Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertprogramma

Concertprogramma

Grote Solisten: Igor Levit in Brahms, Gergiev leidt Bruckner

Grote Solisten: Igor Levit in Brahms, Gergiev leidt Bruckner

Grote Zaal
27 september 2021
20.00 uur

Print dit programma

Münchner Philharmoniker
Valery Gergiev dirigent
Igor Levit piano



Johannes Brahms (1833-1897)

Pianoconcert nr. 1 in d kl.t., op. 15 (1859)
Maestoso
Adagio
Rondo: Allegro non troppo

Anton Bruckner (1824-1896)

Symfonie nr. 6 in A gr.t. (1879-81)
Maestoso
Adagio: Sehr feierlich
Scherzo: Nicht schnell – Trio: Langsam
Finale: Bewegt, doch nicht zu schnell

er is geen pauze
einde ca. 22.10 uur

Grote Zaal 27 september 2021 20.00 uur

Münchner Philharmoniker
Valery Gergiev dirigent
Igor Levit piano



Johannes Brahms (1833-1897)

Pianoconcert nr. 1 in d kl.t., op. 15 (1859)
Maestoso
Adagio
Rondo: Allegro non troppo

Anton Bruckner (1824-1896)

Symfonie nr. 6 in A gr.t. (1879-81)
Maestoso
Adagio: Sehr feierlich
Scherzo: Nicht schnell – Trio: Langsam
Finale: Bewegt, doch nicht zu schnell

er is geen pauze
einde ca. 22.10 uur

Toelichting

Johannes Brahms 1833-1897

Brahms: Eerste pianoconcert

door Marco Nakken

In het najaar van 1853 werd de toen nog vrijwel onbekende Johannes Brahms door zijn vriend Joseph Joachim, een beroemde violist, aan Robert en Clara Schumann voorgesteld. Zijn composities maakten diepe indruk op het echtpaar en Robert schreef een artikel, ‘Neue Bahnen’, voor Die neue Zeitschrift für Musik, waarin hij Brahms de hemel in prijst als ‘een volledig geharnast uit het hoofd van Zeus voortgekomen’ jongeling, die ‘de geest van zijn tijd op de meeste verheven en ideale wijze’ tot uitdrukking zal brengen.

Schumann had in zijn artikel ook nog opgemerkt dat sonates van Brahms op hem overkwamen als ‘versluierde symfonieën’. De ontstaansgeschiedenis van het Eerste pianoconcert bevestigt die observatie. Brahms begon in maart 1854 aan het werk als een sonate voor twee piano’s, maar hij vormde het in de loop van het jaar om tot een schets (voor twee ­piano’s) voor drie delen van een symfonie. De beslissing om de symfonie tot een pianoconcert om te werken viel een jaar later. ‘Stelt u zich eens voor wat ik vannacht heb gedroomd: Ik had van mijn gemankeerde symfonie een pianoconcert gemaakt en speelde dat’, schreef Brahms in 1855 aan Clara Schumann.

 

In het najaar van 1853 werd de toen nog vrijwel onbekende Johannes Brahms door zijn vriend Joseph Joachim, een beroemde violist, aan Robert en Clara Schumann voorgesteld. Zijn composities maakten diepe indruk op het echtpaar en Robert schreef een artikel, ‘Neue Bahnen’, voor Die neue Zeitschrift für Musik, waarin hij Brahms de hemel in prijst als ‘een volledig geharnast uit het hoofd van Zeus voortgekomen’ jongeling, die ‘de geest van zijn tijd op de meeste verheven en ideale wijze’ tot uitdrukking zal brengen.

Schumann had in zijn artikel ook nog opgemerkt dat sonates van Brahms op hem overkwamen als ‘versluierde symfonieën’. De ontstaansgeschiedenis van het Eerste pianoconcert bevestigt die observatie. Brahms begon in maart 1854 aan het werk als een sonate voor twee piano’s, maar hij vormde het in de loop van het jaar om tot een schets (voor twee ­piano’s) voor drie delen van een symfonie. De beslissing om de symfonie tot een pianoconcert om te werken viel een jaar later. ‘Stelt u zich eens voor wat ik vannacht heb gedroomd: Ik had van mijn gemankeerde symfonie een pianoconcert gemaakt en speelde dat’, schreef Brahms in 1855 aan Clara Schumann.

 

  • Een jonge Johannes Brahms

    Detail van een foto omstreeks 1853

    Een jonge Johannes Brahms

    Detail van een foto omstreeks 1853

  • Robert en Clara Schumann

    Lithographie van Eduard Kaiser (1847)

    Robert en Clara Schumann

    Lithographie van Eduard Kaiser (1847)

  • Een jonge Johannes Brahms

    Detail van een foto omstreeks 1853

    Een jonge Johannes Brahms

    Detail van een foto omstreeks 1853

  • Robert en Clara Schumann

    Lithographie van Eduard Kaiser (1847)

    Robert en Clara Schumann

    Lithographie van Eduard Kaiser (1847)

Het eerste deel van de symfonie werd met de nodige aanpassingen gehandhaafd, maar het tweede en derde deel werden terzijde gelegd. Uiteindelijk werd het Eerste pianoconcert in 1858 voltooid. Het monumentale eerste deel heeft een onmiskenbaar symfonisch karakter, maar houdt tegelijkertijd vast aan de door Mozart ontwikkelde sonatevorm van het klassieke pianoconcert, waarin een expositie voor het orkest wordt gevolgd door een expositie voor de solist. Beslist niet klassiek is daarentegen de wijze waarop Brahms in de expositie voor het orkest de komst van de hoofdtoonsoort uitstelt. Deze treedt pas ondubbelzinnig op bij de eerste inzet van de solist.

Het hoofdthema van het eerste deel drukt met zijn krampachtige ritmes, sidderende trillers en dreigende orgelpunt wanhoop en woede uit en geeft volgens Joachim weer hoe het Brahms te moede was toen hij hoorde dat Schumann op 27 februari 1854 een zelfmoordpoging had ondernomen. ‘Ik schrijf de laatste dagen het eerste deel van het concert in het net uit. Verder schilder ik aan een teder portret van jou, dat zal het Adagio worden’, schreef Brahms op 30 december 1856 aan Clara Schumann.

In de schets voor het Adagio heeft Brahms boven de melodie in de eerste maten de woorden ‘Benedictus qui venit in nomine Domine’ genoteerd, wat eerder naar Robert dan naar Clara lijkt te verwijzen. Schumann was op 29 juli 1856 in de inrichting in Endenich overleden.

Het in een liedvorm (ABA) geschreven Adagio is een overwegend ingetogen hymne. In de B-sectie, een dialoog voor de blazers en de piano, waart even de geest van Mozart rond en in de reprise van de A-sectie slaat de ingetogenheid om in extase, na een solo van de piano tegenover een lang orgelpunt in de cello’s, hoorns en bassen.

De finale is een rondo. Het ‘alla zingarese’ refrein wordt afgewisseld met drie episoden: een robuuste melodie voor de piano met pizzicato-begeleiding van de cello’s, een lyrisch thema voor de violen en een fuga.

Het eerste deel van de symfonie werd met de nodige aanpassingen gehandhaafd, maar het tweede en derde deel werden terzijde gelegd. Uiteindelijk werd het Eerste pianoconcert in 1858 voltooid. Het monumentale eerste deel heeft een onmiskenbaar symfonisch karakter, maar houdt tegelijkertijd vast aan de door Mozart ontwikkelde sonatevorm van het klassieke pianoconcert, waarin een expositie voor het orkest wordt gevolgd door een expositie voor de solist. Beslist niet klassiek is daarentegen de wijze waarop Brahms in de expositie voor het orkest de komst van de hoofdtoonsoort uitstelt. Deze treedt pas ondubbelzinnig op bij de eerste inzet van de solist.

Het hoofdthema van het eerste deel drukt met zijn krampachtige ritmes, sidderende trillers en dreigende orgelpunt wanhoop en woede uit en geeft volgens Joachim weer hoe het Brahms te moede was toen hij hoorde dat Schumann op 27 februari 1854 een zelfmoordpoging had ondernomen. ‘Ik schrijf de laatste dagen het eerste deel van het concert in het net uit. Verder schilder ik aan een teder portret van jou, dat zal het Adagio worden’, schreef Brahms op 30 december 1856 aan Clara Schumann.

In de schets voor het Adagio heeft Brahms boven de melodie in de eerste maten de woorden ‘Benedictus qui venit in nomine Domine’ genoteerd, wat eerder naar Robert dan naar Clara lijkt te verwijzen. Schumann was op 29 juli 1856 in de inrichting in Endenich overleden.

Het in een liedvorm (ABA) geschreven Adagio is een overwegend ingetogen hymne. In de B-sectie, een dialoog voor de blazers en de piano, waart even de geest van Mozart rond en in de reprise van de A-sectie slaat de ingetogenheid om in extase, na een solo van de piano tegenover een lang orgelpunt in de cello’s, hoorns en bassen.

De finale is een rondo. Het ‘alla zingarese’ refrein wordt afgewisseld met drie episoden: een robuuste melodie voor de piano met pizzicato-begeleiding van de cello’s, een lyrisch thema voor de violen en een fuga.

door Marco Nakken

Anton Bruckner 1824-1896

Bruckner: Zesde symfonie

door Dirk Luijmes

Nadat de première van zijn Derde symfonie, eind 1877, een grote flop was geworden, had Anton Bruckner aanvankelijk niet veel nieuws op papier gezet. Een jaar lang hield hij zich vooral bezig met revisies van eerdere werken, totdat in 1879 het bloed in zijn compositorische aderen weer volop begon te stromen. Halverwege dat jaar voltooide hij een strijkkwintet en op 24 september startte hij met zijn Zesde symfonie in A groot. Tot en met september 1880 was hij met het eerste deel bezig, de overige delen kostten hem nog een jaar. 

Vergeleken met de Vijfde en andere symfonieën is de Zesde minder monumentaal. Het werk, dat Bruckner zelf ‘die Keckste’ noemde, is helderder en van een zonnigere, lichtere toon dan zijn andere stukken in dit genre. Bovendien is het de eerste symfonie die hij niet meer zou herschrijven.

Dat laatste wil overigens niet zeggen dat er maar één versie de ronde deed. Nadat in 1883 alleen het Adagio en Scherzo tot klinken kwamen, voerde Gustav Mahler in 1899 (meer dan twee jaar na Bruckners dood) de hele symfonie uit, waarbij hij het werk drastisch aanpaste aan zijn eigen smaak. De uitgave van 1899 bevatte allerlei (vermoedelijk niet door Bruckner geautoriseerde) revisies en pas in 1935 (Haas) en 1952 (Nowak) volgden uitgaven gebaseerd op het origineel.

 

Nadat de première van zijn Derde symfonie, eind 1877, een grote flop was geworden, had Anton Bruckner aanvankelijk niet veel nieuws op papier gezet. Een jaar lang hield hij zich vooral bezig met revisies van eerdere werken, totdat in 1879 het bloed in zijn compositorische aderen weer volop begon te stromen. Halverwege dat jaar voltooide hij een strijkkwintet en op 24 september startte hij met zijn Zesde symfonie in A groot. Tot en met september 1880 was hij met het eerste deel bezig, de overige delen kostten hem nog een jaar. 

Vergeleken met de Vijfde en andere symfonieën is de Zesde minder monumentaal. Het werk, dat Bruckner zelf ‘die Keckste’ noemde, is helderder en van een zonnigere, lichtere toon dan zijn andere stukken in dit genre. Bovendien is het de eerste symfonie die hij niet meer zou herschrijven.

Dat laatste wil overigens niet zeggen dat er maar één versie de ronde deed. Nadat in 1883 alleen het Adagio en Scherzo tot klinken kwamen, voerde Gustav Mahler in 1899 (meer dan twee jaar na Bruckners dood) de hele symfonie uit, waarbij hij het werk drastisch aanpaste aan zijn eigen smaak. De uitgave van 1899 bevatte allerlei (vermoedelijk niet door Bruckner geautoriseerde) revisies en pas in 1935 (Haas) en 1952 (Nowak) volgden uitgaven gebaseerd op het origineel.

 

  • Anton Bruckner

    Foto door A. Huber, Wenen

    Anton Bruckner

    Foto door A. Huber, Wenen

  • Anton Bruckner

    Foto door A. Huber, Wenen

    Anton Bruckner

    Foto door A. Huber, Wenen

Net voor Bruckner zich aan de symfonie zette, was hij te gast in Sankt Florian. Het verhaal gaat dat hij bij het bezoek van een aantal topmilitairen moest improviseren op het orgel. Een van zijn leerlingen zou hem toen het militaire ‘retraite’-signaal hebben voorgedaan. Dit signaal zou tevens de basis vormen voor het markante hoofdthema van het openingsdeel van de symfonie.

Kenmerkend in het eerste deel is de combinatie van twee- en driedelige ritmes, ook in het zangerige tweede thema. In de doorwerking treffen we het hoofdthema in de omkering aan. Het gewijde en diepzinnige Adagio bevat naast het eerste thema in de violen en het tweede in de cello’s een dodenmars.

Opvallend is het Scherzo: in plaats van de drukke, Ländler-achtige en folkloristische delen die we van Bruckner gewend zijn, schrijft de componist hier een wat spook- of elfachtig, bijna impressionistisch scherzo. Over het trio schreef de gezaghebbende musicoloog Donald Francis Tovey: ‘Vreemde pizzicato akkoorden en ritmes introduceren de drie hoorns van Beethovens ‘Eroïca’-symfonie in het Urwald van Wagner. De violen brengen een plechtige zegening in hun cadensen.’ Hier duikt opeens ook een thema uit Bruckners Vijfde symfonie op.

De Zesde symfonie mag korter zijn dan haar grotere zussen, Bruckner wist in het werk wel een grote concentratie te bereiken, bijvoorbeeld in het contrapuntisch spel met motieven en thema’s. Dat is ook het geval in de finale, waarin de componist vooral teruggrijpt op elementen uit het eerste deel. Aan het eind wordt het hoofdthema van het Maestoso nog één keer in alle glorie aangeheven. 

Op 3 september 1881 zette Bruckner een punt achter zijn Zesde symfonie. Twintig dagen later begon hij aan de Zevende symfonie, waarmee zijn doorbraak als een van de grootste negentiende-eeuwse ‘Sinfoniker’ een feit werd.

Net voor Bruckner zich aan de symfonie zette, was hij te gast in Sankt Florian. Het verhaal gaat dat hij bij het bezoek van een aantal topmilitairen moest improviseren op het orgel. Een van zijn leerlingen zou hem toen het militaire ‘retraite’-signaal hebben voorgedaan. Dit signaal zou tevens de basis vormen voor het markante hoofdthema van het openingsdeel van de symfonie.

Kenmerkend in het eerste deel is de combinatie van twee- en driedelige ritmes, ook in het zangerige tweede thema. In de doorwerking treffen we het hoofdthema in de omkering aan. Het gewijde en diepzinnige Adagio bevat naast het eerste thema in de violen en het tweede in de cello’s een dodenmars.

Opvallend is het Scherzo: in plaats van de drukke, Ländler-achtige en folkloristische delen die we van Bruckner gewend zijn, schrijft de componist hier een wat spook- of elfachtig, bijna impressionistisch scherzo. Over het trio schreef de gezaghebbende musicoloog Donald Francis Tovey: ‘Vreemde pizzicato akkoorden en ritmes introduceren de drie hoorns van Beethovens ‘Eroïca’-symfonie in het Urwald van Wagner. De violen brengen een plechtige zegening in hun cadensen.’ Hier duikt opeens ook een thema uit Bruckners Vijfde symfonie op.

De Zesde symfonie mag korter zijn dan haar grotere zussen, Bruckner wist in het werk wel een grote concentratie te bereiken, bijvoorbeeld in het contrapuntisch spel met motieven en thema’s. Dat is ook het geval in de finale, waarin de componist vooral teruggrijpt op elementen uit het eerste deel. Aan het eind wordt het hoofdthema van het Maestoso nog één keer in alle glorie aangeheven. 

Op 3 september 1881 zette Bruckner een punt achter zijn Zesde symfonie. Twintig dagen later begon hij aan de Zevende symfonie, waarmee zijn doorbraak als een van de grootste negentiende-eeuwse ‘Sinfoniker’ een feit werd.

door Dirk Luijmes

Johannes Brahms 1833-1897

Brahms: Eerste pianoconcert

door Marco Nakken

In het najaar van 1853 werd de toen nog vrijwel onbekende Johannes Brahms door zijn vriend Joseph Joachim, een beroemde violist, aan Robert en Clara Schumann voorgesteld. Zijn composities maakten diepe indruk op het echtpaar en Robert schreef een artikel, ‘Neue Bahnen’, voor Die neue Zeitschrift für Musik, waarin hij Brahms de hemel in prijst als ‘een volledig geharnast uit het hoofd van Zeus voortgekomen’ jongeling, die ‘de geest van zijn tijd op de meeste verheven en ideale wijze’ tot uitdrukking zal brengen.

Schumann had in zijn artikel ook nog opgemerkt dat sonates van Brahms op hem overkwamen als ‘versluierde symfonieën’. De ontstaansgeschiedenis van het Eerste pianoconcert bevestigt die observatie. Brahms begon in maart 1854 aan het werk als een sonate voor twee piano’s, maar hij vormde het in de loop van het jaar om tot een schets (voor twee ­piano’s) voor drie delen van een symfonie. De beslissing om de symfonie tot een pianoconcert om te werken viel een jaar later. ‘Stelt u zich eens voor wat ik vannacht heb gedroomd: Ik had van mijn gemankeerde symfonie een pianoconcert gemaakt en speelde dat’, schreef Brahms in 1855 aan Clara Schumann.

 

In het najaar van 1853 werd de toen nog vrijwel onbekende Johannes Brahms door zijn vriend Joseph Joachim, een beroemde violist, aan Robert en Clara Schumann voorgesteld. Zijn composities maakten diepe indruk op het echtpaar en Robert schreef een artikel, ‘Neue Bahnen’, voor Die neue Zeitschrift für Musik, waarin hij Brahms de hemel in prijst als ‘een volledig geharnast uit het hoofd van Zeus voortgekomen’ jongeling, die ‘de geest van zijn tijd op de meeste verheven en ideale wijze’ tot uitdrukking zal brengen.

Schumann had in zijn artikel ook nog opgemerkt dat sonates van Brahms op hem overkwamen als ‘versluierde symfonieën’. De ontstaansgeschiedenis van het Eerste pianoconcert bevestigt die observatie. Brahms begon in maart 1854 aan het werk als een sonate voor twee piano’s, maar hij vormde het in de loop van het jaar om tot een schets (voor twee ­piano’s) voor drie delen van een symfonie. De beslissing om de symfonie tot een pianoconcert om te werken viel een jaar later. ‘Stelt u zich eens voor wat ik vannacht heb gedroomd: Ik had van mijn gemankeerde symfonie een pianoconcert gemaakt en speelde dat’, schreef Brahms in 1855 aan Clara Schumann.

 

  • Een jonge Johannes Brahms

    Detail van een foto omstreeks 1853

    Een jonge Johannes Brahms

    Detail van een foto omstreeks 1853

  • Robert en Clara Schumann

    Lithographie van Eduard Kaiser (1847)

    Robert en Clara Schumann

    Lithographie van Eduard Kaiser (1847)

  • Een jonge Johannes Brahms

    Detail van een foto omstreeks 1853

    Een jonge Johannes Brahms

    Detail van een foto omstreeks 1853

  • Robert en Clara Schumann

    Lithographie van Eduard Kaiser (1847)

    Robert en Clara Schumann

    Lithographie van Eduard Kaiser (1847)

Het eerste deel van de symfonie werd met de nodige aanpassingen gehandhaafd, maar het tweede en derde deel werden terzijde gelegd. Uiteindelijk werd het Eerste pianoconcert in 1858 voltooid. Het monumentale eerste deel heeft een onmiskenbaar symfonisch karakter, maar houdt tegelijkertijd vast aan de door Mozart ontwikkelde sonatevorm van het klassieke pianoconcert, waarin een expositie voor het orkest wordt gevolgd door een expositie voor de solist. Beslist niet klassiek is daarentegen de wijze waarop Brahms in de expositie voor het orkest de komst van de hoofdtoonsoort uitstelt. Deze treedt pas ondubbelzinnig op bij de eerste inzet van de solist.

Het hoofdthema van het eerste deel drukt met zijn krampachtige ritmes, sidderende trillers en dreigende orgelpunt wanhoop en woede uit en geeft volgens Joachim weer hoe het Brahms te moede was toen hij hoorde dat Schumann op 27 februari 1854 een zelfmoordpoging had ondernomen. ‘Ik schrijf de laatste dagen het eerste deel van het concert in het net uit. Verder schilder ik aan een teder portret van jou, dat zal het Adagio worden’, schreef Brahms op 30 december 1856 aan Clara Schumann.

In de schets voor het Adagio heeft Brahms boven de melodie in de eerste maten de woorden ‘Benedictus qui venit in nomine Domine’ genoteerd, wat eerder naar Robert dan naar Clara lijkt te verwijzen. Schumann was op 29 juli 1856 in de inrichting in Endenich overleden.

Het in een liedvorm (ABA) geschreven Adagio is een overwegend ingetogen hymne. In de B-sectie, een dialoog voor de blazers en de piano, waart even de geest van Mozart rond en in de reprise van de A-sectie slaat de ingetogenheid om in extase, na een solo van de piano tegenover een lang orgelpunt in de cello’s, hoorns en bassen.

De finale is een rondo. Het ‘alla zingarese’ refrein wordt afgewisseld met drie episoden: een robuuste melodie voor de piano met pizzicato-begeleiding van de cello’s, een lyrisch thema voor de violen en een fuga.

Het eerste deel van de symfonie werd met de nodige aanpassingen gehandhaafd, maar het tweede en derde deel werden terzijde gelegd. Uiteindelijk werd het Eerste pianoconcert in 1858 voltooid. Het monumentale eerste deel heeft een onmiskenbaar symfonisch karakter, maar houdt tegelijkertijd vast aan de door Mozart ontwikkelde sonatevorm van het klassieke pianoconcert, waarin een expositie voor het orkest wordt gevolgd door een expositie voor de solist. Beslist niet klassiek is daarentegen de wijze waarop Brahms in de expositie voor het orkest de komst van de hoofdtoonsoort uitstelt. Deze treedt pas ondubbelzinnig op bij de eerste inzet van de solist.

Het hoofdthema van het eerste deel drukt met zijn krampachtige ritmes, sidderende trillers en dreigende orgelpunt wanhoop en woede uit en geeft volgens Joachim weer hoe het Brahms te moede was toen hij hoorde dat Schumann op 27 februari 1854 een zelfmoordpoging had ondernomen. ‘Ik schrijf de laatste dagen het eerste deel van het concert in het net uit. Verder schilder ik aan een teder portret van jou, dat zal het Adagio worden’, schreef Brahms op 30 december 1856 aan Clara Schumann.

In de schets voor het Adagio heeft Brahms boven de melodie in de eerste maten de woorden ‘Benedictus qui venit in nomine Domine’ genoteerd, wat eerder naar Robert dan naar Clara lijkt te verwijzen. Schumann was op 29 juli 1856 in de inrichting in Endenich overleden.

Het in een liedvorm (ABA) geschreven Adagio is een overwegend ingetogen hymne. In de B-sectie, een dialoog voor de blazers en de piano, waart even de geest van Mozart rond en in de reprise van de A-sectie slaat de ingetogenheid om in extase, na een solo van de piano tegenover een lang orgelpunt in de cello’s, hoorns en bassen.

De finale is een rondo. Het ‘alla zingarese’ refrein wordt afgewisseld met drie episoden: een robuuste melodie voor de piano met pizzicato-begeleiding van de cello’s, een lyrisch thema voor de violen en een fuga.

door Marco Nakken

Anton Bruckner 1824-1896

Bruckner: Zesde symfonie

door Dirk Luijmes

Nadat de première van zijn Derde symfonie, eind 1877, een grote flop was geworden, had Anton Bruckner aanvankelijk niet veel nieuws op papier gezet. Een jaar lang hield hij zich vooral bezig met revisies van eerdere werken, totdat in 1879 het bloed in zijn compositorische aderen weer volop begon te stromen. Halverwege dat jaar voltooide hij een strijkkwintet en op 24 september startte hij met zijn Zesde symfonie in A groot. Tot en met september 1880 was hij met het eerste deel bezig, de overige delen kostten hem nog een jaar. 

Vergeleken met de Vijfde en andere symfonieën is de Zesde minder monumentaal. Het werk, dat Bruckner zelf ‘die Keckste’ noemde, is helderder en van een zonnigere, lichtere toon dan zijn andere stukken in dit genre. Bovendien is het de eerste symfonie die hij niet meer zou herschrijven.

Dat laatste wil overigens niet zeggen dat er maar één versie de ronde deed. Nadat in 1883 alleen het Adagio en Scherzo tot klinken kwamen, voerde Gustav Mahler in 1899 (meer dan twee jaar na Bruckners dood) de hele symfonie uit, waarbij hij het werk drastisch aanpaste aan zijn eigen smaak. De uitgave van 1899 bevatte allerlei (vermoedelijk niet door Bruckner geautoriseerde) revisies en pas in 1935 (Haas) en 1952 (Nowak) volgden uitgaven gebaseerd op het origineel.

 

Nadat de première van zijn Derde symfonie, eind 1877, een grote flop was geworden, had Anton Bruckner aanvankelijk niet veel nieuws op papier gezet. Een jaar lang hield hij zich vooral bezig met revisies van eerdere werken, totdat in 1879 het bloed in zijn compositorische aderen weer volop begon te stromen. Halverwege dat jaar voltooide hij een strijkkwintet en op 24 september startte hij met zijn Zesde symfonie in A groot. Tot en met september 1880 was hij met het eerste deel bezig, de overige delen kostten hem nog een jaar. 

Vergeleken met de Vijfde en andere symfonieën is de Zesde minder monumentaal. Het werk, dat Bruckner zelf ‘die Keckste’ noemde, is helderder en van een zonnigere, lichtere toon dan zijn andere stukken in dit genre. Bovendien is het de eerste symfonie die hij niet meer zou herschrijven.

Dat laatste wil overigens niet zeggen dat er maar één versie de ronde deed. Nadat in 1883 alleen het Adagio en Scherzo tot klinken kwamen, voerde Gustav Mahler in 1899 (meer dan twee jaar na Bruckners dood) de hele symfonie uit, waarbij hij het werk drastisch aanpaste aan zijn eigen smaak. De uitgave van 1899 bevatte allerlei (vermoedelijk niet door Bruckner geautoriseerde) revisies en pas in 1935 (Haas) en 1952 (Nowak) volgden uitgaven gebaseerd op het origineel.

 

  • Anton Bruckner

    Foto door A. Huber, Wenen

    Anton Bruckner

    Foto door A. Huber, Wenen

  • Anton Bruckner

    Foto door A. Huber, Wenen

    Anton Bruckner

    Foto door A. Huber, Wenen

Net voor Bruckner zich aan de symfonie zette, was hij te gast in Sankt Florian. Het verhaal gaat dat hij bij het bezoek van een aantal topmilitairen moest improviseren op het orgel. Een van zijn leerlingen zou hem toen het militaire ‘retraite’-signaal hebben voorgedaan. Dit signaal zou tevens de basis vormen voor het markante hoofdthema van het openingsdeel van de symfonie.

Kenmerkend in het eerste deel is de combinatie van twee- en driedelige ritmes, ook in het zangerige tweede thema. In de doorwerking treffen we het hoofdthema in de omkering aan. Het gewijde en diepzinnige Adagio bevat naast het eerste thema in de violen en het tweede in de cello’s een dodenmars.

Opvallend is het Scherzo: in plaats van de drukke, Ländler-achtige en folkloristische delen die we van Bruckner gewend zijn, schrijft de componist hier een wat spook- of elfachtig, bijna impressionistisch scherzo. Over het trio schreef de gezaghebbende musicoloog Donald Francis Tovey: ‘Vreemde pizzicato akkoorden en ritmes introduceren de drie hoorns van Beethovens ‘Eroïca’-symfonie in het Urwald van Wagner. De violen brengen een plechtige zegening in hun cadensen.’ Hier duikt opeens ook een thema uit Bruckners Vijfde symfonie op.

De Zesde symfonie mag korter zijn dan haar grotere zussen, Bruckner wist in het werk wel een grote concentratie te bereiken, bijvoorbeeld in het contrapuntisch spel met motieven en thema’s. Dat is ook het geval in de finale, waarin de componist vooral teruggrijpt op elementen uit het eerste deel. Aan het eind wordt het hoofdthema van het Maestoso nog één keer in alle glorie aangeheven. 

Op 3 september 1881 zette Bruckner een punt achter zijn Zesde symfonie. Twintig dagen later begon hij aan de Zevende symfonie, waarmee zijn doorbraak als een van de grootste negentiende-eeuwse ‘Sinfoniker’ een feit werd.

Net voor Bruckner zich aan de symfonie zette, was hij te gast in Sankt Florian. Het verhaal gaat dat hij bij het bezoek van een aantal topmilitairen moest improviseren op het orgel. Een van zijn leerlingen zou hem toen het militaire ‘retraite’-signaal hebben voorgedaan. Dit signaal zou tevens de basis vormen voor het markante hoofdthema van het openingsdeel van de symfonie.

Kenmerkend in het eerste deel is de combinatie van twee- en driedelige ritmes, ook in het zangerige tweede thema. In de doorwerking treffen we het hoofdthema in de omkering aan. Het gewijde en diepzinnige Adagio bevat naast het eerste thema in de violen en het tweede in de cello’s een dodenmars.

Opvallend is het Scherzo: in plaats van de drukke, Ländler-achtige en folkloristische delen die we van Bruckner gewend zijn, schrijft de componist hier een wat spook- of elfachtig, bijna impressionistisch scherzo. Over het trio schreef de gezaghebbende musicoloog Donald Francis Tovey: ‘Vreemde pizzicato akkoorden en ritmes introduceren de drie hoorns van Beethovens ‘Eroïca’-symfonie in het Urwald van Wagner. De violen brengen een plechtige zegening in hun cadensen.’ Hier duikt opeens ook een thema uit Bruckners Vijfde symfonie op.

De Zesde symfonie mag korter zijn dan haar grotere zussen, Bruckner wist in het werk wel een grote concentratie te bereiken, bijvoorbeeld in het contrapuntisch spel met motieven en thema’s. Dat is ook het geval in de finale, waarin de componist vooral teruggrijpt op elementen uit het eerste deel. Aan het eind wordt het hoofdthema van het Maestoso nog één keer in alle glorie aangeheven. 

Op 3 september 1881 zette Bruckner een punt achter zijn Zesde symfonie. Twintig dagen later begon hij aan de Zevende symfonie, waarmee zijn doorbraak als een van de grootste negentiende-eeuwse ‘Sinfoniker’ een feit werd.

door Dirk Luijmes

Biografie

Münchner Philharmoniker, orkest

De Münchner Philharmoniker bestaat sinds 1893 en werd opgericht door Franz Kaim, zoon van een pianobouwer. Sinds die tijd is het gezelschap toonaangevend in het muziekleven van zijn thuisstad. Beroemde componisten hoorden hun werk bij het orkest in première gaan; zo dirigeerde Gustav Mahler er eerste ­uitvoeringen van zijn Vierde (1901) en Achtste symfonie (1910).

In 1911 verzorgde het orkest onder leiding van Bruno Walter de wereldpremière van Mahlers Das Lied von der Erde.

In de loop der jaren stond de Münchner Philharmoniker onder leiding van een reeks chef-dirigenten van naam, onder wie Felix Weingärtner, Ferdinand Löwe (leerling van Bruckner die de rijke Brucknertraditie van het orkest in 1898 inzette), Hans Rosbaud, Sergiu Celibidache, James Levine, Lorin Maazel, Christian Thielemann en Valery Gergiev (2015-2022). Eredirigent is sinds 2004 Zubin Mehta.

Naast de vele reguliere concerten presenteert de Münchner Philharmoniker onder de noemer ‘Spielfeld Klassik’ een uitgebreid educatief programma. In oktober 2021 werd de nieuwe thuiszaal van het orkest officieel geopend: de Isarphilharmonie. Het vorige optreden van de Münchner Philharmoniker in Het Concertgebouw was op 27 september 2021, toen Valery Gergiev Bruckners Zesde symfonie dirigeerde in combinatie met het Eerste pianoconcert van Brahms met solist Igor Levit.

Valery Gergiev, dirigent

Valery Gergiev staat bekend om zijn gepassioneerde, temperamentvolle stijl van dirigeren. Hij studeerde directie bij Ilja Musin aan het Rimski-Korsakov Conservatorium in Leningrad, nu Sint-Petersburg.

Nog tijdens zijn opleiding won hij het Herbert von Karajan Concours in Berlijn en werd hij assistent-dirigent bij het Mariinski Theater in Sint-Petersburg, waar hij sinds 1996 chef-dirigent en algemeen directeur is. Valery Gergiev is ook chef-dirigent van de Münchner Philharmoniker en van het Verbier Festival Orkest, honorair president van het Edinburgh International Festival en eredirigent van het Rotterdams Philharmonsich Orkest. Voorheen was hij chef-dirigent van het London Symphony Orchestra. Jaarlijks leidt hij diverse festivals; zo is hij naamgever van het Rotterdam Philharmonic Gergiev Festival.

Voor zijn muzikale en maatschappelijke verdiensten ontving hij talloze prijzen en onderscheidingen, waaronder het Duitse Bundesverdienstkreuz, de Italiaanse Ufficiale Ordine al Merito en de Franse Ordre des Arts et des Lettres. Bij het tiende Gergiev Festival in 2005 werd de dirigent benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.

Sinds 1991 is Valery Gergiev met grote regelmaat te gast bij het Concertgebouworkest. In april 2015 gaf hij met het orkest een openbare masterclass en leidde hij concerten met werken van Wagner en Sjostakovitsj. Zijn laatste live-optreden met het Concertgebouworkest was in oktober 2019. In december 2020 leidde hij een concertstream met werken van Sjostakovitsj en Bruckner.

 

Igor Levit, piano

Igor Levit, geboren in Nizjni Novgorod, verhuisde op achtjarige leeftijd met zijn familie naar Duitsland. Na lessen bij Hans Leygraf aan het Mozarteum in Salzburg studeerde hij in 2009 af aan de Hochschule für Musik, Theater und Medien in Hannover, waar hij tegenwoordig zelf lesgeeft.

In 2005 won de pianist maar liefst vier prijzen op het Internationaal Arthur Rubinstein Concours in Tel Aviv (tweede prijs, kamermuziekprijs, publieksprijs en hedendaagsemuziekprijs). In 2015 werd zijn album met Bach, Beethoven en Rzewski ‘recording of the year’ bij de Gramophone Classical Music Awards. In 2018 ontving hij de Gilmore Artist Award en werd hij door de Royal Philharmonic Society betiteld tot ‘instrumentalist of the year’.

Igor Levit ventileert graag zijn mening; zo werd hij in Engeland de ‘anti-Brexit-­pianist’ en in de Verenigde Staten ‘de pianist van het verzet’ vanwege een vurige speech na de verkiezing van Donald Trump.

Samen met de Bayerische Rundfunk produceerde hij een 32-­delige podcast over de Beethoven­sonates en tijdens de covid-lockdown­periode in 2020-21 maakte hij een 52 afleveringen tellende reeks Twitter-concerten.

In januari 2013 ­debuteerde Igor Levit als Rising Star in de Kleine Zaal. Bij het Concertgebouworkest speelde hij in april 2018 en maart 2021 Beethovens Derde pianoconcert.