Galmbakken en akoestische pareltjes
door Erwin Roebroeks 14 jan. 2021 14 januari 2021
Toen er een paar eeuwen geleden steeds meer instrumentale muziek werd gespeeld en de ensembles groter werden, vroeg dat om passende speelruimte: de concertzaal werd geboren. Welke zalen zijn en waren er allemaal in Amsterdam te vinden?
‘Zijn strijkstok gaat met horten en stooten; de zuchten, de donders, de echo’s komen draa. Als hij de bruske klanken en de afgebroke, of liever gehakte geluiden van de stemmen der vogelen, die hij nabootst zonder dat het pas geeft, laat vaaren, zal het weezen om U het huilen en bassen van een geheele jagt honden te doen hooren, het donderden van ’t geschut, het barsten van bomben, het geknars van wapenen, het geraas van wagens en braadspeeten, van alles wat in de natuur de grootste gerucht maakt. De menselijke stemme en de uitdrukking des harten volgt hij minst naa; altoos zoekt hij het verbaazende, het wonderlijke, en nimmer het natuurlijke. Zoo wanordentlijk zoo ongeregeld is heeden de muzijk der speeltuigen.’
Verbazingwekkend maar waar: instrumentale muziek was ooit omstreden, zoals blijkt uit bovenstaande passage uit het pedagogisch boekwerk Schouwtoneel der Natuur, of samenspraaken over de Bijsonderheden der natuurlijke histori uit 1749. Terwijl: we hebben het over Vivaldi!
Het is de vraag wat die weerstand opriep: de muziek zelf of de luidheid ervan. Het hogere volume vormde een grote overgang van de vocale naar de instrumentale muziek. Daar hoorden passende ruimtes bij. Kan vocale muziek in ruimtes met nagalm goed klinken, voor instrumentale muziek is een galmbak algauw desastreus.
‘Zijn strijkstok gaat met horten en stooten; de zuchten, de donders, de echo’s komen draa. Als hij de bruske klanken en de afgebroke, of liever gehakte geluiden van de stemmen der vogelen, die hij nabootst zonder dat het pas geeft, laat vaaren, zal het weezen om U het huilen en bassen van een geheele jagt honden te doen hooren, het donderden van ’t geschut, het barsten van bomben, het geknars van wapenen, het geraas van wagens en braadspeeten, van alles wat in de natuur de grootste gerucht maakt. De menselijke stemme en de uitdrukking des harten volgt hij minst naa; altoos zoekt hij het verbaazende, het wonderlijke, en nimmer het natuurlijke. Zoo wanordentlijk zoo ongeregeld is heeden de muzijk der speeltuigen.’
Verbazingwekkend maar waar: instrumentale muziek was ooit omstreden, zoals blijkt uit bovenstaande passage uit het pedagogisch boekwerk Schouwtoneel der Natuur, of samenspraaken over de Bijsonderheden der natuurlijke histori uit 1749. Terwijl: we hebben het over Vivaldi!
Het is de vraag wat die weerstand opriep: de muziek zelf of de luidheid ervan. Het hogere volume vormde een grote overgang van de vocale naar de instrumentale muziek. Daar hoorden passende ruimtes bij. Kan vocale muziek in ruimtes met nagalm goed klinken, voor instrumentale muziek is een galmbak algauw desastreus.
Verdwenen zalen
Amsterdam had in die tijd al een aanzienlijk aantal concertlocaties. Tot de belangrijkste hoorden de Manegezaal en de Doelenzaal. De Manegezaal was een grote ruimte van ongeveer 17 bij 17 meter, boven de stallen van de Amsterdamse manege, die in 1744 tegen de stadswallen aan de Leidsegracht was gebouwd. De concertzaal bleef tot 1881, toen de manege werd afgebroken, in gebruik.
De Doelenzaal bevond zich op de eerste etage van de Kloveniersdoelen aan de Nieuwe Doelenstraat, waar de Amsterdamse schutterij oefende. Die zaal bestaat ook niet meer, omdat het oude gebouw in de negentiende eeuw moest wijken voor het Doelenhotel. Ook werden er in Amsterdam concerten gegeven in ruimtes van herbergen, waarvan ’t Wapen van Amsterdam aan de Kloveniersburgwal de belangrijkste was.
Nederlands oudste concertzaal
Nederlands oudste concertzaal die ‘opzettelijk en alleen voor de Muzijk’ was vervaardigd, was Felix Meritis. In 1788 werd daartoe het nog altijd bestaande pand aan de Keizersgracht in gebruik genomen. Het was ontworpen door architect Jacob Otten Husly, directeur van de hoofdstedelijke Tekenacademie. Er vonden zo’n twintig concerten per jaar plaats, die hoog waren aangeschreven. Musici als Johannes Brahms en Robert en Clara Schumann traden er op.
‘Felix Meritis was een eliteclub’
Felix Meritis’ ovale concertzaal was tot ver in de negentiende eeuw de belangrijkste muziekzaal van Amsterdam en genoot een internationale reputatie. Het was tevens een eliteclub; de toegang was voorbehouden aan geballoteerd publiek en de contributie hoog.
Het orkest van Felix Meritis bestond uit zowel dilettanten, de zogenoemde ‘liefhebbers’, als professioneel geschoolde musici, die ‘meesters’ werden genoemd. Het orkest vormde het hoogtepunt van musiceren in genootschappelijk verband. Hoewel orkestmeesters als Johannes van Bree en Johannes Verhulst de reputatie van het orkest onderstreepten, werd de behoefte aan een betere orkestvereniging steeds groter. Daarom richten professionele musici uit het orkest in 1796 Eruditio Musica op. Zij huurden de in 1791 geopende Hoogduitsche Schouwburg aan de Amstelstraat 21 af en gaven er iedere zondag concerten.
Verdwenen zalen
Amsterdam had in die tijd al een aanzienlijk aantal concertlocaties. Tot de belangrijkste hoorden de Manegezaal en de Doelenzaal. De Manegezaal was een grote ruimte van ongeveer 17 bij 17 meter, boven de stallen van de Amsterdamse manege, die in 1744 tegen de stadswallen aan de Leidsegracht was gebouwd. De concertzaal bleef tot 1881, toen de manege werd afgebroken, in gebruik.
De Doelenzaal bevond zich op de eerste etage van de Kloveniersdoelen aan de Nieuwe Doelenstraat, waar de Amsterdamse schutterij oefende. Die zaal bestaat ook niet meer, omdat het oude gebouw in de negentiende eeuw moest wijken voor het Doelenhotel. Ook werden er in Amsterdam concerten gegeven in ruimtes van herbergen, waarvan ’t Wapen van Amsterdam aan de Kloveniersburgwal de belangrijkste was.
Nederlands oudste concertzaal
Nederlands oudste concertzaal die ‘opzettelijk en alleen voor de Muzijk’ was vervaardigd, was Felix Meritis. In 1788 werd daartoe het nog altijd bestaande pand aan de Keizersgracht in gebruik genomen. Het was ontworpen door architect Jacob Otten Husly, directeur van de hoofdstedelijke Tekenacademie. Er vonden zo’n twintig concerten per jaar plaats, die hoog waren aangeschreven. Musici als Johannes Brahms en Robert en Clara Schumann traden er op.
‘Felix Meritis was een eliteclub’
Felix Meritis’ ovale concertzaal was tot ver in de negentiende eeuw de belangrijkste muziekzaal van Amsterdam en genoot een internationale reputatie. Het was tevens een eliteclub; de toegang was voorbehouden aan geballoteerd publiek en de contributie hoog.
Het orkest van Felix Meritis bestond uit zowel dilettanten, de zogenoemde ‘liefhebbers’, als professioneel geschoolde musici, die ‘meesters’ werden genoemd. Het orkest vormde het hoogtepunt van musiceren in genootschappelijk verband. Hoewel orkestmeesters als Johannes van Bree en Johannes Verhulst de reputatie van het orkest onderstreepten, werd de behoefte aan een betere orkestvereniging steeds groter. Daarom richten professionele musici uit het orkest in 1796 Eruditio Musica op. Zij huurden de in 1791 geopende Hoogduitsche Schouwburg aan de Amstelstraat 21 af en gaven er iedere zondag concerten.
In de loop van de negentiende eeuw kwamen er in Amsterdam steeds meer (niet-genootschappelijke) beroepsorkesten die in verschillende zalen speelden: in sociëteitszalen of in kleine theater- en concertzalen. De meest getalenteerde musici uit deze orkesten zouden uiteindelijk een plaats verwerven in het Concertgebouworkest.
Bloeitijd
Midden negentiende eeuw kende de hoofdstad een bloeiende muziekcultuur. Tijdens het concertseizoen 1840/1841 boden de Amsterdamse bekende zalen rond vijfhonderd concerten en opera’s hun podium. In 1841 werd in Amsterdam het orkest van de Maatschappij Caecilia opgericht, bestemd voor beroepsmusici. Bijzonder populair werd de Parkzaal, in het huidige Wertheimpark, gebouwd naar ontwerp van W.A. Froger.
Johan Eduard Stumpff, exploitant van theater Frascati in de Nes, maakte halverwege de vorige eeuw met het Parkorkest de Parkzaal tot het middelpunt van het Amsterdamse uitgaansleven. Het orkest bestond uit zowel professionele musici als meer of minder getalenteerde amateurs, hetgeen leidde tot een nogal wisselvallige spelkwaliteit. ‘Liebe Leute, aber schlechte Musikanten’ oordeelde Brahms in 1876 na een optreden.
‘Liebe Leute, aber schlechte Musikanten’ oordeelde Brahms.
In 1865 zag het Paleisorkest, het orkest van het Paleis voor Volksvlijt aan het Frederiksplein, het levenslicht. Het jaar daarvoor was het Paleis voor Volksvlijt geopend, dat vanaf het begin als concertlocatie fungeerde. Donderdagavonden in het Paleis waren bestemd voor de ‘Klassieke Concerten’, die bijzonder waren omdat er voor de pauze vaak een symfonie ten gehore werd gebracht, wat tijdens andere concerten vrijwel nooit gebeurde.
De grote zaal was gigantisch, en kon wel negenduizend mensen herbergen. De akoestiek was er ook naar: die was rampzalig. Schrijver en muziekliefhebber J.D.C. van Dokkum typeerde het Paleis voor Volksvlijt als ‘Amsterdams eerste groote concertgebouw’, maar stelde ook vast dat de concertruimte ‘van den beginne af aan een desillusie’ is geweest. In die opvatting stond hij bepaald niet alleen.
Een zekere G.C.C.W. Hayward deed in 1881 in het weekblad De Amsterdammer een oproep tot een nieuwe concertzaal – dat zou Het Concertgebouw worden – met als belangrijke motivatie dat de enorme zaal van het Paleis voor Volksvlijt akoestisch volstrekt ongeschikt was.
In de loop van de negentiende eeuw kwamen er in Amsterdam steeds meer (niet-genootschappelijke) beroepsorkesten die in verschillende zalen speelden: in sociëteitszalen of in kleine theater- en concertzalen. De meest getalenteerde musici uit deze orkesten zouden uiteindelijk een plaats verwerven in het Concertgebouworkest.
Bloeitijd
Midden negentiende eeuw kende de hoofdstad een bloeiende muziekcultuur. Tijdens het concertseizoen 1840/1841 boden de Amsterdamse bekende zalen rond vijfhonderd concerten en opera’s hun podium. In 1841 werd in Amsterdam het orkest van de Maatschappij Caecilia opgericht, bestemd voor beroepsmusici. Bijzonder populair werd de Parkzaal, in het huidige Wertheimpark, gebouwd naar ontwerp van W.A. Froger.
Johan Eduard Stumpff, exploitant van theater Frascati in de Nes, maakte halverwege de vorige eeuw met het Parkorkest de Parkzaal tot het middelpunt van het Amsterdamse uitgaansleven. Het orkest bestond uit zowel professionele musici als meer of minder getalenteerde amateurs, hetgeen leidde tot een nogal wisselvallige spelkwaliteit. ‘Liebe Leute, aber schlechte Musikanten’ oordeelde Brahms in 1876 na een optreden.
‘Liebe Leute, aber schlechte Musikanten’ oordeelde Brahms.
In 1865 zag het Paleisorkest, het orkest van het Paleis voor Volksvlijt aan het Frederiksplein, het levenslicht. Het jaar daarvoor was het Paleis voor Volksvlijt geopend, dat vanaf het begin als concertlocatie fungeerde. Donderdagavonden in het Paleis waren bestemd voor de ‘Klassieke Concerten’, die bijzonder waren omdat er voor de pauze vaak een symfonie ten gehore werd gebracht, wat tijdens andere concerten vrijwel nooit gebeurde.
De grote zaal was gigantisch, en kon wel negenduizend mensen herbergen. De akoestiek was er ook naar: die was rampzalig. Schrijver en muziekliefhebber J.D.C. van Dokkum typeerde het Paleis voor Volksvlijt als ‘Amsterdams eerste groote concertgebouw’, maar stelde ook vast dat de concertruimte ‘van den beginne af aan een desillusie’ is geweest. In die opvatting stond hij bepaald niet alleen.
Een zekere G.C.C.W. Hayward deed in 1881 in het weekblad De Amsterdammer een oproep tot een nieuwe concertzaal – dat zou Het Concertgebouw worden – met als belangrijke motivatie dat de enorme zaal van het Paleis voor Volksvlijt akoestisch volstrekt ongeschikt was.
Een akoestisch fantastische concertzaal
De akoestiek van de Parkzaal was daarentegen uitstekend. Helaas zorgden geluiden uit de aanpalende toiletten voor ongewenste intermezzo’s. In 1881 werd de Parkzaal gesloopt. Felix Meritis was nog steeds alleen toegankelijk voor leden. Zo werd het verlangen naar een akoestisch fantastische concertzaal voor 2.000 luisteraars steeds groter. Het symfonieorkest – dat een gigantisch volume produceert – vroeg om een passende akoestiek. Uiteindelijk zou in 1888 de opening plaatsvinden van het door Dolf van Gendt ontworpen Concertgebouw, thuisbasis van het Concertgebouworkest.
De toiletten zorgden voor ongewenste intermezzo’s
In die tijd, eind negentiende eeuw, was akoestiek nog geen wetenschap en was men voor het bouwen van een akoestisch hoogstaande zaal aangewezen op het kopiëren van successen van elders. Zo werd de Kleine Zaal van Het Concertgebouw een vrijwel identieke kopie van de beroemde ovale zaal van Felix Meritis. De vormgeving en het materiaalgebruik van de Grote Zaal werden gebaseerd op de grote zaal van het Gewandhaus in Leipzig. De rechthoekige zaal, ‘schoenendoos’ in jargon, werd een akoestische parel. De Grote Zaal vergroot als het ware de dynamiek van het orkest.
Het zou meer dan eeuw duren voordat er in Amsterdam een concertzaal kwam die akoestisch kon tippen aan de Grote Zaal van Het Concertgebouw: tot 2005, toen het Muziekgebouw aan ’t IJ werd geopend. De grote zaal aldaar heeft een variabele akoestiek, waarvan de nagalmtijd varieert van 1,5 tot 3,5 seconden. Een akoestiek die, in tegenstelling tot Het Concertgebouw, al door computermodellen was berekend, voordat de eerste steen werd gelegd.
Een akoestisch fantastische concertzaal
De akoestiek van de Parkzaal was daarentegen uitstekend. Helaas zorgden geluiden uit de aanpalende toiletten voor ongewenste intermezzo’s. In 1881 werd de Parkzaal gesloopt. Felix Meritis was nog steeds alleen toegankelijk voor leden. Zo werd het verlangen naar een akoestisch fantastische concertzaal voor 2.000 luisteraars steeds groter. Het symfonieorkest – dat een gigantisch volume produceert – vroeg om een passende akoestiek. Uiteindelijk zou in 1888 de opening plaatsvinden van het door Dolf van Gendt ontworpen Concertgebouw, thuisbasis van het Concertgebouworkest.
De toiletten zorgden voor ongewenste intermezzo’s
In die tijd, eind negentiende eeuw, was akoestiek nog geen wetenschap en was men voor het bouwen van een akoestisch hoogstaande zaal aangewezen op het kopiëren van successen van elders. Zo werd de Kleine Zaal van Het Concertgebouw een vrijwel identieke kopie van de beroemde ovale zaal van Felix Meritis. De vormgeving en het materiaalgebruik van de Grote Zaal werden gebaseerd op de grote zaal van het Gewandhaus in Leipzig. De rechthoekige zaal, ‘schoenendoos’ in jargon, werd een akoestische parel. De Grote Zaal vergroot als het ware de dynamiek van het orkest.
Het zou meer dan eeuw duren voordat er in Amsterdam een concertzaal kwam die akoestisch kon tippen aan de Grote Zaal van Het Concertgebouw: tot 2005, toen het Muziekgebouw aan ’t IJ werd geopend. De grote zaal aldaar heeft een variabele akoestiek, waarvan de nagalmtijd varieert van 1,5 tot 3,5 seconden. Een akoestiek die, in tegenstelling tot Het Concertgebouw, al door computermodellen was berekend, voordat de eerste steen werd gelegd.