Bij rampspoed is muziek cruciaal voedsel
door Michiel Cleij 20 mei 2020 20 mei 2020
Muziek heeft veel te bieden, van ontspanning in de luie stoel tot inspanning op de sportschool. Maar in crisissituaties is muziek bovenal onmisbaar geestelijk voedsel.
got some groceries, some peanut butter, to last a couple of days / But I ain’t got no speakers, ain’t got no headphones, ain’t got no records to play.’ Op zakelijke toon inventariseert het nummer Life During Wartime van Talking Heads de onvoorziene omstandigheden in een noodtoestand. De opsomming eindigt in een fade-out en lijkt eindeloos door te kunnen gaan; het wegvallen van muziekplezier krijgt nadruk.
De coronapandemie is geen oorlog, maar heeft wel net zo’n verlammend effect op de samenleving – alleen al omdat de muziekcultuur gedwongen is onder te duiken. De vraag of we daarmee een essentiële levensbehoefte mislopen houdt muzikanten, publiek en politici gelijkelijk bezig. Elke partij legt andere nuances, maar iedereen ziet hetzelfde: nu concertbezoek en de gang naar festivals hun vanzelfsprekendheid verloren hebben, blijkt ineens hoe groot onze muziekhonger is.
got some groceries, some peanut butter, to last a couple of days / But I ain’t got no speakers, ain’t got no headphones, ain’t got no records to play.’ Op zakelijke toon inventariseert het nummer Life During Wartime van Talking Heads de onvoorziene omstandigheden in een noodtoestand. De opsomming eindigt in een fade-out en lijkt eindeloos door te kunnen gaan; het wegvallen van muziekplezier krijgt nadruk.
De coronapandemie is geen oorlog, maar heeft wel net zo’n verlammend effect op de samenleving – alleen al omdat de muziekcultuur gedwongen is onder te duiken. De vraag of we daarmee een essentiële levensbehoefte mislopen houdt muzikanten, publiek en politici gelijkelijk bezig. Elke partij legt andere nuances, maar iedereen ziet hetzelfde: nu concertbezoek en de gang naar festivals hun vanzelfsprekendheid verloren hebben, blijkt ineens hoe groot onze muziekhonger is.
De lockdown was amper van kracht of de Italianen hieven hun balkonserenades aan, het aloude fenomeen huisconcert leefde op, musici uit alle genres buitelden over elkaar met online alternatieven en Lady Gaga kreeg verrassend snel meer dan honderd popcoryfeeën bijeen voor een digitaal benefietconcert, gemodelleerd naar het legendarische Live Aid in 1985. ‘Corona-songs’ zijn al een genre op zich geworden.
Rampspoed, zo blijkt steeds weer, vergroot de behoefte aan muziek – zowel de consumptie als het scheppen ervan. Onder druk lijkt muziek naar haar oerwaarden terug te keren: het creëren van gemeenschapszin en het uitbannen van demonen. De pandemie is nog niet bezworen, maar we hebben wel een getroubleerde eeuw achter ons liggen waarin voor muziek steeds weer een helende, opbouwende en inspirerende rol was weggelegd. Dat geeft vertrouwen.
De Eerste Wereldoorlog
Met de Eerste Wereldoorlog maakte de Europese beschaving een angstwekkende achterwaartse salto: vier jaar lang slachtten landen met hoogstaande culturen elkaar af op een tot dan toe ongekende schaal. Elk tijdperk heeft zijn eigen ‘soundtrack’, en deze behelsde meer dan een waaier van strijdliederen in nationale kleuren.
Zoals lezers van Geert Maks In Europa en, recenter, Rutger Bregmans De meeste mensen deugen weten, vond een legendarisch staaltje community singing plaats op 24 december 1914 – de eerste kerstavond in de loopgraven. Aan een noord-Franse linie verrasten Duitse soldaten hun Engelse opponenten met kerstliederen in plaats van artillerievuur. De Britten antwoordden met hun eigen kerstrepertoire, waarop samenzang volgde: even was het vrede.
De lockdown was amper van kracht of de Italianen hieven hun balkonserenades aan, het aloude fenomeen huisconcert leefde op, musici uit alle genres buitelden over elkaar met online alternatieven en Lady Gaga kreeg verrassend snel meer dan honderd popcoryfeeën bijeen voor een digitaal benefietconcert, gemodelleerd naar het legendarische Live Aid in 1985. ‘Corona-songs’ zijn al een genre op zich geworden.
Rampspoed, zo blijkt steeds weer, vergroot de behoefte aan muziek – zowel de consumptie als het scheppen ervan. Onder druk lijkt muziek naar haar oerwaarden terug te keren: het creëren van gemeenschapszin en het uitbannen van demonen. De pandemie is nog niet bezworen, maar we hebben wel een getroubleerde eeuw achter ons liggen waarin voor muziek steeds weer een helende, opbouwende en inspirerende rol was weggelegd. Dat geeft vertrouwen.
De Eerste Wereldoorlog
Met de Eerste Wereldoorlog maakte de Europese beschaving een angstwekkende achterwaartse salto: vier jaar lang slachtten landen met hoogstaande culturen elkaar af op een tot dan toe ongekende schaal. Elk tijdperk heeft zijn eigen ‘soundtrack’, en deze behelsde meer dan een waaier van strijdliederen in nationale kleuren.
Zoals lezers van Geert Maks In Europa en, recenter, Rutger Bregmans De meeste mensen deugen weten, vond een legendarisch staaltje community singing plaats op 24 december 1914 – de eerste kerstavond in de loopgraven. Aan een noord-Franse linie verrasten Duitse soldaten hun Engelse opponenten met kerstliederen in plaats van artillerievuur. De Britten antwoordden met hun eigen kerstrepertoire, waarop samenzang volgde: even was het vrede.
Ook de uitputtingsslag die daarop volgde bevatte muzikale lichtpunten. In de loopgraven werd meer gezongen dan je zou verwachten – zeker ook aan de Franse kant, waar zangonderwijs een lange geschiedenis had en een groot repertoire van populaire liederen was gegroeid. Curieus genoeg waagden veel soldaten zich ook aan componeren. Vers geschreven liederen vonden hun weg naar het Bulletin des Armées, waarbij sommige makers zich verontschuldigden voor hun amateurisme. ‘Dit is mijn debuut’, schreef een van hen, ‘en de patriot in mij was meer geïnspireerd dan de dichter.’
Ondertussen waagden de ondergedoken Parijzenaars zich weer de straat op zodra de Duitse inname van hun stad geen acute dreiging meer vormde. Het aanbod van concertzalen en operahuizen bleef beperkt – zowel vanwege de kosten als de boycot van Duits repertoire – maar het gat werd ruimschoots gevuld door theatercafés. Daar kon het uitgaanspubliek zich laven aan cabareteske liedjesshows met een meervoudig effect.
Ze boden amusement, ridiculiseerden de vijand en deden verslag van de ontwikkelingen aan het front. En zelfs toen al was het pas feest als de politie was geweest, want de autoriteiten moesten van de populaire spectacles niets hebben: groepsvorming, lichtzinnigheid en relativering waren in oorlogstijd ongepast. Een politiespion noteerde geschokt na een surveillance in 1917: ‘Dagelijks hamert de regering op onthouding. En nog nooit zaten de theaters, bioscopen en music halls zó vol. De drommen bezoekers groeien uit tot schandalige proporties.’
De jaren dertig
Annie M.G. Schmidt plaatste haar musical Foxtrot in de jaren dertig, een tijd waarin werkloosheid, armoede en oprukkend nazisme Europa bruin kleurden. Ze kon uit eigen herinneringen putten – destijds was ze een twintiger – maar, verklaarde ze later beschaamd, wat ze van die periode had onthouden waren glitterdanseressen en jazzorkestjes.
Muziek als vaccin: vooral Amerika, tenslotte de veroorzaker van de wereldwijde Depressie, investeerde er fors in. De door president Roosevelt gelanceerde economische hervormingen omvatten ook een grootschalig kunstenplan dat onder meer tal van nieuwe muziekvoorzieningen garandeerde. Dertig nieuwe hoofdstedelijke orkesten en honderden ensembles werden opgericht, er kwam subsidie voor zowel chique Carnegie Hall-concerten als band-optredens in afgelegen woestijnstadjes.
Ook de uitputtingsslag die daarop volgde bevatte muzikale lichtpunten. In de loopgraven werd meer gezongen dan je zou verwachten – zeker ook aan de Franse kant, waar zangonderwijs een lange geschiedenis had en een groot repertoire van populaire liederen was gegroeid. Curieus genoeg waagden veel soldaten zich ook aan componeren. Vers geschreven liederen vonden hun weg naar het Bulletin des Armées, waarbij sommige makers zich verontschuldigden voor hun amateurisme. ‘Dit is mijn debuut’, schreef een van hen, ‘en de patriot in mij was meer geïnspireerd dan de dichter.’
Ondertussen waagden de ondergedoken Parijzenaars zich weer de straat op zodra de Duitse inname van hun stad geen acute dreiging meer vormde. Het aanbod van concertzalen en operahuizen bleef beperkt – zowel vanwege de kosten als de boycot van Duits repertoire – maar het gat werd ruimschoots gevuld door theatercafés. Daar kon het uitgaanspubliek zich laven aan cabareteske liedjesshows met een meervoudig effect.
Ze boden amusement, ridiculiseerden de vijand en deden verslag van de ontwikkelingen aan het front. En zelfs toen al was het pas feest als de politie was geweest, want de autoriteiten moesten van de populaire spectacles niets hebben: groepsvorming, lichtzinnigheid en relativering waren in oorlogstijd ongepast. Een politiespion noteerde geschokt na een surveillance in 1917: ‘Dagelijks hamert de regering op onthouding. En nog nooit zaten de theaters, bioscopen en music halls zó vol. De drommen bezoekers groeien uit tot schandalige proporties.’
De jaren dertig
Annie M.G. Schmidt plaatste haar musical Foxtrot in de jaren dertig, een tijd waarin werkloosheid, armoede en oprukkend nazisme Europa bruin kleurden. Ze kon uit eigen herinneringen putten – destijds was ze een twintiger – maar, verklaarde ze later beschaamd, wat ze van die periode had onthouden waren glitterdanseressen en jazzorkestjes.
Muziek als vaccin: vooral Amerika, tenslotte de veroorzaker van de wereldwijde Depressie, investeerde er fors in. De door president Roosevelt gelanceerde economische hervormingen omvatten ook een grootschalig kunstenplan dat onder meer tal van nieuwe muziekvoorzieningen garandeerde. Dertig nieuwe hoofdstedelijke orkesten en honderden ensembles werden opgericht, er kwam subsidie voor zowel chique Carnegie Hall-concerten als band-optredens in afgelegen woestijnstadjes.
Maar als er íets was wat die duistere, beladen jaren swing gaf, was het wel de opkomst van de radio, een nieuw medium waarin de grens tussen privé en openbaar vervaagde: klanken uit verre oorden drongen door tot in de huiskamer, gezaghebbende sprekers leken aan de keukentafel te zitten. Evenzo leken musici speciaal voor jou te spelen en te zingen.
De Tweede Wereldoorlog
Van die quasi-persoonlijke benadering werd tijdens de Tweede Wereldoorlog natuurlijk volop gebruik en misbruik gemaakt. De immer stoïcijnse BBC bestreed vijandelijke propaganda met programma’s die het publieke moreel hoog moesten houden, variërend van Churchills pep-speeches tot muziek die afleidde van de ergste oorlogsgruwelen. De uitzendingen waren gericht op ‘de man in de straat en de vrouw in de keuken’, zoals een omroeper het omschreef. Die doelgroep werd nauwkeurig bestudeerd; het repertoire moest accuraat inspelen op de oorlogsbeleving van de gemiddelde burger. Dat resulteerde in een tweezijdig aanbod van opbeurende liedjes en sentimentele ballads over betere tijden.
Wat daarin opvalt, achteraf, is het ontbreken van grijstinten en zelfs van zwart. Voor elke Brit (en elke buitenlandse geallieerde, aan de radio gekluisterd) fungeerde de BBC als grote verbinder. Tegenstellingen tussen conservatief en progressief deden er even niet meer toe; regering, radiomakers en luisteraars bereikten een zeldzame eenstemmigheid. En anders dan bij de latere Vietnam-oorlog was er geen voedingsbodem voor protestliederen.
Zelden is licht aan het eind van een tunnel zó trefzeker verklankt.
Componisten zijn beroepsstemmingsmakers, maar als ze hun muziek écht eenduidig willen laten zijn moeten ze er titels op plakken. Voor Arthur Honegger volstond een simpele, maar o zo effectieve instrumentatietruc om in de asgrauwe oorlogsjaren de zon te laten doorbreken: hij schreef zijn Tweede symfonie (1941) voor louter strijkers, maar in het slotdeel wordt die eenkleurige bezetting plots opgelicht door de stralende klank van een trompet. Zelden is licht aan het eind van een tunnel zó trefzeker verklankt.
Banjo op Antartica
Weerbaarheid tonen is sowieso altijd een drijfveer voor componisten geweest – ook in oorlogloze en virusvrije situaties. Beethovens doofheid was óók een vorm van gedwongen isolement; het inspireerde hem tot experiment en grensverleggende composities. Dmitri Sjostakovitsj kon in de jaren dertig en veertig alleen zijn artistieke zelf zijn wanneer hij zich onttrok aan de borende blik van sovjetbazen. Als vaklui konden zij natuurlijk terugvallen op hun talent en ervaring, maar je hoeft geen professional te zijn om je aan muzikale strohalmen op te kunnen hijsen.
De Britse Antarctica-reiziger Ernest Shackleton ondervond wat je de ultieme lockdown zou kunnen noemen. In 1915 strandde hij in het poolijs van Antartica. Twee jaar lang zwierf hij rond met zijn bemanning, op sledes en te voet – hun schip was al door de ijsschotsen vermorzeld. In 1917 waagde hij met drie man de doorsteek naar een walvishaven, na welke beproeving hij met hulp terugkeerde om de achterblijvers te redden.
‘we móeten die banjo behouden. It’s vital mental medicine.’
En tijdens dat hele onvoorstelbare, eindeloze traject werden steeds twee voorwerpen meegezeuld: de koffer met fotoapparatuur – bewijsmateriaal voor hun Engelse achterban – en de banjo die de meteoroloog Leonard Hussey had meegenomen om de kou en het duister met liedjes te verlichten. Onderweg was er steeds weer bagage gedumpt, opgestookt of vertimmerd tot iets bruikbaarders; zelfs de Bijbel en goudstukken waren in het zinkende schip achtergelaten. ‘Maar’, had Shackleton zijn mannen ingeprent, ‘we móeten die banjo behouden. It’s vital mental medicine.’
Zoiets geeft te denken over de geestelijke voedingswaarde van muziek. Diverse media citeerden na de corona-uitbarsting de beroemde fabel over de krekel en de mier: wie zijn tijd verdoet met muziek maken is slecht voorbereid op zware tijden. Maar het één hoeft het ander niet uit te sluiten. En – zoals Talking Heads laten zien – zonder muziek met een pot pindakaas onder de trap schuilen is pas echt uitzichtloos.
Maar als er íets was wat die duistere, beladen jaren swing gaf, was het wel de opkomst van de radio, een nieuw medium waarin de grens tussen privé en openbaar vervaagde: klanken uit verre oorden drongen door tot in de huiskamer, gezaghebbende sprekers leken aan de keukentafel te zitten. Evenzo leken musici speciaal voor jou te spelen en te zingen.
De Tweede Wereldoorlog
Van die quasi-persoonlijke benadering werd tijdens de Tweede Wereldoorlog natuurlijk volop gebruik en misbruik gemaakt. De immer stoïcijnse BBC bestreed vijandelijke propaganda met programma’s die het publieke moreel hoog moesten houden, variërend van Churchills pep-speeches tot muziek die afleidde van de ergste oorlogsgruwelen. De uitzendingen waren gericht op ‘de man in de straat en de vrouw in de keuken’, zoals een omroeper het omschreef. Die doelgroep werd nauwkeurig bestudeerd; het repertoire moest accuraat inspelen op de oorlogsbeleving van de gemiddelde burger. Dat resulteerde in een tweezijdig aanbod van opbeurende liedjes en sentimentele ballads over betere tijden.
Wat daarin opvalt, achteraf, is het ontbreken van grijstinten en zelfs van zwart. Voor elke Brit (en elke buitenlandse geallieerde, aan de radio gekluisterd) fungeerde de BBC als grote verbinder. Tegenstellingen tussen conservatief en progressief deden er even niet meer toe; regering, radiomakers en luisteraars bereikten een zeldzame eenstemmigheid. En anders dan bij de latere Vietnam-oorlog was er geen voedingsbodem voor protestliederen.
Zelden is licht aan het eind van een tunnel zó trefzeker verklankt.
Componisten zijn beroepsstemmingsmakers, maar als ze hun muziek écht eenduidig willen laten zijn moeten ze er titels op plakken. Voor Arthur Honegger volstond een simpele, maar o zo effectieve instrumentatietruc om in de asgrauwe oorlogsjaren de zon te laten doorbreken: hij schreef zijn Tweede symfonie (1941) voor louter strijkers, maar in het slotdeel wordt die eenkleurige bezetting plots opgelicht door de stralende klank van een trompet. Zelden is licht aan het eind van een tunnel zó trefzeker verklankt.
Banjo op Antartica
Weerbaarheid tonen is sowieso altijd een drijfveer voor componisten geweest – ook in oorlogloze en virusvrije situaties. Beethovens doofheid was óók een vorm van gedwongen isolement; het inspireerde hem tot experiment en grensverleggende composities. Dmitri Sjostakovitsj kon in de jaren dertig en veertig alleen zijn artistieke zelf zijn wanneer hij zich onttrok aan de borende blik van sovjetbazen. Als vaklui konden zij natuurlijk terugvallen op hun talent en ervaring, maar je hoeft geen professional te zijn om je aan muzikale strohalmen op te kunnen hijsen.
De Britse Antarctica-reiziger Ernest Shackleton ondervond wat je de ultieme lockdown zou kunnen noemen. In 1915 strandde hij in het poolijs van Antartica. Twee jaar lang zwierf hij rond met zijn bemanning, op sledes en te voet – hun schip was al door de ijsschotsen vermorzeld. In 1917 waagde hij met drie man de doorsteek naar een walvishaven, na welke beproeving hij met hulp terugkeerde om de achterblijvers te redden.
‘we móeten die banjo behouden. It’s vital mental medicine.’
En tijdens dat hele onvoorstelbare, eindeloze traject werden steeds twee voorwerpen meegezeuld: de koffer met fotoapparatuur – bewijsmateriaal voor hun Engelse achterban – en de banjo die de meteoroloog Leonard Hussey had meegenomen om de kou en het duister met liedjes te verlichten. Onderweg was er steeds weer bagage gedumpt, opgestookt of vertimmerd tot iets bruikbaarders; zelfs de Bijbel en goudstukken waren in het zinkende schip achtergelaten. ‘Maar’, had Shackleton zijn mannen ingeprent, ‘we móeten die banjo behouden. It’s vital mental medicine.’
Zoiets geeft te denken over de geestelijke voedingswaarde van muziek. Diverse media citeerden na de corona-uitbarsting de beroemde fabel over de krekel en de mier: wie zijn tijd verdoet met muziek maken is slecht voorbereid op zware tijden. Maar het één hoeft het ander niet uit te sluiten. En – zoals Talking Heads laten zien – zonder muziek met een pot pindakaas onder de trap schuilen is pas echt uitzichtloos.