Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
notenbeeld

Gustav Mahler: Negende symfonie

door Michel Khalifa
24 aug. 2022 24 augustus 2022

Mahlers laatste voltooide symfonie begint hakkelend – horen we een haperende hartslag? – en eindigt aarzelend. Hoe steekt dit wonderlijke werk in elkaar?

  • Gustav Mahler

    Voor de Weense Hofopera, 1907

    Gustav Mahler

    Voor de Weense Hofopera, 1907

  • Gustav Mahler

    Voor de Weense Hofopera, 1907

    Gustav Mahler

    Voor de Weense Hofopera, 1907

Een symfonie die fluisterzacht eindigt, is een zeldzaamheid. Een symfonie waarvan drie delen fluisterzacht eindigen, is een unicum. Bij Gustav Mahlers Negende symfonie (1909-10) is dat toch het geval. Daar komt nog bij dat het eerste deel amorf begint, met flarden die aanvankelijk weinig perspectief op een bevredigende muzikale samenhang bieden. De klankwereld van de hele symfonie wordt grotendeels bepaald door deze geheimzinnige openingsmaten.

Er zijn vier ‘bouwstenen’: de herhaalde a in de cello’s, overgenomen door de vierde hoorn; de vier resonerende harpklanken in het lage register, cirkelend rondom de a; het boogachtige motief door de gestopte tweede hoorn; en ten slotte de bescheiden rimpelingen in de altviolen.

Fig. 1: In de openingsmaten vinden we vier bouwstenen die de klankwereld van de symfonie grotendeels bepalen

Onverwacht snel biedt de componist de perplexe luisteraar vervolgens enig houvast. De tweede violen ontvouwen een substantiële melodie, zij het met in elke maat een rustpauze die de vaart eruit haalt.

Fig. 2: Al snel brengen de tweede violen een substantiële melodie in

In het verdere verloop blijkt dat het aan de harp ontleende begin van dit thema, het dalende motief fis-e, als een soort wiegmotief een belangrijke rol zal spelen. Er zal nog veel meer gebeuren in dit lange eerste deel, maar de toon is gezet.

Dansen en polyfonie

Een verdere verrassing in Mahlers Negende is de overkoepelende vorm. De vierdeligheid suggereert een traditionele aanpak, maar schijn bedriegt. Met twee uitgebreide hoekdelen in een traag tot gematigd tempo en twee kortere, energieke middendelen keert Mahler als het ware de klassiek-romantische symfonie binnenstebuiten.

Het tweede deel weerspiegelt Mahlers levenslange fascinatie voor de Ländler, een Oostenrijkse volksdans. Na een puntige opening onder aanvoering van fagotten en altviolen spelen de tweede violen een enigszins log thema dat haarfijn past bij Mahlers aanwijzing op de partituur: ‘Wat lomp en zeer stevig’.

 

Fig. 3: ‘Wat lomp en zeer stevig’, vermeldt Mahler in het tweede deel

Ook de volgende episode van dit tweede deel, een brutaal walsthema in de strijkers, staat in het teken van de dans. Later volgt nog een derde dansmelodie, een langzame en poëtische Ländler in de hobo, waarna de drie thema’s onderling om voorrang gaan strijden.

Mahler neemt in deze wonderlijke symfonie afscheid, maar afscheid waarvan?

Het derde deel, Rondo-Burleske, moet ‘zeer uitdagend’ uitgevoerd worden. Een dwingend signaal van drie noten in de solotrompet vormt de springplank voor een stuwend thema in de violen. Stond het tweede deel in het teken van de dans, hier is het de polyfonie die de klok slaat. Elke instrumentensectie die een bepaald thema voor haar rekening probeert te nemen, wordt binnen enkele seconden geïmiteerd en overtroefd door een andere groep. De inzetten buitelen over elkaar heen, alsof Mahler op ironisch-satirische toon wil bewijzen dat hij heus wel een fuga kan schrijven.

Afscheid

In het vierde deel keren we terug naar de mysterieuze, bij vlagen tijdloze sfeer van het eerste deel. Vreemd genoeg is de toonsoort nu niet meer D groot zoals aan het begin van de symfonie, maar Des groot, een halve toon lager. De violen brengen direct een emotioneel hoofdthema dat gelanceerd wordt door een stijgende octaafsprong, gevolgd door de uitvergrote omspeling van de noot as.

 

Fig. 4: In het vierde deel spelen de violen direct een emotioneel hoofdthema

Deze uit haar verband gerukte versiering – gruppetto ofwel dubbelslag – zal in het vervolg door het orkest reizen en een eigen leven gaan leiden. Een contrasterend thema is de breekbare, haast expressieloze melodie van de eerste violen in het allerhoogste register. Na de terugkeer van het hoofdthema en talrijke uitweidingen zal de muziek langzaam tot stilstand komen, in een broos en aarzelend slotgebaar waarmee de indruk wordt bevestigd dat Mahler in deze wonderlijke symfonie afscheid aan het nemen is.

Dood

Maar afscheid waarvan? Leonard Bernstein (1918-1990) legt een direct verband tussen het hakkelende begin van de symfonie en Mahlers hartziekte. Hij beschouwt het onregelmatige ritme van de openingsmaten als een weergave van Mahlers hartslag en dus als een voorgevoel van diens eigen dood. Andere kenners spreken de invloedrijke dirigent tegen en wijzen erop dat Mahler ondanks zijn hartkwaal nog midden in het leven stond toen hij in de zomer van 1909 de ­Negende componeerde.

Bij het begrip ‘afscheid’ zijn inderdaad andere invullingen denkbaar. Misschien betreurt Mahler met deze duistere muziek de toenemende vervreemding tussen hem en zijn jongere echtgenote Alma. Misschien borduurt hij in algemene zin voort op het thema van de dood dat in eerdere symfonieën en vooral in zijn vorige werk, Das Lied von der Erde, centraal stond. Of zou de Negende een eerbetoon zijn aan Mahlers oudste dochter Maria Anna (‘Putzi’), die twee jaar eerder aan roodvonk en difterie was gestorven?

Deze laatste interpretatie lijkt plausibel. In het slotdeel van de Negende verwijst Mahler tot twee keer toe naar een passage uit de Kindertotenlieder, de aangrijpende liederencyclus die hij in 1904 – ruim vóór de noodlottige ziekte van zijn dochter – had voltooid. Vooral de gedeelde melodie en de fluisterzachte dynamiek maken de connectie tussen beide composities duidelijk: figuur 5 is afkomstig uit het vierde van de vijf Kindertotenlieder, ‘Oft denk’ ich, sie sind nur ausgegangen’, terwijl figuur 6 (eerste violen) in de verstilde slotminuten van de Negende symfonie klinkt.

 

 

Fig. 5 en 6: In het slotdeel van de Negende symfonie verwijst Mahler naar de Kindertotenlieder

Leven

Hoe melancholisch ook, de Negende bezit ook levendige en zelfs opbeurende momenten. Het is alsof Mahler in de aanwezigheid van de dood nieuwe energie vindt om het leven in al zijn facetten te vieren. Treffend is daarbij de opmerking van Alban Berg, jongere collega en bewonderaar van Mahler, in een brief aan zijn vrouw uit 1912: ‘Ik heb Mahlers Negende nog eens [op de piano] doorgespeeld. Het eerste deel is het meest geweldige wat Mahler ooit schreef. Het drukt een ongelofelijke liefde uit voor deze Aarde, het verlangen om erop vreedzaam te leven, om van de Natuur tot in haar diepste dieptes te genieten – totdat de dood komt.’
Wat er ná de dood komt, vertelt Mahler in andere symfonieën zoals de Tweede of de Achtste. In zijn gehele oeuvre heeft hij niet alleen diepgaand zelfonderzoek verricht, maar ook voor zichzelf een intiem verband tot stand weten te brengen tussen leven en dood, tussen vergankelijkheid en eeuwigheid. De Negende, zijn laatste voltooide partituur, is ook in dat opzicht de kroon op zijn werk.

Een symfonie die fluisterzacht eindigt, is een zeldzaamheid. Een symfonie waarvan drie delen fluisterzacht eindigen, is een unicum. Bij Gustav Mahlers Negende symfonie (1909-10) is dat toch het geval. Daar komt nog bij dat het eerste deel amorf begint, met flarden die aanvankelijk weinig perspectief op een bevredigende muzikale samenhang bieden. De klankwereld van de hele symfonie wordt grotendeels bepaald door deze geheimzinnige openingsmaten.

Er zijn vier ‘bouwstenen’: de herhaalde a in de cello’s, overgenomen door de vierde hoorn; de vier resonerende harpklanken in het lage register, cirkelend rondom de a; het boogachtige motief door de gestopte tweede hoorn; en ten slotte de bescheiden rimpelingen in de altviolen.

Fig. 1: In de openingsmaten vinden we vier bouwstenen die de klankwereld van de symfonie grotendeels bepalen

Onverwacht snel biedt de componist de perplexe luisteraar vervolgens enig houvast. De tweede violen ontvouwen een substantiële melodie, zij het met in elke maat een rustpauze die de vaart eruit haalt.

Fig. 2: Al snel brengen de tweede violen een substantiële melodie in

In het verdere verloop blijkt dat het aan de harp ontleende begin van dit thema, het dalende motief fis-e, als een soort wiegmotief een belangrijke rol zal spelen. Er zal nog veel meer gebeuren in dit lange eerste deel, maar de toon is gezet.

Dansen en polyfonie

Een verdere verrassing in Mahlers Negende is de overkoepelende vorm. De vierdeligheid suggereert een traditionele aanpak, maar schijn bedriegt. Met twee uitgebreide hoekdelen in een traag tot gematigd tempo en twee kortere, energieke middendelen keert Mahler als het ware de klassiek-romantische symfonie binnenstebuiten.

Het tweede deel weerspiegelt Mahlers levenslange fascinatie voor de Ländler, een Oostenrijkse volksdans. Na een puntige opening onder aanvoering van fagotten en altviolen spelen de tweede violen een enigszins log thema dat haarfijn past bij Mahlers aanwijzing op de partituur: ‘Wat lomp en zeer stevig’.

 

Fig. 3: ‘Wat lomp en zeer stevig’, vermeldt Mahler in het tweede deel

Ook de volgende episode van dit tweede deel, een brutaal walsthema in de strijkers, staat in het teken van de dans. Later volgt nog een derde dansmelodie, een langzame en poëtische Ländler in de hobo, waarna de drie thema’s onderling om voorrang gaan strijden.

Mahler neemt in deze wonderlijke symfonie afscheid, maar afscheid waarvan?

Het derde deel, Rondo-Burleske, moet ‘zeer uitdagend’ uitgevoerd worden. Een dwingend signaal van drie noten in de solotrompet vormt de springplank voor een stuwend thema in de violen. Stond het tweede deel in het teken van de dans, hier is het de polyfonie die de klok slaat. Elke instrumentensectie die een bepaald thema voor haar rekening probeert te nemen, wordt binnen enkele seconden geïmiteerd en overtroefd door een andere groep. De inzetten buitelen over elkaar heen, alsof Mahler op ironisch-satirische toon wil bewijzen dat hij heus wel een fuga kan schrijven.

Afscheid

In het vierde deel keren we terug naar de mysterieuze, bij vlagen tijdloze sfeer van het eerste deel. Vreemd genoeg is de toonsoort nu niet meer D groot zoals aan het begin van de symfonie, maar Des groot, een halve toon lager. De violen brengen direct een emotioneel hoofdthema dat gelanceerd wordt door een stijgende octaafsprong, gevolgd door de uitvergrote omspeling van de noot as.

 

Fig. 4: In het vierde deel spelen de violen direct een emotioneel hoofdthema

Deze uit haar verband gerukte versiering – gruppetto ofwel dubbelslag – zal in het vervolg door het orkest reizen en een eigen leven gaan leiden. Een contrasterend thema is de breekbare, haast expressieloze melodie van de eerste violen in het allerhoogste register. Na de terugkeer van het hoofdthema en talrijke uitweidingen zal de muziek langzaam tot stilstand komen, in een broos en aarzelend slotgebaar waarmee de indruk wordt bevestigd dat Mahler in deze wonderlijke symfonie afscheid aan het nemen is.

Dood

Maar afscheid waarvan? Leonard Bernstein (1918-1990) legt een direct verband tussen het hakkelende begin van de symfonie en Mahlers hartziekte. Hij beschouwt het onregelmatige ritme van de openingsmaten als een weergave van Mahlers hartslag en dus als een voorgevoel van diens eigen dood. Andere kenners spreken de invloedrijke dirigent tegen en wijzen erop dat Mahler ondanks zijn hartkwaal nog midden in het leven stond toen hij in de zomer van 1909 de ­Negende componeerde.

Bij het begrip ‘afscheid’ zijn inderdaad andere invullingen denkbaar. Misschien betreurt Mahler met deze duistere muziek de toenemende vervreemding tussen hem en zijn jongere echtgenote Alma. Misschien borduurt hij in algemene zin voort op het thema van de dood dat in eerdere symfonieën en vooral in zijn vorige werk, Das Lied von der Erde, centraal stond. Of zou de Negende een eerbetoon zijn aan Mahlers oudste dochter Maria Anna (‘Putzi’), die twee jaar eerder aan roodvonk en difterie was gestorven?

Deze laatste interpretatie lijkt plausibel. In het slotdeel van de Negende verwijst Mahler tot twee keer toe naar een passage uit de Kindertotenlieder, de aangrijpende liederencyclus die hij in 1904 – ruim vóór de noodlottige ziekte van zijn dochter – had voltooid. Vooral de gedeelde melodie en de fluisterzachte dynamiek maken de connectie tussen beide composities duidelijk: figuur 5 is afkomstig uit het vierde van de vijf Kindertotenlieder, ‘Oft denk’ ich, sie sind nur ausgegangen’, terwijl figuur 6 (eerste violen) in de verstilde slotminuten van de Negende symfonie klinkt.

 

 

Fig. 5 en 6: In het slotdeel van de Negende symfonie verwijst Mahler naar de Kindertotenlieder

Leven

Hoe melancholisch ook, de Negende bezit ook levendige en zelfs opbeurende momenten. Het is alsof Mahler in de aanwezigheid van de dood nieuwe energie vindt om het leven in al zijn facetten te vieren. Treffend is daarbij de opmerking van Alban Berg, jongere collega en bewonderaar van Mahler, in een brief aan zijn vrouw uit 1912: ‘Ik heb Mahlers Negende nog eens [op de piano] doorgespeeld. Het eerste deel is het meest geweldige wat Mahler ooit schreef. Het drukt een ongelofelijke liefde uit voor deze Aarde, het verlangen om erop vreedzaam te leven, om van de Natuur tot in haar diepste dieptes te genieten – totdat de dood komt.’
Wat er ná de dood komt, vertelt Mahler in andere symfonieën zoals de Tweede of de Achtste. In zijn gehele oeuvre heeft hij niet alleen diepgaand zelfonderzoek verricht, maar ook voor zichzelf een intiem verband tot stand weten te brengen tussen leven en dood, tussen vergankelijkheid en eeuwigheid. De Negende, zijn laatste voltooide partituur, is ook in dat opzicht de kroon op zijn werk.

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.