Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertprogramma

Concertprogramma

Het Middagconcert: Le Consort & Adèle Charvet met Vivaldi

Het Middagconcert: Le Consort & Adèle Charvet met Vivaldi

Kleine Zaal
29 september 2024
16.00 uur

Print dit programma

Le Consort
Adèle Charvet mezzosopraan

Dit concert maakt deel uit van de serie Het Middagconcert. 

Zangteksten zijn gratis verkrijgbaar aan de zaal. 

Ook interessant:
- Interview met Adèle Charvet

TEATRO SANT’ANGELO 

ANTONIO VIVALDI (1678-1741) 

Sinfonia in C gr.t. 
Siam navi all’onde algenti 
uit ‘L’Olimpiade’, RV 725 (1734) 

GIOVANNI ALBERTO RISTORI (1692-1753) 

Nell’onda chiara 
uit ‘Arianna’ (1736) 

FORTUNATO CHELLERI (1690-1757) 

Astri aversi 
uit ‘Amalasunta’ (1719) 

ANTONIO VIVALDI 

Concerto madrigalesco in d kl.t., RV 129 (1729) 
Adagio 
Allegro 
Adagio 
Allegro moderato 

FORTUNATO CHELLERI 

La navicella 
uit ‘Amalasunta’ 

ANTONIO VIVALDI 

Quella bianca e tenerina 
uit ‘L’incoronazione di Dario’, RV 719 (1717) 

Gelido in ogni vena 
uit ‘Farnace’, RV 711 (1727) 

Concert in C gr.t., RV 109 (1729) 
Allegro 
Adagio 
Allegro molto 

GIOVANNI ALBERTO RISTORI 

Con favella de pianti 
uit ‘Cleonice’ (1718) 

MICHELANGELO GASPARINI (CA. 1670-1732) 

Il mio crudele amor 
uit ‘Rodomonte sdegnato’ (1714) 

ANTONIO VIVALDI 

Sovvente il sole 
uit ‘Andromeda liberata’, RV Anh. 117 (1726) 

Alma oppressa 
uit ‘La fida ninfa’, RV 714 (1732) 

er is geen pauze 
einde ± 17.15 uur 

Met dank aan de begunstigers van het Fonds Topmusici Kleine Zaal. 

Kleine Zaal 29 september 2024 16.00 uur

Le Consort
Adèle Charvet mezzosopraan

Dit concert maakt deel uit van de serie Het Middagconcert. 

Zangteksten zijn gratis verkrijgbaar aan de zaal. 

Ook interessant:
- Interview met Adèle Charvet

TEATRO SANT’ANGELO 

ANTONIO VIVALDI (1678-1741) 

Sinfonia in C gr.t. 
Siam navi all’onde algenti 
uit ‘L’Olimpiade’, RV 725 (1734) 

GIOVANNI ALBERTO RISTORI (1692-1753) 

Nell’onda chiara 
uit ‘Arianna’ (1736) 

FORTUNATO CHELLERI (1690-1757) 

Astri aversi 
uit ‘Amalasunta’ (1719) 

ANTONIO VIVALDI 

Concerto madrigalesco in d kl.t., RV 129 (1729) 
Adagio 
Allegro 
Adagio 
Allegro moderato 

FORTUNATO CHELLERI 

La navicella 
uit ‘Amalasunta’ 

ANTONIO VIVALDI 

Quella bianca e tenerina 
uit ‘L’incoronazione di Dario’, RV 719 (1717) 

Gelido in ogni vena 
uit ‘Farnace’, RV 711 (1727) 

Concert in C gr.t., RV 109 (1729) 
Allegro 
Adagio 
Allegro molto 

GIOVANNI ALBERTO RISTORI 

Con favella de pianti 
uit ‘Cleonice’ (1718) 

MICHELANGELO GASPARINI (CA. 1670-1732) 

Il mio crudele amor 
uit ‘Rodomonte sdegnato’ (1714) 

ANTONIO VIVALDI 

Sovvente il sole 
uit ‘Andromeda liberata’, RV Anh. 117 (1726) 

Alma oppressa 
uit ‘La fida ninfa’, RV 714 (1732) 

er is geen pauze 
einde ± 17.15 uur 

Met dank aan de begunstigers van het Fonds Topmusici Kleine Zaal. 

Toelichting

Toelichting

door Frits de Haen

Opera ontstond als een Florentijnse poging om het theater uit de Oudheid te laten herleven. Mythologische onderwerpen als de Orpheus-mythe voerden de boventoon, en het genre floreerde aanvankelijk aan de hoven. Maar de kracht van het nieuwe medium bleef niet onopgemerkt: in Rome begon Pietro della Valle in 1606 een openbaar operatheater, met slechts enkele zangers en instrumentalisten. Een wagen diende als toneel en kleedruimte. Venetië volgde: dat had sinds 1581 een voor iedereen toegankelijk theatertje voor toneelstukken. Nadat dat in 1629 in vlammen was opgegaan kwam er in 1637 een nieuw podium. In dit San Cassiano werden ook opera’s geprogrammeerd. Het initiatief sloeg aan en zo ontstonden in Venetië meer operatheaters, in een vaak bikkelharde concurrentiestrijd. In de bloeitijd, eind zeventiende eeuw, telde de Dogenstad er niet minder dan tien. Een ongekend aantal als je dat bijvoorbeeld vergelijkt met Rome dat slechts op drie theaters kon bogen. 

Sant’Angelo 

Het Venetiaanse Teatro Sant’Angelo staat vandaag centraal. In 1675 wilden impresario Francesco Santurini en zijn partner Marco Giustinian de entreeprijzen van het San Moisè flink verlagen. Dit was tegen het zere been van het theater San Luca, dat Santurini en Giustinian dreigde met rechtszaken. Giustinian besloot daarop het contract met Santurini te verbreken. Die liet vervolgens, geholpen door twee geldschieters, zijn eigen theater bouwen, dat in mei 1676 geïnaugureerd kon worden. Maar de concurrentie zat niet stil: zij begonnen direct aan een nog mooier theater dat Santurini’s Sant’Angelo al snel in de schaduw stelde. In 1713 begon het Sant’Angelo aan een tweede bloeiperiode, maar in 1803 werd het uiteindelijk gesloten. Later viel het ten prooi aan de slopershamer, tegenwoordig staat er een hotel. 

Vermaak 

Deze commerciële theaters waren niet opgezet voor de bovenlaag; tutta Venezia kon elkaar hier ontmoeten. Natuurlijk was alles een maatje kleiner, deze opera-ondernemingen moesten immers betaald worden vanuit de recettes. Het was populair vermaak: er werd ook gegokt, prostituées hadden er hun werkterrein, en het publiek bleef zeker niet stil tijdens de gehele voorstelling. Getuigenissen van beroemde schrijvers als Mozart-librettist Lorenzo da Ponte en zijn vriend Giacomo Casanova spreken boekdelen. In 1730 beschreef de Brit Edward Wright hoe toeschouwers beneden vanuit de loges werden bespuugd en fruitschillen naar hun hoofd kregen. Toen Wright terugkeerde naar het Sant’Angelo nam hij zelf maar een loge. Die was niet eens zo duur: ‘Zo konden we ditmaal wraak nemen door ons ten opzichte van de mensen beneden in de zaal net zo onhebbelijk te gedragen als men ons de vorige keer bejegend had. Ik wist niet dat ik tot zoiets in staat was!’ 

Het Sant’Angelo was niet in het bezit van vooraanstaande families, hoewel de grond toebehoorde aan de families Marcello en Capello. Die hadden voor het dagelijkse management een impresario aangesteld. Baldassare Galuppi, Tomaso Albinoni en Antonio Vivaldi behoorden tot de huiscomponisten. De laatste werd, waarschijnlijk in 1713, impresario, maar trof een praktisch failliete inboedel aan. 

Ristori en Chelleri 

Vivaldi begon dus met weinig middelen, en bracht daarom onder meer Orlando furioso van de jonge Giovanni Alberto Ristori. Deze waarschijnlijk in Bologna geboren Ristori was na zijn aankomst in Venetië aanvankelijk ingehuurd om Vivaldi te assisteren. Maar omdat zijn eigen faam snel toenam, ook in het buitenland waar Ristori met zijn reizende comici italiani verscheidene theaters bediende, besloot Vivaldi meer werk van zijn protegé te gaan programmeren. Zo ontstond Cleonice (1718) en – veel later – A­rianna (1736). 

Ook andere jongere componisten in wie Vivaldi fiducie had kregen kansen. Fortunato Chelleri werd geboren in Parma, maar stamde uit de Duitse familie Keller. Na een verblijf in Spanje nodigde Vivaldi hem in het seizoen 1716-1717 uit een opera te schrijven. Hoewel die flopte, bleef ‘il prete rosso’ (Vivaldi’s bijnaam, ‘de rode priester’) in hem geloven. Uit het in 1719 voor Sant’Angelo geschreven Amalasunta klinkt onder meer de aria ‘Astri aversi’, met zijn schrijnende dissonanten. 

Gaspari en Vivaldi 

Waren Ristori en Chelleri jonge ‘ontdekkingen’, Michelangelo Gaspari was Vivaldi’s senior. Waarschijnlijk geboren rond 1670 in Lucca werd Gaspari koorzanger aan de San Marco in Venetië; verder was hij in die stad ook als leraar actief. Zijn Rodomonte sdegnato uit 1714 kende een enthousiaste ontvangst; een tijdgenoot noemde de muziek ‘extreem bijzonder’. 

En dan Vivaldi zelf. Gelauwerd als hij internationaal was (zijn werken werden tot in Amsterdam gepubliceerd) schreef hij toch ook gretig voor het kleine theater: hij bracht in het Sant’Angelo opera’s als Arsilda, L’incoronazione di Dario en La verità in cimento in première. Én L’Olimpiade, een werk dat er in 1734 zijn eerste uitvoering beleefde en waaruit de Sinfonia dit programma opent. Van eerder stammen L’incoronazione di Dario dat zeven jaar ervoor in première ging, en Farnace uit 1727. De aria ‘Sovvente il sole’ komt uit een pasticcio-serenata waar verscheidene componisten aan meewerkten; het werd in 1726 geschreven ter ere van het bezoek van kardinaal Pietro Ottoboni aan de Dogenstad. De vioolpartij zou zijn gespeeld door Vivaldi zelf, zijn laatste optreden als solist. La fida ninfa ten slotte beleefde in 1732 haar première in Verona, ter ere van de inwijding van het nieuwe theater daar. Van de instrumentale werken zij nog vermeldenswaard dat het Concert in C groot, RV 109 in 1729 werd gepubliceerd in Amsterdam, evenals het Concerto madrigalesco, RV 129 – beide maken deel uit van Vivaldi’s hier verschenen opus 12. 

Opera ontstond als een Florentijnse poging om het theater uit de Oudheid te laten herleven. Mythologische onderwerpen als de Orpheus-mythe voerden de boventoon, en het genre floreerde aanvankelijk aan de hoven. Maar de kracht van het nieuwe medium bleef niet onopgemerkt: in Rome begon Pietro della Valle in 1606 een openbaar operatheater, met slechts enkele zangers en instrumentalisten. Een wagen diende als toneel en kleedruimte. Venetië volgde: dat had sinds 1581 een voor iedereen toegankelijk theatertje voor toneelstukken. Nadat dat in 1629 in vlammen was opgegaan kwam er in 1637 een nieuw podium. In dit San Cassiano werden ook opera’s geprogrammeerd. Het initiatief sloeg aan en zo ontstonden in Venetië meer operatheaters, in een vaak bikkelharde concurrentiestrijd. In de bloeitijd, eind zeventiende eeuw, telde de Dogenstad er niet minder dan tien. Een ongekend aantal als je dat bijvoorbeeld vergelijkt met Rome dat slechts op drie theaters kon bogen. 

Sant’Angelo 

Het Venetiaanse Teatro Sant’Angelo staat vandaag centraal. In 1675 wilden impresario Francesco Santurini en zijn partner Marco Giustinian de entreeprijzen van het San Moisè flink verlagen. Dit was tegen het zere been van het theater San Luca, dat Santurini en Giustinian dreigde met rechtszaken. Giustinian besloot daarop het contract met Santurini te verbreken. Die liet vervolgens, geholpen door twee geldschieters, zijn eigen theater bouwen, dat in mei 1676 geïnaugureerd kon worden. Maar de concurrentie zat niet stil: zij begonnen direct aan een nog mooier theater dat Santurini’s Sant’Angelo al snel in de schaduw stelde. In 1713 begon het Sant’Angelo aan een tweede bloeiperiode, maar in 1803 werd het uiteindelijk gesloten. Later viel het ten prooi aan de slopershamer, tegenwoordig staat er een hotel. 

Vermaak 

Deze commerciële theaters waren niet opgezet voor de bovenlaag; tutta Venezia kon elkaar hier ontmoeten. Natuurlijk was alles een maatje kleiner, deze opera-ondernemingen moesten immers betaald worden vanuit de recettes. Het was populair vermaak: er werd ook gegokt, prostituées hadden er hun werkterrein, en het publiek bleef zeker niet stil tijdens de gehele voorstelling. Getuigenissen van beroemde schrijvers als Mozart-librettist Lorenzo da Ponte en zijn vriend Giacomo Casanova spreken boekdelen. In 1730 beschreef de Brit Edward Wright hoe toeschouwers beneden vanuit de loges werden bespuugd en fruitschillen naar hun hoofd kregen. Toen Wright terugkeerde naar het Sant’Angelo nam hij zelf maar een loge. Die was niet eens zo duur: ‘Zo konden we ditmaal wraak nemen door ons ten opzichte van de mensen beneden in de zaal net zo onhebbelijk te gedragen als men ons de vorige keer bejegend had. Ik wist niet dat ik tot zoiets in staat was!’ 

Het Sant’Angelo was niet in het bezit van vooraanstaande families, hoewel de grond toebehoorde aan de families Marcello en Capello. Die hadden voor het dagelijkse management een impresario aangesteld. Baldassare Galuppi, Tomaso Albinoni en Antonio Vivaldi behoorden tot de huiscomponisten. De laatste werd, waarschijnlijk in 1713, impresario, maar trof een praktisch failliete inboedel aan. 

Ristori en Chelleri 

Vivaldi begon dus met weinig middelen, en bracht daarom onder meer Orlando furioso van de jonge Giovanni Alberto Ristori. Deze waarschijnlijk in Bologna geboren Ristori was na zijn aankomst in Venetië aanvankelijk ingehuurd om Vivaldi te assisteren. Maar omdat zijn eigen faam snel toenam, ook in het buitenland waar Ristori met zijn reizende comici italiani verscheidene theaters bediende, besloot Vivaldi meer werk van zijn protegé te gaan programmeren. Zo ontstond Cleonice (1718) en – veel later – A­rianna (1736). 

Ook andere jongere componisten in wie Vivaldi fiducie had kregen kansen. Fortunato Chelleri werd geboren in Parma, maar stamde uit de Duitse familie Keller. Na een verblijf in Spanje nodigde Vivaldi hem in het seizoen 1716-1717 uit een opera te schrijven. Hoewel die flopte, bleef ‘il prete rosso’ (Vivaldi’s bijnaam, ‘de rode priester’) in hem geloven. Uit het in 1719 voor Sant’Angelo geschreven Amalasunta klinkt onder meer de aria ‘Astri aversi’, met zijn schrijnende dissonanten. 

Gaspari en Vivaldi 

Waren Ristori en Chelleri jonge ‘ontdekkingen’, Michelangelo Gaspari was Vivaldi’s senior. Waarschijnlijk geboren rond 1670 in Lucca werd Gaspari koorzanger aan de San Marco in Venetië; verder was hij in die stad ook als leraar actief. Zijn Rodomonte sdegnato uit 1714 kende een enthousiaste ontvangst; een tijdgenoot noemde de muziek ‘extreem bijzonder’. 

En dan Vivaldi zelf. Gelauwerd als hij internationaal was (zijn werken werden tot in Amsterdam gepubliceerd) schreef hij toch ook gretig voor het kleine theater: hij bracht in het Sant’Angelo opera’s als Arsilda, L’incoronazione di Dario en La verità in cimento in première. Én L’Olimpiade, een werk dat er in 1734 zijn eerste uitvoering beleefde en waaruit de Sinfonia dit programma opent. Van eerder stammen L’incoronazione di Dario dat zeven jaar ervoor in première ging, en Farnace uit 1727. De aria ‘Sovvente il sole’ komt uit een pasticcio-serenata waar verscheidene componisten aan meewerkten; het werd in 1726 geschreven ter ere van het bezoek van kardinaal Pietro Ottoboni aan de Dogenstad. De vioolpartij zou zijn gespeeld door Vivaldi zelf, zijn laatste optreden als solist. La fida ninfa ten slotte beleefde in 1732 haar première in Verona, ter ere van de inwijding van het nieuwe theater daar. Van de instrumentale werken zij nog vermeldenswaard dat het Concert in C groot, RV 109 in 1729 werd gepubliceerd in Amsterdam, evenals het Concerto madrigalesco, RV 129 – beide maken deel uit van Vivaldi’s hier verschenen opus 12. 

door Frits de Haen

Toelichting

door Frits de Haen

Opera ontstond als een Florentijnse poging om het theater uit de Oudheid te laten herleven. Mythologische onderwerpen als de Orpheus-mythe voerden de boventoon, en het genre floreerde aanvankelijk aan de hoven. Maar de kracht van het nieuwe medium bleef niet onopgemerkt: in Rome begon Pietro della Valle in 1606 een openbaar operatheater, met slechts enkele zangers en instrumentalisten. Een wagen diende als toneel en kleedruimte. Venetië volgde: dat had sinds 1581 een voor iedereen toegankelijk theatertje voor toneelstukken. Nadat dat in 1629 in vlammen was opgegaan kwam er in 1637 een nieuw podium. In dit San Cassiano werden ook opera’s geprogrammeerd. Het initiatief sloeg aan en zo ontstonden in Venetië meer operatheaters, in een vaak bikkelharde concurrentiestrijd. In de bloeitijd, eind zeventiende eeuw, telde de Dogenstad er niet minder dan tien. Een ongekend aantal als je dat bijvoorbeeld vergelijkt met Rome dat slechts op drie theaters kon bogen. 

Sant’Angelo 

Het Venetiaanse Teatro Sant’Angelo staat vandaag centraal. In 1675 wilden impresario Francesco Santurini en zijn partner Marco Giustinian de entreeprijzen van het San Moisè flink verlagen. Dit was tegen het zere been van het theater San Luca, dat Santurini en Giustinian dreigde met rechtszaken. Giustinian besloot daarop het contract met Santurini te verbreken. Die liet vervolgens, geholpen door twee geldschieters, zijn eigen theater bouwen, dat in mei 1676 geïnaugureerd kon worden. Maar de concurrentie zat niet stil: zij begonnen direct aan een nog mooier theater dat Santurini’s Sant’Angelo al snel in de schaduw stelde. In 1713 begon het Sant’Angelo aan een tweede bloeiperiode, maar in 1803 werd het uiteindelijk gesloten. Later viel het ten prooi aan de slopershamer, tegenwoordig staat er een hotel. 

Vermaak 

Deze commerciële theaters waren niet opgezet voor de bovenlaag; tutta Venezia kon elkaar hier ontmoeten. Natuurlijk was alles een maatje kleiner, deze opera-ondernemingen moesten immers betaald worden vanuit de recettes. Het was populair vermaak: er werd ook gegokt, prostituées hadden er hun werkterrein, en het publiek bleef zeker niet stil tijdens de gehele voorstelling. Getuigenissen van beroemde schrijvers als Mozart-librettist Lorenzo da Ponte en zijn vriend Giacomo Casanova spreken boekdelen. In 1730 beschreef de Brit Edward Wright hoe toeschouwers beneden vanuit de loges werden bespuugd en fruitschillen naar hun hoofd kregen. Toen Wright terugkeerde naar het Sant’Angelo nam hij zelf maar een loge. Die was niet eens zo duur: ‘Zo konden we ditmaal wraak nemen door ons ten opzichte van de mensen beneden in de zaal net zo onhebbelijk te gedragen als men ons de vorige keer bejegend had. Ik wist niet dat ik tot zoiets in staat was!’ 

Het Sant’Angelo was niet in het bezit van vooraanstaande families, hoewel de grond toebehoorde aan de families Marcello en Capello. Die hadden voor het dagelijkse management een impresario aangesteld. Baldassare Galuppi, Tomaso Albinoni en Antonio Vivaldi behoorden tot de huiscomponisten. De laatste werd, waarschijnlijk in 1713, impresario, maar trof een praktisch failliete inboedel aan. 

Ristori en Chelleri 

Vivaldi begon dus met weinig middelen, en bracht daarom onder meer Orlando furioso van de jonge Giovanni Alberto Ristori. Deze waarschijnlijk in Bologna geboren Ristori was na zijn aankomst in Venetië aanvankelijk ingehuurd om Vivaldi te assisteren. Maar omdat zijn eigen faam snel toenam, ook in het buitenland waar Ristori met zijn reizende comici italiani verscheidene theaters bediende, besloot Vivaldi meer werk van zijn protegé te gaan programmeren. Zo ontstond Cleonice (1718) en – veel later – A­rianna (1736). 

Ook andere jongere componisten in wie Vivaldi fiducie had kregen kansen. Fortunato Chelleri werd geboren in Parma, maar stamde uit de Duitse familie Keller. Na een verblijf in Spanje nodigde Vivaldi hem in het seizoen 1716-1717 uit een opera te schrijven. Hoewel die flopte, bleef ‘il prete rosso’ (Vivaldi’s bijnaam, ‘de rode priester’) in hem geloven. Uit het in 1719 voor Sant’Angelo geschreven Amalasunta klinkt onder meer de aria ‘Astri aversi’, met zijn schrijnende dissonanten. 

Gaspari en Vivaldi 

Waren Ristori en Chelleri jonge ‘ontdekkingen’, Michelangelo Gaspari was Vivaldi’s senior. Waarschijnlijk geboren rond 1670 in Lucca werd Gaspari koorzanger aan de San Marco in Venetië; verder was hij in die stad ook als leraar actief. Zijn Rodomonte sdegnato uit 1714 kende een enthousiaste ontvangst; een tijdgenoot noemde de muziek ‘extreem bijzonder’. 

En dan Vivaldi zelf. Gelauwerd als hij internationaal was (zijn werken werden tot in Amsterdam gepubliceerd) schreef hij toch ook gretig voor het kleine theater: hij bracht in het Sant’Angelo opera’s als Arsilda, L’incoronazione di Dario en La verità in cimento in première. Én L’Olimpiade, een werk dat er in 1734 zijn eerste uitvoering beleefde en waaruit de Sinfonia dit programma opent. Van eerder stammen L’incoronazione di Dario dat zeven jaar ervoor in première ging, en Farnace uit 1727. De aria ‘Sovvente il sole’ komt uit een pasticcio-serenata waar verscheidene componisten aan meewerkten; het werd in 1726 geschreven ter ere van het bezoek van kardinaal Pietro Ottoboni aan de Dogenstad. De vioolpartij zou zijn gespeeld door Vivaldi zelf, zijn laatste optreden als solist. La fida ninfa ten slotte beleefde in 1732 haar première in Verona, ter ere van de inwijding van het nieuwe theater daar. Van de instrumentale werken zij nog vermeldenswaard dat het Concert in C groot, RV 109 in 1729 werd gepubliceerd in Amsterdam, evenals het Concerto madrigalesco, RV 129 – beide maken deel uit van Vivaldi’s hier verschenen opus 12. 

Opera ontstond als een Florentijnse poging om het theater uit de Oudheid te laten herleven. Mythologische onderwerpen als de Orpheus-mythe voerden de boventoon, en het genre floreerde aanvankelijk aan de hoven. Maar de kracht van het nieuwe medium bleef niet onopgemerkt: in Rome begon Pietro della Valle in 1606 een openbaar operatheater, met slechts enkele zangers en instrumentalisten. Een wagen diende als toneel en kleedruimte. Venetië volgde: dat had sinds 1581 een voor iedereen toegankelijk theatertje voor toneelstukken. Nadat dat in 1629 in vlammen was opgegaan kwam er in 1637 een nieuw podium. In dit San Cassiano werden ook opera’s geprogrammeerd. Het initiatief sloeg aan en zo ontstonden in Venetië meer operatheaters, in een vaak bikkelharde concurrentiestrijd. In de bloeitijd, eind zeventiende eeuw, telde de Dogenstad er niet minder dan tien. Een ongekend aantal als je dat bijvoorbeeld vergelijkt met Rome dat slechts op drie theaters kon bogen. 

Sant’Angelo 

Het Venetiaanse Teatro Sant’Angelo staat vandaag centraal. In 1675 wilden impresario Francesco Santurini en zijn partner Marco Giustinian de entreeprijzen van het San Moisè flink verlagen. Dit was tegen het zere been van het theater San Luca, dat Santurini en Giustinian dreigde met rechtszaken. Giustinian besloot daarop het contract met Santurini te verbreken. Die liet vervolgens, geholpen door twee geldschieters, zijn eigen theater bouwen, dat in mei 1676 geïnaugureerd kon worden. Maar de concurrentie zat niet stil: zij begonnen direct aan een nog mooier theater dat Santurini’s Sant’Angelo al snel in de schaduw stelde. In 1713 begon het Sant’Angelo aan een tweede bloeiperiode, maar in 1803 werd het uiteindelijk gesloten. Later viel het ten prooi aan de slopershamer, tegenwoordig staat er een hotel. 

Vermaak 

Deze commerciële theaters waren niet opgezet voor de bovenlaag; tutta Venezia kon elkaar hier ontmoeten. Natuurlijk was alles een maatje kleiner, deze opera-ondernemingen moesten immers betaald worden vanuit de recettes. Het was populair vermaak: er werd ook gegokt, prostituées hadden er hun werkterrein, en het publiek bleef zeker niet stil tijdens de gehele voorstelling. Getuigenissen van beroemde schrijvers als Mozart-librettist Lorenzo da Ponte en zijn vriend Giacomo Casanova spreken boekdelen. In 1730 beschreef de Brit Edward Wright hoe toeschouwers beneden vanuit de loges werden bespuugd en fruitschillen naar hun hoofd kregen. Toen Wright terugkeerde naar het Sant’Angelo nam hij zelf maar een loge. Die was niet eens zo duur: ‘Zo konden we ditmaal wraak nemen door ons ten opzichte van de mensen beneden in de zaal net zo onhebbelijk te gedragen als men ons de vorige keer bejegend had. Ik wist niet dat ik tot zoiets in staat was!’ 

Het Sant’Angelo was niet in het bezit van vooraanstaande families, hoewel de grond toebehoorde aan de families Marcello en Capello. Die hadden voor het dagelijkse management een impresario aangesteld. Baldassare Galuppi, Tomaso Albinoni en Antonio Vivaldi behoorden tot de huiscomponisten. De laatste werd, waarschijnlijk in 1713, impresario, maar trof een praktisch failliete inboedel aan. 

Ristori en Chelleri 

Vivaldi begon dus met weinig middelen, en bracht daarom onder meer Orlando furioso van de jonge Giovanni Alberto Ristori. Deze waarschijnlijk in Bologna geboren Ristori was na zijn aankomst in Venetië aanvankelijk ingehuurd om Vivaldi te assisteren. Maar omdat zijn eigen faam snel toenam, ook in het buitenland waar Ristori met zijn reizende comici italiani verscheidene theaters bediende, besloot Vivaldi meer werk van zijn protegé te gaan programmeren. Zo ontstond Cleonice (1718) en – veel later – A­rianna (1736). 

Ook andere jongere componisten in wie Vivaldi fiducie had kregen kansen. Fortunato Chelleri werd geboren in Parma, maar stamde uit de Duitse familie Keller. Na een verblijf in Spanje nodigde Vivaldi hem in het seizoen 1716-1717 uit een opera te schrijven. Hoewel die flopte, bleef ‘il prete rosso’ (Vivaldi’s bijnaam, ‘de rode priester’) in hem geloven. Uit het in 1719 voor Sant’Angelo geschreven Amalasunta klinkt onder meer de aria ‘Astri aversi’, met zijn schrijnende dissonanten. 

Gaspari en Vivaldi 

Waren Ristori en Chelleri jonge ‘ontdekkingen’, Michelangelo Gaspari was Vivaldi’s senior. Waarschijnlijk geboren rond 1670 in Lucca werd Gaspari koorzanger aan de San Marco in Venetië; verder was hij in die stad ook als leraar actief. Zijn Rodomonte sdegnato uit 1714 kende een enthousiaste ontvangst; een tijdgenoot noemde de muziek ‘extreem bijzonder’. 

En dan Vivaldi zelf. Gelauwerd als hij internationaal was (zijn werken werden tot in Amsterdam gepubliceerd) schreef hij toch ook gretig voor het kleine theater: hij bracht in het Sant’Angelo opera’s als Arsilda, L’incoronazione di Dario en La verità in cimento in première. Én L’Olimpiade, een werk dat er in 1734 zijn eerste uitvoering beleefde en waaruit de Sinfonia dit programma opent. Van eerder stammen L’incoronazione di Dario dat zeven jaar ervoor in première ging, en Farnace uit 1727. De aria ‘Sovvente il sole’ komt uit een pasticcio-serenata waar verscheidene componisten aan meewerkten; het werd in 1726 geschreven ter ere van het bezoek van kardinaal Pietro Ottoboni aan de Dogenstad. De vioolpartij zou zijn gespeeld door Vivaldi zelf, zijn laatste optreden als solist. La fida ninfa ten slotte beleefde in 1732 haar première in Verona, ter ere van de inwijding van het nieuwe theater daar. Van de instrumentale werken zij nog vermeldenswaard dat het Concert in C groot, RV 109 in 1729 werd gepubliceerd in Amsterdam, evenals het Concerto madrigalesco, RV 129 – beide maken deel uit van Vivaldi’s hier verschenen opus 12. 

door Frits de Haen

Biografie

Le Consort, ensemble

Le Consort, opgericht in Parijs in 2015, is toegewijd aan de muziek uit de Barok en in het bijzonder aan de triosonate. Volgens de groep is de barokke triosonate vergelijkbaar met het strijkkwartet uit de klassieke en romantische periode: van 1600 tot 1800 was de triosonate de populairste kamermuziekvorm. 

De artistieke leiding van Le Consort ligt bij de violisten Théotime Langlois de Swarte en Sophie de Bardonnèche en klavecinist Justin Taylor.

Le Consort werkte zich de afgelopen jaren op tot de top van de Franse barokscene. In 2017 won het ensemble de eerste prijs en de publieksprijs van het Concours International du Val de Loire, dat werd voorgezeten door William Christie. Sindsdien werd Le Consort uitgenodigd door onder meer het Auditorium de Radio France, de Elbphilharmonie in Hamburg, l’Auditori in Barcelona en het Festival de la Roque d’Anthéron. De musici kregen bovendien residencies van de Fondation Royaumont, de Banque de France en de Fondation Singer-Polignac.

Ze hebben werken op hun repertoire van Corelli, Vivaldi, Couperin, Purcell, maar ook van onbekend gebleven tijdgenoten die ze graag willen herontdekken. Zo hebben ze als eersten complete cd’s opgenomen met muziek van Jean-François Dandrieu, Louis-Antoine Lefebvre en Giovanni Battista Reali. Terwijl de oprichters van Le Consort ook bloeiende solocarrières ontwikkelen, breiden ze hun ensemble bij gelegenheid ook uit tot grotere bezettingen voor bijvoorbeeld vioolconcert-of operaprojecten.

In Het Concertgebouw maakt Le Consort zijn debuut. 

Adèle Charvet, Mezzosopraan

Adèle Charvet werd geboren in Montpellier en ging naar de koorschool van Radio France, waarmee ze op haar negende al in de Opéra Bastille in Parijs optrad. Ze studeerde af aan het Conservatoire de Paris en maakte haar podiumdebuut in Krása’s Brundibár en Humperdincks Hänsel und Gretel (als Hänsel).

In 2017 nam ze deel aan de opera-academie én de liedacademie van het Verbier Festival en was ze voor het eerst te gast bij De Nationale Opera, in Prins Igor van Borodin. 

Sindsdien werd ze geëngageerd door onder meer het Royal Opera House Covent Garden in Londen, de Opéra National de Bordeaux, de operahuizen van Versailles, Rouen, Toulouse en Lyon, de Opéra Comique in Parijs, het Festival van Aix-en-Provence en het Glyndebourne Festival.

Op het concertpodium zong Adèle Charvet in missen van Haydn en Schubert bij het London Symphony Orchestra, in Beethovens Negende symfonie bij Les Siècles en in Debussy’s La demoiselle élue bij de Berliner Philharmoniker. Sinds 2015 geeft ze recitals met pianist Florian Caroubi, en samen wonnen ze prijzen van het Concours International Nadia et Lili Boulanger 2015 en het Internationaal Vocalisten Concours ’s-Hertogenbosch 2016.

Met pianiste Susan Manoff nam de mezzosopraan in 2019 Amerikaans en Engels liedrepertoire op voor het album Long Time Ago. Haar laatste cd Teatro Sant’Angelo – repertoire ro­ndom het Venetiaanse theater waarvan Vivaldi impresario was – was een samenwerking met Le Consort.

Adèle Charvet stond twee keer eerder in de Kleine Zaal: in een lunchconcert in 2017 met winnaars van het Internationaal Vocalisten Concours ’s-Hertogenbosch en in Het Zondagochtend Concert van 2 december 2018 met liederen van Fauré.