Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertprogramma

Concertprogramma

Het Middagconcert op zondag: Lea Desandre en Thomas Dunford

Het Middagconcert op zondag: Lea Desandre en Thomas Dunford

Kleine Zaal
29 oktober 2023
16.00 uur

Print dit programma

Lea Desandre ­mezzosopraan
Thomas Dunford luit

Dit concert maakt deel uit van de serie Het Middagconcert.

Zangteksten zijn gratis verkrijgbaar aan de zaal.

Honoré d’Ambruys (ca. 1660-1702)

Le doux silence de nos bois

Reynaldo Hahn (1875-1947)

Néère
uit ‘Etudes latines’ (1900)

Françoise Hardy (1944)

Le temps de l’amour (1962)

Erik Satie (1866-1925)

Gnossienne nr. 1 (1890)

Marc-Antoine Charpentier (1643-1704)

Celle qui fait tout mon tourment (publ. 1695)

Auprès du feu (publ. 1728)

Tristes déserts, sombre retraite (publ. 1728)

André Messager (1853-1929)

J’ai deux amants
uit ‘L’amour masqué’ (1923)

Erik Satie

Gymnopédie nr. 1 (1888)

Michel Lambert (ca. 1610-1696)

Ma bergère est tendre et fidèle

Reynaldo Hahn

À Chloris (1916)

Marc-Antoine Charpentier

Sans frayeur dans ce bois (publ. 1680)

Robert De Visée (ca. 1650-1732/33)

Sarabande
uit ‘Zevende suite in d kl.t.’ (1699/1701)

Françoise Hardy

Le premier bonheur du jour (1963)

Sébastien Le Camus (ca. 1610-ca. 1677)

On n’entend rien dans ce bocage

Claude Debussy (1862-1918)

Mes longs cheveux descendent
uit ‘Pelléas et Melisande’ (1893-1902)

Michel Lambert

Ombre de mon amant

Vos mépris chaque jour

Robert De Visée

Chaconne
uit ‘Zevende suite in d kl.t.’

Barbara (1930-1997)

Dis, quand reviendras-tu? (1962)

Sébastien Le Camus

Laissez durer la nuit

Jacques Offenbach

1819-1880
Amour divin
uit ‘La belle Hélène’ (1864)

er is geen pauze

einde ± 17.15 uur

Met dank aan de begunstigers van het Fonds Kleine Zaal.

Kleine Zaal 29 oktober 2023 16.00 uur

Lea Desandre ­mezzosopraan
Thomas Dunford luit

Dit concert maakt deel uit van de serie Het Middagconcert.

Zangteksten zijn gratis verkrijgbaar aan de zaal.

Honoré d’Ambruys (ca. 1660-1702)

Le doux silence de nos bois

Reynaldo Hahn (1875-1947)

Néère
uit ‘Etudes latines’ (1900)

Françoise Hardy (1944)

Le temps de l’amour (1962)

Erik Satie (1866-1925)

Gnossienne nr. 1 (1890)

Marc-Antoine Charpentier (1643-1704)

Celle qui fait tout mon tourment (publ. 1695)

Auprès du feu (publ. 1728)

Tristes déserts, sombre retraite (publ. 1728)

André Messager (1853-1929)

J’ai deux amants
uit ‘L’amour masqué’ (1923)

Erik Satie

Gymnopédie nr. 1 (1888)

Michel Lambert (ca. 1610-1696)

Ma bergère est tendre et fidèle

Reynaldo Hahn

À Chloris (1916)

Marc-Antoine Charpentier

Sans frayeur dans ce bois (publ. 1680)

Robert De Visée (ca. 1650-1732/33)

Sarabande
uit ‘Zevende suite in d kl.t.’ (1699/1701)

Françoise Hardy

Le premier bonheur du jour (1963)

Sébastien Le Camus (ca. 1610-ca. 1677)

On n’entend rien dans ce bocage

Claude Debussy (1862-1918)

Mes longs cheveux descendent
uit ‘Pelléas et Melisande’ (1893-1902)

Michel Lambert

Ombre de mon amant

Vos mépris chaque jour

Robert De Visée

Chaconne
uit ‘Zevende suite in d kl.t.’

Barbara (1930-1997)

Dis, quand reviendras-tu? (1962)

Sébastien Le Camus

Laissez durer la nuit

Jacques Offenbach

1819-1880
Amour divin
uit ‘La belle Hélène’ (1864)

er is geen pauze

einde ± 17.15 uur

Met dank aan de begunstigers van het Fonds Kleine Zaal.

Toelichting

Het Middagconcert op zondag: Lea Desandre en Thomas Dunford

door Rolf Hermsen

Ook zonder wetenschappelijk onderzoek is wel duidelijk dat het vooral de liefde is die liedschrijvers naar de pen of een voorhanden muziek­instrument doet grijpen, de liefde die de zanger doet uitbarsten in gezang. Liefde is raken en geraakt worden, wat zorgt voor een scala aan gemoedstoestanden waarover men nooit uitgezongen zal raken. Verlangen, verrukking en geluk – maar ook melancholie, al dan niet zoete pijn en overrompelend, verzengend verdriet. De traditie van het liefdeslied is misschien wel zo oud als de muziek zelf. Zeden en gewoonten veranderen, maar onder alle verschuivingen in benadering van de liefde blijft hetzelfde hart kloppen.

In de Middeleeuwen werd de hoofse liefde als ideaal bezongen, zij het uitsluitend in de hogere kringen – ‘hoofs’ is ‘van het hof’. De onbereikbaarheid van de geliefde vrouw stond centraal, dus voor de aanbiddende edelman of ridder was het subliem smachten op afstand. Het hoofse liefdesideaal sudderde door de eeuwen op een lager pitje door en aan het Franse hof van de zeventiende eeuw leefde het alleen nog voort in formeel gestileerde ­liedvormen. Speciaal voor het hof werden airs de cour gecomponeerd; hoofse chansons d’amour werden merkwaardig vaak in één liedboek gebundeld met simpele drinkdeunen.

Marc-Antoine Charpentier was beroemd ten tijde van Lodewijk XIV; hij schreef bijna veertig airs de cour. Zijn jongere tijdgenoot Michel Lambert was behalve een productieve air-componist ook een zanger die zichzelf begeleidde op zijn theorbe (een instrument uit de luitfamilie) en bovendien een gerenommeerd zangleraar. In alle drie de liede­ren die van hem worden uitgevoerd weerklinkt een smartelijk ‘Hélas!’ – het sleutelwoord van onvervuldheid.

In Le doux silence de nos bois van Honoré d’Ambruys vervlechten liefde en natuur zich tijdens de lente, het ­liefdesseizoen. D’Ambruys was een leerling van Lambert en net als hij stevig ­verankerd in de Barok met zijn airs de cour. Sébastien Le Camus speelde theorbe en gamba, onder meer aan het hof van Lodewijk XIII. Zijn airs worden beschouwd als het slothoofdstuk van honderd jaar ontwikkeling van het ­genre. Postuum werd door zijn zoon een bundel van 32 Airs à deux et trois parties gepubliceerd.

Robert de Visée was wellicht de belangrijkste Franse componist van barokmuziek voor luit en gitaar, instrumenten die hij zelf bespeelde en die dankzij hem een meer prominente rol kregen. De uit Italië overgekomen theorbe verdrong met het krachtige geluid van zijn extra bassnaren de luit als begeleidingsinstrument.

Tweehonderd jaar later was Claude Debussy Frankrijks grote muzikale vernieuwer. Beïnvloed door Spaanse en Russische muziek en vooral de klanken van de Javaanse gamelan ontwikkelde hij een onontkoombaar sfeervolle muziek waarin klankkleur een belangrijke rol speelde. Zijn opera Pelléas et Mélisande baseerde hij op een libretto van de Belgische symbolist Maurice Maeterlinck. De sfeer is sprookjesachtig in een vage, geromantiseerde impressie van de Middeleeuwen en het verhaal loopt slecht af. Aan het begin zingt Mélisande de aria Mes longs cheveux descendent terwijl ze haar haren borstelt voor het torenraam. Dan komt Pelléas langsgewandeld en lijken er nog kansen voor hun liefde.

 

Ook zonder wetenschappelijk onderzoek is wel duidelijk dat het vooral de liefde is die liedschrijvers naar de pen of een voorhanden muziek­instrument doet grijpen, de liefde die de zanger doet uitbarsten in gezang. Liefde is raken en geraakt worden, wat zorgt voor een scala aan gemoedstoestanden waarover men nooit uitgezongen zal raken. Verlangen, verrukking en geluk – maar ook melancholie, al dan niet zoete pijn en overrompelend, verzengend verdriet. De traditie van het liefdeslied is misschien wel zo oud als de muziek zelf. Zeden en gewoonten veranderen, maar onder alle verschuivingen in benadering van de liefde blijft hetzelfde hart kloppen.

In de Middeleeuwen werd de hoofse liefde als ideaal bezongen, zij het uitsluitend in de hogere kringen – ‘hoofs’ is ‘van het hof’. De onbereikbaarheid van de geliefde vrouw stond centraal, dus voor de aanbiddende edelman of ridder was het subliem smachten op afstand. Het hoofse liefdesideaal sudderde door de eeuwen op een lager pitje door en aan het Franse hof van de zeventiende eeuw leefde het alleen nog voort in formeel gestileerde ­liedvormen. Speciaal voor het hof werden airs de cour gecomponeerd; hoofse chansons d’amour werden merkwaardig vaak in één liedboek gebundeld met simpele drinkdeunen.

Marc-Antoine Charpentier was beroemd ten tijde van Lodewijk XIV; hij schreef bijna veertig airs de cour. Zijn jongere tijdgenoot Michel Lambert was behalve een productieve air-componist ook een zanger die zichzelf begeleidde op zijn theorbe (een instrument uit de luitfamilie) en bovendien een gerenommeerd zangleraar. In alle drie de liede­ren die van hem worden uitgevoerd weerklinkt een smartelijk ‘Hélas!’ – het sleutelwoord van onvervuldheid.

In Le doux silence de nos bois van Honoré d’Ambruys vervlechten liefde en natuur zich tijdens de lente, het ­liefdesseizoen. D’Ambruys was een leerling van Lambert en net als hij stevig ­verankerd in de Barok met zijn airs de cour. Sébastien Le Camus speelde theorbe en gamba, onder meer aan het hof van Lodewijk XIII. Zijn airs worden beschouwd als het slothoofdstuk van honderd jaar ontwikkeling van het ­genre. Postuum werd door zijn zoon een bundel van 32 Airs à deux et trois parties gepubliceerd.

Robert de Visée was wellicht de belangrijkste Franse componist van barokmuziek voor luit en gitaar, instrumenten die hij zelf bespeelde en die dankzij hem een meer prominente rol kregen. De uit Italië overgekomen theorbe verdrong met het krachtige geluid van zijn extra bassnaren de luit als begeleidingsinstrument.

Tweehonderd jaar later was Claude Debussy Frankrijks grote muzikale vernieuwer. Beïnvloed door Spaanse en Russische muziek en vooral de klanken van de Javaanse gamelan ontwikkelde hij een onontkoombaar sfeervolle muziek waarin klankkleur een belangrijke rol speelde. Zijn opera Pelléas et Mélisande baseerde hij op een libretto van de Belgische symbolist Maurice Maeterlinck. De sfeer is sprookjesachtig in een vage, geromantiseerde impressie van de Middeleeuwen en het verhaal loopt slecht af. Aan het begin zingt Mélisande de aria Mes longs cheveux descendent terwijl ze haar haren borstelt voor het torenraam. Dan komt Pelléas langsgewandeld en lijken er nog kansen voor hun liefde.

 

  • Françoise Hardy

    Françoise Hardy

  • Françoise Hardy

    Françoise Hardy

Wat valt er nog te zeggen over de grootste hits van Debussy’s idiosyncratische vriend Erik Satie? In ieder geval kan het een belevenis zijn om de Gymnopédies en Gnossiennes, toppunten van melancholie, in een intiem luit-­arrangement te horen.

Reynaldo Hahn heeft een veelsoortig oeuvre nagelaten. Zijn liederen bezorgden hem de meeste faam – hij schreef er meer dan honderd. Hahn, ­geboren in Venezuela maar opgegroeid in Frankrijk, brak als veertienjarige al door met zijn lied Si mes vers avaient des ailes op een gedicht van Victor Hugo. Hij had een hekel aan Debussy, bewonderde Maurice Ravel en was een geziene gast in de salons van fin de siècle Parijs.

Tijden veranderen, de zeden worden losser – en af en toe weer strakgetrokken. André Messager wordt wel beschouwd als de laatste van de grote Franse componisten van operette en komische opera. Een vakman met een typisch Franse élégance. Zijn beroemde voorganger Jacques Offenbach, Fransman van Duitse origine, is vooral bekend om zijn operettes. Met de Can-can leverde hij een onverwoestbare bijdrage aan de populaire cultuur. Amours divins komt uit La belle Hélène en gaat over het soort liefde waar de vlammen uitslaan – glorie zij Venus en Adonis.

In de populaire cultuur van de twintigste eeuw wordt de centrale plaats van de liefde hartstochtelijk bevestigd. Barbara en Françoise Hardy vertegenwoordigen twee kanten van de Franse pop vanaf de jaren vijftig/zestig. Barbara (eigenlijk Monique Andrée Serf) was de serieuze chansonnière, auteur en vertolker van haar poëtische inborst in existentieel zwart – het imago van een artiest die meer verdient dan onze dimensie. Françoise Hardy stond als tiener aan het begin van een lange stoet ‘zuchtmeisjes’ – Françaises die met hun zwoele stem seks beloven, slim bedolven onder geveinsde onschuld. Jongens, meisjes, lente, Parijs – ach, wat valt er moeilijk over te doen? C’est la vie. C’est lamour. 

Wat valt er nog te zeggen over de grootste hits van Debussy’s idiosyncratische vriend Erik Satie? In ieder geval kan het een belevenis zijn om de Gymnopédies en Gnossiennes, toppunten van melancholie, in een intiem luit-­arrangement te horen.

Reynaldo Hahn heeft een veelsoortig oeuvre nagelaten. Zijn liederen bezorgden hem de meeste faam – hij schreef er meer dan honderd. Hahn, ­geboren in Venezuela maar opgegroeid in Frankrijk, brak als veertienjarige al door met zijn lied Si mes vers avaient des ailes op een gedicht van Victor Hugo. Hij had een hekel aan Debussy, bewonderde Maurice Ravel en was een geziene gast in de salons van fin de siècle Parijs.

Tijden veranderen, de zeden worden losser – en af en toe weer strakgetrokken. André Messager wordt wel beschouwd als de laatste van de grote Franse componisten van operette en komische opera. Een vakman met een typisch Franse élégance. Zijn beroemde voorganger Jacques Offenbach, Fransman van Duitse origine, is vooral bekend om zijn operettes. Met de Can-can leverde hij een onverwoestbare bijdrage aan de populaire cultuur. Amours divins komt uit La belle Hélène en gaat over het soort liefde waar de vlammen uitslaan – glorie zij Venus en Adonis.

In de populaire cultuur van de twintigste eeuw wordt de centrale plaats van de liefde hartstochtelijk bevestigd. Barbara en Françoise Hardy vertegenwoordigen twee kanten van de Franse pop vanaf de jaren vijftig/zestig. Barbara (eigenlijk Monique Andrée Serf) was de serieuze chansonnière, auteur en vertolker van haar poëtische inborst in existentieel zwart – het imago van een artiest die meer verdient dan onze dimensie. Françoise Hardy stond als tiener aan het begin van een lange stoet ‘zuchtmeisjes’ – Françaises die met hun zwoele stem seks beloven, slim bedolven onder geveinsde onschuld. Jongens, meisjes, lente, Parijs – ach, wat valt er moeilijk over te doen? C’est la vie. C’est lamour. 

door Rolf Hermsen

Het Middagconcert op zondag: Lea Desandre en Thomas Dunford

door Rolf Hermsen

Ook zonder wetenschappelijk onderzoek is wel duidelijk dat het vooral de liefde is die liedschrijvers naar de pen of een voorhanden muziek­instrument doet grijpen, de liefde die de zanger doet uitbarsten in gezang. Liefde is raken en geraakt worden, wat zorgt voor een scala aan gemoedstoestanden waarover men nooit uitgezongen zal raken. Verlangen, verrukking en geluk – maar ook melancholie, al dan niet zoete pijn en overrompelend, verzengend verdriet. De traditie van het liefdeslied is misschien wel zo oud als de muziek zelf. Zeden en gewoonten veranderen, maar onder alle verschuivingen in benadering van de liefde blijft hetzelfde hart kloppen.

In de Middeleeuwen werd de hoofse liefde als ideaal bezongen, zij het uitsluitend in de hogere kringen – ‘hoofs’ is ‘van het hof’. De onbereikbaarheid van de geliefde vrouw stond centraal, dus voor de aanbiddende edelman of ridder was het subliem smachten op afstand. Het hoofse liefdesideaal sudderde door de eeuwen op een lager pitje door en aan het Franse hof van de zeventiende eeuw leefde het alleen nog voort in formeel gestileerde ­liedvormen. Speciaal voor het hof werden airs de cour gecomponeerd; hoofse chansons d’amour werden merkwaardig vaak in één liedboek gebundeld met simpele drinkdeunen.

Marc-Antoine Charpentier was beroemd ten tijde van Lodewijk XIV; hij schreef bijna veertig airs de cour. Zijn jongere tijdgenoot Michel Lambert was behalve een productieve air-componist ook een zanger die zichzelf begeleidde op zijn theorbe (een instrument uit de luitfamilie) en bovendien een gerenommeerd zangleraar. In alle drie de liede­ren die van hem worden uitgevoerd weerklinkt een smartelijk ‘Hélas!’ – het sleutelwoord van onvervuldheid.

In Le doux silence de nos bois van Honoré d’Ambruys vervlechten liefde en natuur zich tijdens de lente, het ­liefdesseizoen. D’Ambruys was een leerling van Lambert en net als hij stevig ­verankerd in de Barok met zijn airs de cour. Sébastien Le Camus speelde theorbe en gamba, onder meer aan het hof van Lodewijk XIII. Zijn airs worden beschouwd als het slothoofdstuk van honderd jaar ontwikkeling van het ­genre. Postuum werd door zijn zoon een bundel van 32 Airs à deux et trois parties gepubliceerd.

Robert de Visée was wellicht de belangrijkste Franse componist van barokmuziek voor luit en gitaar, instrumenten die hij zelf bespeelde en die dankzij hem een meer prominente rol kregen. De uit Italië overgekomen theorbe verdrong met het krachtige geluid van zijn extra bassnaren de luit als begeleidingsinstrument.

Tweehonderd jaar later was Claude Debussy Frankrijks grote muzikale vernieuwer. Beïnvloed door Spaanse en Russische muziek en vooral de klanken van de Javaanse gamelan ontwikkelde hij een onontkoombaar sfeervolle muziek waarin klankkleur een belangrijke rol speelde. Zijn opera Pelléas et Mélisande baseerde hij op een libretto van de Belgische symbolist Maurice Maeterlinck. De sfeer is sprookjesachtig in een vage, geromantiseerde impressie van de Middeleeuwen en het verhaal loopt slecht af. Aan het begin zingt Mélisande de aria Mes longs cheveux descendent terwijl ze haar haren borstelt voor het torenraam. Dan komt Pelléas langsgewandeld en lijken er nog kansen voor hun liefde.

 

Ook zonder wetenschappelijk onderzoek is wel duidelijk dat het vooral de liefde is die liedschrijvers naar de pen of een voorhanden muziek­instrument doet grijpen, de liefde die de zanger doet uitbarsten in gezang. Liefde is raken en geraakt worden, wat zorgt voor een scala aan gemoedstoestanden waarover men nooit uitgezongen zal raken. Verlangen, verrukking en geluk – maar ook melancholie, al dan niet zoete pijn en overrompelend, verzengend verdriet. De traditie van het liefdeslied is misschien wel zo oud als de muziek zelf. Zeden en gewoonten veranderen, maar onder alle verschuivingen in benadering van de liefde blijft hetzelfde hart kloppen.

In de Middeleeuwen werd de hoofse liefde als ideaal bezongen, zij het uitsluitend in de hogere kringen – ‘hoofs’ is ‘van het hof’. De onbereikbaarheid van de geliefde vrouw stond centraal, dus voor de aanbiddende edelman of ridder was het subliem smachten op afstand. Het hoofse liefdesideaal sudderde door de eeuwen op een lager pitje door en aan het Franse hof van de zeventiende eeuw leefde het alleen nog voort in formeel gestileerde ­liedvormen. Speciaal voor het hof werden airs de cour gecomponeerd; hoofse chansons d’amour werden merkwaardig vaak in één liedboek gebundeld met simpele drinkdeunen.

Marc-Antoine Charpentier was beroemd ten tijde van Lodewijk XIV; hij schreef bijna veertig airs de cour. Zijn jongere tijdgenoot Michel Lambert was behalve een productieve air-componist ook een zanger die zichzelf begeleidde op zijn theorbe (een instrument uit de luitfamilie) en bovendien een gerenommeerd zangleraar. In alle drie de liede­ren die van hem worden uitgevoerd weerklinkt een smartelijk ‘Hélas!’ – het sleutelwoord van onvervuldheid.

In Le doux silence de nos bois van Honoré d’Ambruys vervlechten liefde en natuur zich tijdens de lente, het ­liefdesseizoen. D’Ambruys was een leerling van Lambert en net als hij stevig ­verankerd in de Barok met zijn airs de cour. Sébastien Le Camus speelde theorbe en gamba, onder meer aan het hof van Lodewijk XIII. Zijn airs worden beschouwd als het slothoofdstuk van honderd jaar ontwikkeling van het ­genre. Postuum werd door zijn zoon een bundel van 32 Airs à deux et trois parties gepubliceerd.

Robert de Visée was wellicht de belangrijkste Franse componist van barokmuziek voor luit en gitaar, instrumenten die hij zelf bespeelde en die dankzij hem een meer prominente rol kregen. De uit Italië overgekomen theorbe verdrong met het krachtige geluid van zijn extra bassnaren de luit als begeleidingsinstrument.

Tweehonderd jaar later was Claude Debussy Frankrijks grote muzikale vernieuwer. Beïnvloed door Spaanse en Russische muziek en vooral de klanken van de Javaanse gamelan ontwikkelde hij een onontkoombaar sfeervolle muziek waarin klankkleur een belangrijke rol speelde. Zijn opera Pelléas et Mélisande baseerde hij op een libretto van de Belgische symbolist Maurice Maeterlinck. De sfeer is sprookjesachtig in een vage, geromantiseerde impressie van de Middeleeuwen en het verhaal loopt slecht af. Aan het begin zingt Mélisande de aria Mes longs cheveux descendent terwijl ze haar haren borstelt voor het torenraam. Dan komt Pelléas langsgewandeld en lijken er nog kansen voor hun liefde.

 

  • Françoise Hardy

    Françoise Hardy

  • Françoise Hardy

    Françoise Hardy

Wat valt er nog te zeggen over de grootste hits van Debussy’s idiosyncratische vriend Erik Satie? In ieder geval kan het een belevenis zijn om de Gymnopédies en Gnossiennes, toppunten van melancholie, in een intiem luit-­arrangement te horen.

Reynaldo Hahn heeft een veelsoortig oeuvre nagelaten. Zijn liederen bezorgden hem de meeste faam – hij schreef er meer dan honderd. Hahn, ­geboren in Venezuela maar opgegroeid in Frankrijk, brak als veertienjarige al door met zijn lied Si mes vers avaient des ailes op een gedicht van Victor Hugo. Hij had een hekel aan Debussy, bewonderde Maurice Ravel en was een geziene gast in de salons van fin de siècle Parijs.

Tijden veranderen, de zeden worden losser – en af en toe weer strakgetrokken. André Messager wordt wel beschouwd als de laatste van de grote Franse componisten van operette en komische opera. Een vakman met een typisch Franse élégance. Zijn beroemde voorganger Jacques Offenbach, Fransman van Duitse origine, is vooral bekend om zijn operettes. Met de Can-can leverde hij een onverwoestbare bijdrage aan de populaire cultuur. Amours divins komt uit La belle Hélène en gaat over het soort liefde waar de vlammen uitslaan – glorie zij Venus en Adonis.

In de populaire cultuur van de twintigste eeuw wordt de centrale plaats van de liefde hartstochtelijk bevestigd. Barbara en Françoise Hardy vertegenwoordigen twee kanten van de Franse pop vanaf de jaren vijftig/zestig. Barbara (eigenlijk Monique Andrée Serf) was de serieuze chansonnière, auteur en vertolker van haar poëtische inborst in existentieel zwart – het imago van een artiest die meer verdient dan onze dimensie. Françoise Hardy stond als tiener aan het begin van een lange stoet ‘zuchtmeisjes’ – Françaises die met hun zwoele stem seks beloven, slim bedolven onder geveinsde onschuld. Jongens, meisjes, lente, Parijs – ach, wat valt er moeilijk over te doen? C’est la vie. C’est lamour. 

Wat valt er nog te zeggen over de grootste hits van Debussy’s idiosyncratische vriend Erik Satie? In ieder geval kan het een belevenis zijn om de Gymnopédies en Gnossiennes, toppunten van melancholie, in een intiem luit-­arrangement te horen.

Reynaldo Hahn heeft een veelsoortig oeuvre nagelaten. Zijn liederen bezorgden hem de meeste faam – hij schreef er meer dan honderd. Hahn, ­geboren in Venezuela maar opgegroeid in Frankrijk, brak als veertienjarige al door met zijn lied Si mes vers avaient des ailes op een gedicht van Victor Hugo. Hij had een hekel aan Debussy, bewonderde Maurice Ravel en was een geziene gast in de salons van fin de siècle Parijs.

Tijden veranderen, de zeden worden losser – en af en toe weer strakgetrokken. André Messager wordt wel beschouwd als de laatste van de grote Franse componisten van operette en komische opera. Een vakman met een typisch Franse élégance. Zijn beroemde voorganger Jacques Offenbach, Fransman van Duitse origine, is vooral bekend om zijn operettes. Met de Can-can leverde hij een onverwoestbare bijdrage aan de populaire cultuur. Amours divins komt uit La belle Hélène en gaat over het soort liefde waar de vlammen uitslaan – glorie zij Venus en Adonis.

In de populaire cultuur van de twintigste eeuw wordt de centrale plaats van de liefde hartstochtelijk bevestigd. Barbara en Françoise Hardy vertegenwoordigen twee kanten van de Franse pop vanaf de jaren vijftig/zestig. Barbara (eigenlijk Monique Andrée Serf) was de serieuze chansonnière, auteur en vertolker van haar poëtische inborst in existentieel zwart – het imago van een artiest die meer verdient dan onze dimensie. Françoise Hardy stond als tiener aan het begin van een lange stoet ‘zuchtmeisjes’ – Françaises die met hun zwoele stem seks beloven, slim bedolven onder geveinsde onschuld. Jongens, meisjes, lente, Parijs – ach, wat valt er moeilijk over te doen? C’est la vie. C’est lamour. 

door Rolf Hermsen

Biografie

Lea Desandre, Mezzosopraan

De Frans-Italiaanse Lea Desandre – in 2022 ‘zangeres van het jaar’ volgens Opus Klassik – studeerde in Venetië bij Sara Mingardo en werd in 2015 geselecteerd voor Le Jardin des Voix van William Christie. In 2017 werd ze bij de Victoires de la Musique uitgeroepen tot ‘vocale ontdekking’ en in 2021 tot ‘vocalist van het jaar’. Naast haar zangcarrière is ze ook balletdanseres. Op het vlak van de opera bevestigde de mezzosopraan haar reputatie in 2021 als Cherubino in Mozarts Le nozze di Figaro in Aix-en-Provence, Parijs, Zürich, Barcelona en Lausanne.

De jaren daarvoor stond ze al in de Opéra Comique (Marais en Rameau), op het Festival d’Aix-en-Provence (Cavalli) en meermaals op de Salzburger Festspiele (Monteverdi, Offenbach, Caldara en Mozart).

Concertante optredens en liedrecitals brachten haar tot dusver naar Carnegie Hall in New York, Wigmore Hall in Londen, de Wiener Musikverein, de Walt Disney Concert Hall in Los Angeles, de Berliner en de Wiener Philharmoniker, de Philharmonie de Paris, het Sydney Opera House, de Opéra National de Bordeaux, de Tsjaikovski Zaal in Moskou en de Shanghai Sym­phony Hall. Lea Desandre werkte met dirigenten als Gustavo Dudamel, John Eliot Gardiner, Myung-whun Chung, Marc Minkowski, Joana Mallwitz, Raphaël Pichon, Jordi Savall, Emmanuelle Haïm en Christophe Rousset.

Op haar eerste solo-album, Amazone (Gramophone Editor’s Choice in 2021), wordt ze begeleid door het Jupiter Ensemble onder leiding van Thomas Dunford en met de gastmusici Cecilia Bartoli, Véronique Gens en William Christie. Lea Desandre maakt haar debuut in Het Concertgebouw.

Thomas Dunford, luit

Thomas Dunford werd op zijn negende op het spoor van de luit gezet door zijn eerste docent, Claire Antonini. In 2006 studeerde hij in zijn geboortestad af aan het Conservatoire de Paris bij Charles-Edouard Fantin en in 2009 aan de Schola Cantorum in Bazel bij Hopkinson Smith. Masterclasses volgde hij van onder anderen Rolf Lislevand, Julian Bream en Paul O’Dette.

Zijn eerste podiumervaring deed Thomas Dunford op toen hij in de periode 2003-05 de rol van luitist speelde in Shakespeares Twelfth Night aan de Comédie Française.

Recitals gaf hij sindsdien van Carnegie Hall en de Frick Collection in New York tot Wigmore Hall in Londen en het Palau de la Musica in Barcelona. Ook maakte hij zijn opwachting op de festivals van Ambronay, Nantes, Saintes en Utrecht en trad hij op in Brazilië, Colombia, Chili, Mexico, Israël, China, Japan en India. Naar aanleiding van zijn debuut-cd Lachrimae (2012) noemde BBC Magazine hem de ‘Eric Clapton van de luit’.

Naast zijn solocarrière bespeelt Thomas Dunford verschillende authentieke tokkelinstrumenten in ensembles als Les Arts Florissants, Arcangelo, La Cappella Mediterranea, Capriccio Stravagante, Le Concert Spirituel, Le Concert d’Astrée, The English Concert, Les Musiciens du Louvre, Pygmalion en Les Siècles. Kamermuziek speelde hij met collega’s als Paul Agnew, Nicola Benedetti, Keyvan Chemirani, Christophe Coin, Iestyn Davies, Isabelle Faust, Bobby McFerrin, Patricia Petibon, Trevor Pinnock en Jean Rondeau. In de Kleine Zaal van Het Concertgebouw was hij eerder te beluisteren met cellist Nicolas Altstaedt (oktober 2017), violist Théotime Langlois de Swarte (oktober 2022) en blokfluitiste Lucie Horsch (juni 2023).