Iván over Igor
door Carine Alders 29 jan. 2019 29 januari 2019
Iván Fischer dirigeert deze week Stravinsky bij het Concertgebouworkest. Toen Fischer Stravinsky zelf zag dirigeren, was een levenslange liefde geboren: ‘Ik heb hem altijd geweldig gevonden, vooral zijn radicalisme en gevoel voor humor.’
Al meer dan honderd keer dirigeerde Iván Fischer het Koninklijk Concertgebouworkest. Vanaf zijn debuut in 1987 ontstond een bijzondere band tussen dirigent en orkest. Waarom het zo goed klikt met het Concertgebouworkest is voor Fischer een heel persoonlijke vraag. ‘Ik werk maar met een beperkt aantal orkesten. Ik ben liever geen gastdirigent die komt en gaat. Ik houd meer van een langdurige relatie, waarin ik vriendschappen kan opbouwen met musici en me thuis kan voelen als ik er ben. Eigenlijk komt het er dus op neer dat ik vooral de mensen in het orkest heel prettig vind. Velen van hen zijn goede vrienden geworden. Natuurlijk heeft het orkest ook geweldige muzikale kwaliteiten, zoals de muzikale intelligentie en het karakteristieke geluid, maar voor mij zijn de menselijke relaties belangrijker. Ik mag deze mensen graag en ik houd ervan om muziek met ze te maken.’
Toeval
Met ruim 900 uitvoeringen kun je gerust zeggen dat het Concertgebouworkest een lange Stravinsky-traditie heeft. De Russische componist dirigeerde het orkest zelf ook meerdere malen. Ook in de carrière van Iván Fischer speelt Igor Stravinsky een belangrijke rol. Dat hij behalve Tango (‘een klein grapje, geen serieus werk’) nooit eerder werk van de componist dirigeerde bij het Concertgebouworkest moet volgens hem puur toeval zijn.
‘De rol van de dirigent is om het orkest te overtuigen van deze enige juiste manier van spelen’
‘Ik heb Stravinsky altijd al geweldig gevonden,’ vertelt Fischer, ‘vooral zijn radicalisme en gevoel voor humor. Toen ik in 1974 mijn studie in Wenen afrondde met een openbaar concert met het Tonkünstler-Orchester Niederösterreich, koos ik voor de suite uit De vuurvogel. Dat was zelfs mijn eerste publieke optreden als dirigent.
Bekijk het concertprogramma van 13 februari:
Iván Fischer en het Boedapest Festival Orkest - Stravinsky
Bekijk het concertprogramma van 28 februari en 1 maart:
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Iván Fischer - Stravinsky
Het was een groot succes, in het bijzonder vanwege de reactie van de gevreesde Weense recensent Karl Löbl. ‘Iván Fischer – onthoud die naam’, schreef hij in de Weense Kurier. Dat opende voor mij vele deuren. Een andere belangrijke herinnering is dat ik in de jaren 1960 als middelbare scholier Stravinsky in Boedapest eigen werk zag dirigeren.’
Humor
Fischer noemde Stravinsky in een eerder interview de componist met het beste gevoel voor humor sinds Haydn. ‘Beide componisten spelen met herhalende ritmes’, legt Fischer uit. ‘Het laatste deel van Haydns Symfonie nr. 88 is zo heerlijk vanwege de constante voortstuwing als een perpetuum mobile.
Stravinsky gebruikt dit ook vaak, bijvoorbeeld in de lange herhalingen in Petroesjka. Er is helemaal geen ontwikkeling zoals in romantische muziek, het dendert gewoon maar door als een trein. Deze techniek voert hij radicaal door in Le sacre du printemps, daar worden kleine patroontjes eindeloos herhaald. Verrassing is een andere bron van humor. Haydns beroemde plotselinge paukenslag is vergelijkbaar met de schokkende effecten van Stravinsky.’
Opwindende eeuw
De vraag naar zijn favoriete werk van Stravinsky vindt Fischer een lastige – er is te veel keuze. ‘Maar Le sacre is een mijlpaal die de geschiedenis van koers deed veranderen, net als de Negende symfonie van Beethoven.’ In verschillende periodes bediende Stravinsky zich van verschillende stijlen, hij maakte verschillende fases door. Heeft Fischer daarmee rekening gehouden bij het samenstellen van de verschillende concerten?
‘Stravinsky componeerde zijn meest populaire en belangrijke werken op jonge leeftijd. In beide programma’s klinkt een werk uit zijn vroege Russische periode. Zoals de meeste componisten in de twintigste eeuw zocht hij naar een nieuwe muzikale taal. Als je nu terugkijkt, is eigenlijk de hele twintigste eeuw een grote zoektocht – niet alleen in de muziek. De hele samenleving experimenteerde met manieren om het leven vorm te geven. Er werd fanatiek geprobeerd te definiëren wat ‘modern’ nou precies was. Iets nieuws doen was de norm.
Al meer dan honderd keer dirigeerde Iván Fischer het Koninklijk Concertgebouworkest. Vanaf zijn debuut in 1987 ontstond een bijzondere band tussen dirigent en orkest. Waarom het zo goed klikt met het Concertgebouworkest is voor Fischer een heel persoonlijke vraag. ‘Ik werk maar met een beperkt aantal orkesten. Ik ben liever geen gastdirigent die komt en gaat. Ik houd meer van een langdurige relatie, waarin ik vriendschappen kan opbouwen met musici en me thuis kan voelen als ik er ben. Eigenlijk komt het er dus op neer dat ik vooral de mensen in het orkest heel prettig vind. Velen van hen zijn goede vrienden geworden. Natuurlijk heeft het orkest ook geweldige muzikale kwaliteiten, zoals de muzikale intelligentie en het karakteristieke geluid, maar voor mij zijn de menselijke relaties belangrijker. Ik mag deze mensen graag en ik houd ervan om muziek met ze te maken.’
Toeval
Met ruim 900 uitvoeringen kun je gerust zeggen dat het Concertgebouworkest een lange Stravinsky-traditie heeft. De Russische componist dirigeerde het orkest zelf ook meerdere malen. Ook in de carrière van Iván Fischer speelt Igor Stravinsky een belangrijke rol. Dat hij behalve Tango (‘een klein grapje, geen serieus werk’) nooit eerder werk van de componist dirigeerde bij het Concertgebouworkest moet volgens hem puur toeval zijn.
‘De rol van de dirigent is om het orkest te overtuigen van deze enige juiste manier van spelen’
‘Ik heb Stravinsky altijd al geweldig gevonden,’ vertelt Fischer, ‘vooral zijn radicalisme en gevoel voor humor. Toen ik in 1974 mijn studie in Wenen afrondde met een openbaar concert met het Tonkünstler-Orchester Niederösterreich, koos ik voor de suite uit De vuurvogel. Dat was zelfs mijn eerste publieke optreden als dirigent.
Bekijk het concertprogramma van 13 februari:
Iván Fischer en het Boedapest Festival Orkest - Stravinsky
Bekijk het concertprogramma van 28 februari en 1 maart:
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Iván Fischer - Stravinsky
Het was een groot succes, in het bijzonder vanwege de reactie van de gevreesde Weense recensent Karl Löbl. ‘Iván Fischer – onthoud die naam’, schreef hij in de Weense Kurier. Dat opende voor mij vele deuren. Een andere belangrijke herinnering is dat ik in de jaren 1960 als middelbare scholier Stravinsky in Boedapest eigen werk zag dirigeren.’
Humor
Fischer noemde Stravinsky in een eerder interview de componist met het beste gevoel voor humor sinds Haydn. ‘Beide componisten spelen met herhalende ritmes’, legt Fischer uit. ‘Het laatste deel van Haydns Symfonie nr. 88 is zo heerlijk vanwege de constante voortstuwing als een perpetuum mobile.
Stravinsky gebruikt dit ook vaak, bijvoorbeeld in de lange herhalingen in Petroesjka. Er is helemaal geen ontwikkeling zoals in romantische muziek, het dendert gewoon maar door als een trein. Deze techniek voert hij radicaal door in Le sacre du printemps, daar worden kleine patroontjes eindeloos herhaald. Verrassing is een andere bron van humor. Haydns beroemde plotselinge paukenslag is vergelijkbaar met de schokkende effecten van Stravinsky.’
Opwindende eeuw
De vraag naar zijn favoriete werk van Stravinsky vindt Fischer een lastige – er is te veel keuze. ‘Maar Le sacre is een mijlpaal die de geschiedenis van koers deed veranderen, net als de Negende symfonie van Beethoven.’ In verschillende periodes bediende Stravinsky zich van verschillende stijlen, hij maakte verschillende fases door. Heeft Fischer daarmee rekening gehouden bij het samenstellen van de verschillende concerten?
‘Stravinsky componeerde zijn meest populaire en belangrijke werken op jonge leeftijd. In beide programma’s klinkt een werk uit zijn vroege Russische periode. Zoals de meeste componisten in de twintigste eeuw zocht hij naar een nieuwe muzikale taal. Als je nu terugkijkt, is eigenlijk de hele twintigste eeuw een grote zoektocht – niet alleen in de muziek. De hele samenleving experimenteerde met manieren om het leven vorm te geven. Er werd fanatiek geprobeerd te definiëren wat ‘modern’ nou precies was. Iets nieuws doen was de norm.
Ook Bartók of Ligeti maakten verschillende fasen door. Ligeti kreeg na dertig jaar ineens interesse in tonaliteit. Stravinsky begon in zijn laatste jaren twaalftoonsmuziek te componeren, terwijl Bartók juist aan het eind van zijn leven veel toegankelijker ging schrijven. Het doormaken van verschillende fases hoort echt bij de getroebleerde maar opwindende twintigste eeuw.’
Eenvoud en herhaling
Leidt een programma met alleen maar Stravinsky tot nieuwe inzichten? ‘Ik houd ervan om concerten te programmeren rond een componist. Het is als een tentoonstelling in een museum: het biedt je de mogelijkheid om vanuit verschillende invalshoeken naar een componist te kijken. Uiteindelijk leren we de componist als persoon beter kennen.’
Het programma met het Boedapest Festival Orkest combineert het vroege Le sacre du printemps met de Psalmensymfonie uit Stravinsky’s neoklassieke periode. Twee totaal verschillende werken, maar Fischer ziet ook veel overeenkomsten. ‘Le sacre is opgebouwd uit eenvoudige, herhaalde melodieën, net als de Psalmensymfonie. Als het koor met ‘Exaudi’ begint, zingen de alten een melodie met slechts twee wisselende noten. Primitiever kan bijna niet. Vervolgens valt het hele koor in met ‘deprecationem meam’ en weer worden twee noten steeds maar herhaald.
Beide werken zijn vroege voorbeelden van repetitieve muziek.’ Op de vraag of zijn visie op Stravinsky in de loop der jaren veranderd is moet hij het antwoord schuldig blijven. ‘Ik weet het niet. Waarschijnlijk leer ik voortdurend bij. Maar ik interpreteer de muziek nooit, ik zoek alleen naar de juiste oplossingen.’
Radicaal
Fischer vindt dat je over een componist als persoon iets moet weten om zijn werk goed uit te kunnen voeren. Wat is belangrijk om te weten over Stravinsky om zijn muziek recht te kunnen doen? ‘Het is uiterst belangrijk om zijn biografie te lezen. De sfeer rond het Russische ballet in Parijs moet in alle opzichten een van de meest inspirerende artistieke invloeden geweest zijn. De aanwezigheid van danser Vaslav Nijinsky was heel belangrijk.
Hij was als een popster, de Jimi Hendrix van zijn tijd. En Sergej Djagilev was natuurlijk een fantastische impresario. Stravinsky werd omringd door een groep enorme durfals, die hem uitdaagden steeds radicaler te schrijven.’ Aangezien Iván Fischer zelf ook componeert, vraag ik hem of Stravinsky hem als componist inspireert.
‘Stravinsky is belangrijk vanwege de zeldzame creativiteit in zijn muziek. Niemand gebruikt harmonieën zoals hij. Om een voorbeeld te geven: het spelen met afwisselende mineur- en majeurtertsen is typisch een kenmerk van Stravinsky. Je hoort het de hele tijd in het Concert in D groot. De harmonieën in Le sacre du printemps zijn ook uniek. Drie of vier combinaties wisselen elkaar af en gaan een relatie met elkaar aan. Deze manier van denken inspireert mij enorm. Je neemt een akkoord en nog een akkoord en dan laat je de twee met elkaar kennismaken. Het is hartstikke leuk om op deze manier te componeren.’
Delicaat
Wat maakt het Koninklijk Concertgebouworkest zo geschikt voor het ‘Basle Concerto’ en Petroesjka? ‘Het ‘Basle Concerto’ vraagt een mozartiaanse finesse. Het is een delicaat werk voor kamerorkest en de Haydn-Mozart traditie van het orkest zal hier erg nuttig blijken. In het geval van Petroesjka koos ik voor het Concertgebouworkest, omdat ik de trompettisten een kans wilde geven om uit te blinken.’
En hoe zit dat met het Capriccio en Emanuel Ax? ‘Dat is een perfecte combinatie. Emanuel is een dierbare vriend, met wie ik al veel pianoconcerten heb uitgevoerd, voornamelijk Mozart en Beethoven. Maar hij is een fantastisch musicus en dit geestige en speelse stuk past precies bij zijn persoonlijkheid.’
'Ik moet zeggen dat ik erg houd van sterke individuen in het orkest, ik bewonder ze.'
Hoe heeft het orkest zich ontwikkeld sinds Fischers debuut in april 1987? ‘Ik herinner me dat eerste concert nog heel goed. Wat mij toen opviel was een heel intens kwartet van houtblazers, hun gedrevenheid straalde af op het hele orkest. Ik heb het dan over fluitist Paul Verhey, hoboïst Werner Herbers, klarinettist George Pieterson en fagottist Brian Pollard.
Werner was een zeer gedreven musicus met een brede interesse en een moderne mentaliteit. Brian had een enorm hart en een ongelooflijk stimulerende houding. En de concertmeesters waren ook heel belangrijk. Herman Krebbers en Theo Olof waren totaal anders dan later Viktor Liberman. Individuele musici bepalen het verschil.
De huidige generatie kent ook opvallende, heel sterke persoonlijkheden. Ik moet zeggen dat ik erg houd van sterke individuen in het orkest, ik bewonder ze.’ Met al deze muzikale persoonlijkheden ziet Fischer voor zichzelf een taak weggelegd als bewaker van de eenheid. Een langjarige relatie helpt daarbij, er is vertrouwen tussen dirigent en orkest.
‘De dirigent laat het orkest spelen met één gedeelde expressie. Er is geen ruimte voor verschillen. De rol van de dirigent is om het orkest te overtuigen van deze enige juiste manier van spelen. Daarbij heb je geen woorden nodig, de overtuiging komt voort uit een heldere muzikale gedachte die je als dirigent hebt. In het ideale geval vertrouwt het orkest de dirigent voor 100 procent, zodat de musici hem zelfs in het kleinste muzikale detail volgen. Dat betekent niet dat de dirigent een tiran is, maar slechts dat hij verantwoordelijk is voor het geheel, voor de eenheid van de groep.’
Bizar
En wat zijn de sterke kanten van het Boedapest Festival Orkest, dat juist in Le sacre, de Psalmensymfonie en bijvoorbeeld Tango goed tot zijn recht komt? ‘Het BFO is altijd speciaal. In Le sacre hoeven ze niet te tellen, het ritme zit in hun bloed. En ik zal nooit een uitvoering van Tango vergeten in Buenos Aires. Twee musici stonden op en dansten een tango op het podium van Teatro Colón. Nou ja, in Het Concertgebouw wordt dat lastig, er is weinig ruimte…’ Na Tango volgt dan de Psalmensymfonie. ‘Een bizarre overgang, precies zoals Stravinsky het gewild zou hebben.’
Tot slot nog een persoonlijke vraag. Iván is niet de enige Fischer die in Amsterdam op de bok staat eind februari. Twee dagen eerder dirigeert zijn broer Adam de Wiener Philharmoniker in Mozart en Haydn. Is dat een kleine familiereünie of zien de broers elkaar regelmatig? En hebben ze wel eens meningsverschillen over muziek?
‘We zien elkaar vaak, want ik woon in Berlijn en Adam bezoekt daar zijn kleinkinderen zeer regelmatig. We hebben ontzettend veel lol als we elkaar zien. We zijn het bijna altijd met elkaar eens, we hebben dezelfde opvoeding gehad en hebben dezelfde smaak. Ik kan me niet herinneren dat ik ooit een meningsverschil met hem heb gehad. We maken alleen maar grappen. Over alles.’
Ook Bartók of Ligeti maakten verschillende fasen door. Ligeti kreeg na dertig jaar ineens interesse in tonaliteit. Stravinsky begon in zijn laatste jaren twaalftoonsmuziek te componeren, terwijl Bartók juist aan het eind van zijn leven veel toegankelijker ging schrijven. Het doormaken van verschillende fases hoort echt bij de getroebleerde maar opwindende twintigste eeuw.’
Eenvoud en herhaling
Leidt een programma met alleen maar Stravinsky tot nieuwe inzichten? ‘Ik houd ervan om concerten te programmeren rond een componist. Het is als een tentoonstelling in een museum: het biedt je de mogelijkheid om vanuit verschillende invalshoeken naar een componist te kijken. Uiteindelijk leren we de componist als persoon beter kennen.’
Het programma met het Boedapest Festival Orkest combineert het vroege Le sacre du printemps met de Psalmensymfonie uit Stravinsky’s neoklassieke periode. Twee totaal verschillende werken, maar Fischer ziet ook veel overeenkomsten. ‘Le sacre is opgebouwd uit eenvoudige, herhaalde melodieën, net als de Psalmensymfonie. Als het koor met ‘Exaudi’ begint, zingen de alten een melodie met slechts twee wisselende noten. Primitiever kan bijna niet. Vervolgens valt het hele koor in met ‘deprecationem meam’ en weer worden twee noten steeds maar herhaald.
Beide werken zijn vroege voorbeelden van repetitieve muziek.’ Op de vraag of zijn visie op Stravinsky in de loop der jaren veranderd is moet hij het antwoord schuldig blijven. ‘Ik weet het niet. Waarschijnlijk leer ik voortdurend bij. Maar ik interpreteer de muziek nooit, ik zoek alleen naar de juiste oplossingen.’
Radicaal
Fischer vindt dat je over een componist als persoon iets moet weten om zijn werk goed uit te kunnen voeren. Wat is belangrijk om te weten over Stravinsky om zijn muziek recht te kunnen doen? ‘Het is uiterst belangrijk om zijn biografie te lezen. De sfeer rond het Russische ballet in Parijs moet in alle opzichten een van de meest inspirerende artistieke invloeden geweest zijn. De aanwezigheid van danser Vaslav Nijinsky was heel belangrijk.
Hij was als een popster, de Jimi Hendrix van zijn tijd. En Sergej Djagilev was natuurlijk een fantastische impresario. Stravinsky werd omringd door een groep enorme durfals, die hem uitdaagden steeds radicaler te schrijven.’ Aangezien Iván Fischer zelf ook componeert, vraag ik hem of Stravinsky hem als componist inspireert.
‘Stravinsky is belangrijk vanwege de zeldzame creativiteit in zijn muziek. Niemand gebruikt harmonieën zoals hij. Om een voorbeeld te geven: het spelen met afwisselende mineur- en majeurtertsen is typisch een kenmerk van Stravinsky. Je hoort het de hele tijd in het Concert in D groot. De harmonieën in Le sacre du printemps zijn ook uniek. Drie of vier combinaties wisselen elkaar af en gaan een relatie met elkaar aan. Deze manier van denken inspireert mij enorm. Je neemt een akkoord en nog een akkoord en dan laat je de twee met elkaar kennismaken. Het is hartstikke leuk om op deze manier te componeren.’
Delicaat
Wat maakt het Koninklijk Concertgebouworkest zo geschikt voor het ‘Basle Concerto’ en Petroesjka? ‘Het ‘Basle Concerto’ vraagt een mozartiaanse finesse. Het is een delicaat werk voor kamerorkest en de Haydn-Mozart traditie van het orkest zal hier erg nuttig blijken. In het geval van Petroesjka koos ik voor het Concertgebouworkest, omdat ik de trompettisten een kans wilde geven om uit te blinken.’
En hoe zit dat met het Capriccio en Emanuel Ax? ‘Dat is een perfecte combinatie. Emanuel is een dierbare vriend, met wie ik al veel pianoconcerten heb uitgevoerd, voornamelijk Mozart en Beethoven. Maar hij is een fantastisch musicus en dit geestige en speelse stuk past precies bij zijn persoonlijkheid.’
'Ik moet zeggen dat ik erg houd van sterke individuen in het orkest, ik bewonder ze.'
Hoe heeft het orkest zich ontwikkeld sinds Fischers debuut in april 1987? ‘Ik herinner me dat eerste concert nog heel goed. Wat mij toen opviel was een heel intens kwartet van houtblazers, hun gedrevenheid straalde af op het hele orkest. Ik heb het dan over fluitist Paul Verhey, hoboïst Werner Herbers, klarinettist George Pieterson en fagottist Brian Pollard.
Werner was een zeer gedreven musicus met een brede interesse en een moderne mentaliteit. Brian had een enorm hart en een ongelooflijk stimulerende houding. En de concertmeesters waren ook heel belangrijk. Herman Krebbers en Theo Olof waren totaal anders dan later Viktor Liberman. Individuele musici bepalen het verschil.
De huidige generatie kent ook opvallende, heel sterke persoonlijkheden. Ik moet zeggen dat ik erg houd van sterke individuen in het orkest, ik bewonder ze.’ Met al deze muzikale persoonlijkheden ziet Fischer voor zichzelf een taak weggelegd als bewaker van de eenheid. Een langjarige relatie helpt daarbij, er is vertrouwen tussen dirigent en orkest.
‘De dirigent laat het orkest spelen met één gedeelde expressie. Er is geen ruimte voor verschillen. De rol van de dirigent is om het orkest te overtuigen van deze enige juiste manier van spelen. Daarbij heb je geen woorden nodig, de overtuiging komt voort uit een heldere muzikale gedachte die je als dirigent hebt. In het ideale geval vertrouwt het orkest de dirigent voor 100 procent, zodat de musici hem zelfs in het kleinste muzikale detail volgen. Dat betekent niet dat de dirigent een tiran is, maar slechts dat hij verantwoordelijk is voor het geheel, voor de eenheid van de groep.’
Bizar
En wat zijn de sterke kanten van het Boedapest Festival Orkest, dat juist in Le sacre, de Psalmensymfonie en bijvoorbeeld Tango goed tot zijn recht komt? ‘Het BFO is altijd speciaal. In Le sacre hoeven ze niet te tellen, het ritme zit in hun bloed. En ik zal nooit een uitvoering van Tango vergeten in Buenos Aires. Twee musici stonden op en dansten een tango op het podium van Teatro Colón. Nou ja, in Het Concertgebouw wordt dat lastig, er is weinig ruimte…’ Na Tango volgt dan de Psalmensymfonie. ‘Een bizarre overgang, precies zoals Stravinsky het gewild zou hebben.’
Tot slot nog een persoonlijke vraag. Iván is niet de enige Fischer die in Amsterdam op de bok staat eind februari. Twee dagen eerder dirigeert zijn broer Adam de Wiener Philharmoniker in Mozart en Haydn. Is dat een kleine familiereünie of zien de broers elkaar regelmatig? En hebben ze wel eens meningsverschillen over muziek?
‘We zien elkaar vaak, want ik woon in Berlijn en Adam bezoekt daar zijn kleinkinderen zeer regelmatig. We hebben ontzettend veel lol als we elkaar zien. We zijn het bijna altijd met elkaar eens, we hebben dezelfde opvoeding gehad en hebben dezelfde smaak. Ik kan me niet herinneren dat ik ooit een meningsverschil met hem heb gehad. We maken alleen maar grappen. Over alles.’