank te vatten.

  • Jean Sibelius

    Jean Sibelius

  • Jean Sibelius

    Jean Sibelius

Iedereen die met deadlines werkt, weet dat ze even stimulerend als verlammend kunnen zijn. Je moet er niet aan denken dat Jean ­Sibelius zich eraan te houden had; er was geen noot op papier gekomen. Een eeuw eerder kon een opdrachtwerker als Joseph Haydn nog absolute aflevergarantie bieden. Die produceerde 106 symfonieën op verzoek; een jukebox had het niet beter gedaan. Dat ze veelal op elkaar lijken – Haydns originaliteit niet te na gesproken – is logisch. Sibelius, geboren in een eeuw van autonome kunstenaars, schreef er ‘slechts’ zeven en ze verschillen onderling sterk van elkaar.

En daarvoor nam hij de tijd. Sibelius componeerde wanneer hij voelde dat hij iets te melden had, en door zijn hedonistische gedrag – lees: alcoholmisbruik – zat daar geen burgerlijke regelmaat in. Lange inactieve periodes werden afgewisseld door spurts waarin hij koortsachtig zonder pauzes doorwerkte. Maar ondertussen bleef zijn artistieke geweten altijd scherp. De meeste symfonieën resulteerden uit langdurig schetsen, opnieuw beginnen en omwerken. De mythische Achtste symfonie bezweek zelfs onder zijn zelfkritiek: na twintig jaar sleutelen stak Sibelius het onvoltooide manuscript in de fik.

Van de overgebleven symfonieën deed hij verreweg het langst over de Vijfde – weliswaar niet zo lang als Anton Bruckner, die bijna meer herschreef dan hij componeerde, maar nog altijd zo’n zes jaar.

Tussen 1914 en 1919 maakte Sibelius drie versies eer het eindresultaat hem beviel. Het was een intens groeiproces waarvoor hij heel wat notenmateriaal opofferde en het schrijvers-adagium kill your darlings tot genocideniveau opschroefde.

De vertraging had diverse oorzaken. Allereerst was Sibelius nog steeds niet hersteld van de fysieke en mentale dreun die hij enkele jaren eerder had gehad: een keeltumor was succesvol verwijderd en Sibelius koos voor een gezondere leefstijl – maar van een leven zonder drank en tabak werd hij niet vrolijker. Daarbij kwamen zorgen over het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, en niet alleen om humanitaire redenen. Sibelius had inmiddels een internationale reputatie opgebouwd en was plotseling verstoken van buitenlandse ­royalty’s, waardoor hij in serieuze geldproblemen raakte. Mogelijk speelde ook het besef mee dat een vijfde symfonie sinds Ludwig van Beethoven een beladen project was; alleen al door de noodlotssymboliek van dat werk voelden veel latere componisten zich met een problematische erfenis opgezadeld. 

Mode

De voornaamste belemmering was echter de tijdgeest. Sibelius had muzikale ideeën genoeg, maar wist ook dat de laatromantische stijl waarin hij tot dan toe had gecomponeerd onderhand uit de mode raakte. Claude Debussy had nieuwe klankwerelden ontsloten, Igor Stravinsky’s Russische balletten zorgden voor spectaculair muzikaal vuurwerk en inmiddels liet ook de modernist Arnold Schönberg van zich horen met een totaal nieuwe, extreem dissonante toontaal. Dat Sibelius terrein verloor werd hem in 1911 nog eens extra ingepeperd door de weinig enthousiaste ontvangst van zijn Vierde symfonie, een duister werk vol wrange harmonieën. Het moest anders – en dat lukte, uiteindelijk.

Zoals de Vierde symfonie haaks op de Derde stond, zo contrasteert het extatische van de Vijfde weer sterk met de kille sfeer die haar voorganger kenmerkt. Sibelius constateerde hetzelfde als Gustav Mahler: met elke nieuwe symfonie raakte je de liefhebbers van de vorige kwijt, al was het ditmaal eerder andersom. In tegenstelling tot de Vierde werd de Vijfde een publiekslieveling. Daaraan ging echter heel wat gepuzzel vooraf. In zijn dagboek maakte Sibelius dan ook een opmerking die nog vaak geciteerd zou worden: ‘Het was alsof God stukjes mozaïek over de hemelrand naar beneden gooide en mij vroeg het patroon te leggen.’

Afslagen en dissonanten

De Vijfde symfonie laveert op een wonderlijke manier tussen laatromantisch en modern door. Zo’n compromis zou bij mindere componisten tot vergeetbare muziek zonder enige urgentie leiden; Sibelius kwam ermee weg en betrad er zelfs nieuw terrein mee.

Het werk bevat alle vertrouwde Sibelius-­elementen – imposante koperfanfares, vogelachtige houtblazerspartijen – maar de ‘verteltrant’ is nieuw. Je hoort geen doorwerking van markante, contrasterende thema’s maar veelal korte motiefjes die worden herhaald, geleidelijk uitgroeien en zich vertakken. De vergelijkbare ‘organische’ componeertrant van Debussy was niet ongemerkt aan Sibelius voorbijgegaan. Maar hij aarzelt ook niet om de samenhang te verstoren en onverwachts een afslag te nemen – een modernistisch trekje. Een voorbeeld ervan hoor je al vrij snel in het eerste deel, waar een treurige fagotsolo inbreekt op het tot dan toe zorgeloos klinkende betoog; tegelijkertijd verandert de tot dan toe welluidende harmonische context in een des­oriënterend, bijna atonaal ‘gekrioel’ van de violen (Figuur 1). Elders, vooral in het slotdeel, blijft soms een noot zó lang doorklinken dat die gaat schuren met de onderliggende harmonie. Met dergelijke dissonante, onromantische effecten ging Sibelius nog een stapje verder dan in zijn Vierde symfonie; ze weerspiegelen de rauwe realiteit van de vroege twintigste eeuw.

Figuur 1. Met krioelende vioolnoten tegen een treurige fagotsolo slaat Sibelius een onverwachte weg in

Zilver

Maar het algehele karakter van de symfonie is ­tri­omfantelijk: een ongespecificeerde crisis wordt bezworen, het licht overwint de duisternis. Het is het dramatische patroon dat sinds Beethoven ‘heroïsch’ is gaan heten; dat het werk in dezelfde toonsoort staat als diens Derde symfonie ‘Eroica’ (Es groot) kan geen toeval zijn. Het pepgehalte ligt vooral besloten in twee zeer memorabele gegevens. In het eerste deel is dat een motief van slechts zes noten, aanvankelijk bijna terloops gespeeld door de houtblazers (Figuur 2).

Figuur 2. De houtblazers introduceren een motief dat de duisternis overwint

Het keert later met verpletterende grandeur terug in de trompetten (Figuur 3).

Figuur 3. De trompetten herhalen het motief dat de houtblazers eerder introduceerden

Maar de echte gamechanger is het hoornthema dat plots in de Finale oprijst (Figuur 4). Hiermee verklankte Sibelius wat hij ‘een van mijn mooiste ervaringen ooit’ noemde: ‘Vanochtend zag ik zestien wilde zwanen. Here God, wat een schoonheid. Ze vlogen langdurig boven mij rond en verdwenen toen in een waas van zonlicht, als een zilveren lint.’ Je kunt er zowel de trompetterende roep als de vleugelslag van de zwanen in herkennen. Hoe kun je je publiek nog effectiever overtuigen van het moois in deze wereld?

Figuur 4. Het hoornthema in de Finale, waarmee Sibelius een van zijn mooiste ervaringen ooit verklankte

Iedereen die met deadlines werkt, weet dat ze even stimulerend als verlammend kunnen zijn. Je moet er niet aan denken dat Jean ­Sibelius zich eraan te houden had; er was geen noot op papier gekomen. Een eeuw eerder kon een opdrachtwerker als Joseph Haydn nog absolute aflevergarantie bieden. Die produceerde 106 symfonieën op verzoek; een jukebox had het niet beter gedaan. Dat ze veelal op elkaar lijken – Haydns originaliteit niet te na gesproken – is logisch. Sibelius, geboren in een eeuw van autonome kunstenaars, schreef er ‘slechts’ zeven en ze verschillen onderling sterk van elkaar.

En daarvoor nam hij de tijd. Sibelius componeerde wanneer hij voelde dat hij iets te melden had, en door zijn hedonistische gedrag – lees: alcoholmisbruik – zat daar geen burgerlijke regelmaat in. Lange inactieve periodes werden afgewisseld door spurts waarin hij koortsachtig zonder pauzes doorwerkte. Maar ondertussen bleef zijn artistieke geweten altijd scherp. De meeste symfonieën resulteerden uit langdurig schetsen, opnieuw beginnen en omwerken. De mythische Achtste symfonie bezweek zelfs onder zijn zelfkritiek: na twintig jaar sleutelen stak Sibelius het onvoltooide manuscript in de fik.

Van de overgebleven symfonieën deed hij verreweg het langst over de Vijfde – weliswaar niet zo lang als Anton Bruckner, die bijna meer herschreef dan hij componeerde, maar nog altijd zo’n zes jaar.

Tussen 1914 en 1919 maakte Sibelius drie versies eer het eindresultaat hem beviel. Het was een intens groeiproces waarvoor hij heel wat notenmateriaal opofferde en het schrijvers-adagium kill your darlings tot genocideniveau opschroefde.

De vertraging had diverse oorzaken. Allereerst was Sibelius nog steeds niet hersteld van de fysieke en mentale dreun die hij enkele jaren eerder had gehad: een keeltumor was succesvol verwijderd en Sibelius koos voor een gezondere leefstijl – maar van een leven zonder drank en tabak werd hij niet vrolijker. Daarbij kwamen zorgen over het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, en niet alleen om humanitaire redenen. Sibelius had inmiddels een internationale reputatie opgebouwd en was plotseling verstoken van buitenlandse ­royalty’s, waardoor hij in serieuze geldproblemen raakte. Mogelijk speelde ook het besef mee dat een vijfde symfonie sinds Ludwig van Beethoven een beladen project was; alleen al door de noodlotssymboliek van dat werk voelden veel latere componisten zich met een problematische erfenis opgezadeld. 

Mode

De voornaamste belemmering was echter de tijdgeest. Sibelius had muzikale ideeën genoeg, maar wist ook dat de laatromantische stijl waarin hij tot dan toe had gecomponeerd onderhand uit de mode raakte. Claude Debussy had nieuwe klankwerelden ontsloten, Igor Stravinsky’s Russische balletten zorgden voor spectaculair muzikaal vuurwerk en inmiddels liet ook de modernist Arnold Schönberg van zich horen met een totaal nieuwe, extreem dissonante toontaal. Dat Sibelius terrein verloor werd hem in 1911 nog eens extra ingepeperd door de weinig enthousiaste ontvangst van zijn Vierde symfonie, een duister werk vol wrange harmonieën. Het moest anders – en dat lukte, uiteindelijk.

Zoals de Vierde symfonie haaks op de Derde stond, zo contrasteert het extatische van de Vijfde weer sterk met de kille sfeer die haar voorganger kenmerkt. Sibelius constateerde hetzelfde als Gustav Mahler: met elke nieuwe symfonie raakte je de liefhebbers van de vorige kwijt, al was het ditmaal eerder andersom. In tegenstelling tot de Vierde werd de Vijfde een publiekslieveling. Daaraan ging echter heel wat gepuzzel vooraf. In zijn dagboek maakte Sibelius dan ook een opmerking die nog vaak geciteerd zou worden: ‘Het was alsof God stukjes mozaïek over de hemelrand naar beneden gooide en mij vroeg het patroon te leggen.’

Afslagen en dissonanten

De Vijfde symfonie laveert op een wonderlijke manier tussen laatromantisch en modern door. Zo’n compromis zou bij mindere componisten tot vergeetbare muziek zonder enige urgentie leiden; Sibelius kwam ermee weg en betrad er zelfs nieuw terrein mee.

Het werk bevat alle vertrouwde Sibelius-­elementen – imposante koperfanfares, vogelachtige houtblazerspartijen – maar de ‘verteltrant’ is nieuw. Je hoort geen doorwerking van markante, contrasterende thema’s maar veelal korte motiefjes die worden herhaald, geleidelijk uitgroeien en zich vertakken. De vergelijkbare ‘organische’ componeertrant van Debussy was niet ongemerkt aan Sibelius voorbijgegaan. Maar hij aarzelt ook niet om de samenhang te verstoren en onverwachts een afslag te nemen – een modernistisch trekje. Een voorbeeld ervan hoor je al vrij snel in het eerste deel, waar een treurige fagotsolo inbreekt op het tot dan toe zorgeloos klinkende betoog; tegelijkertijd verandert de tot dan toe welluidende harmonische context in een des­oriënterend, bijna atonaal ‘gekrioel’ van de violen (Figuur 1). Elders, vooral in het slotdeel, blijft soms een noot zó lang doorklinken dat die gaat schuren met de onderliggende harmonie. Met dergelijke dissonante, onromantische effecten ging Sibelius nog een stapje verder dan in zijn Vierde symfonie; ze weerspiegelen de rauwe realiteit van de vroege twintigste eeuw.

Figuur 1. Met krioelende vioolnoten tegen een treurige fagotsolo slaat Sibelius een onverwachte weg in

Zilver

Maar het algehele karakter van de symfonie is ­tri­omfantelijk: een ongespecificeerde crisis wordt bezworen, het licht overwint de duisternis. Het is het dramatische patroon dat sinds Beethoven ‘heroïsch’ is gaan heten; dat het werk in dezelfde toonsoort staat als diens Derde symfonie ‘Eroica’ (Es groot) kan geen toeval zijn. Het pepgehalte ligt vooral besloten in twee zeer memorabele gegevens. In het eerste deel is dat een motief van slechts zes noten, aanvankelijk bijna terloops gespeeld door de houtblazers (Figuur 2).

Figuur 2. De houtblazers introduceren een motief dat de duisternis overwint

Het keert later met verpletterende grandeur terug in de trompetten (Figuur 3).

Figuur 3. De trompetten herhalen het motief dat de houtblazers eerder introduceerden

Maar de echte gamechanger is het hoornthema dat plots in de Finale oprijst (Figuur 4). Hiermee verklankte Sibelius wat hij ‘een van mijn mooiste ervaringen ooit’ noemde: ‘Vanochtend zag ik zestien wilde zwanen. Here God, wat een schoonheid. Ze vlogen langdurig boven mij rond en verdwenen toen in een waas van zonlicht, als een zilveren lint.’ Je kunt er zowel de trompetterende roep als de vleugelslag van de zwanen in herkennen. Hoe kun je je publiek nog effectiever overtuigen van het moois in deze wereld?

Figuur 4. Het hoornthema in de Finale, waarmee Sibelius een van zijn mooiste ervaringen ooit verklankte

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.