Concertprogramma
Ian Bostridge en Saskia Giorgini: Schubert
Kleine Zaal 30 mei 2023 20.15 uur
Ian Bostridge tenor
Saskia Giorgini piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Vocaal I.
Zangteksten zijn gratis verkrijgbaar aan de zaal.
Franz Schubert (1797-1828)
Liebesbotschaft
Kriegers Ahnung
Frühlingssehnsucht
Ständchen
Aufenthalt
In der Ferne
Abschied
uit ‘Schwanengesang’, D 957 (1827-28)
pauze ± 20.40 uur
Der Atlas
Ihr Bild
Das Fischermädchen
Die Stadt
Am Meer
Der Doppelgänger
Die Taubenpost
uit ‘Schwanengesang’, D 957
Im Freien, D 880 (1826)
Bei dir allein
uit ‘Vier Refrainlieder’, D 866 (1828)
Der Wanderer an den Mond, D 870 (1826)
Die Taubenpost
uit ‘Schwanengesang’, D 957
einde ± 21.50 uur
Ian Bostridge tenor
Saskia Giorgini piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Vocaal I.
Zangteksten zijn gratis verkrijgbaar aan de zaal.
Franz Schubert (1797-1828)
Liebesbotschaft
Kriegers Ahnung
Frühlingssehnsucht
Ständchen
Aufenthalt
In der Ferne
Abschied
uit ‘Schwanengesang’, D 957 (1827-28)
pauze ± 20.40 uur
Der Atlas
Ihr Bild
Das Fischermädchen
Die Stadt
Am Meer
Der Doppelgänger
Die Taubenpost
uit ‘Schwanengesang’, D 957
Im Freien, D 880 (1826)
Bei dir allein
uit ‘Vier Refrainlieder’, D 866 (1828)
Der Wanderer an den Mond, D 870 (1826)
Die Taubenpost
uit ‘Schwanengesang’, D 957
einde ± 21.50 uur
Toelichting
Ian Bostridge en Saskia Giorgini: Schubert
Er zijn puristen die vinden dat Die Taubenpost, voor zover we weten het allerlaatste lied dat Franz Schubert voltooide, niet thuishoort in Schwanengesang. Die liedbundel valt immers uiteen in zeven liederen naar gedichten van Ludwig Rellstab (1799-1860) en zes stuks naar Heinrich Heine (1797-1856). Die Taubenpost daarentegen heeft woorden van een derde tijdgenoot, Johann Gabriel Seidl (1804-1875), en – belangrijker – komt niet voor in een bewaard gebleven manuscript waarin Schubert de Rellstab- en de Heine-liederen bij elkaar heeft gevoegd. Voor Ian Bostridge en Saskia Giorgini hoort Die Taubenpost er wél bij. Al kiezen ze ervoor om het lied los te koppelen van de rest van de cyclus en het – na een drietal losse Schubertliederen die hen dierbaar zijn – uit te voeren als slotlied van hun recital. Bovendien gebruiken ze de pauze als breekpunt tussen de twee hoofddichters van Schwanengesang.
Het eerste van zijn in totaal ongeveer zeshonderd liederen schreef Schubert op 19 oktober 1814 (hij was nog maar zeventien!), en het zou een van zijn bekendste worden: Gretchen am Spinnrade. Het jaar erop ontstonden 144 liederen, waaronder die andere tophit: Erlkönig. De eerste noemenswaardige druk van zijn liedwerk liet nog tot 1821 op zich wachten. Daarmee verdiende de armlastige jongeman, die niet eens eigen woonruimte had en steeds bivakkeerde bij vrienden, eindelijk wat geld aan zijn liederen, die in eerste instantie alleen in eigen kring bekend waren.
Schwanengesang
De uitgever Tobias Haslinger bedacht de titel Schwanengesang toen hij in het voorjaar van 1829, een paar maanden na Schuberts vroege overlijden, veertien van diens laatste liederen publiceerde. Anders dan de twee eerdere grote liedcycli, Die schöne Müllerin en Winterreise, vertelt Schwanengesang niet één doorlopend verhaal. Al ligt in zo’n serie liederen op tijdeigen poëzie allicht de bekende thematiek van de Romantiek aan de oppervlakte: natuur (inclusief wiebelende pianofiguren bij water en wind), liefde – meestal ongelukkig – en verlangen (Sehnsucht), angstige voorgevoelens, hartzeer en afscheid.
Van de zeven Rellstab-liederen komt Ständchen, een serenade aan de (onbereikbare?) geliefde met een piano die tokkelt als was het een gitaar, ook geregeld separaat voor op de recitalprogramma’s. De dichter was verrast toen hij hoorde over het bestaan van Schuberts liederen op zijn teksten: hij had zijn werk immers aan een andere componist gestuurd, te weten Ludwig van Beethoven. Via diens secretaris kreeg Rellstab na Beethovens dood in 1827 zijn gedichten terug, sommige met aantekeningen: ‘Dat waren de gedichten die hem het beste bevielen en die hij doorgegeven had aan Schubert, aangezien hij zelf te ziek was […] Met ontroering ontving ik de blaadjes terug, die zo’n wonderlijke, maar voor de kunst vruchtbare weg hadden afgelegd […]’
Er zijn puristen die vinden dat Die Taubenpost, voor zover we weten het allerlaatste lied dat Franz Schubert voltooide, niet thuishoort in Schwanengesang. Die liedbundel valt immers uiteen in zeven liederen naar gedichten van Ludwig Rellstab (1799-1860) en zes stuks naar Heinrich Heine (1797-1856). Die Taubenpost daarentegen heeft woorden van een derde tijdgenoot, Johann Gabriel Seidl (1804-1875), en – belangrijker – komt niet voor in een bewaard gebleven manuscript waarin Schubert de Rellstab- en de Heine-liederen bij elkaar heeft gevoegd. Voor Ian Bostridge en Saskia Giorgini hoort Die Taubenpost er wél bij. Al kiezen ze ervoor om het lied los te koppelen van de rest van de cyclus en het – na een drietal losse Schubertliederen die hen dierbaar zijn – uit te voeren als slotlied van hun recital. Bovendien gebruiken ze de pauze als breekpunt tussen de twee hoofddichters van Schwanengesang.
Het eerste van zijn in totaal ongeveer zeshonderd liederen schreef Schubert op 19 oktober 1814 (hij was nog maar zeventien!), en het zou een van zijn bekendste worden: Gretchen am Spinnrade. Het jaar erop ontstonden 144 liederen, waaronder die andere tophit: Erlkönig. De eerste noemenswaardige druk van zijn liedwerk liet nog tot 1821 op zich wachten. Daarmee verdiende de armlastige jongeman, die niet eens eigen woonruimte had en steeds bivakkeerde bij vrienden, eindelijk wat geld aan zijn liederen, die in eerste instantie alleen in eigen kring bekend waren.
Schwanengesang
De uitgever Tobias Haslinger bedacht de titel Schwanengesang toen hij in het voorjaar van 1829, een paar maanden na Schuberts vroege overlijden, veertien van diens laatste liederen publiceerde. Anders dan de twee eerdere grote liedcycli, Die schöne Müllerin en Winterreise, vertelt Schwanengesang niet één doorlopend verhaal. Al ligt in zo’n serie liederen op tijdeigen poëzie allicht de bekende thematiek van de Romantiek aan de oppervlakte: natuur (inclusief wiebelende pianofiguren bij water en wind), liefde – meestal ongelukkig – en verlangen (Sehnsucht), angstige voorgevoelens, hartzeer en afscheid.
Van de zeven Rellstab-liederen komt Ständchen, een serenade aan de (onbereikbare?) geliefde met een piano die tokkelt als was het een gitaar, ook geregeld separaat voor op de recitalprogramma’s. De dichter was verrast toen hij hoorde over het bestaan van Schuberts liederen op zijn teksten: hij had zijn werk immers aan een andere componist gestuurd, te weten Ludwig van Beethoven. Via diens secretaris kreeg Rellstab na Beethovens dood in 1827 zijn gedichten terug, sommige met aantekeningen: ‘Dat waren de gedichten die hem het beste bevielen en die hij doorgegeven had aan Schubert, aangezien hij zelf te ziek was […] Met ontroering ontving ik de blaadjes terug, die zo’n wonderlijke, maar voor de kunst vruchtbare weg hadden afgelegd […]’
De Heine-liederen zijn grimmiger van aard, en gaan alle over verloren liefde. Het laatste, Der Doppelgänger, is het guurste van de zes. In een soort Sprechgesang beschouwt de ik-persoon zichzelf – starend, bleek en handenwringend, wachtend bij het verlaten huis van zijn vertrokken geliefde. De piano illustreert de desillusie met een herhalend patroon van onheilspellende steeds luider wordende akkoorden. Of Heine tevreden was met wat Schubert van zijn gedichten had gemaakt weten we niet. Wel schreef hij in november 1828: ‘Schubart [sic] moet kort voor zijn dood […] heel goede muziek bij mijn liederen hebben geschreven, die ik helaas nog niet ken.’
Na de verslagenheid van het laatste Heine-lied zorgt Die Taubenpost voor wat lichtheid tot besluit. De vleugelslag van de postduif klinkt door in de fladderende pianopartij en de zanger zingt lof van de onvermoeibaarheid en ijver van ‘de bode van trouw’. Ook al vliegt ze niet langer af en aan met liefdesbrieven, maar met tranen.
De Heine-liederen zijn grimmiger van aard, en gaan alle over verloren liefde. Het laatste, Der Doppelgänger, is het guurste van de zes. In een soort Sprechgesang beschouwt de ik-persoon zichzelf – starend, bleek en handenwringend, wachtend bij het verlaten huis van zijn vertrokken geliefde. De piano illustreert de desillusie met een herhalend patroon van onheilspellende steeds luider wordende akkoorden. Of Heine tevreden was met wat Schubert van zijn gedichten had gemaakt weten we niet. Wel schreef hij in november 1828: ‘Schubart [sic] moet kort voor zijn dood […] heel goede muziek bij mijn liederen hebben geschreven, die ik helaas nog niet ken.’
Na de verslagenheid van het laatste Heine-lied zorgt Die Taubenpost voor wat lichtheid tot besluit. De vleugelslag van de postduif klinkt door in de fladderende pianopartij en de zanger zingt lof van de onvermoeibaarheid en ijver van ‘de bode van trouw’. Ook al vliegt ze niet langer af en aan met liefdesbrieven, maar met tranen.
Ian Bostridge en Saskia Giorgini: Schubert
Er zijn puristen die vinden dat Die Taubenpost, voor zover we weten het allerlaatste lied dat Franz Schubert voltooide, niet thuishoort in Schwanengesang. Die liedbundel valt immers uiteen in zeven liederen naar gedichten van Ludwig Rellstab (1799-1860) en zes stuks naar Heinrich Heine (1797-1856). Die Taubenpost daarentegen heeft woorden van een derde tijdgenoot, Johann Gabriel Seidl (1804-1875), en – belangrijker – komt niet voor in een bewaard gebleven manuscript waarin Schubert de Rellstab- en de Heine-liederen bij elkaar heeft gevoegd. Voor Ian Bostridge en Saskia Giorgini hoort Die Taubenpost er wél bij. Al kiezen ze ervoor om het lied los te koppelen van de rest van de cyclus en het – na een drietal losse Schubertliederen die hen dierbaar zijn – uit te voeren als slotlied van hun recital. Bovendien gebruiken ze de pauze als breekpunt tussen de twee hoofddichters van Schwanengesang.
Het eerste van zijn in totaal ongeveer zeshonderd liederen schreef Schubert op 19 oktober 1814 (hij was nog maar zeventien!), en het zou een van zijn bekendste worden: Gretchen am Spinnrade. Het jaar erop ontstonden 144 liederen, waaronder die andere tophit: Erlkönig. De eerste noemenswaardige druk van zijn liedwerk liet nog tot 1821 op zich wachten. Daarmee verdiende de armlastige jongeman, die niet eens eigen woonruimte had en steeds bivakkeerde bij vrienden, eindelijk wat geld aan zijn liederen, die in eerste instantie alleen in eigen kring bekend waren.
Schwanengesang
De uitgever Tobias Haslinger bedacht de titel Schwanengesang toen hij in het voorjaar van 1829, een paar maanden na Schuberts vroege overlijden, veertien van diens laatste liederen publiceerde. Anders dan de twee eerdere grote liedcycli, Die schöne Müllerin en Winterreise, vertelt Schwanengesang niet één doorlopend verhaal. Al ligt in zo’n serie liederen op tijdeigen poëzie allicht de bekende thematiek van de Romantiek aan de oppervlakte: natuur (inclusief wiebelende pianofiguren bij water en wind), liefde – meestal ongelukkig – en verlangen (Sehnsucht), angstige voorgevoelens, hartzeer en afscheid.
Van de zeven Rellstab-liederen komt Ständchen, een serenade aan de (onbereikbare?) geliefde met een piano die tokkelt als was het een gitaar, ook geregeld separaat voor op de recitalprogramma’s. De dichter was verrast toen hij hoorde over het bestaan van Schuberts liederen op zijn teksten: hij had zijn werk immers aan een andere componist gestuurd, te weten Ludwig van Beethoven. Via diens secretaris kreeg Rellstab na Beethovens dood in 1827 zijn gedichten terug, sommige met aantekeningen: ‘Dat waren de gedichten die hem het beste bevielen en die hij doorgegeven had aan Schubert, aangezien hij zelf te ziek was […] Met ontroering ontving ik de blaadjes terug, die zo’n wonderlijke, maar voor de kunst vruchtbare weg hadden afgelegd […]’
Er zijn puristen die vinden dat Die Taubenpost, voor zover we weten het allerlaatste lied dat Franz Schubert voltooide, niet thuishoort in Schwanengesang. Die liedbundel valt immers uiteen in zeven liederen naar gedichten van Ludwig Rellstab (1799-1860) en zes stuks naar Heinrich Heine (1797-1856). Die Taubenpost daarentegen heeft woorden van een derde tijdgenoot, Johann Gabriel Seidl (1804-1875), en – belangrijker – komt niet voor in een bewaard gebleven manuscript waarin Schubert de Rellstab- en de Heine-liederen bij elkaar heeft gevoegd. Voor Ian Bostridge en Saskia Giorgini hoort Die Taubenpost er wél bij. Al kiezen ze ervoor om het lied los te koppelen van de rest van de cyclus en het – na een drietal losse Schubertliederen die hen dierbaar zijn – uit te voeren als slotlied van hun recital. Bovendien gebruiken ze de pauze als breekpunt tussen de twee hoofddichters van Schwanengesang.
Het eerste van zijn in totaal ongeveer zeshonderd liederen schreef Schubert op 19 oktober 1814 (hij was nog maar zeventien!), en het zou een van zijn bekendste worden: Gretchen am Spinnrade. Het jaar erop ontstonden 144 liederen, waaronder die andere tophit: Erlkönig. De eerste noemenswaardige druk van zijn liedwerk liet nog tot 1821 op zich wachten. Daarmee verdiende de armlastige jongeman, die niet eens eigen woonruimte had en steeds bivakkeerde bij vrienden, eindelijk wat geld aan zijn liederen, die in eerste instantie alleen in eigen kring bekend waren.
Schwanengesang
De uitgever Tobias Haslinger bedacht de titel Schwanengesang toen hij in het voorjaar van 1829, een paar maanden na Schuberts vroege overlijden, veertien van diens laatste liederen publiceerde. Anders dan de twee eerdere grote liedcycli, Die schöne Müllerin en Winterreise, vertelt Schwanengesang niet één doorlopend verhaal. Al ligt in zo’n serie liederen op tijdeigen poëzie allicht de bekende thematiek van de Romantiek aan de oppervlakte: natuur (inclusief wiebelende pianofiguren bij water en wind), liefde – meestal ongelukkig – en verlangen (Sehnsucht), angstige voorgevoelens, hartzeer en afscheid.
Van de zeven Rellstab-liederen komt Ständchen, een serenade aan de (onbereikbare?) geliefde met een piano die tokkelt als was het een gitaar, ook geregeld separaat voor op de recitalprogramma’s. De dichter was verrast toen hij hoorde over het bestaan van Schuberts liederen op zijn teksten: hij had zijn werk immers aan een andere componist gestuurd, te weten Ludwig van Beethoven. Via diens secretaris kreeg Rellstab na Beethovens dood in 1827 zijn gedichten terug, sommige met aantekeningen: ‘Dat waren de gedichten die hem het beste bevielen en die hij doorgegeven had aan Schubert, aangezien hij zelf te ziek was […] Met ontroering ontving ik de blaadjes terug, die zo’n wonderlijke, maar voor de kunst vruchtbare weg hadden afgelegd […]’
De Heine-liederen zijn grimmiger van aard, en gaan alle over verloren liefde. Het laatste, Der Doppelgänger, is het guurste van de zes. In een soort Sprechgesang beschouwt de ik-persoon zichzelf – starend, bleek en handenwringend, wachtend bij het verlaten huis van zijn vertrokken geliefde. De piano illustreert de desillusie met een herhalend patroon van onheilspellende steeds luider wordende akkoorden. Of Heine tevreden was met wat Schubert van zijn gedichten had gemaakt weten we niet. Wel schreef hij in november 1828: ‘Schubart [sic] moet kort voor zijn dood […] heel goede muziek bij mijn liederen hebben geschreven, die ik helaas nog niet ken.’
Na de verslagenheid van het laatste Heine-lied zorgt Die Taubenpost voor wat lichtheid tot besluit. De vleugelslag van de postduif klinkt door in de fladderende pianopartij en de zanger zingt lof van de onvermoeibaarheid en ijver van ‘de bode van trouw’. Ook al vliegt ze niet langer af en aan met liefdesbrieven, maar met tranen.
De Heine-liederen zijn grimmiger van aard, en gaan alle over verloren liefde. Het laatste, Der Doppelgänger, is het guurste van de zes. In een soort Sprechgesang beschouwt de ik-persoon zichzelf – starend, bleek en handenwringend, wachtend bij het verlaten huis van zijn vertrokken geliefde. De piano illustreert de desillusie met een herhalend patroon van onheilspellende steeds luider wordende akkoorden. Of Heine tevreden was met wat Schubert van zijn gedichten had gemaakt weten we niet. Wel schreef hij in november 1828: ‘Schubart [sic] moet kort voor zijn dood […] heel goede muziek bij mijn liederen hebben geschreven, die ik helaas nog niet ken.’
Na de verslagenheid van het laatste Heine-lied zorgt Die Taubenpost voor wat lichtheid tot besluit. De vleugelslag van de postduif klinkt door in de fladderende pianopartij en de zanger zingt lof van de onvermoeibaarheid en ijver van ‘de bode van trouw’. Ook al vliegt ze niet langer af en aan met liefdesbrieven, maar met tranen.
Biografie
Ian Bostridge, tenor
Ian Bostridge was historicus in Oxford voordat hij zo’n drie decennia geleden koos voor een muziekcarrière. Hij werkte wereldwijd met de grootste dirigenten, orkesten en operahuizen en vervulde residencies bij tal van muzikale instituten.
In Het Concertgebouw kreeg de tenor in seizoen 2004/2005 carte blanche samen met bariton Thomas Quasthoff.
Recente opnames zijn Respighi-liederen en Schuberts Die schöne Müllerin met Saskia Giorgini, The Folly of Desire met jazzpianist Brad Mehldau en Schuberts Schwanengesang met Lars Vogt. Schubert’s Winter Journey: Anatomy of an Obsession (2014) werd in twaalf talen vertaald, en in 2023 verscheen zijn nieuwste boek Song and Self.
Naast residencies aan het San Francisco Conservatory of Music en op LIED Basel zong Ian Bostridge afgelopen seizoen Berlioz’ Les nuits d’été met het Orchestre de Chambre du Luxembourg, Brittens Les illuminations met het City of Birmingham Symphony Orchestra, Bachs Matthäus-Passion met het Musikkollegium Winterthur en met het Wrocław Baroque Orchestra en de Johannes-Passion met het Orchestre National d’Auvergne. Recitals gaf hij recentelijk onder andere in Wigmore Hall met Imogen Cooper, in Shanghai, Krakau en Bonn met Saskia Giorgini en in Japan met Julius Drake.
Zijn vorige Kleine Zaal-recitals waren Schubert-programma’s met Julius Drake op 3 maart 2020 respectievelijk Saskia Giorgini op 30 mei 2022.
Saskia Giorgini, piano
Saskia Giorgini maakt haar debuut in Het Concertgebouw. Met tenor Ian Bostridge nam ze eerder een Respighi-album op en Schuberts Die schöne Müllerin.
In 2016 won de pianiste de International Mozart Competition in Salzburg, en ze gaf recitals in bijvoorbeeld Teatro La Fenice in Venetië, de Meistersingerhalle in Nürnberg, de Liederhalle in Stuttgart, het Mozarteum in Salzburg, het Konzerthaus en de Musikverein in Wenen, Wigmore Hall in Londen, de Philharmonie in Sint-Petersburg, het Seoul Arts Center en Suntory Hall in Tokio en tijdens het Internationaal Kamermuziekfestival Utrecht, het MITO Settembre Musica Festival en het Vancouver Summer Festival.
Als solist werd ze uitgenodigd door onder meer het Tokyo Metropolitan Symphony Orchestra en het CBC Radio Orchestra in Canada. De pianiste heeft een bijzondere liefde voor kamermuziek en treedt op met partners als Vilde Frang, Martin Fröst, Janine Jansen en Mario Brunello. Saskia Giorgini en werd op haar vijftiende aangenomen op de Imola Piano Academy, waar ze studeerde bij Riccardo Risaliti, Leonid Margarius en Louis Lortie.
Aan het Conservatorio di Torino studeerde ze af bij Claudio Voghera; aan de Accademia di Musica di Pinerolo completeerde ze haar opleiding bij Enrico Pace, in Graz bij Julius Drake en aan het Mozarteum bij Pavel Gililov. Inmiddels geeft ze zelf les, aan de Anton Bruckner Privatuniversität in Linz.