Interview Quirine Viersen: de kracht van Bach
door Noortje Zanen 01 mrt. 2017 01 maart 2017
Lange tijd wilde Quirine Viersen de Cellosuites van Bach alleen in -kerken uitvoeren, vanwege de bijzondere atmosfeer en de akoestiek. Maar inmiddels creëert ze zelf de optimale sfeer om deze intrigerende werken uit te voeren. Of dat nu in een concertzaal of een kerk is, of op de school van haar kinderen.
Johann Sebastian Bach speelt een belangrijke rol in het leven van de Nederlandse celliste Quirine Viersen. Dat begon al toen ze als jong meisje naar de cassettebandjes luisterde die haar vader, cellist Yke Viersen, een keer had meegenomen na afloop van een tournee met het Concertgebouworkest. Quirine herinnert het zich nog als de dag van gisteren: ‘Het waren opnames van de Cellosuites van Bach, uitgevoerd door Yo-Yo Ma. Ik was destijds gek op deze cellist, maar zijn Bach-opnames kende ik nog niet.
Mijn eerste les bij Yo-Yo Ma heeft een enorme stempel gedrukt op mijn ontwikkeling. Ik speelde de Zesde suite tijdens een masterclass in de Kleine Zaal van Het Concertgebouw. Ik nam veel vrijheden en speelde alles in een zeer hoog tempo omdat ik dacht dat ik dan het meeste succes zou hebben. Yo-Yo Ma was inderdaad wel onder de indruk van wat ik technisch allemaal kon, maar hij heeft me toen meteen het belang van het metrum geleerd. Je kunt best wat ritmische vrijheden nemen in de muziek van Bach, als het metrum maar door blijft gaan.
Later werd Heinrich Schiff mijn grote voorbeeld. Sinds ik de Cellosuites zelf heb opgenomen en heel vaak heb uitgevoerd heb ik mijn eigen voorkeuren ontwikkeld. Als ik nu terugluister naar Yo-Yo Ma en Heinrich Schiff dan valt mij vooral op hoeveel deze interpretaties van elkaar verschillen en hoe anders mijn eigen Bach inmiddels klinkt.’
Dansant en humoristisch
Streektechniek is de graadmeter van een goede cellist, vindt Quirine Viersen. ‘Als je geen goede streektechniek hebt, dan kun je geen Bach spelen. Niet voor niets zijn Bachs Cellosuites een vast onderdeel tijdens cello-concoursen. Het is bijvoorbeeld een hele uitdaging om de muziek van Bach licht te strijken, maar om daarnaast toch voldoende klank te maken.
Daarvoor heb je overigens niet alleen een goede techniek nodig, maar ook een goed instrument. Ik speel zelf op een prachtige cello, mij ter beschikking gesteld door het Nationaal Muziekinstrumenten Fonds: een Giuseppe Guarneri “Filius Andreae” uit de tijd van Bach zelf. Ik ben gek op de klank, maar soms spreken de snaren niet goed aan, bijvoorbeeld als het heel vochtig is of als het weer heel wisselvallig is. Gelukkig leer je daarmee omgaan en heeft het publiek daar meestal geen weet van.
Maar op wat voor prachtig instrument je ook speelt en hoe goed je streektechniek ook is, het allerbelangrijkst is natuurlijk het muzikale verhaal dat je wilt vertellen.
Johann Sebastian Bach speelt een belangrijke rol in het leven van de Nederlandse celliste Quirine Viersen. Dat begon al toen ze als jong meisje naar de cassettebandjes luisterde die haar vader, cellist Yke Viersen, een keer had meegenomen na afloop van een tournee met het Concertgebouworkest. Quirine herinnert het zich nog als de dag van gisteren: ‘Het waren opnames van de Cellosuites van Bach, uitgevoerd door Yo-Yo Ma. Ik was destijds gek op deze cellist, maar zijn Bach-opnames kende ik nog niet.
Mijn eerste les bij Yo-Yo Ma heeft een enorme stempel gedrukt op mijn ontwikkeling. Ik speelde de Zesde suite tijdens een masterclass in de Kleine Zaal van Het Concertgebouw. Ik nam veel vrijheden en speelde alles in een zeer hoog tempo omdat ik dacht dat ik dan het meeste succes zou hebben. Yo-Yo Ma was inderdaad wel onder de indruk van wat ik technisch allemaal kon, maar hij heeft me toen meteen het belang van het metrum geleerd. Je kunt best wat ritmische vrijheden nemen in de muziek van Bach, als het metrum maar door blijft gaan.
Later werd Heinrich Schiff mijn grote voorbeeld. Sinds ik de Cellosuites zelf heb opgenomen en heel vaak heb uitgevoerd heb ik mijn eigen voorkeuren ontwikkeld. Als ik nu terugluister naar Yo-Yo Ma en Heinrich Schiff dan valt mij vooral op hoeveel deze interpretaties van elkaar verschillen en hoe anders mijn eigen Bach inmiddels klinkt.’
Dansant en humoristisch
Streektechniek is de graadmeter van een goede cellist, vindt Quirine Viersen. ‘Als je geen goede streektechniek hebt, dan kun je geen Bach spelen. Niet voor niets zijn Bachs Cellosuites een vast onderdeel tijdens cello-concoursen. Het is bijvoorbeeld een hele uitdaging om de muziek van Bach licht te strijken, maar om daarnaast toch voldoende klank te maken.
Daarvoor heb je overigens niet alleen een goede techniek nodig, maar ook een goed instrument. Ik speel zelf op een prachtige cello, mij ter beschikking gesteld door het Nationaal Muziekinstrumenten Fonds: een Giuseppe Guarneri “Filius Andreae” uit de tijd van Bach zelf. Ik ben gek op de klank, maar soms spreken de snaren niet goed aan, bijvoorbeeld als het heel vochtig is of als het weer heel wisselvallig is. Gelukkig leer je daarmee omgaan en heeft het publiek daar meestal geen weet van.
Maar op wat voor prachtig instrument je ook speelt en hoe goed je streektechniek ook is, het allerbelangrijkst is natuurlijk het muzikale verhaal dat je wilt vertellen.
Ik wil graag dat de Cellosuites licht en dansant overkomen, maar daarnaast streef ik ook naar een warme klank. En probeer ik de humor te laten horen. Want er zit humor in Bachs muziek, daar ben ik van overtuigd. Soms vind ik de interpretaties van andere cellisten te heilig; hij heeft de suites niet voor de kerk geschreven.’
De puurheid van Bach
Bach is niet Quirines enige favoriete componist, ze houdt bijvoorbeeld ook veel van Britten en Barber, wier muziek volgens haar veel te weinig wordt geprogrammeerd. Maar hoeveel andere componisten Quirine ook op haar repertoire heeft staan, ze keert altijd weer terug naar Bach. ‘Hoe dieper je gaat, hoe meer je ontdekt en hoe geweldiger het wordt. En hoe meer je durft te vertellen wat deze muziek voor jouzelf betekent.
Sinds mijn tournee De puurheid van Bach van een paar jaar geleden ben ik weer een hele stap verder. Dat ik tijdens die tournee alleen maar in kerken heb gespeeld was essentieel. In de eerste plaats omdat het de muziek een extra dimensie gaf. Want of een mens nu gelovig is of niet, een heilige plek zoals een kerk creëert toch een bijzondere sfeer, en dat versterkt de kracht van de muziek van Bach.
Daarnaast vergrootte het de intimiteit met mijn luisteraars, ik zat immers gewoon midden tussen het publiek en niet op een hoog podium zoals in een concertzaal. Dat een cello meestal goed klinkt in een kerk was een prettige bijkomstigheid.
Inmiddels heb ik geleerd dat ik die bijzondere sfeer ook zelf kan creëren. Dat heeft alles te maken met mijn eigen concentratie en met de communicatie met mijn publiek. Ik heb ook veel geleerd van mijn optredens op de school van mijn kinderen en tijdens de bijeenkomsten in Breidablick in Middenbeemster [antroposofische zorginstelling voor mensen met een verstandelijke beperking, red.].
Het is ontroerend om te zien wat de muziek van Bach teweegbrengt bij kinderen en verstandelijk beperkten, dat laat me niet meer los. Telkens als ik Bach speel, probeer ik de drempel tussen mij en de luisteraar weg te nemen. Eigenlijk maakt het dan niet meer uit in welke ruimte we ons bevinden. Al helpt een mooie akoestiek zoals die van de Kleine Zaal natuurlijk wel.’
Ik wil graag dat de Cellosuites licht en dansant overkomen, maar daarnaast streef ik ook naar een warme klank. En probeer ik de humor te laten horen. Want er zit humor in Bachs muziek, daar ben ik van overtuigd. Soms vind ik de interpretaties van andere cellisten te heilig; hij heeft de suites niet voor de kerk geschreven.’
De puurheid van Bach
Bach is niet Quirines enige favoriete componist, ze houdt bijvoorbeeld ook veel van Britten en Barber, wier muziek volgens haar veel te weinig wordt geprogrammeerd. Maar hoeveel andere componisten Quirine ook op haar repertoire heeft staan, ze keert altijd weer terug naar Bach. ‘Hoe dieper je gaat, hoe meer je ontdekt en hoe geweldiger het wordt. En hoe meer je durft te vertellen wat deze muziek voor jouzelf betekent.
Sinds mijn tournee De puurheid van Bach van een paar jaar geleden ben ik weer een hele stap verder. Dat ik tijdens die tournee alleen maar in kerken heb gespeeld was essentieel. In de eerste plaats omdat het de muziek een extra dimensie gaf. Want of een mens nu gelovig is of niet, een heilige plek zoals een kerk creëert toch een bijzondere sfeer, en dat versterkt de kracht van de muziek van Bach.
Daarnaast vergrootte het de intimiteit met mijn luisteraars, ik zat immers gewoon midden tussen het publiek en niet op een hoog podium zoals in een concertzaal. Dat een cello meestal goed klinkt in een kerk was een prettige bijkomstigheid.
Inmiddels heb ik geleerd dat ik die bijzondere sfeer ook zelf kan creëren. Dat heeft alles te maken met mijn eigen concentratie en met de communicatie met mijn publiek. Ik heb ook veel geleerd van mijn optredens op de school van mijn kinderen en tijdens de bijeenkomsten in Breidablick in Middenbeemster [antroposofische zorginstelling voor mensen met een verstandelijke beperking, red.].
Het is ontroerend om te zien wat de muziek van Bach teweegbrengt bij kinderen en verstandelijk beperkten, dat laat me niet meer los. Telkens als ik Bach speel, probeer ik de drempel tussen mij en de luisteraar weg te nemen. Eigenlijk maakt het dan niet meer uit in welke ruimte we ons bevinden. Al helpt een mooie akoestiek zoals die van de Kleine Zaal natuurlijk wel.’