Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertprogramma

Concertprogramma

Iván Fischer leidt Bruckners Derde bij het Concertgebouworkest

Iván Fischer leidt Bruckners Derde bij het Concertgebouworkest

Grote Zaal
17 december 2023
14.15 uur

Print dit programma

Concertgebouworkest
Iván Fischer dirigent

Dit concert maakt deel uit van de Bruckner-cyclus.

Iván Fischer leidt het concert in met live gespeelde muziekfragmenten door het Concertgebouworkest.

Anton Bruckner (1824-1896)

Symfonie nr. 3 in d kl.t. (1872-78, versie 1889)
Mehr langsam, Misterioso
Adagio, bewegt, quasi Andante
Ziemlich schnell
Allegro

er is geen pauze

einde ± 15.45 uur

Grote Zaal 17 december 2023 14.15 uur

Concertgebouworkest
Iván Fischer dirigent

Dit concert maakt deel uit van de Bruckner-cyclus.

Iván Fischer leidt het concert in met live gespeelde muziekfragmenten door het Concertgebouworkest.

Anton Bruckner (1824-1896)

Symfonie nr. 3 in d kl.t. (1872-78, versie 1889)
Mehr langsam, Misterioso
Adagio, bewegt, quasi Andante
Ziemlich schnell
Allegro

er is geen pauze

einde ± 15.45 uur

Toelichting

Anton Bruckner 1824-1896

Derde symfonie

door Dirk Luijmes

Het kan verkeren. Terwijl vandaag de dag tal van muziekliefhebbers zich likkebaardend verheugen op het Brucknerjaar 2024, had men ruim een eeuw geleden helemaal geen hoge pet op van de Oostenrijkse meester. Toen in 1892 Anton Bruckners Derde symfonie in d klein klonk in Het Concertgebouw – de eerste keer dat in deze zaal überhaupt een Bruckner-­symfonie werd geprogrammeerd – waren de reacties overwegend lauw. Het was voor een criticus een raadsel wat chef-dirigent Willem Kes en het vier jaar eerder opgerichte Concertgebouworkest had bewogen ‘zóóveel moeite te geven om op hunne manier, dat wil zeggen, voortreffelijk in de hoogste mate, een werk uit te voeren, wat misschien enkelen geboeid, doch velen met mij min of meer verveeld heeft.’

De eerste versie van Bruckners Derde was destijds zo’n twintig jaar oud. De componist begon het werk in 1872 en besloot een jaar later de partituur samen met die van de Tweede symfonie mee te nemen naar Richard Wagner in Bayreuth. Bruckner hoopte dat zijn grote idool de opdracht van een van beide werken wilde accepteren. Wagner vond de Tweede ‘recht gut’ maar besteedde meer aandacht aan de Derde, die Bruckner dan ook aan hem mocht opdragen. Sindsdien staat het werk ook wel bekend als de ‘Wagner­symfonie’. Volgens zijn biograaf August Göllerich had Bruckner in de symfonie oorspronkelijk verschillende Wagnercitaten opgenomen. Inmiddels is duidelijk dat het hoogstens om vage verwijzingen naar Wagners muziek gegaan moet zijn, die bovendien later werden verwijderd.

Het kan verkeren. Terwijl vandaag de dag tal van muziekliefhebbers zich likkebaardend verheugen op het Brucknerjaar 2024, had men ruim een eeuw geleden helemaal geen hoge pet op van de Oostenrijkse meester. Toen in 1892 Anton Bruckners Derde symfonie in d klein klonk in Het Concertgebouw – de eerste keer dat in deze zaal überhaupt een Bruckner-­symfonie werd geprogrammeerd – waren de reacties overwegend lauw. Het was voor een criticus een raadsel wat chef-dirigent Willem Kes en het vier jaar eerder opgerichte Concertgebouworkest had bewogen ‘zóóveel moeite te geven om op hunne manier, dat wil zeggen, voortreffelijk in de hoogste mate, een werk uit te voeren, wat misschien enkelen geboeid, doch velen met mij min of meer verveeld heeft.’

De eerste versie van Bruckners Derde was destijds zo’n twintig jaar oud. De componist begon het werk in 1872 en besloot een jaar later de partituur samen met die van de Tweede symfonie mee te nemen naar Richard Wagner in Bayreuth. Bruckner hoopte dat zijn grote idool de opdracht van een van beide werken wilde accepteren. Wagner vond de Tweede ‘recht gut’ maar besteedde meer aandacht aan de Derde, die Bruckner dan ook aan hem mocht opdragen. Sindsdien staat het werk ook wel bekend als de ‘Wagner­symfonie’. Volgens zijn biograaf August Göllerich had Bruckner in de symfonie oorspronkelijk verschillende Wagnercitaten opgenomen. Inmiddels is duidelijk dat het hoogstens om vage verwijzingen naar Wagners muziek gegaan moet zijn, die bovendien later werden verwijderd.

  • Wagner en Bruckner

    door silhouetten-tekenaar Otto Böhler, 1873

    Wagner en Bruckner

    door silhouetten-tekenaar Otto Böhler, 1873

  • Wagner en Bruckner

    door silhouetten-tekenaar Otto Böhler, 1873

    Wagner en Bruckner

    door silhouetten-tekenaar Otto Böhler, 1873

De Derde zou een hoofdpijndossier worden voor Bruckner. De Wiener Philharmoniker wilde de symfonie – die in eerste instantie niet minder dan 2056 maten telde – aanvankelijk niet eens bij een repetitie doorspelen. Pas nadat Bruckner verschillende veranderingen had aangebracht ontfermde het orkest zich over deze tweede versie. De première op 16 december 1877 werd een debacle: toen de laatste maten klonken was er maar een klein groepje jongeren dat klapte; de rest van het publiek was weg, of was aan het lachen en sissen. De bekendste kritiek kwam van de beruchte Weense criticus Eduard Hanslick die toegaf dat hij niets van het gigantische stuk had begrepen, maar wel hoorde hoe in de symfonie ‘Beethovens Negende vriendschap sloot met Wagners Walküre en uiteindelijk onder de hoeven van haar paarden komt.’ ‘Laszt’s mi aus, die Leut woll’n nix von mir wissen!’, huilde Bruckner, maar dat was maar ten dele waar: uitgever Thomas Rättig, die in het publiek zat, besloot de symfonie uit te geven. Daarmee werd de Derde Bruckners eerste symfonie die in druk verscheen. Een andere enthousiaste aanwezige, de jonge Gustav Mahler, zorgde voor een piano-uittreksel.

Toch bleef het werk een zorgenkindje voor Bruckner: meer dan tien jaar later reviseerde hij de symfonie nog eens grondig. De première van deze ‘Dritte Fassung’ op 21 december 1890 werd uiteindelijk wél een succes. In het eerste deel, waarvan het begin inderdaad doet denken aan dat van Beethovens Negende (ook in d klein), wordt het eerste thema bepaald door een pregnant trompetmotief. Een lyrisch tweede gegeven in de altviolen wordt gevolgd door een koraalthema. Ook in het breed uitgesmeerde, hymne-­achtige tweede deel horen we meerdere thema’s; het thema van de ‘misterioso’-­passage zou Bruckner, naar eigen zeggen, zijn ingevallen op 16 oktober 1872, een dag na de naamdag van zijn moeder Theresia. Na het dansante scherzo (het derde deel, Ziemlich schnell) volgt de finale waarin een polka wordt gecombineerd met een koraalmelodie. ‘De polka staat voor de humor en het geluk in de wereld,’ aldus Bruckner zelf, ‘het koraal voor het treurige en pijnlijke.’ Bijzonder genoeg werd ook deze derde versie uitgegeven. 

De Derde zou een hoofdpijndossier worden voor Bruckner. De Wiener Philharmoniker wilde de symfonie – die in eerste instantie niet minder dan 2056 maten telde – aanvankelijk niet eens bij een repetitie doorspelen. Pas nadat Bruckner verschillende veranderingen had aangebracht ontfermde het orkest zich over deze tweede versie. De première op 16 december 1877 werd een debacle: toen de laatste maten klonken was er maar een klein groepje jongeren dat klapte; de rest van het publiek was weg, of was aan het lachen en sissen. De bekendste kritiek kwam van de beruchte Weense criticus Eduard Hanslick die toegaf dat hij niets van het gigantische stuk had begrepen, maar wel hoorde hoe in de symfonie ‘Beethovens Negende vriendschap sloot met Wagners Walküre en uiteindelijk onder de hoeven van haar paarden komt.’ ‘Laszt’s mi aus, die Leut woll’n nix von mir wissen!’, huilde Bruckner, maar dat was maar ten dele waar: uitgever Thomas Rättig, die in het publiek zat, besloot de symfonie uit te geven. Daarmee werd de Derde Bruckners eerste symfonie die in druk verscheen. Een andere enthousiaste aanwezige, de jonge Gustav Mahler, zorgde voor een piano-uittreksel.

Toch bleef het werk een zorgenkindje voor Bruckner: meer dan tien jaar later reviseerde hij de symfonie nog eens grondig. De première van deze ‘Dritte Fassung’ op 21 december 1890 werd uiteindelijk wél een succes. In het eerste deel, waarvan het begin inderdaad doet denken aan dat van Beethovens Negende (ook in d klein), wordt het eerste thema bepaald door een pregnant trompetmotief. Een lyrisch tweede gegeven in de altviolen wordt gevolgd door een koraalthema. Ook in het breed uitgesmeerde, hymne-­achtige tweede deel horen we meerdere thema’s; het thema van de ‘misterioso’-­passage zou Bruckner, naar eigen zeggen, zijn ingevallen op 16 oktober 1872, een dag na de naamdag van zijn moeder Theresia. Na het dansante scherzo (het derde deel, Ziemlich schnell) volgt de finale waarin een polka wordt gecombineerd met een koraalmelodie. ‘De polka staat voor de humor en het geluk in de wereld,’ aldus Bruckner zelf, ‘het koraal voor het treurige en pijnlijke.’ Bijzonder genoeg werd ook deze derde versie uitgegeven. 

door Dirk Luijmes

Anton Bruckner 1824-1896

Derde symfonie

door Dirk Luijmes

Het kan verkeren. Terwijl vandaag de dag tal van muziekliefhebbers zich likkebaardend verheugen op het Brucknerjaar 2024, had men ruim een eeuw geleden helemaal geen hoge pet op van de Oostenrijkse meester. Toen in 1892 Anton Bruckners Derde symfonie in d klein klonk in Het Concertgebouw – de eerste keer dat in deze zaal überhaupt een Bruckner-­symfonie werd geprogrammeerd – waren de reacties overwegend lauw. Het was voor een criticus een raadsel wat chef-dirigent Willem Kes en het vier jaar eerder opgerichte Concertgebouworkest had bewogen ‘zóóveel moeite te geven om op hunne manier, dat wil zeggen, voortreffelijk in de hoogste mate, een werk uit te voeren, wat misschien enkelen geboeid, doch velen met mij min of meer verveeld heeft.’

De eerste versie van Bruckners Derde was destijds zo’n twintig jaar oud. De componist begon het werk in 1872 en besloot een jaar later de partituur samen met die van de Tweede symfonie mee te nemen naar Richard Wagner in Bayreuth. Bruckner hoopte dat zijn grote idool de opdracht van een van beide werken wilde accepteren. Wagner vond de Tweede ‘recht gut’ maar besteedde meer aandacht aan de Derde, die Bruckner dan ook aan hem mocht opdragen. Sindsdien staat het werk ook wel bekend als de ‘Wagner­symfonie’. Volgens zijn biograaf August Göllerich had Bruckner in de symfonie oorspronkelijk verschillende Wagnercitaten opgenomen. Inmiddels is duidelijk dat het hoogstens om vage verwijzingen naar Wagners muziek gegaan moet zijn, die bovendien later werden verwijderd.

Het kan verkeren. Terwijl vandaag de dag tal van muziekliefhebbers zich likkebaardend verheugen op het Brucknerjaar 2024, had men ruim een eeuw geleden helemaal geen hoge pet op van de Oostenrijkse meester. Toen in 1892 Anton Bruckners Derde symfonie in d klein klonk in Het Concertgebouw – de eerste keer dat in deze zaal überhaupt een Bruckner-­symfonie werd geprogrammeerd – waren de reacties overwegend lauw. Het was voor een criticus een raadsel wat chef-dirigent Willem Kes en het vier jaar eerder opgerichte Concertgebouworkest had bewogen ‘zóóveel moeite te geven om op hunne manier, dat wil zeggen, voortreffelijk in de hoogste mate, een werk uit te voeren, wat misschien enkelen geboeid, doch velen met mij min of meer verveeld heeft.’

De eerste versie van Bruckners Derde was destijds zo’n twintig jaar oud. De componist begon het werk in 1872 en besloot een jaar later de partituur samen met die van de Tweede symfonie mee te nemen naar Richard Wagner in Bayreuth. Bruckner hoopte dat zijn grote idool de opdracht van een van beide werken wilde accepteren. Wagner vond de Tweede ‘recht gut’ maar besteedde meer aandacht aan de Derde, die Bruckner dan ook aan hem mocht opdragen. Sindsdien staat het werk ook wel bekend als de ‘Wagner­symfonie’. Volgens zijn biograaf August Göllerich had Bruckner in de symfonie oorspronkelijk verschillende Wagnercitaten opgenomen. Inmiddels is duidelijk dat het hoogstens om vage verwijzingen naar Wagners muziek gegaan moet zijn, die bovendien later werden verwijderd.

  • Wagner en Bruckner

    door silhouetten-tekenaar Otto Böhler, 1873

    Wagner en Bruckner

    door silhouetten-tekenaar Otto Böhler, 1873

  • Wagner en Bruckner

    door silhouetten-tekenaar Otto Böhler, 1873

    Wagner en Bruckner

    door silhouetten-tekenaar Otto Böhler, 1873

De Derde zou een hoofdpijndossier worden voor Bruckner. De Wiener Philharmoniker wilde de symfonie – die in eerste instantie niet minder dan 2056 maten telde – aanvankelijk niet eens bij een repetitie doorspelen. Pas nadat Bruckner verschillende veranderingen had aangebracht ontfermde het orkest zich over deze tweede versie. De première op 16 december 1877 werd een debacle: toen de laatste maten klonken was er maar een klein groepje jongeren dat klapte; de rest van het publiek was weg, of was aan het lachen en sissen. De bekendste kritiek kwam van de beruchte Weense criticus Eduard Hanslick die toegaf dat hij niets van het gigantische stuk had begrepen, maar wel hoorde hoe in de symfonie ‘Beethovens Negende vriendschap sloot met Wagners Walküre en uiteindelijk onder de hoeven van haar paarden komt.’ ‘Laszt’s mi aus, die Leut woll’n nix von mir wissen!’, huilde Bruckner, maar dat was maar ten dele waar: uitgever Thomas Rättig, die in het publiek zat, besloot de symfonie uit te geven. Daarmee werd de Derde Bruckners eerste symfonie die in druk verscheen. Een andere enthousiaste aanwezige, de jonge Gustav Mahler, zorgde voor een piano-uittreksel.

Toch bleef het werk een zorgenkindje voor Bruckner: meer dan tien jaar later reviseerde hij de symfonie nog eens grondig. De première van deze ‘Dritte Fassung’ op 21 december 1890 werd uiteindelijk wél een succes. In het eerste deel, waarvan het begin inderdaad doet denken aan dat van Beethovens Negende (ook in d klein), wordt het eerste thema bepaald door een pregnant trompetmotief. Een lyrisch tweede gegeven in de altviolen wordt gevolgd door een koraalthema. Ook in het breed uitgesmeerde, hymne-­achtige tweede deel horen we meerdere thema’s; het thema van de ‘misterioso’-­passage zou Bruckner, naar eigen zeggen, zijn ingevallen op 16 oktober 1872, een dag na de naamdag van zijn moeder Theresia. Na het dansante scherzo (het derde deel, Ziemlich schnell) volgt de finale waarin een polka wordt gecombineerd met een koraalmelodie. ‘De polka staat voor de humor en het geluk in de wereld,’ aldus Bruckner zelf, ‘het koraal voor het treurige en pijnlijke.’ Bijzonder genoeg werd ook deze derde versie uitgegeven. 

De Derde zou een hoofdpijndossier worden voor Bruckner. De Wiener Philharmoniker wilde de symfonie – die in eerste instantie niet minder dan 2056 maten telde – aanvankelijk niet eens bij een repetitie doorspelen. Pas nadat Bruckner verschillende veranderingen had aangebracht ontfermde het orkest zich over deze tweede versie. De première op 16 december 1877 werd een debacle: toen de laatste maten klonken was er maar een klein groepje jongeren dat klapte; de rest van het publiek was weg, of was aan het lachen en sissen. De bekendste kritiek kwam van de beruchte Weense criticus Eduard Hanslick die toegaf dat hij niets van het gigantische stuk had begrepen, maar wel hoorde hoe in de symfonie ‘Beethovens Negende vriendschap sloot met Wagners Walküre en uiteindelijk onder de hoeven van haar paarden komt.’ ‘Laszt’s mi aus, die Leut woll’n nix von mir wissen!’, huilde Bruckner, maar dat was maar ten dele waar: uitgever Thomas Rättig, die in het publiek zat, besloot de symfonie uit te geven. Daarmee werd de Derde Bruckners eerste symfonie die in druk verscheen. Een andere enthousiaste aanwezige, de jonge Gustav Mahler, zorgde voor een piano-uittreksel.

Toch bleef het werk een zorgenkindje voor Bruckner: meer dan tien jaar later reviseerde hij de symfonie nog eens grondig. De première van deze ‘Dritte Fassung’ op 21 december 1890 werd uiteindelijk wél een succes. In het eerste deel, waarvan het begin inderdaad doet denken aan dat van Beethovens Negende (ook in d klein), wordt het eerste thema bepaald door een pregnant trompetmotief. Een lyrisch tweede gegeven in de altviolen wordt gevolgd door een koraalthema. Ook in het breed uitgesmeerde, hymne-­achtige tweede deel horen we meerdere thema’s; het thema van de ‘misterioso’-­passage zou Bruckner, naar eigen zeggen, zijn ingevallen op 16 oktober 1872, een dag na de naamdag van zijn moeder Theresia. Na het dansante scherzo (het derde deel, Ziemlich schnell) volgt de finale waarin een polka wordt gecombineerd met een koraalmelodie. ‘De polka staat voor de humor en het geluk in de wereld,’ aldus Bruckner zelf, ‘het koraal voor het treurige en pijnlijke.’ Bijzonder genoeg werd ook deze derde versie uitgegeven. 

door Dirk Luijmes

Biografie

Iván Fischer, dirigent

Iván Fischer studeerde piano, viool, cello en compositie in Boedapest. Hij vervolgde zijn opleiding in Wenen met lessen orkestdirectie van Hans Swarowsky. Daarop was hij twee seizoenen lang assistent van Nikolaus Harnoncourt. In 1983 nam hij het initiatief voor het Budapest Festival Orchestra, waarvan hij nog steeds chef-dirigent is. Met dit gezelschap voert hij steeds weer vernieuwingen door en organiseerde hij ook verschillende educatie- en outreach-projecten. 

Bij het Concertgebouworkest is Iván Fischer al sinds 1987 vrijwel jaarlijks te gast en leidde hij in juni 2020 de Ammodo Masterclass dirigeren; vanwege zijn belangrijke artistieke bijdragen benoemde het orkest hem tot honorair gastdirigent per seizoen 2021/2022.

De dirigent is ook actief als componist, en als operaregisseur met zijn eigen Iván Fischer Opera Company. Hij richtte diverse festivals op, waaronder het Vicenza Opera Festival. In het verleden stond Iván Fischer aan het roer van Kent Opera, de Opéra National de Lyon, het National Symphony Orchestra in Washington en het Konzerthausorchester in Berlijn, waar hij sindsdien eredirigent is.

Iván Fischer ontving de Kossuth Prijs, de Ovatie Prijs en de Crystal Award van het World Economic Forum voor het steunen van internationale cultuuruitwisseling, en is Chevalier des Arts et des Lettres en erelid van de Royal Academy of Music in Londen. 

Koninklijk Concertgebouworkest, orkest

Het Koninklijk Concertgebouworkest wordt gerekend tot de absolute wereldtop. Sinds de oprichting in 1888 werkt het met de meest vooraanstaande dirigenten en solisten. Componisten als Richard Strauss, Gustav Mahler en Igor Stravinsky dirigeerden meer dan eens het Concertgebouworkest. Nog steeds werkt het orkest veelvuldig samen met hedendaagse componisten.

Bij de geroemde klank van het Concertgebouworkest speelt de bijzondere akoestiek van Het Concertgebouw een belangrijke rol. Bepalend is ook de invloed van de orkestmusici en de tot nu toe zeven chef-dirigenten: Willem Kes, Willem Mengelberg, Eduard van Beinum, Bernard Haitink, Riccardo Chailly, Mariss Jansons en Daniele Gatti.

Sinds het seizoen 2022/2023 is Klaus Mäkelä artistiek partner van het Concertgebouworkest, in 2027 wordt hij chef-dirigent. 

Bij het honderdjarig jubileum kreeg het orkest het predicaat Koninklijk. Hare Majesteit Koningin Máxima is beschermvrouwe. Met zo’n 80 concerten in Het Concertgebouw en 40 op andere belangrijke podia bereikt het orkest jaarlijks 250.000 concertbezoekers wereldwijd. Dat bereik wordt verveelvoudigd door video’s, concertstreams, radio- en tv-uitzendingen en cd’s en dvd’s op onder meer het label RCO Live. De Academie van het Concertgebouworkest leidt jaarlijks talentvolle jonge musici op voor het orkestvak. In Concertgebouworkest Young komen verborgen talenten van 14 tot en met 17 jaar uit heel Europa samen.  

Het Concertgebouworkest wordt mede gefinancierd door het ministerie van OCW, de gemeente Amsterdam, sponsoren, fondsen en vele donateurs wereldwijd. Het grootste deel van de eigen inkomsten wordt gegenereerd door concertopbrengsten in binnen- en buitenland. 

Bekijk hier alle musici van het Koninklijk Concertgebouworkest