Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertprogramma

Concertprogramma

Isabelle Faust en Alexander Melnikov in Brahms en Schumann

Isabelle Faust en Alexander Melnikov in Brahms en Schumann

Kleine Zaal
18 april 2025
20.15 uur

Print dit programma

Isabelle Faust viool
Alexander Melnikov piano

Dit concert maakt deel uit van de serie Kleine Zaal Melange.

Ook interessant:
- Boekentip: het leven van Robert Schumann

Johannes Brahms (1833-1897)

Sonate in Es gr.t., op. 120 nr. 2 (1894)
oorspronkelijk voor klarinet of (alt)viool en piano
Allegro amabile
Allegro appassionato – Sostenuto
Andante con moto – Allegro –
    Più tranquillo

Anton Webern (1883-1945)

Vier Stücke, op. 7 (1910-14)
voor viool en piano
Sehr langsam
Rasch
Sehr langsam
Bewegt

Johannes Brahms

Sonate in f kl.t., op. 120 nr. 1 (1894)
oorspronkelijk voor klarinet of (alt)viool en piano
Allegro appassionato
Andante un poco adagio
Allegretto grazioso
Vivace

pauze ± 21.05 uur

György Kurtág (1926)

Tre pezzi, op. 14e (1979)
voor viool en piano
Öd und traurig
Vivo
Aus der Ferne – Sehr leise –
    Äusserst langsam

Robert Schumann (1810-1856)

Sonate nr. 2 in d kl.t., op. 121 (1851)
voor viool en piano
Ziemlich langsam – Lebhaft
Sehr lebhaft
Leise, einfach – Etwas bewegter
Bewegt

einde ± 22.10 uur

Kleine Zaal 18 april 2025 20.15 uur

Isabelle Faust viool
Alexander Melnikov piano

Dit concert maakt deel uit van de serie Kleine Zaal Melange.

Ook interessant:
- Boekentip: het leven van Robert Schumann

Johannes Brahms (1833-1897)

Sonate in Es gr.t., op. 120 nr. 2 (1894)
oorspronkelijk voor klarinet of (alt)viool en piano
Allegro amabile
Allegro appassionato – Sostenuto
Andante con moto – Allegro –
    Più tranquillo

Anton Webern (1883-1945)

Vier Stücke, op. 7 (1910-14)
voor viool en piano
Sehr langsam
Rasch
Sehr langsam
Bewegt

Johannes Brahms

Sonate in f kl.t., op. 120 nr. 1 (1894)
oorspronkelijk voor klarinet of (alt)viool en piano
Allegro appassionato
Andante un poco adagio
Allegretto grazioso
Vivace

pauze ± 21.05 uur

György Kurtág (1926)

Tre pezzi, op. 14e (1979)
voor viool en piano
Öd und traurig
Vivo
Aus der Ferne – Sehr leise –
    Äusserst langsam

Robert Schumann (1810-1856)

Sonate nr. 2 in d kl.t., op. 121 (1851)
voor viool en piano
Ziemlich langsam – Lebhaft
Sehr lebhaft
Leise, einfach – Etwas bewegter
Bewegt

einde ± 22.10 uur

Toelichting

Johannes Brahms (1833-1897)

Sonates opus 120

door Sabien Van Dale

Moe gewerkt en ei zo na klaar om een punt te zetten achter zijn carrière, kreeg ­Johannes Brahms onverwachte motivatie voor het schrijven van wat zijn laatste kamermuziekwerken zouden worden. Een ontmoeting met de uitzonderlijke klarinettist Richard Mühlfeld inspireerde hem op het einde van zijn leven nog tot vier composities, waaronder twee sonates. Van de beide klarinetsonates opus 120 maakte hij bovendien meteen aangepaste versies voor altviool en viool. Dit zijn niet zomaar letterlijke transcripties van de originele klarinetpartituren. Brahms benutte de gelegenheid om typische strijktechnieken zoals dubbele noten en akkoordgrepen te integreren. De altvioolversie – met een donker register dat sterk bij de klarinet aanleunt – behoefde minder aanpassingen dan de vioolversie. Violisten kunnen bijgevolg terecht spreken van hun eigen ‘extra’ Brahms-sonates. ­Melancholie mag dan het kernwoord zijn dat deze laatste kamermuziekbladzijden van Brahms doordringt, toch wordt de sfeer nooit somber, wel berustend en sterk verinnerlijkt.

In de eerste sonate mijdt het Allegro appassionato alle gezwollen dramatiek maar overtuigt door een organisch opgebouwd verhaal. In het Andante lijken de hoofdrolspelers zachte mijmeringen uit te wisselen. Daartegenover is het Allegretto beweeglijker, maar toch voeren beheersing en ernst de boventoon. In het korte slotdeel toont Brahms zich van zijn meest warmbloedige zijde, als het ware eindelijk bevrijd en met een open glimlach. In de tweede sonate wordt de melodische vrijheid een spontane verworvenheid, met frasen die in het eerste deel naadloos in elkaar glijden. Onvoorspelbare contrasten doen jeugdige vitaliteit herleven in het tweede deel. Het derde en laatste deel is volledig opgebouwd rond een reeks complexe variaties die tegen het einde plots naar een briljant slot versnellen.

Moe gewerkt en ei zo na klaar om een punt te zetten achter zijn carrière, kreeg ­Johannes Brahms onverwachte motivatie voor het schrijven van wat zijn laatste kamermuziekwerken zouden worden. Een ontmoeting met de uitzonderlijke klarinettist Richard Mühlfeld inspireerde hem op het einde van zijn leven nog tot vier composities, waaronder twee sonates. Van de beide klarinetsonates opus 120 maakte hij bovendien meteen aangepaste versies voor altviool en viool. Dit zijn niet zomaar letterlijke transcripties van de originele klarinetpartituren. Brahms benutte de gelegenheid om typische strijktechnieken zoals dubbele noten en akkoordgrepen te integreren. De altvioolversie – met een donker register dat sterk bij de klarinet aanleunt – behoefde minder aanpassingen dan de vioolversie. Violisten kunnen bijgevolg terecht spreken van hun eigen ‘extra’ Brahms-sonates. ­Melancholie mag dan het kernwoord zijn dat deze laatste kamermuziekbladzijden van Brahms doordringt, toch wordt de sfeer nooit somber, wel berustend en sterk verinnerlijkt.

In de eerste sonate mijdt het Allegro appassionato alle gezwollen dramatiek maar overtuigt door een organisch opgebouwd verhaal. In het Andante lijken de hoofdrolspelers zachte mijmeringen uit te wisselen. Daartegenover is het Allegretto beweeglijker, maar toch voeren beheersing en ernst de boventoon. In het korte slotdeel toont Brahms zich van zijn meest warmbloedige zijde, als het ware eindelijk bevrijd en met een open glimlach. In de tweede sonate wordt de melodische vrijheid een spontane verworvenheid, met frasen die in het eerste deel naadloos in elkaar glijden. Onvoorspelbare contrasten doen jeugdige vitaliteit herleven in het tweede deel. Het derde en laatste deel is volledig opgebouwd rond een reeks complexe variaties die tegen het einde plots naar een briljant slot versnellen.

  • Johannes Brahms

    Johannes Brahms

  • Johannes Brahms

    Johannes Brahms

door Sabien Van Dale

Anton Webern (1883-1945)

Vier Stücke

door Sabien Van Dale

Samen met Arnold Schönberg en Alban Berg vormde de Oostenrijkse componist Anton Webern de basis van de zogenoemde Tweede Weense School. De Vier Stücke voor viool en piano zijn geschreven in de zomer van 1910, aan het begin van zijn carrière. Binnen een beperkt instrumentaal kader van twee instrumenten breekt Webern voor het eerst met de traditionele tonale samenhang. Alle grondkenmerken van zijn latere composities zijn al duidelijk merkbaar. Het experimenteren met klank en stilte staat volledig in functie van het streven naar de essentie en naar compromisloze helderheid. De vier stukken zijn respectievelijk slechts 9, 24, 14 en 15 maten lang. De klanksterkte varieert tussen extreem zacht – ‘nauwelijks hoorbaar’ legt de partituur aan de pianist op, hoewel zijn/haar rol veruit de belangrijkste is – en bizarre, plotse, luide uithalen. Geïsoleerde noten staan ter vervanging van de traditionele melodielijn. Tegenover het comprimeren van motieven in hun kortst mogelijke gestalte staat een caleidoscoop van effecten. Expressieve, grote intervalsprongen, veelvuldige tempowisselingen en contrasten die balanceren tussen langzame, verhalende momenten (in de delen 1 en 3) en dramatische, explosieve passages (deel 2 en 4).

Samen met Arnold Schönberg en Alban Berg vormde de Oostenrijkse componist Anton Webern de basis van de zogenoemde Tweede Weense School. De Vier Stücke voor viool en piano zijn geschreven in de zomer van 1910, aan het begin van zijn carrière. Binnen een beperkt instrumentaal kader van twee instrumenten breekt Webern voor het eerst met de traditionele tonale samenhang. Alle grondkenmerken van zijn latere composities zijn al duidelijk merkbaar. Het experimenteren met klank en stilte staat volledig in functie van het streven naar de essentie en naar compromisloze helderheid. De vier stukken zijn respectievelijk slechts 9, 24, 14 en 15 maten lang. De klanksterkte varieert tussen extreem zacht – ‘nauwelijks hoorbaar’ legt de partituur aan de pianist op, hoewel zijn/haar rol veruit de belangrijkste is – en bizarre, plotse, luide uithalen. Geïsoleerde noten staan ter vervanging van de traditionele melodielijn. Tegenover het comprimeren van motieven in hun kortst mogelijke gestalte staat een caleidoscoop van effecten. Expressieve, grote intervalsprongen, veelvuldige tempowisselingen en contrasten die balanceren tussen langzame, verhalende momenten (in de delen 1 en 3) en dramatische, explosieve passages (deel 2 en 4).

  • Anton Webern

    Anton Webern

  • Anton Webern

    Anton Webern

door Sabien Van Dale

György Kurtág (1926)

Tre pezzi

door Sabien Van Dale

De taal van de Hongaars-­Roemeense componist György Kurtág is noch traditioneel noch avant-garde. Door zijn oeu­vre ­lopen sporen van Bartók en Webern.

Over de grenzen van de tijd zijn voor Kurtág enkel de waarheid en het essentiële een constante

Tegelijk geeft hij blijk van een zorgzame bewondering voor romantische voorbeeldfiguren: Beethoven, Schubert, Tsjaikovski en niet in het minst Robert Schumann. Over de grenzen van de tijd zijn voor hem enkel de waarheid en het essentiële een constante. Hij kiest daarbij compromisloos voor spaarzame middelen. In het eerste deel van zijn Tre pezzi voor viool en piano volstaat de natuurlijke resonantie van de open snaren van de viool. De piano begeleidt met zachte en heldere pedaalklanken. Het tweede stukje is een miniatuurtableau waarin een handvol schijnbaar willekeurige noten eigenlijk welgeplaatste accenten vormen op een sober canvas. Het drieluik eindigt onaards: Aus der Ferne, een louterende ontmoeting met de broosheid aan de binnenzijde van de klank.

De taal van de Hongaars-­Roemeense componist György Kurtág is noch traditioneel noch avant-garde. Door zijn oeu­vre ­lopen sporen van Bartók en Webern.

Over de grenzen van de tijd zijn voor Kurtág enkel de waarheid en het essentiële een constante

Tegelijk geeft hij blijk van een zorgzame bewondering voor romantische voorbeeldfiguren: Beethoven, Schubert, Tsjaikovski en niet in het minst Robert Schumann. Over de grenzen van de tijd zijn voor hem enkel de waarheid en het essentiële een constante. Hij kiest daarbij compromisloos voor spaarzame middelen. In het eerste deel van zijn Tre pezzi voor viool en piano volstaat de natuurlijke resonantie van de open snaren van de viool. De piano begeleidt met zachte en heldere pedaalklanken. Het tweede stukje is een miniatuurtableau waarin een handvol schijnbaar willekeurige noten eigenlijk welgeplaatste accenten vormen op een sober canvas. Het drieluik eindigt onaards: Aus der Ferne, een louterende ontmoeting met de broosheid aan de binnenzijde van de klank.

  • György Kurtág

    György Kurtág

  • György Kurtág

    György Kurtág

door Sabien Van Dale

Robert Schumann (1810-1856)

Tweede sonate

door Sabien Van Dale

Het sterrendom dat in de negentiende eeuw een flinke stempel drukte op de ontwikkeling van de romantische sonate bracht Robert Schumann ertoe zijn Tweede sonate als ‘Grosse Sonate’ te betitelen: groots in omvang en bovenal groots en briljant qua uitstraling. Als vertolker had de componist de concertmeester van het Gewandhausorchester uit Leipzig in gedachten, Ferdinand David. Diens naam staat gebeiteld in de energieke beginakkoorden: DA(vid) F(erdinan)D = d-a-f-d. Het is meteen het motto van de langzame inleiding. In het daaruit volgende allegro (Lebhaft) komen dezelfde vier tonen in het lagere register van de viool terug. Daaruit zal zich het volledige eerste deel ontwikkelen – als een virtuoze, grillige vlinder die zich ontpopt uit vier basiskleuren. Beide middendelen zijn thematisch gelinkt. Het scherzo (Sehr lebhaft) bereikt na een energieke ontwikkeling een climax met een vrije variant van de koraal­melodie Gelobt seist du, Jesu Christ. Deze melodie is een voorafschaduwing van een lieflijk thema dat in het aansluitende langzame deel de motor vormt van een reeks delicate variaties. De finale slaat organisch de brug naar de sfeer van het eerste deel, een turbulent parcours dat besluit met uitbundige slotakkoorden. De publicatie en de eerste openbare uitvoering lieten nog twee jaar op zich wachten (in 1853), niet door Ferdinand David maar wel door Joseph Joachim en Clara Schumann. Het was het begin van een langdurige samenwerking.

Het sterrendom dat in de negentiende eeuw een flinke stempel drukte op de ontwikkeling van de romantische sonate bracht Robert Schumann ertoe zijn Tweede sonate als ‘Grosse Sonate’ te betitelen: groots in omvang en bovenal groots en briljant qua uitstraling. Als vertolker had de componist de concertmeester van het Gewandhausorchester uit Leipzig in gedachten, Ferdinand David. Diens naam staat gebeiteld in de energieke beginakkoorden: DA(vid) F(erdinan)D = d-a-f-d. Het is meteen het motto van de langzame inleiding. In het daaruit volgende allegro (Lebhaft) komen dezelfde vier tonen in het lagere register van de viool terug. Daaruit zal zich het volledige eerste deel ontwikkelen – als een virtuoze, grillige vlinder die zich ontpopt uit vier basiskleuren. Beide middendelen zijn thematisch gelinkt. Het scherzo (Sehr lebhaft) bereikt na een energieke ontwikkeling een climax met een vrije variant van de koraal­melodie Gelobt seist du, Jesu Christ. Deze melodie is een voorafschaduwing van een lieflijk thema dat in het aansluitende langzame deel de motor vormt van een reeks delicate variaties. De finale slaat organisch de brug naar de sfeer van het eerste deel, een turbulent parcours dat besluit met uitbundige slotakkoorden. De publicatie en de eerste openbare uitvoering lieten nog twee jaar op zich wachten (in 1853), niet door Ferdinand David maar wel door Joseph Joachim en Clara Schumann. Het was het begin van een langdurige samenwerking.

  • Robert Schumann

    ca. 1850

    Robert Schumann

    ca. 1850

  • Robert Schumann

    ca. 1850

    Robert Schumann

    ca. 1850

door Sabien Van Dale

Johannes Brahms (1833-1897)

Sonates opus 120

door Sabien Van Dale

Moe gewerkt en ei zo na klaar om een punt te zetten achter zijn carrière, kreeg ­Johannes Brahms onverwachte motivatie voor het schrijven van wat zijn laatste kamermuziekwerken zouden worden. Een ontmoeting met de uitzonderlijke klarinettist Richard Mühlfeld inspireerde hem op het einde van zijn leven nog tot vier composities, waaronder twee sonates. Van de beide klarinetsonates opus 120 maakte hij bovendien meteen aangepaste versies voor altviool en viool. Dit zijn niet zomaar letterlijke transcripties van de originele klarinetpartituren. Brahms benutte de gelegenheid om typische strijktechnieken zoals dubbele noten en akkoordgrepen te integreren. De altvioolversie – met een donker register dat sterk bij de klarinet aanleunt – behoefde minder aanpassingen dan de vioolversie. Violisten kunnen bijgevolg terecht spreken van hun eigen ‘extra’ Brahms-sonates. ­Melancholie mag dan het kernwoord zijn dat deze laatste kamermuziekbladzijden van Brahms doordringt, toch wordt de sfeer nooit somber, wel berustend en sterk verinnerlijkt.

In de eerste sonate mijdt het Allegro appassionato alle gezwollen dramatiek maar overtuigt door een organisch opgebouwd verhaal. In het Andante lijken de hoofdrolspelers zachte mijmeringen uit te wisselen. Daartegenover is het Allegretto beweeglijker, maar toch voeren beheersing en ernst de boventoon. In het korte slotdeel toont Brahms zich van zijn meest warmbloedige zijde, als het ware eindelijk bevrijd en met een open glimlach. In de tweede sonate wordt de melodische vrijheid een spontane verworvenheid, met frasen die in het eerste deel naadloos in elkaar glijden. Onvoorspelbare contrasten doen jeugdige vitaliteit herleven in het tweede deel. Het derde en laatste deel is volledig opgebouwd rond een reeks complexe variaties die tegen het einde plots naar een briljant slot versnellen.

Moe gewerkt en ei zo na klaar om een punt te zetten achter zijn carrière, kreeg ­Johannes Brahms onverwachte motivatie voor het schrijven van wat zijn laatste kamermuziekwerken zouden worden. Een ontmoeting met de uitzonderlijke klarinettist Richard Mühlfeld inspireerde hem op het einde van zijn leven nog tot vier composities, waaronder twee sonates. Van de beide klarinetsonates opus 120 maakte hij bovendien meteen aangepaste versies voor altviool en viool. Dit zijn niet zomaar letterlijke transcripties van de originele klarinetpartituren. Brahms benutte de gelegenheid om typische strijktechnieken zoals dubbele noten en akkoordgrepen te integreren. De altvioolversie – met een donker register dat sterk bij de klarinet aanleunt – behoefde minder aanpassingen dan de vioolversie. Violisten kunnen bijgevolg terecht spreken van hun eigen ‘extra’ Brahms-sonates. ­Melancholie mag dan het kernwoord zijn dat deze laatste kamermuziekbladzijden van Brahms doordringt, toch wordt de sfeer nooit somber, wel berustend en sterk verinnerlijkt.

In de eerste sonate mijdt het Allegro appassionato alle gezwollen dramatiek maar overtuigt door een organisch opgebouwd verhaal. In het Andante lijken de hoofdrolspelers zachte mijmeringen uit te wisselen. Daartegenover is het Allegretto beweeglijker, maar toch voeren beheersing en ernst de boventoon. In het korte slotdeel toont Brahms zich van zijn meest warmbloedige zijde, als het ware eindelijk bevrijd en met een open glimlach. In de tweede sonate wordt de melodische vrijheid een spontane verworvenheid, met frasen die in het eerste deel naadloos in elkaar glijden. Onvoorspelbare contrasten doen jeugdige vitaliteit herleven in het tweede deel. Het derde en laatste deel is volledig opgebouwd rond een reeks complexe variaties die tegen het einde plots naar een briljant slot versnellen.

  • Johannes Brahms

    Johannes Brahms

  • Johannes Brahms

    Johannes Brahms

door Sabien Van Dale

Anton Webern (1883-1945)

Vier Stücke

door Sabien Van Dale

Samen met Arnold Schönberg en Alban Berg vormde de Oostenrijkse componist Anton Webern de basis van de zogenoemde Tweede Weense School. De Vier Stücke voor viool en piano zijn geschreven in de zomer van 1910, aan het begin van zijn carrière. Binnen een beperkt instrumentaal kader van twee instrumenten breekt Webern voor het eerst met de traditionele tonale samenhang. Alle grondkenmerken van zijn latere composities zijn al duidelijk merkbaar. Het experimenteren met klank en stilte staat volledig in functie van het streven naar de essentie en naar compromisloze helderheid. De vier stukken zijn respectievelijk slechts 9, 24, 14 en 15 maten lang. De klanksterkte varieert tussen extreem zacht – ‘nauwelijks hoorbaar’ legt de partituur aan de pianist op, hoewel zijn/haar rol veruit de belangrijkste is – en bizarre, plotse, luide uithalen. Geïsoleerde noten staan ter vervanging van de traditionele melodielijn. Tegenover het comprimeren van motieven in hun kortst mogelijke gestalte staat een caleidoscoop van effecten. Expressieve, grote intervalsprongen, veelvuldige tempowisselingen en contrasten die balanceren tussen langzame, verhalende momenten (in de delen 1 en 3) en dramatische, explosieve passages (deel 2 en 4).

Samen met Arnold Schönberg en Alban Berg vormde de Oostenrijkse componist Anton Webern de basis van de zogenoemde Tweede Weense School. De Vier Stücke voor viool en piano zijn geschreven in de zomer van 1910, aan het begin van zijn carrière. Binnen een beperkt instrumentaal kader van twee instrumenten breekt Webern voor het eerst met de traditionele tonale samenhang. Alle grondkenmerken van zijn latere composities zijn al duidelijk merkbaar. Het experimenteren met klank en stilte staat volledig in functie van het streven naar de essentie en naar compromisloze helderheid. De vier stukken zijn respectievelijk slechts 9, 24, 14 en 15 maten lang. De klanksterkte varieert tussen extreem zacht – ‘nauwelijks hoorbaar’ legt de partituur aan de pianist op, hoewel zijn/haar rol veruit de belangrijkste is – en bizarre, plotse, luide uithalen. Geïsoleerde noten staan ter vervanging van de traditionele melodielijn. Tegenover het comprimeren van motieven in hun kortst mogelijke gestalte staat een caleidoscoop van effecten. Expressieve, grote intervalsprongen, veelvuldige tempowisselingen en contrasten die balanceren tussen langzame, verhalende momenten (in de delen 1 en 3) en dramatische, explosieve passages (deel 2 en 4).

  • Anton Webern

    Anton Webern

  • Anton Webern

    Anton Webern

door Sabien Van Dale

György Kurtág (1926)

Tre pezzi

door Sabien Van Dale

De taal van de Hongaars-­Roemeense componist György Kurtág is noch traditioneel noch avant-garde. Door zijn oeu­vre ­lopen sporen van Bartók en Webern.

Over de grenzen van de tijd zijn voor Kurtág enkel de waarheid en het essentiële een constante

Tegelijk geeft hij blijk van een zorgzame bewondering voor romantische voorbeeldfiguren: Beethoven, Schubert, Tsjaikovski en niet in het minst Robert Schumann. Over de grenzen van de tijd zijn voor hem enkel de waarheid en het essentiële een constante. Hij kiest daarbij compromisloos voor spaarzame middelen. In het eerste deel van zijn Tre pezzi voor viool en piano volstaat de natuurlijke resonantie van de open snaren van de viool. De piano begeleidt met zachte en heldere pedaalklanken. Het tweede stukje is een miniatuurtableau waarin een handvol schijnbaar willekeurige noten eigenlijk welgeplaatste accenten vormen op een sober canvas. Het drieluik eindigt onaards: Aus der Ferne, een louterende ontmoeting met de broosheid aan de binnenzijde van de klank.

De taal van de Hongaars-­Roemeense componist György Kurtág is noch traditioneel noch avant-garde. Door zijn oeu­vre ­lopen sporen van Bartók en Webern.

Over de grenzen van de tijd zijn voor Kurtág enkel de waarheid en het essentiële een constante

Tegelijk geeft hij blijk van een zorgzame bewondering voor romantische voorbeeldfiguren: Beethoven, Schubert, Tsjaikovski en niet in het minst Robert Schumann. Over de grenzen van de tijd zijn voor hem enkel de waarheid en het essentiële een constante. Hij kiest daarbij compromisloos voor spaarzame middelen. In het eerste deel van zijn Tre pezzi voor viool en piano volstaat de natuurlijke resonantie van de open snaren van de viool. De piano begeleidt met zachte en heldere pedaalklanken. Het tweede stukje is een miniatuurtableau waarin een handvol schijnbaar willekeurige noten eigenlijk welgeplaatste accenten vormen op een sober canvas. Het drieluik eindigt onaards: Aus der Ferne, een louterende ontmoeting met de broosheid aan de binnenzijde van de klank.

  • György Kurtág

    György Kurtág

  • György Kurtág

    György Kurtág

door Sabien Van Dale

Robert Schumann (1810-1856)

Tweede sonate

door Sabien Van Dale

Het sterrendom dat in de negentiende eeuw een flinke stempel drukte op de ontwikkeling van de romantische sonate bracht Robert Schumann ertoe zijn Tweede sonate als ‘Grosse Sonate’ te betitelen: groots in omvang en bovenal groots en briljant qua uitstraling. Als vertolker had de componist de concertmeester van het Gewandhausorchester uit Leipzig in gedachten, Ferdinand David. Diens naam staat gebeiteld in de energieke beginakkoorden: DA(vid) F(erdinan)D = d-a-f-d. Het is meteen het motto van de langzame inleiding. In het daaruit volgende allegro (Lebhaft) komen dezelfde vier tonen in het lagere register van de viool terug. Daaruit zal zich het volledige eerste deel ontwikkelen – als een virtuoze, grillige vlinder die zich ontpopt uit vier basiskleuren. Beide middendelen zijn thematisch gelinkt. Het scherzo (Sehr lebhaft) bereikt na een energieke ontwikkeling een climax met een vrije variant van de koraal­melodie Gelobt seist du, Jesu Christ. Deze melodie is een voorafschaduwing van een lieflijk thema dat in het aansluitende langzame deel de motor vormt van een reeks delicate variaties. De finale slaat organisch de brug naar de sfeer van het eerste deel, een turbulent parcours dat besluit met uitbundige slotakkoorden. De publicatie en de eerste openbare uitvoering lieten nog twee jaar op zich wachten (in 1853), niet door Ferdinand David maar wel door Joseph Joachim en Clara Schumann. Het was het begin van een langdurige samenwerking.

Het sterrendom dat in de negentiende eeuw een flinke stempel drukte op de ontwikkeling van de romantische sonate bracht Robert Schumann ertoe zijn Tweede sonate als ‘Grosse Sonate’ te betitelen: groots in omvang en bovenal groots en briljant qua uitstraling. Als vertolker had de componist de concertmeester van het Gewandhausorchester uit Leipzig in gedachten, Ferdinand David. Diens naam staat gebeiteld in de energieke beginakkoorden: DA(vid) F(erdinan)D = d-a-f-d. Het is meteen het motto van de langzame inleiding. In het daaruit volgende allegro (Lebhaft) komen dezelfde vier tonen in het lagere register van de viool terug. Daaruit zal zich het volledige eerste deel ontwikkelen – als een virtuoze, grillige vlinder die zich ontpopt uit vier basiskleuren. Beide middendelen zijn thematisch gelinkt. Het scherzo (Sehr lebhaft) bereikt na een energieke ontwikkeling een climax met een vrije variant van de koraal­melodie Gelobt seist du, Jesu Christ. Deze melodie is een voorafschaduwing van een lieflijk thema dat in het aansluitende langzame deel de motor vormt van een reeks delicate variaties. De finale slaat organisch de brug naar de sfeer van het eerste deel, een turbulent parcours dat besluit met uitbundige slotakkoorden. De publicatie en de eerste openbare uitvoering lieten nog twee jaar op zich wachten (in 1853), niet door Ferdinand David maar wel door Joseph Joachim en Clara Schumann. Het was het begin van een langdurige samenwerking.

  • Robert Schumann

    ca. 1850

    Robert Schumann

    ca. 1850

  • Robert Schumann

    ca. 1850

    Robert Schumann

    ca. 1850

door Sabien Van Dale

Biografie

Isabelle Faust, viool

Isabelle Faust won op jonge leeftijd het Leopold Mozart Concours in Augsburg en het Italiaanse Paganini ­Concours en werd al snel uitgenodigd door belangrijke gezelschappen wereldwijd waaronder de Berliner Philharmoniker, het Boston Symphony Orchestra, het NHK Symphony Orchestra, Tokyo, het Chamber Orchestra of Europe en het Freiburger Barockorchester.

Bij het ­Concertgebouworkest debuteerde ze in 2015, en bij Concertgebouworkest Young 2022 soleerde ze in Beethovens Viool­concert onder leiding van ­Gustavo Gimeno.

De Duitse violiste beheerst een repertoire dat reikt van de Barok tot wereldpremières, en is zich daarbij altijd bewust van de tijdeigen context en speelwijze. Onder leiding van wijlen Claudio Abbado maakte Isabelle Faust prijswinnende opnames van de viool­concerten van Berg en Beethoven, en ze was een aantal jaar vaste partner van het door hem opgerichte Mahler Chamber Orchestra.

In het seizoen 2023/2024 was ze artist in residence bij het SWR Symphonie­orchester, in 2024 bij het Beethovenfest Bonn, en in datzelfde jaar won ze twee Gramophone Awards: voor een Schumann-album en voor Brittens Vioolconcert met het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks onder leiding van Jakub Hrůša. Kamermuziek speelt Isabelle Faust met onder anderen haar vaste pianist Alexander Melnikov, cellist Jean-Guihen Queyras, klavecinist/pianist Kristian Bezuidenhout, ­altviolist Antoine Tamestit en zangeres Anna Prohaska.

In seizoen 2019/2020 had ze een Spotlight-serie in de Kleine Zaal. Op dat podium was ze voor het laatst te beluisteren op 17 maart 2023, in Brahms en Ligeti met hoornist Teunis van der Zwart en pianist Alexander Melnikov.

Alexander Melnikov, piano

Alexander Melnikov studeerde in Moskou bij Lev Naumov, en ook Svjatoslav Richter was van grote muzikale invloed: hij nodigde zijn jonge collega uit voor prestigieuze festivals in Rusland en Frankrijk. Prijzen won Alexander Melnikov op het Schumann Concours in Zwickau (1989) en de Koningin Elisabethwedstrijd in Brussel (1991).

Zijn belangstelling voor de historische uitvoeringspraktijk kreeg vorm bij Andreas Staier en Alexei Lubimov, en hij werd vaste gast bij ­gespecialiseerde gezelschappen als het Freiburger Barockorchester en de Akademie für Alte Musik Berlin.

Highlights in Alexander Melnikovs huidige seizoen zijn een residency aan het Konzerthaus Wien, solorecitals in Berlijn, Keulen, Lyon, Praag, Madrid, Yokohama en Tokio, en solobeurten bij de Münchner Philharmoniker, het Konzert­hausorchester Berlin, het Gürzenich-­Orchester, het Orquestra Gulbenkian in Lissabon en het Australian Chamber Orchestra. De pianist is vaste duopartner van Isabelle Faust; voor hun Son­ates voor viool en ­piano van Beethoven (2010) kregen ze een Gramophone Award, een Echo Klassik en een Grammy-nominatie.

Alexander Melnikovs solo-album met de 24 preludes en fu­ga’s van Sjostakovitsj werd meermaals bekroond en in 2011 door BBC Music Magazine opgenomen in de ‘50 Greatest Recordings of All Time’. Recente albums zijn de complete sonates van Prokofjev en Fantasie - Seven Composers Seven Keyboards (2023).

In Het Concertgebouw trad Alexander Melnikov de afgelopen jaren op met bariton Georg Nigl (februari 2015), in een pianotrio met Jean-Guihen Queyras en Isabelle Faust (april 2016), in Mozarts Zeventiende pianoconcert met musicAeterna onder leiding van Teodor Currentzis (april 2018) en in het Tweede pianoconcert van Sjostakovitsj (februari 2023, bij het Concertgebouworkest).