Concertprogramma
Feldmann, Berthaud en Steckel in strijktrio’s van Mozart, Françaix en Beethoven
Kleine Zaal 13 mei 2023 20.15 uur
Tobias Feldmann viool
Lise Berthaud altviool
Julian Steckel cello
Dit concert maakt deel uit van de serie Kleine Zaal Melange.
Ludwig van Beethoven (1770-1827)
Strijktrio in c kl.t., op. 9 nr. 3 (1797-98)
Allegro con spirito
Adagio con espressione
Scherzo: Allegro molto e vivace
Finale: Presto
Jean Françaix (1912-1997)
Strijktrio in C gr.t. (1933)
Allegretto vivo
Scherzo: vivo
Andante
Rondo: vivo
pauze ± 20.55 uur
Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)
Trio in Es gr.t., KV 563 (1788) ‘Ein Divertimento... di sei pezzi’
Allegro
Adagio
Menuetto – Trio
Andante
Menuetto – Trio
Allegro
einde ± 22.10 uur
Tobias Feldmann viool
Lise Berthaud altviool
Julian Steckel cello
Dit concert maakt deel uit van de serie Kleine Zaal Melange.
Ludwig van Beethoven (1770-1827)
Strijktrio in c kl.t., op. 9 nr. 3 (1797-98)
Allegro con spirito
Adagio con espressione
Scherzo: Allegro molto e vivace
Finale: Presto
Jean Françaix (1912-1997)
Strijktrio in C gr.t. (1933)
Allegretto vivo
Scherzo: vivo
Andante
Rondo: vivo
pauze ± 20.55 uur
Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)
Trio in Es gr.t., KV 563 (1788) ‘Ein Divertimento... di sei pezzi’
Allegro
Adagio
Menuetto – Trio
Andante
Menuetto – Trio
Allegro
einde ± 22.10 uur
Toelichting
Ludwig van Beethoven 1770-1827
Beethoven: Strijktrio in c klein
Eind achttiende en begin negentiende eeuw begon het strijktrio een populaire vorm van kamermuziek te worden. Wolfgang Amadeus Mozart schreef één strijktrio, KV 563 in Es groot, dat een inspiratiebron vormde voor de jonge Ludwig van Beethoven. Op jeugdige leeftijd voltooide hij er vijf in vier jaar. De laatste drie exemplaren, opus 9, waren geen lichtvoetige amusementsmuziek meer. Beethoven koos hier voor de traditionele vierdelige opbouw van symfonie en strijkkwartet. Het Strijktrio in c klein werd zijn laatste, daarna zou hij zich op het strijkkwartet concentreren. De toonsoort was geen willekeurige keuze. Veel van Beethovens meest dramatische en vernieuwende composities, zoals de Vijfde symfonie en de pianosonate ‘Pathétique’, hebben deze donkere toonsoort, die zich vooral leent voor gepassioneerde en ernstige muziek.
Met een duister en indringend motief van vier noten zetten de drie strijkers het eerste deel in, een rusteloos Allegro con spirito. Het vier-noten-motief duikt regelmatig op. Met veel energie, dynamische effecten en scherpe ritmes ontwikkelt zich een wereld van onrust en rumoer. Het tweede deel, Adagio con espressione, geschreven in een majeurtoonsoort, is een bron van rust en vrede en een en al schoonheid. Er ontspint zich een ontspannen duet tussen viool en altviool en alle drie de spelers laten zich horen in toespelingen op het thema. Maar met het korte en levendige Scherzo keren de rusteloosheid en het mineur van het begin terug. Een wat wispelturige Finale vol snelle triolen danst uiteindelijk weg naar een raadselachtig, verzoenend pianissimo C-majeur-slotakkoord.
De tevreden componist droeg zijn compositie op aan zijn beschermheer graaf Johann Georg Browne. In de opdracht schreef hij dat het hem voldoening schonk ‘om aan de eerste beschermheer van mijn muze het beste van mijn werken te presenteren’.
Eind achttiende en begin negentiende eeuw begon het strijktrio een populaire vorm van kamermuziek te worden. Wolfgang Amadeus Mozart schreef één strijktrio, KV 563 in Es groot, dat een inspiratiebron vormde voor de jonge Ludwig van Beethoven. Op jeugdige leeftijd voltooide hij er vijf in vier jaar. De laatste drie exemplaren, opus 9, waren geen lichtvoetige amusementsmuziek meer. Beethoven koos hier voor de traditionele vierdelige opbouw van symfonie en strijkkwartet. Het Strijktrio in c klein werd zijn laatste, daarna zou hij zich op het strijkkwartet concentreren. De toonsoort was geen willekeurige keuze. Veel van Beethovens meest dramatische en vernieuwende composities, zoals de Vijfde symfonie en de pianosonate ‘Pathétique’, hebben deze donkere toonsoort, die zich vooral leent voor gepassioneerde en ernstige muziek.
Met een duister en indringend motief van vier noten zetten de drie strijkers het eerste deel in, een rusteloos Allegro con spirito. Het vier-noten-motief duikt regelmatig op. Met veel energie, dynamische effecten en scherpe ritmes ontwikkelt zich een wereld van onrust en rumoer. Het tweede deel, Adagio con espressione, geschreven in een majeurtoonsoort, is een bron van rust en vrede en een en al schoonheid. Er ontspint zich een ontspannen duet tussen viool en altviool en alle drie de spelers laten zich horen in toespelingen op het thema. Maar met het korte en levendige Scherzo keren de rusteloosheid en het mineur van het begin terug. Een wat wispelturige Finale vol snelle triolen danst uiteindelijk weg naar een raadselachtig, verzoenend pianissimo C-majeur-slotakkoord.
De tevreden componist droeg zijn compositie op aan zijn beschermheer graaf Johann Georg Browne. In de opdracht schreef hij dat het hem voldoening schonk ‘om aan de eerste beschermheer van mijn muze het beste van mijn werken te presenteren’.
Jean Françaix 1912-1997
Françaix: Strijktrio in C groot
Jean Françaix was 21 en net afgestudeerd aan het conservatorium toen hij zijn enige strijktrio schreef. Als zoon van twee Franse musici ontwikkelde hij zich tot briljant pianist, die volgens zijn lerares Nadia Boulanger de slechtste piano in een kwaliteitsinstrument kon omtoveren. Maar componeren was voor hem het belangrijkste. Op zijn zesde wilde hij componist worden en op zijn tiende schreef hij de eerste van meer dan 200 composities in allerlei genres en stijlen. Zijn belangrijkste doel was zijn publiek te laten genieten en het niet lastig te vallen met al te moderne, atonale klanken. Muziek moest plezier verschaffen, was zijn uitgangspunt. En dat deed hij met veel speelsheid en humor in een tonale, neoklassieke, elegante en soms ironische stijl.
Muziek die vaak klinkt als een geanimeerde conversatie tussen verschillende instrumentale partijen. Kamermuziek was zijn echte passie, en het Strijktrio in C groot werd een energiek en lichtvoetig vierdelig werk in neoklassieke stijl met klassieke vormen. Het korte openingsdeel, Allegretto vivo, klinkt als een perpetuum mobile van drie strijkers die zich met hun gedempte instrumenten in één voortdurende beweging voortspoeden rondom melodische passages. In dezelfde onstuimige vaart beweegt het tweede deel zich voort, nu zonder dempers en in een vrije en verrassende harmonische taal die soms de draak lijken te steken met de conventie. Het derde deel is een oase van rust, waarin gedempte strijkers om beurten een lyrisch, ietwat treurig lied zingen. In het Rondo zijn we terug bij de vrolijke wereld van het begin. Onverwachte en contrasterende passages worden afgewisseld met een springerig dansend rondo-refrein.
De finale eindigt zachtjes met een pizzicato. Het bekende Trio Pasquier, waarvoor Françaix het werk componeerde, voerde het meer dan 1500 keer uit. Toch genoot deze vrolijke en charmante Fransman in eigen land tot zijn verdriet weinig bekendheid. Ooit schreef hij: ‘Ik leef in ballingschap in eigen land, gevoed vanuit het buitenland.’
Jean Françaix was 21 en net afgestudeerd aan het conservatorium toen hij zijn enige strijktrio schreef. Als zoon van twee Franse musici ontwikkelde hij zich tot briljant pianist, die volgens zijn lerares Nadia Boulanger de slechtste piano in een kwaliteitsinstrument kon omtoveren. Maar componeren was voor hem het belangrijkste. Op zijn zesde wilde hij componist worden en op zijn tiende schreef hij de eerste van meer dan 200 composities in allerlei genres en stijlen. Zijn belangrijkste doel was zijn publiek te laten genieten en het niet lastig te vallen met al te moderne, atonale klanken. Muziek moest plezier verschaffen, was zijn uitgangspunt. En dat deed hij met veel speelsheid en humor in een tonale, neoklassieke, elegante en soms ironische stijl.
Muziek die vaak klinkt als een geanimeerde conversatie tussen verschillende instrumentale partijen. Kamermuziek was zijn echte passie, en het Strijktrio in C groot werd een energiek en lichtvoetig vierdelig werk in neoklassieke stijl met klassieke vormen. Het korte openingsdeel, Allegretto vivo, klinkt als een perpetuum mobile van drie strijkers die zich met hun gedempte instrumenten in één voortdurende beweging voortspoeden rondom melodische passages. In dezelfde onstuimige vaart beweegt het tweede deel zich voort, nu zonder dempers en in een vrije en verrassende harmonische taal die soms de draak lijken te steken met de conventie. Het derde deel is een oase van rust, waarin gedempte strijkers om beurten een lyrisch, ietwat treurig lied zingen. In het Rondo zijn we terug bij de vrolijke wereld van het begin. Onverwachte en contrasterende passages worden afgewisseld met een springerig dansend rondo-refrein.
De finale eindigt zachtjes met een pizzicato. Het bekende Trio Pasquier, waarvoor Françaix het werk componeerde, voerde het meer dan 1500 keer uit. Toch genoot deze vrolijke en charmante Fransman in eigen land tot zijn verdriet weinig bekendheid. Ooit schreef hij: ‘Ik leef in ballingschap in eigen land, gevoed vanuit het buitenland.’
Wolfgang Amadeus Mozart 1756-1791
Mozart: Trio in Es groot
Voor Beethoven een inspiratiebron, voor Françaix een idool, en toch schreef Wolfgang Amadeus Mozart maar één strijktrio, zij het van een imponerende omvang: dit was bepaald geen lichtvoetig vermaak, maar kamermuziek van het hoogste niveau dat de geschiedenis inging als het mooiste, meest volmaakte strijktrio ooit. De titel waaronder Mozart het werk op 27 september 1788 opnam in zijn werkencatalogus luidde: ‘Ein Divertimento a 1 Violino, 1 Viola, e Violoncello; di sei pezzi’. Een divertimento suggereert zorgeloze gezelschapsmuziek, bedoeld als galant tijdverdrijf.
De twee menuetten en de zesdeligheid passen daar ook goed bij. Dat het om serieuze kamermuziek gaat, klinkt al meteen door in het openingsallegro met zijn grote rijkdom aan thematisch materiaal gepresenteerd door drie volkomen gelijkwaardige spelers. Hierna volgen om en om twee langzame delen en twee menuetten. Het eerste langzame deel is een expressief en hartstochtelijk Adagio, dat getuigt van een gedurfde fantasie. De beide dansdelen omsluiten een tweede langzaam deel, een Andante, dat een van de mooiste variatiereeksen uit Mozarts oeuvre is. Het heeft een volksachtig thema dat wordt gevolgd door vier variaties, waarvan de laatste een door de altviool voorgedragen koraalachtige melodie is. Vooral de menuetten zorgen nog enigszins voor een divertimento-karakter. Het eerste is zwierig en opgewekt en het tweede met zijn twee contrasterende trio’s is wat statiger. Ook in het laatste, meeslepende allegro-deel klinkt een volksliedachtige melodie in swingende zesachtsten maat, hier verpakt als een refrein. Vermogende vrienden zijn belangrijk in de kunst.
Zo iemand was de textielkoopman Michael Puchberg, een logebroeder bij de vrijmetselaars, die Mozart in zijn laatste jaren meermalen financieel te hulp schoot. Naar wordt aangenomen is het Strijktrio in Es groot, dat in die zorgelijke jaren ontstond, voor deze bevriende vrijmetselaar geschreven. Mogelijk was het bedoeld om bij Puchberg thuis in huiselijke sfeer te worden uitgevoerd, met de componist op zijn lievelingsinstrument: de altviool.
Voor Beethoven een inspiratiebron, voor Françaix een idool, en toch schreef Wolfgang Amadeus Mozart maar één strijktrio, zij het van een imponerende omvang: dit was bepaald geen lichtvoetig vermaak, maar kamermuziek van het hoogste niveau dat de geschiedenis inging als het mooiste, meest volmaakte strijktrio ooit. De titel waaronder Mozart het werk op 27 september 1788 opnam in zijn werkencatalogus luidde: ‘Ein Divertimento a 1 Violino, 1 Viola, e Violoncello; di sei pezzi’. Een divertimento suggereert zorgeloze gezelschapsmuziek, bedoeld als galant tijdverdrijf.
De twee menuetten en de zesdeligheid passen daar ook goed bij. Dat het om serieuze kamermuziek gaat, klinkt al meteen door in het openingsallegro met zijn grote rijkdom aan thematisch materiaal gepresenteerd door drie volkomen gelijkwaardige spelers. Hierna volgen om en om twee langzame delen en twee menuetten. Het eerste langzame deel is een expressief en hartstochtelijk Adagio, dat getuigt van een gedurfde fantasie. De beide dansdelen omsluiten een tweede langzaam deel, een Andante, dat een van de mooiste variatiereeksen uit Mozarts oeuvre is. Het heeft een volksachtig thema dat wordt gevolgd door vier variaties, waarvan de laatste een door de altviool voorgedragen koraalachtige melodie is. Vooral de menuetten zorgen nog enigszins voor een divertimento-karakter. Het eerste is zwierig en opgewekt en het tweede met zijn twee contrasterende trio’s is wat statiger. Ook in het laatste, meeslepende allegro-deel klinkt een volksliedachtige melodie in swingende zesachtsten maat, hier verpakt als een refrein. Vermogende vrienden zijn belangrijk in de kunst.
Zo iemand was de textielkoopman Michael Puchberg, een logebroeder bij de vrijmetselaars, die Mozart in zijn laatste jaren meermalen financieel te hulp schoot. Naar wordt aangenomen is het Strijktrio in Es groot, dat in die zorgelijke jaren ontstond, voor deze bevriende vrijmetselaar geschreven. Mogelijk was het bedoeld om bij Puchberg thuis in huiselijke sfeer te worden uitgevoerd, met de componist op zijn lievelingsinstrument: de altviool.
Ludwig van Beethoven 1770-1827
Beethoven: Strijktrio in c klein
Eind achttiende en begin negentiende eeuw begon het strijktrio een populaire vorm van kamermuziek te worden. Wolfgang Amadeus Mozart schreef één strijktrio, KV 563 in Es groot, dat een inspiratiebron vormde voor de jonge Ludwig van Beethoven. Op jeugdige leeftijd voltooide hij er vijf in vier jaar. De laatste drie exemplaren, opus 9, waren geen lichtvoetige amusementsmuziek meer. Beethoven koos hier voor de traditionele vierdelige opbouw van symfonie en strijkkwartet. Het Strijktrio in c klein werd zijn laatste, daarna zou hij zich op het strijkkwartet concentreren. De toonsoort was geen willekeurige keuze. Veel van Beethovens meest dramatische en vernieuwende composities, zoals de Vijfde symfonie en de pianosonate ‘Pathétique’, hebben deze donkere toonsoort, die zich vooral leent voor gepassioneerde en ernstige muziek.
Met een duister en indringend motief van vier noten zetten de drie strijkers het eerste deel in, een rusteloos Allegro con spirito. Het vier-noten-motief duikt regelmatig op. Met veel energie, dynamische effecten en scherpe ritmes ontwikkelt zich een wereld van onrust en rumoer. Het tweede deel, Adagio con espressione, geschreven in een majeurtoonsoort, is een bron van rust en vrede en een en al schoonheid. Er ontspint zich een ontspannen duet tussen viool en altviool en alle drie de spelers laten zich horen in toespelingen op het thema. Maar met het korte en levendige Scherzo keren de rusteloosheid en het mineur van het begin terug. Een wat wispelturige Finale vol snelle triolen danst uiteindelijk weg naar een raadselachtig, verzoenend pianissimo C-majeur-slotakkoord.
De tevreden componist droeg zijn compositie op aan zijn beschermheer graaf Johann Georg Browne. In de opdracht schreef hij dat het hem voldoening schonk ‘om aan de eerste beschermheer van mijn muze het beste van mijn werken te presenteren’.
Eind achttiende en begin negentiende eeuw begon het strijktrio een populaire vorm van kamermuziek te worden. Wolfgang Amadeus Mozart schreef één strijktrio, KV 563 in Es groot, dat een inspiratiebron vormde voor de jonge Ludwig van Beethoven. Op jeugdige leeftijd voltooide hij er vijf in vier jaar. De laatste drie exemplaren, opus 9, waren geen lichtvoetige amusementsmuziek meer. Beethoven koos hier voor de traditionele vierdelige opbouw van symfonie en strijkkwartet. Het Strijktrio in c klein werd zijn laatste, daarna zou hij zich op het strijkkwartet concentreren. De toonsoort was geen willekeurige keuze. Veel van Beethovens meest dramatische en vernieuwende composities, zoals de Vijfde symfonie en de pianosonate ‘Pathétique’, hebben deze donkere toonsoort, die zich vooral leent voor gepassioneerde en ernstige muziek.
Met een duister en indringend motief van vier noten zetten de drie strijkers het eerste deel in, een rusteloos Allegro con spirito. Het vier-noten-motief duikt regelmatig op. Met veel energie, dynamische effecten en scherpe ritmes ontwikkelt zich een wereld van onrust en rumoer. Het tweede deel, Adagio con espressione, geschreven in een majeurtoonsoort, is een bron van rust en vrede en een en al schoonheid. Er ontspint zich een ontspannen duet tussen viool en altviool en alle drie de spelers laten zich horen in toespelingen op het thema. Maar met het korte en levendige Scherzo keren de rusteloosheid en het mineur van het begin terug. Een wat wispelturige Finale vol snelle triolen danst uiteindelijk weg naar een raadselachtig, verzoenend pianissimo C-majeur-slotakkoord.
De tevreden componist droeg zijn compositie op aan zijn beschermheer graaf Johann Georg Browne. In de opdracht schreef hij dat het hem voldoening schonk ‘om aan de eerste beschermheer van mijn muze het beste van mijn werken te presenteren’.
Jean Françaix 1912-1997
Françaix: Strijktrio in C groot
Jean Françaix was 21 en net afgestudeerd aan het conservatorium toen hij zijn enige strijktrio schreef. Als zoon van twee Franse musici ontwikkelde hij zich tot briljant pianist, die volgens zijn lerares Nadia Boulanger de slechtste piano in een kwaliteitsinstrument kon omtoveren. Maar componeren was voor hem het belangrijkste. Op zijn zesde wilde hij componist worden en op zijn tiende schreef hij de eerste van meer dan 200 composities in allerlei genres en stijlen. Zijn belangrijkste doel was zijn publiek te laten genieten en het niet lastig te vallen met al te moderne, atonale klanken. Muziek moest plezier verschaffen, was zijn uitgangspunt. En dat deed hij met veel speelsheid en humor in een tonale, neoklassieke, elegante en soms ironische stijl.
Muziek die vaak klinkt als een geanimeerde conversatie tussen verschillende instrumentale partijen. Kamermuziek was zijn echte passie, en het Strijktrio in C groot werd een energiek en lichtvoetig vierdelig werk in neoklassieke stijl met klassieke vormen. Het korte openingsdeel, Allegretto vivo, klinkt als een perpetuum mobile van drie strijkers die zich met hun gedempte instrumenten in één voortdurende beweging voortspoeden rondom melodische passages. In dezelfde onstuimige vaart beweegt het tweede deel zich voort, nu zonder dempers en in een vrije en verrassende harmonische taal die soms de draak lijken te steken met de conventie. Het derde deel is een oase van rust, waarin gedempte strijkers om beurten een lyrisch, ietwat treurig lied zingen. In het Rondo zijn we terug bij de vrolijke wereld van het begin. Onverwachte en contrasterende passages worden afgewisseld met een springerig dansend rondo-refrein.
De finale eindigt zachtjes met een pizzicato. Het bekende Trio Pasquier, waarvoor Françaix het werk componeerde, voerde het meer dan 1500 keer uit. Toch genoot deze vrolijke en charmante Fransman in eigen land tot zijn verdriet weinig bekendheid. Ooit schreef hij: ‘Ik leef in ballingschap in eigen land, gevoed vanuit het buitenland.’
Jean Françaix was 21 en net afgestudeerd aan het conservatorium toen hij zijn enige strijktrio schreef. Als zoon van twee Franse musici ontwikkelde hij zich tot briljant pianist, die volgens zijn lerares Nadia Boulanger de slechtste piano in een kwaliteitsinstrument kon omtoveren. Maar componeren was voor hem het belangrijkste. Op zijn zesde wilde hij componist worden en op zijn tiende schreef hij de eerste van meer dan 200 composities in allerlei genres en stijlen. Zijn belangrijkste doel was zijn publiek te laten genieten en het niet lastig te vallen met al te moderne, atonale klanken. Muziek moest plezier verschaffen, was zijn uitgangspunt. En dat deed hij met veel speelsheid en humor in een tonale, neoklassieke, elegante en soms ironische stijl.
Muziek die vaak klinkt als een geanimeerde conversatie tussen verschillende instrumentale partijen. Kamermuziek was zijn echte passie, en het Strijktrio in C groot werd een energiek en lichtvoetig vierdelig werk in neoklassieke stijl met klassieke vormen. Het korte openingsdeel, Allegretto vivo, klinkt als een perpetuum mobile van drie strijkers die zich met hun gedempte instrumenten in één voortdurende beweging voortspoeden rondom melodische passages. In dezelfde onstuimige vaart beweegt het tweede deel zich voort, nu zonder dempers en in een vrije en verrassende harmonische taal die soms de draak lijken te steken met de conventie. Het derde deel is een oase van rust, waarin gedempte strijkers om beurten een lyrisch, ietwat treurig lied zingen. In het Rondo zijn we terug bij de vrolijke wereld van het begin. Onverwachte en contrasterende passages worden afgewisseld met een springerig dansend rondo-refrein.
De finale eindigt zachtjes met een pizzicato. Het bekende Trio Pasquier, waarvoor Françaix het werk componeerde, voerde het meer dan 1500 keer uit. Toch genoot deze vrolijke en charmante Fransman in eigen land tot zijn verdriet weinig bekendheid. Ooit schreef hij: ‘Ik leef in ballingschap in eigen land, gevoed vanuit het buitenland.’
Wolfgang Amadeus Mozart 1756-1791
Mozart: Trio in Es groot
Voor Beethoven een inspiratiebron, voor Françaix een idool, en toch schreef Wolfgang Amadeus Mozart maar één strijktrio, zij het van een imponerende omvang: dit was bepaald geen lichtvoetig vermaak, maar kamermuziek van het hoogste niveau dat de geschiedenis inging als het mooiste, meest volmaakte strijktrio ooit. De titel waaronder Mozart het werk op 27 september 1788 opnam in zijn werkencatalogus luidde: ‘Ein Divertimento a 1 Violino, 1 Viola, e Violoncello; di sei pezzi’. Een divertimento suggereert zorgeloze gezelschapsmuziek, bedoeld als galant tijdverdrijf.
De twee menuetten en de zesdeligheid passen daar ook goed bij. Dat het om serieuze kamermuziek gaat, klinkt al meteen door in het openingsallegro met zijn grote rijkdom aan thematisch materiaal gepresenteerd door drie volkomen gelijkwaardige spelers. Hierna volgen om en om twee langzame delen en twee menuetten. Het eerste langzame deel is een expressief en hartstochtelijk Adagio, dat getuigt van een gedurfde fantasie. De beide dansdelen omsluiten een tweede langzaam deel, een Andante, dat een van de mooiste variatiereeksen uit Mozarts oeuvre is. Het heeft een volksachtig thema dat wordt gevolgd door vier variaties, waarvan de laatste een door de altviool voorgedragen koraalachtige melodie is. Vooral de menuetten zorgen nog enigszins voor een divertimento-karakter. Het eerste is zwierig en opgewekt en het tweede met zijn twee contrasterende trio’s is wat statiger. Ook in het laatste, meeslepende allegro-deel klinkt een volksliedachtige melodie in swingende zesachtsten maat, hier verpakt als een refrein. Vermogende vrienden zijn belangrijk in de kunst.
Zo iemand was de textielkoopman Michael Puchberg, een logebroeder bij de vrijmetselaars, die Mozart in zijn laatste jaren meermalen financieel te hulp schoot. Naar wordt aangenomen is het Strijktrio in Es groot, dat in die zorgelijke jaren ontstond, voor deze bevriende vrijmetselaar geschreven. Mogelijk was het bedoeld om bij Puchberg thuis in huiselijke sfeer te worden uitgevoerd, met de componist op zijn lievelingsinstrument: de altviool.
Voor Beethoven een inspiratiebron, voor Françaix een idool, en toch schreef Wolfgang Amadeus Mozart maar één strijktrio, zij het van een imponerende omvang: dit was bepaald geen lichtvoetig vermaak, maar kamermuziek van het hoogste niveau dat de geschiedenis inging als het mooiste, meest volmaakte strijktrio ooit. De titel waaronder Mozart het werk op 27 september 1788 opnam in zijn werkencatalogus luidde: ‘Ein Divertimento a 1 Violino, 1 Viola, e Violoncello; di sei pezzi’. Een divertimento suggereert zorgeloze gezelschapsmuziek, bedoeld als galant tijdverdrijf.
De twee menuetten en de zesdeligheid passen daar ook goed bij. Dat het om serieuze kamermuziek gaat, klinkt al meteen door in het openingsallegro met zijn grote rijkdom aan thematisch materiaal gepresenteerd door drie volkomen gelijkwaardige spelers. Hierna volgen om en om twee langzame delen en twee menuetten. Het eerste langzame deel is een expressief en hartstochtelijk Adagio, dat getuigt van een gedurfde fantasie. De beide dansdelen omsluiten een tweede langzaam deel, een Andante, dat een van de mooiste variatiereeksen uit Mozarts oeuvre is. Het heeft een volksachtig thema dat wordt gevolgd door vier variaties, waarvan de laatste een door de altviool voorgedragen koraalachtige melodie is. Vooral de menuetten zorgen nog enigszins voor een divertimento-karakter. Het eerste is zwierig en opgewekt en het tweede met zijn twee contrasterende trio’s is wat statiger. Ook in het laatste, meeslepende allegro-deel klinkt een volksliedachtige melodie in swingende zesachtsten maat, hier verpakt als een refrein. Vermogende vrienden zijn belangrijk in de kunst.
Zo iemand was de textielkoopman Michael Puchberg, een logebroeder bij de vrijmetselaars, die Mozart in zijn laatste jaren meermalen financieel te hulp schoot. Naar wordt aangenomen is het Strijktrio in Es groot, dat in die zorgelijke jaren ontstond, voor deze bevriende vrijmetselaar geschreven. Mogelijk was het bedoeld om bij Puchberg thuis in huiselijke sfeer te worden uitgevoerd, met de componist op zijn lievelingsinstrument: de altviool.
Biografie
Tobias Feldmann, viool
De Duitse violist Tobias Feldmann begon zijn opleiding aan de Musikhochschule Würzburg en studeerde in Berlijn af bij Antje Weithaas.
In 2012 werd hij laureaat van de Joseph Joachim International Violin Competition en in 2015 van de Koningin Elisabethwedstrijd.
Hij soleerde bij het Konzerthausorchester Berlin, het WDR Sinfonieorchester, orkesten in Tampere en Uppsala, het Residentie Orkest, het Concertgebouw Kamerorkest, de BBC Philharmonic, Ensemble Resonanz, de Brussels Philharmonic en de orkesten van Minnesota, Utah en Québec.
Dit seizoen debuteert Tobias Feldmann bij het Helsinki Philharmonisch Orkest en het BBC National Orchestra of Wales.
Hij werkte met dirigenten als Nathalie Stutzmann, David Afkham, John Storgårds, Nicholas Collon, Karl-Heinz Steffens en Marin Alsop. In kamermuziekprogramma’s in bijvoorbeeld het Wiener Konzerthaus, op de Schubertiade Schwarzenberg en tijdens de festivals van Rheingau en Lockenhaus speelde Tobias Feldmann met Kian Soltani, Denis Kozhukhin, Maximilian Hornung, Nicolas Altstaedt en Tabea Zimmermann.
Op cd is hij te beluisteren in recital met pianist Boris Kusnezow en in vioolconcerten van Sibelius en Rautavaara. De violist bespeelt een instrument van Nicolo Gagliano (Napels 1769) en geeft les aan de Hochschule für Musik und Theater in Leipzig. In Het Concertgebouw debuteerde hij in Het Zondagochtend Concert van 7 april 2019, ook toen in trio met Lise Berthaud en Julian Steckel.
Lise Berthaud, altviool
Lise Berthaud speelde viool vanaf haar vijfde en studeerde later bij Pierre-Henry Xuereb en Gérard Caussé aan het Conservatoire National Supérieur de Paris.
In 2000 won ze de European Young Instrumentalists Competition en in 2005 kreeg ze de Hindemith Prize van de Geneva International Competition.
Toen ze van 2013 tot 2015 deel uitmaakte van het BBC New Generation Artists Scheme kreeg de altvioliste de kans te spelen met alle BBC-orkesten; in 2014 debuteerde ze bovendien op de BBC Proms. Inmiddels soleerde Lise Berthaud ook bijvoorbeeld bij het Iceland Symphony Orchestra, de Düsseldorfer Symphoniker, Les Musiciens du Louvre, het Orchestre de Chambre de Paris, de orkesten van Wroclaw en São Paulo en Hong Kong Sinfonietta, en werkte ze met dirigenten als Sakari Oramo, Emmanuel Krivine, Andrew Litton, François Leleux, Paul Mc Creesh en Marc Minkowski. Leonard Slatkin nodigde haar uit om Berlioz’ Harold en Italie op te nemen met het Orchestre National de Lyon.
Kamermuziek speelt Lise Berthaud met collega’s als Renaud Capuçon, Daishin Kashimoto, Eric Le Sage, Augustin Dumay, Pierre-Laurent Aimard, Emmanuel Pahud, Gordan Nikolić, Alina Ibragimova, Veronika Eberle, het Quatuor Ebène en het Quatuor Modigliani. Lise Berthaud bespeelt een altviool uit 1660 van Antonio Casini.
In de Kleine Zaal maakte ze haar debuut in oktober 2017 in pianokwartetten met Victor Julien-Laferrière en Baiba en Lauma Skride.
Julian Steckel, cello
De solocarrière van Julian Steckel kwam definitief op gang nadat hij in 2010 het ARD Concours in München had gewonnen. Eerder was hij al gelauwerd bij de Grand Prix Rostropovich in Parijs, de Grand Prix Feuermann in Berlijn en de Kronberg Pablo Casals Competition. Voor zijn opname van de celloconcerten van Korngold en Goldschmidt en Blochs Schelomo kreeg hij in 2012 een Echo Klassik Preis.
Julian Steckel soleerde bij onder meer het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks, het Gewandhausorchester Leipzig, de Bamberger Symphoniker, het Orchestre de Paris, het Royal Philharmonic Orchestra, het Sint-Petersburg Filharmonisch Orkest, het Nederlands Philharmonisch Orkest, het Residentie Orkest Den Haag en het Rotterdams Philharmonisch Orkest.
In het afgelopen concertseizoen vertolkte hij het Eerste celloconcert van Sjostakovitsj bij de Badische Staatskapelle en bij de orkesten van Dortmund en Cottbus, en het Eerste celloconcert van Saint-Saëns in Münster en Belgrado.
Naast zijn optredens met orkest betreedt Julian Steckel graag het kamermuziekpodium met collega’s als Janine Jansen, Christian Tetzlaff, Renaud Capuçon, Veronika Eberle, Vilde Frang, Antoine Tamestit, Elisabeth Leonskaja, Paul Rivinius, Denis Kozhukhin en het Modigliani, Armida en Ébène Kwartet. De cellist studeerde bij Ulrich Voss, Gustav Rivinius, Boris Pergamenschikow, Heinrich Schiff en Antje Weithaas en geeft les aan de Hochschule für Musik und Theater in München. Hij bespeelt instrumenten van Francesco Rugeri (Cremona, 1695) en Andrea Guarneri (Cremona, 1685).