
Concertprogramma
Het Middagconcert: Sophie Gent & friends in sprankelend barokprogramma
Kleine Zaal 09 februari 2025 16.00 uur
Sophie Gent viool
Josh Cheatham viola da gamba
Bertrand Cuiller klavecimbel
Pierre Gallon orgel
Dit concert maakt deel uit van de serie Het Middagconcert.
Heinrich Ignaz Franz von Biber (1644-1704)
Sonate nr. 2 in d kl.t., C 139 (1681)
voor viool en basso continuo
Johann Jakob Froberger (1616-1667)
Toccata nr. 2 in d kl.t., FbWV 102 (1649)
voor klavier
Toccata nr. 20 in a kl.t., FbWV 120 (jaartal onbekend)
voor klavier
Heinrich Ignaz Franz von Biber
Sonate nr. 5 in e kl.t., C 142 (1681)
voor viool en basso continuo
Johann Jakob Froberger
Partita nr. 6 in G gr.t. ‘auff die Mayerin’, FbWV 606 (1649)
voor klavier
Toccata nr. 6 in g kl.t. ‘da sonarsi alla levatione’, FbWV 106 (1649)
voor orgel
Heinrich Ignaz Franz von Biber
Sonate nr. 6 in c kl.t., C 143 (1681)
voor viool en basso continuo
er is geen pauze
einde ± 17.15 uur
Met dank aan de begunstigers van het Fonds Topmusici Kleine Zaal.
Sophie Gent viool
Josh Cheatham viola da gamba
Bertrand Cuiller klavecimbel
Pierre Gallon orgel
Dit concert maakt deel uit van de serie Het Middagconcert.
Heinrich Ignaz Franz von Biber (1644-1704)
Sonate nr. 2 in d kl.t., C 139 (1681)
voor viool en basso continuo
Johann Jakob Froberger (1616-1667)
Toccata nr. 2 in d kl.t., FbWV 102 (1649)
voor klavier
Toccata nr. 20 in a kl.t., FbWV 120 (jaartal onbekend)
voor klavier
Heinrich Ignaz Franz von Biber
Sonate nr. 5 in e kl.t., C 142 (1681)
voor viool en basso continuo
Johann Jakob Froberger
Partita nr. 6 in G gr.t. ‘auff die Mayerin’, FbWV 606 (1649)
voor klavier
Toccata nr. 6 in g kl.t. ‘da sonarsi alla levatione’, FbWV 106 (1649)
voor orgel
Heinrich Ignaz Franz von Biber
Sonate nr. 6 in c kl.t., C 143 (1681)
voor viool en basso continuo
er is geen pauze
einde ± 17.15 uur
Met dank aan de begunstigers van het Fonds Topmusici Kleine Zaal.
Toelichting
Toelichting
Vanmiddag staat er muziek van twee componerende instrumentalisten uit de Duitse Barok op het programma: klavierspeler Johann Jakob Froberger en violist Heinrich Ignaz Franz von Biber. Ze verschillen een generatie van elkaar en hebben allebei veel betekend voor de ontwikkeling van het repertoire voor de instrumenten die ze bespeelden. Maar waar de één ook lang na zijn dood nog invloedrijk was, werd de ander vrijwel meteen vergeten.
Froberger
Johann Jakob Froberger, opgegroeid in Stuttgart, waar zijn vader een betrekking had als tenor, werd in 1637 hoforganist in Wenen. Hij reisde veel; in Rome studeerde hij bij Girolamo Frescobaldi en in Parijs bij Louis Couperin. Zo kreeg hij alle nieuwe ontwikkelingen in de Italiaanse en Franse klaviermuziek uit de eerste hand aangereikt en hij maakte zich die in hoog tempo eigen. Hij schreef zowel Franse klavecimbelsuites als Italiaanse orgeltoccata’s, en beide genres werden gretig door de componisten in het Duitse taalgebied opgepikt. De invloed van Froberger was dus groot, en werkte lang door. Klaviermuziek werd over het algemeen van leraar op leerling doorgegeven; stukken werden veelvuldig van elkaar overgeschreven, en de muziek circuleerde volop. Ook Johann Sebastian Bach had werk van Froberger in bezit en maakte daar ongetwijfeld grondige studie van: hij was lang niet de enige Duitse componist die zowel de Italiaanse als de Franse stijl in zijn muziek integreerde.
Froberger en Biber hebben veel betekend voor het repertoire voor de instrumenten die ze zelf bespeelden
Van Froberger klinken vandaag drie van de vijfentwintig toccata’s die hij schreef. De toccata – ‘toccare’ is Italiaans voor ‘aanraken’ of ‘aftasten’ – was een vrije vorm die vanaf het begin van de zeventiende eeuw in Italië tot ontwikkeling kwam. Frescobaldi schreef er tientallen. Naast dertig klavecimbelsuites in Franse stijl schreef Froberger ook stukken die aansloten bij de Noord-Duitse manier van componeren voor het klavier, een stijl die geïnitieerd was door de in de Amsterdamse Oude Kerk werkzame Jan Pieterszoon Sweelinck en zijn leerlingen. In die categorie valt de partita over het volksliedje Die Mayerin. We hebben van Froberger vrijwel uitsluitend klaviermuziek, in andere genres componeerde hij zelden.
Biber
Dat was heel anders bij Heinrich Ignaz Franz von Biber. Hij was van de generatie ná Froberger en hij was dus een generatiegenoot van Dieterich Buxtehude. Biber was hofmusicus in Salzburg, waar hij belandde na diverse dienstverbanden aan andere hoven, en hij had als componist een grote reputatie. Maar vooral was Biber vermaard om zijn vioolspel. Hij componeerde als het ware met zijn instrument in de hand. Hij schreef in de zogenaamde ‘stylus phantasticus’, een grillige en ideeënrijke stijl die in Italië ontstond maar aan het eind van de zeventiende eeuw vooral in Duitsland en Oostenrijk zeer geliefd was. In tegenstelling tot Frobergers muziek was die van Biber vrij snel weer vergeten. Dat kunnen we constateren als we te rade gaan bij de Engelse musicoloog Charles Burney, die eind achttiende eeuw in zijn reisverslagen optekende: ‘Van alle violisten van de afgelopen eeuw was Biber waarschijnlijk de beste en zijn solomuziek is de moeilijkste die ik uit die periode ken.’
Biber haalt alle technieken uit de kast, zoals het meerstemmig spelen op twee of drie snaren en het razendsnel door het hele bereik van de viool gaan of enorme sprongen maken
Hij doelde daarbij specifiek op de acht vioolsonates die Biber in 1681 publiceerde en waarvan we er vanmiddag drie horen. Toen Burney Bibers muziek onder ogen kreeg werd deze door niemand meer gespeeld en Burney verbaasde zich dus over de moeilijkheidsgraad ervan: Biber haalt alle technieken uit de kast, zoals het meerstemmig spelen op twee of drie snaren en het razendsnel door het hele bereik van de viool gaan of enorme sprongen maken. Compositorisch zijn deze sonates ook ver verwijderd van wat men al in het begin van de achttiende eeuw als ideaal beschouwde. Door de grote invloed die Arcangelo Corelli en zijn navolgers in heel Europa hadden ging de voorkeur uit naar sonates in drie of vier afgeronde delen, maar in Bibers sonates uit 1681 horen we per sonate een wisselend aantal delen van ongelijke lengte die vaak ook in elkaar overlopen. Als eerste en laatste deel klinkt steeds een vrije beweging zonder maatstrepen, en iedere sonate bevat een variatiereeks – op een thema, of op een herhaalde (ostinato) bas.
Biber werd in de loop van de achttiende eeuw opgevolgd door virtuozen als Pietro Locatelli en Jean-Marie Leclair. Terwijl in hun muziek de virtuositeit soms meer een doel was dan een middel, stelde Biber de vingervlugheid altijd in dienst van het muzikale verhaal dat hij wilde vertellen. Hij componeerde overigens lang niet alleen vioolmuziek. Zijn kerkmuziek, waaronder een 53-stemmige mis, is ook spectaculair. In die grote bezettingen was altijd plaats voor één vioolpartij die hij al dirigerend zelf speelde en die boven het orkest uit klonk, als een soort extra stem uit de hemel.
Vanmiddag staat er muziek van twee componerende instrumentalisten uit de Duitse Barok op het programma: klavierspeler Johann Jakob Froberger en violist Heinrich Ignaz Franz von Biber. Ze verschillen een generatie van elkaar en hebben allebei veel betekend voor de ontwikkeling van het repertoire voor de instrumenten die ze bespeelden. Maar waar de één ook lang na zijn dood nog invloedrijk was, werd de ander vrijwel meteen vergeten.
Froberger
Johann Jakob Froberger, opgegroeid in Stuttgart, waar zijn vader een betrekking had als tenor, werd in 1637 hoforganist in Wenen. Hij reisde veel; in Rome studeerde hij bij Girolamo Frescobaldi en in Parijs bij Louis Couperin. Zo kreeg hij alle nieuwe ontwikkelingen in de Italiaanse en Franse klaviermuziek uit de eerste hand aangereikt en hij maakte zich die in hoog tempo eigen. Hij schreef zowel Franse klavecimbelsuites als Italiaanse orgeltoccata’s, en beide genres werden gretig door de componisten in het Duitse taalgebied opgepikt. De invloed van Froberger was dus groot, en werkte lang door. Klaviermuziek werd over het algemeen van leraar op leerling doorgegeven; stukken werden veelvuldig van elkaar overgeschreven, en de muziek circuleerde volop. Ook Johann Sebastian Bach had werk van Froberger in bezit en maakte daar ongetwijfeld grondige studie van: hij was lang niet de enige Duitse componist die zowel de Italiaanse als de Franse stijl in zijn muziek integreerde.
Froberger en Biber hebben veel betekend voor het repertoire voor de instrumenten die ze zelf bespeelden
Van Froberger klinken vandaag drie van de vijfentwintig toccata’s die hij schreef. De toccata – ‘toccare’ is Italiaans voor ‘aanraken’ of ‘aftasten’ – was een vrije vorm die vanaf het begin van de zeventiende eeuw in Italië tot ontwikkeling kwam. Frescobaldi schreef er tientallen. Naast dertig klavecimbelsuites in Franse stijl schreef Froberger ook stukken die aansloten bij de Noord-Duitse manier van componeren voor het klavier, een stijl die geïnitieerd was door de in de Amsterdamse Oude Kerk werkzame Jan Pieterszoon Sweelinck en zijn leerlingen. In die categorie valt de partita over het volksliedje Die Mayerin. We hebben van Froberger vrijwel uitsluitend klaviermuziek, in andere genres componeerde hij zelden.
Biber
Dat was heel anders bij Heinrich Ignaz Franz von Biber. Hij was van de generatie ná Froberger en hij was dus een generatiegenoot van Dieterich Buxtehude. Biber was hofmusicus in Salzburg, waar hij belandde na diverse dienstverbanden aan andere hoven, en hij had als componist een grote reputatie. Maar vooral was Biber vermaard om zijn vioolspel. Hij componeerde als het ware met zijn instrument in de hand. Hij schreef in de zogenaamde ‘stylus phantasticus’, een grillige en ideeënrijke stijl die in Italië ontstond maar aan het eind van de zeventiende eeuw vooral in Duitsland en Oostenrijk zeer geliefd was. In tegenstelling tot Frobergers muziek was die van Biber vrij snel weer vergeten. Dat kunnen we constateren als we te rade gaan bij de Engelse musicoloog Charles Burney, die eind achttiende eeuw in zijn reisverslagen optekende: ‘Van alle violisten van de afgelopen eeuw was Biber waarschijnlijk de beste en zijn solomuziek is de moeilijkste die ik uit die periode ken.’
Biber haalt alle technieken uit de kast, zoals het meerstemmig spelen op twee of drie snaren en het razendsnel door het hele bereik van de viool gaan of enorme sprongen maken
Hij doelde daarbij specifiek op de acht vioolsonates die Biber in 1681 publiceerde en waarvan we er vanmiddag drie horen. Toen Burney Bibers muziek onder ogen kreeg werd deze door niemand meer gespeeld en Burney verbaasde zich dus over de moeilijkheidsgraad ervan: Biber haalt alle technieken uit de kast, zoals het meerstemmig spelen op twee of drie snaren en het razendsnel door het hele bereik van de viool gaan of enorme sprongen maken. Compositorisch zijn deze sonates ook ver verwijderd van wat men al in het begin van de achttiende eeuw als ideaal beschouwde. Door de grote invloed die Arcangelo Corelli en zijn navolgers in heel Europa hadden ging de voorkeur uit naar sonates in drie of vier afgeronde delen, maar in Bibers sonates uit 1681 horen we per sonate een wisselend aantal delen van ongelijke lengte die vaak ook in elkaar overlopen. Als eerste en laatste deel klinkt steeds een vrije beweging zonder maatstrepen, en iedere sonate bevat een variatiereeks – op een thema, of op een herhaalde (ostinato) bas.
Biber werd in de loop van de achttiende eeuw opgevolgd door virtuozen als Pietro Locatelli en Jean-Marie Leclair. Terwijl in hun muziek de virtuositeit soms meer een doel was dan een middel, stelde Biber de vingervlugheid altijd in dienst van het muzikale verhaal dat hij wilde vertellen. Hij componeerde overigens lang niet alleen vioolmuziek. Zijn kerkmuziek, waaronder een 53-stemmige mis, is ook spectaculair. In die grote bezettingen was altijd plaats voor één vioolpartij die hij al dirigerend zelf speelde en die boven het orkest uit klonk, als een soort extra stem uit de hemel.
Toelichting
Vanmiddag staat er muziek van twee componerende instrumentalisten uit de Duitse Barok op het programma: klavierspeler Johann Jakob Froberger en violist Heinrich Ignaz Franz von Biber. Ze verschillen een generatie van elkaar en hebben allebei veel betekend voor de ontwikkeling van het repertoire voor de instrumenten die ze bespeelden. Maar waar de één ook lang na zijn dood nog invloedrijk was, werd de ander vrijwel meteen vergeten.
Froberger
Johann Jakob Froberger, opgegroeid in Stuttgart, waar zijn vader een betrekking had als tenor, werd in 1637 hoforganist in Wenen. Hij reisde veel; in Rome studeerde hij bij Girolamo Frescobaldi en in Parijs bij Louis Couperin. Zo kreeg hij alle nieuwe ontwikkelingen in de Italiaanse en Franse klaviermuziek uit de eerste hand aangereikt en hij maakte zich die in hoog tempo eigen. Hij schreef zowel Franse klavecimbelsuites als Italiaanse orgeltoccata’s, en beide genres werden gretig door de componisten in het Duitse taalgebied opgepikt. De invloed van Froberger was dus groot, en werkte lang door. Klaviermuziek werd over het algemeen van leraar op leerling doorgegeven; stukken werden veelvuldig van elkaar overgeschreven, en de muziek circuleerde volop. Ook Johann Sebastian Bach had werk van Froberger in bezit en maakte daar ongetwijfeld grondige studie van: hij was lang niet de enige Duitse componist die zowel de Italiaanse als de Franse stijl in zijn muziek integreerde.
Froberger en Biber hebben veel betekend voor het repertoire voor de instrumenten die ze zelf bespeelden
Van Froberger klinken vandaag drie van de vijfentwintig toccata’s die hij schreef. De toccata – ‘toccare’ is Italiaans voor ‘aanraken’ of ‘aftasten’ – was een vrije vorm die vanaf het begin van de zeventiende eeuw in Italië tot ontwikkeling kwam. Frescobaldi schreef er tientallen. Naast dertig klavecimbelsuites in Franse stijl schreef Froberger ook stukken die aansloten bij de Noord-Duitse manier van componeren voor het klavier, een stijl die geïnitieerd was door de in de Amsterdamse Oude Kerk werkzame Jan Pieterszoon Sweelinck en zijn leerlingen. In die categorie valt de partita over het volksliedje Die Mayerin. We hebben van Froberger vrijwel uitsluitend klaviermuziek, in andere genres componeerde hij zelden.
Biber
Dat was heel anders bij Heinrich Ignaz Franz von Biber. Hij was van de generatie ná Froberger en hij was dus een generatiegenoot van Dieterich Buxtehude. Biber was hofmusicus in Salzburg, waar hij belandde na diverse dienstverbanden aan andere hoven, en hij had als componist een grote reputatie. Maar vooral was Biber vermaard om zijn vioolspel. Hij componeerde als het ware met zijn instrument in de hand. Hij schreef in de zogenaamde ‘stylus phantasticus’, een grillige en ideeënrijke stijl die in Italië ontstond maar aan het eind van de zeventiende eeuw vooral in Duitsland en Oostenrijk zeer geliefd was. In tegenstelling tot Frobergers muziek was die van Biber vrij snel weer vergeten. Dat kunnen we constateren als we te rade gaan bij de Engelse musicoloog Charles Burney, die eind achttiende eeuw in zijn reisverslagen optekende: ‘Van alle violisten van de afgelopen eeuw was Biber waarschijnlijk de beste en zijn solomuziek is de moeilijkste die ik uit die periode ken.’
Biber haalt alle technieken uit de kast, zoals het meerstemmig spelen op twee of drie snaren en het razendsnel door het hele bereik van de viool gaan of enorme sprongen maken
Hij doelde daarbij specifiek op de acht vioolsonates die Biber in 1681 publiceerde en waarvan we er vanmiddag drie horen. Toen Burney Bibers muziek onder ogen kreeg werd deze door niemand meer gespeeld en Burney verbaasde zich dus over de moeilijkheidsgraad ervan: Biber haalt alle technieken uit de kast, zoals het meerstemmig spelen op twee of drie snaren en het razendsnel door het hele bereik van de viool gaan of enorme sprongen maken. Compositorisch zijn deze sonates ook ver verwijderd van wat men al in het begin van de achttiende eeuw als ideaal beschouwde. Door de grote invloed die Arcangelo Corelli en zijn navolgers in heel Europa hadden ging de voorkeur uit naar sonates in drie of vier afgeronde delen, maar in Bibers sonates uit 1681 horen we per sonate een wisselend aantal delen van ongelijke lengte die vaak ook in elkaar overlopen. Als eerste en laatste deel klinkt steeds een vrije beweging zonder maatstrepen, en iedere sonate bevat een variatiereeks – op een thema, of op een herhaalde (ostinato) bas.
Biber werd in de loop van de achttiende eeuw opgevolgd door virtuozen als Pietro Locatelli en Jean-Marie Leclair. Terwijl in hun muziek de virtuositeit soms meer een doel was dan een middel, stelde Biber de vingervlugheid altijd in dienst van het muzikale verhaal dat hij wilde vertellen. Hij componeerde overigens lang niet alleen vioolmuziek. Zijn kerkmuziek, waaronder een 53-stemmige mis, is ook spectaculair. In die grote bezettingen was altijd plaats voor één vioolpartij die hij al dirigerend zelf speelde en die boven het orkest uit klonk, als een soort extra stem uit de hemel.
Vanmiddag staat er muziek van twee componerende instrumentalisten uit de Duitse Barok op het programma: klavierspeler Johann Jakob Froberger en violist Heinrich Ignaz Franz von Biber. Ze verschillen een generatie van elkaar en hebben allebei veel betekend voor de ontwikkeling van het repertoire voor de instrumenten die ze bespeelden. Maar waar de één ook lang na zijn dood nog invloedrijk was, werd de ander vrijwel meteen vergeten.
Froberger
Johann Jakob Froberger, opgegroeid in Stuttgart, waar zijn vader een betrekking had als tenor, werd in 1637 hoforganist in Wenen. Hij reisde veel; in Rome studeerde hij bij Girolamo Frescobaldi en in Parijs bij Louis Couperin. Zo kreeg hij alle nieuwe ontwikkelingen in de Italiaanse en Franse klaviermuziek uit de eerste hand aangereikt en hij maakte zich die in hoog tempo eigen. Hij schreef zowel Franse klavecimbelsuites als Italiaanse orgeltoccata’s, en beide genres werden gretig door de componisten in het Duitse taalgebied opgepikt. De invloed van Froberger was dus groot, en werkte lang door. Klaviermuziek werd over het algemeen van leraar op leerling doorgegeven; stukken werden veelvuldig van elkaar overgeschreven, en de muziek circuleerde volop. Ook Johann Sebastian Bach had werk van Froberger in bezit en maakte daar ongetwijfeld grondige studie van: hij was lang niet de enige Duitse componist die zowel de Italiaanse als de Franse stijl in zijn muziek integreerde.
Froberger en Biber hebben veel betekend voor het repertoire voor de instrumenten die ze zelf bespeelden
Van Froberger klinken vandaag drie van de vijfentwintig toccata’s die hij schreef. De toccata – ‘toccare’ is Italiaans voor ‘aanraken’ of ‘aftasten’ – was een vrije vorm die vanaf het begin van de zeventiende eeuw in Italië tot ontwikkeling kwam. Frescobaldi schreef er tientallen. Naast dertig klavecimbelsuites in Franse stijl schreef Froberger ook stukken die aansloten bij de Noord-Duitse manier van componeren voor het klavier, een stijl die geïnitieerd was door de in de Amsterdamse Oude Kerk werkzame Jan Pieterszoon Sweelinck en zijn leerlingen. In die categorie valt de partita over het volksliedje Die Mayerin. We hebben van Froberger vrijwel uitsluitend klaviermuziek, in andere genres componeerde hij zelden.
Biber
Dat was heel anders bij Heinrich Ignaz Franz von Biber. Hij was van de generatie ná Froberger en hij was dus een generatiegenoot van Dieterich Buxtehude. Biber was hofmusicus in Salzburg, waar hij belandde na diverse dienstverbanden aan andere hoven, en hij had als componist een grote reputatie. Maar vooral was Biber vermaard om zijn vioolspel. Hij componeerde als het ware met zijn instrument in de hand. Hij schreef in de zogenaamde ‘stylus phantasticus’, een grillige en ideeënrijke stijl die in Italië ontstond maar aan het eind van de zeventiende eeuw vooral in Duitsland en Oostenrijk zeer geliefd was. In tegenstelling tot Frobergers muziek was die van Biber vrij snel weer vergeten. Dat kunnen we constateren als we te rade gaan bij de Engelse musicoloog Charles Burney, die eind achttiende eeuw in zijn reisverslagen optekende: ‘Van alle violisten van de afgelopen eeuw was Biber waarschijnlijk de beste en zijn solomuziek is de moeilijkste die ik uit die periode ken.’
Biber haalt alle technieken uit de kast, zoals het meerstemmig spelen op twee of drie snaren en het razendsnel door het hele bereik van de viool gaan of enorme sprongen maken
Hij doelde daarbij specifiek op de acht vioolsonates die Biber in 1681 publiceerde en waarvan we er vanmiddag drie horen. Toen Burney Bibers muziek onder ogen kreeg werd deze door niemand meer gespeeld en Burney verbaasde zich dus over de moeilijkheidsgraad ervan: Biber haalt alle technieken uit de kast, zoals het meerstemmig spelen op twee of drie snaren en het razendsnel door het hele bereik van de viool gaan of enorme sprongen maken. Compositorisch zijn deze sonates ook ver verwijderd van wat men al in het begin van de achttiende eeuw als ideaal beschouwde. Door de grote invloed die Arcangelo Corelli en zijn navolgers in heel Europa hadden ging de voorkeur uit naar sonates in drie of vier afgeronde delen, maar in Bibers sonates uit 1681 horen we per sonate een wisselend aantal delen van ongelijke lengte die vaak ook in elkaar overlopen. Als eerste en laatste deel klinkt steeds een vrije beweging zonder maatstrepen, en iedere sonate bevat een variatiereeks – op een thema, of op een herhaalde (ostinato) bas.
Biber werd in de loop van de achttiende eeuw opgevolgd door virtuozen als Pietro Locatelli en Jean-Marie Leclair. Terwijl in hun muziek de virtuositeit soms meer een doel was dan een middel, stelde Biber de vingervlugheid altijd in dienst van het muzikale verhaal dat hij wilde vertellen. Hij componeerde overigens lang niet alleen vioolmuziek. Zijn kerkmuziek, waaronder een 53-stemmige mis, is ook spectaculair. In die grote bezettingen was altijd plaats voor één vioolpartij die hij al dirigerend zelf speelde en die boven het orkest uit klonk, als een soort extra stem uit de hemel.
Biografie
Sophie Gent, viool
De Australische violiste Sophie Gent studeerde in 2005 af aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag bij Ryo Terakado.
In 2002 behaalde ze de eerste prijs van zowel het Van Wassenaer Concours als het Italiaanse Premio Bonporti Concours en in 2007 won ze een Diapason d’Or voor opnames van triosonates van Jean-Marie Leclair.
Ze treedt – vaak in de rol van concertmeester – op met oudemuziekensembles als het Ricercar Consort, Arcangelo, Il Gardellino, Capriccio Stravagante, Les Muffatti, Ensemble Masques, Le Caravansérail, Pygmalion en het orkest van Collegium Vocale Gent.
Ook maakt ze deel uit van het in Japan gevestigde strijkkwartet Mito dell’Arco. Van 2011 tot 2014 werkte ze als docent barokviool aan het Conservatorium van Amsterdam, en masterclasses gaf ze aan de conservatoria in Antwerpen en Jeruzalem, aan de Abbaye aux Dames de Saintes en aan het Centre de Musique Ancienne de Vannes. Tegenwoordig geeft ze les aan het Conservatoire de Boulogne-Billancourt. Sophie Gent bespeelt een viool van Jacob Stainer uit 1676.
In de Kleine Zaal maakte ze haar debuut op 11 december 2022 in een Bach-programma met onder anderen klavecinist Kristian Bezuidenhout.
Josh Cheatham, viola da gamba
Josh Cheatham specialiseerde zich in het repertoire uit de zeventiende en achttiende eeuw voor zowel melodie- als basinstrumenten – van de partituren voor gambaconsort en de virtuoze solowerken voor viola da gamba van Marais, Forqueray en Bach tot en met baspartijen in orkestbezettingen.
De Amerikaan studeerde viola da gamba bij Wieland Kuijken en Anneke Pols en violone bij Margaret Urquhart, volgde masterclasses bij Jordi Savall en studeerde contrabas bij Edgar Meyer aan de Vanderbilt University in Nashville.
In 2003 behaalde hij zijn master aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Josh Cheatham was te gast op onder meer het Bach Festival van Lausanne en La Folle Journée in Nantes en speelde met gezelschappen als Capriccio Stravagante, Montréal Baroque en de Nederlandse Bachvereniging.
Cd-opnames maakte hij met Capriccio Stravagante en Chanticleer; zijn eerste album (2009), met collega-gambist Julien Léonard en klavecinist Skip Sempé, bevatte werken van de legendarische gambisten Marin Marais en Monsieur de Sainte-Colombe.
Josh Cheatham debuteerde in de Kleine Zaal op 27 november 2011 als lid van het Capriccio Stravagante Trio.
Bertrand Cuiller, klavecimbel
Geboren in een muzikale familie kreeg Bertrand Cuiller zijn eerste lessen van zijn moeder, Jocelyne Cuiller, en later werd Pierre Hantaï zijn mentor.
Al voordat hij afstudeerde bij Christophe Rousset in Parijs was hij laureaat van het Musiqua Antiqua Concours in Brugge. Op dat moment studeerde hij ook nog moderne hoorn en barokhoorn.
Als continuospeler werd Bertrand Cuiller geëngageerd door Les Arts Florissants (William Christie), Le Concert Spirituel (Hervé Niquet) en Le Poème Harmonique (Vincent Dumestre).
Voor zijn solo-optredens en cd-registraties kiest hij met name muziek van de Engelse virginalisten (Byrd, Bull, Gibbons), de sonates van Domenico Scarlatti, Frans repertoire (D’Anglebert, Louis en François Couperin, Rameau) en het oeuvre van Bach.
Met zijn eigen ensemble Le Caravansérail (sinds 2015) brengt hij instrumentale muziek maar ook geestelijk repertoire en opera; zo voerde de groep Bachs concerten voor drie en vier klavecimbels uit, Domenico Scarlatti’s Stabat Mater en een eerbetoon aan Frescobaldi. Bertrand Cuiller geeft masterclasses aan conservatoria in Lyon en Parijs, de Schola Cantorum in Basel en het Centre de Musique Ancienne de Vannes, en neemt zitting in jury’s als die van het Musiqua Antiqua Concours en het Wanda Landowska Concours in Poznan.
Hij maakt zijn debuut in de Kleine Zaal.
Pierre Gallon, orgel
Pierre Gallon groeide op in een huis vol instrumenten, een onbegrensde speeltuin voor hem. Hij studeerde aan het Conservatoire National Supérieur de Musique de Paris bij Bibiane Lapointe en Thierry Maeder en zat in de oudemuziekklas van Olivier Baumont en Blandine Rannou.
In 2010 studeerde hij cum laude af, en ontmoetingen met Blandine Verlet, Elisabeth Joyé en Pierre Hantaï beïnvloedden zijn spel verder.
Pierre Gallon verdiept zich graag in het solorepertoire voor klavecimbel van de Renaissance tot nu, maar sluit zich ook als toetsenist aan bij bekende gezelschappen – tegenwoordig met name Pygmalion van Raphaël Pichon. Ook treedt hij geregeld op met Bertrand Cuiller en diens ensemble Le Caravansérail.
Zijn eerste solo-cd werd in 2014 enthousiast ontvangen, net als latere albums als die met liederen van Haydn (2018, met sopraan Alice Foccroulle), Bachs Franse suites (2022) en de Concerts Royaux van François Couperin (2024).
Pierre Gallon gaf recitals op festivals als La Roque d’Anthéron, La Folle Journée in Nantes en Sinfonia in Périgord, op de festivals van Saintes en Poznan, in het Centrum voor Barokmuziek in Venetië en in de Abbaye de Royaumont.
In de Kleine Zaal maakt hij zijn debuut.