Een eeuw kinderconcerten in Het Concertgebouw
door Johan Giskes 18 aug. 2023 18 augustus 2023
Het Concertgebouw en het Concertgebouworkest ontwikkelen steeds meer concerten en andere activiteiten om ook het jongste publiek enthousiast te maken voor klassieke muziek. De kiem werd een eeuw geleden al gelegd, toen voor het eerst jeugdconcerten werden gegeven.
In juni 1923 werden door Het Concertgebouw en het Amsterdamse gemeentebestuur als proef vier concerten georganiseerd ‘voor ontvankelijke en onbevooroordeelde hoorders’: leerlingen van middelbare scholen. Tijdens het eerste concert speelde het Concertgebouworkest een concerto grosso van Georg Friedrich Händel, Joseph Haydns Symfonie nr. 95, de Peer Gynt suite nr. 1 van Edvard Grieg en de Piet Hein-rapsodie van Peter van Anrooy. In de volgende concerten klonken werken van Beethoven, Bizet, Chabrier, Cherubini, Gounod, Mozart, Mendelssohn, Moszkowski en Tsjaikovski. Volgens het verslag over het seizoen 1922/1923 was er zo sprake van ‘belangrijke en karakteristieke werken uit de voornaamste tijdperken der muziekgeschiedenis, overzichtelijk en bevattelijk gerangschikt’. Tweede dirigent Cornelis Dopper leidde ieder concert in met een korte toelichting.
Experiment geslaagd
De proef was succesvol. Bij het slotconcert bedankte een HBS-leerlinge Dopper ‘in een aardig, kloek voorgedragen speechje’ en overhandigde een leerling van de Handelsschool de dirigent een krans. Het Algemeen Handelsblad meldde dat wethouder Floor Wibaut in kleine kring duidelijk had laten merken dat hij de proef geslaagd achtte. Het Concertgebouwbestuur vond dat dit soort concerten ‘in het algemeen een sterk opvoedend element’ bezaten en belangrijk konden zijn om niet alleen bij jeugd schoonheidszin te ontwikkelen, maar ook om bezoekers te kweken voor de bestaande concerten.
Paul F. Sanders, muziekrecensent van dagblad Het Volk, noemde het experiment min of meer geslaagd en een van de belangrijkste daden van het concertseizoen. ‘Immers hier is ’t begin gemaakt met de poging onder de jeugd een kern te vormen van geschoolde luisteraars. Juist hieraan ontbreekt ’t op onze concerten zozeer.’ De inleidingen, geïllustreerd met de motieven van een symfonie door verschillende instrumenten en instrumentengroepen, waren volgens hem buitengewoon leerzaam. Graag had hij nog meer gezien: veel toehoorders kenden namelijk de eenvoudige muzikale termen niet of nauwelijks en een korte uitleg kon dit niet ondervangen. Hij suggereerde om hieraan van tevoren op de scholen aandacht te besteden. Over de opeenvolging Händel, Haydn, Grieg, Van Anrooy of Mozart, Gounod meldde de krant dat deze niet geschikt is ‘om het stijlgevoel van ’t kind leiding te geven.’ De recensent adviseerde verder om niet te veel muziek op één avond te laten klinken en de pauzes tussen de verschillende werken langer te maken. Over de Vijfde symfonie van Beethoven merkte hij op: ‘Ze eist te veel grote en te langdurige concentratie.’ Sanders eindigde zijn lange bespreking met: ‘Maar laten we ’t vele goede, dat er te waarderen viel, de volle maat geven, en hopen, dat ’t niet bij deze ene proefneming blijft, en de jeugdconcerten spoedig op groter schaal ondernomen kunnen worden.’
Verdere ontwikkeling
Op verzoek van het gemeentebestuur werden de concerten voortgezet om zo ‘een integreerend bestanddeel’ van de artistieke activiteiten van Het Concertgebouw te worden. In 1925/1926 vonden er zelfs zes jeugdconcerten plaats, waarvan een door het gemeentebestuur werd aangeboden aan de deelnemers van het Eerste Nederlandsche Paedagogisch Congres. In maart 1926 verscheen onder andere in het Algemeen Handelsblad het bericht van de oprichting van een Vereeniging voor Muzikale Ontwikkeling der Schooljeugd.
‘Hier is ’t begin gemaakt met de poging onder de jeugd een kern te vormen van geschoolde luisteraars’
Onder de bestuursleden waren Sem Dresden, componist, directeur van het Amsterdamsch Conservatorium en muziekrecensent, dr. Paul Cronheim, bestuurslid van Het Concertgebouw, en de eerder genoemde Paul Sanders. Een reden voor de oprichting lag in het feit dat de inleidingen niet bevredigend werden gevonden. Daarom werd besloten om vakmensen de concerten op scholen te laten toelichten. Pas vanaf 1961/1962 zou er samenwerking met andere instellingen komen.
Serieus genomen
Het aantal uitvoeringen per seizoen varieerde, dit gold ook voor de aanvangstijden, de dirigenten en of er solisten meewerkten. Na het vertrek van Cornelis Dopper eind 1931 nam Eduard van Beinum als tweede dirigent een belangrijk deel van de jeugdconcerten voor zijn rekening. Zijn benoeming in 1938 tot eerste dirigent belette hem niet om jeugdconcerten te blijven leiden. Ook zag de jeugd grootheden als Willem Mengelberg, Pierre Monteux, Bruno Walter, Eugen Jochum, Rafael Kubelík, Jean Fournet, Josef Krips, Ferenc Fricsay, Pierre Boulez en Bernard Haitink op de bok. Wat de jongeren van alle muzikale rijkdom hebben ervaren, blijft een vraag. Zeker bij lange concerten als die in 1962/1963 onder leiding van Eugen Jochum respectievelijk Donald Johanos. Jochum opende zijn concerten met het Concert voor orkest van Paul Hindemith uit 1925, terwijl zijn Amerikaanse collega tussen een symfonie van Johann Christian Bach en Tsjaikovski’s Fantasie-ouverture ‘Romeo en Julia’ de jonge mensen trakteerde op Seven Studies on Themes of Paul Klee uit 1959 van zijn landgenoot Gunther Schuller. Opmerkelijk is dat de korte programmatoelichtingen hier en daar geïllustreerd waren met notenvoorbeelden. De kinderen werden in elk geval niet onderschat.
Nieuwe initiatieven
Na het formeel uiteengaan van het Concertgebouworkest en Het Concertgebouw in 1951 is het orkest jeugdconcerten blijven geven. In het seizoen 1973/1974 volgde een nieuwe bladzijde in de geschiedenis: toen startte het orkest een familieserie, speciaal voor jongeren en hun (groot)ouders, die nog steeds bestaat. Het Concertgebouw begon in 1982/1983 met een serie van drie kinderconcerten in de Kleine Zaal, die wegens overweldigende belangstelling kort voor aanvang werd verdubbeld. Deze initiatieven leidden tot steeds meer en gedifferentieerdere activiteiten bij beide organisaties. Uit enkele concerten per seizoen voor een beperkte leeftijdsgroep groeide een veelzijdige programmering met live en online activiteiten voor kleinere en grotere kinderen, voor families en voor scholen, met musici in de klas, speciale schoolprojecten inclusief lespakketten voor muziekdocenten, educatieve apps en muziekfilmpjes bij het Concertgebouworkest en sinds 2009 een jaarlijks Koninklijk Concertgebouw Concours.
In juni 1923 werden door Het Concertgebouw en het Amsterdamse gemeentebestuur als proef vier concerten georganiseerd ‘voor ontvankelijke en onbevooroordeelde hoorders’: leerlingen van middelbare scholen. Tijdens het eerste concert speelde het Concertgebouworkest een concerto grosso van Georg Friedrich Händel, Joseph Haydns Symfonie nr. 95, de Peer Gynt suite nr. 1 van Edvard Grieg en de Piet Hein-rapsodie van Peter van Anrooy. In de volgende concerten klonken werken van Beethoven, Bizet, Chabrier, Cherubini, Gounod, Mozart, Mendelssohn, Moszkowski en Tsjaikovski. Volgens het verslag over het seizoen 1922/1923 was er zo sprake van ‘belangrijke en karakteristieke werken uit de voornaamste tijdperken der muziekgeschiedenis, overzichtelijk en bevattelijk gerangschikt’. Tweede dirigent Cornelis Dopper leidde ieder concert in met een korte toelichting.
Experiment geslaagd
De proef was succesvol. Bij het slotconcert bedankte een HBS-leerlinge Dopper ‘in een aardig, kloek voorgedragen speechje’ en overhandigde een leerling van de Handelsschool de dirigent een krans. Het Algemeen Handelsblad meldde dat wethouder Floor Wibaut in kleine kring duidelijk had laten merken dat hij de proef geslaagd achtte. Het Concertgebouwbestuur vond dat dit soort concerten ‘in het algemeen een sterk opvoedend element’ bezaten en belangrijk konden zijn om niet alleen bij jeugd schoonheidszin te ontwikkelen, maar ook om bezoekers te kweken voor de bestaande concerten.
Paul F. Sanders, muziekrecensent van dagblad Het Volk, noemde het experiment min of meer geslaagd en een van de belangrijkste daden van het concertseizoen. ‘Immers hier is ’t begin gemaakt met de poging onder de jeugd een kern te vormen van geschoolde luisteraars. Juist hieraan ontbreekt ’t op onze concerten zozeer.’ De inleidingen, geïllustreerd met de motieven van een symfonie door verschillende instrumenten en instrumentengroepen, waren volgens hem buitengewoon leerzaam. Graag had hij nog meer gezien: veel toehoorders kenden namelijk de eenvoudige muzikale termen niet of nauwelijks en een korte uitleg kon dit niet ondervangen. Hij suggereerde om hieraan van tevoren op de scholen aandacht te besteden. Over de opeenvolging Händel, Haydn, Grieg, Van Anrooy of Mozart, Gounod meldde de krant dat deze niet geschikt is ‘om het stijlgevoel van ’t kind leiding te geven.’ De recensent adviseerde verder om niet te veel muziek op één avond te laten klinken en de pauzes tussen de verschillende werken langer te maken. Over de Vijfde symfonie van Beethoven merkte hij op: ‘Ze eist te veel grote en te langdurige concentratie.’ Sanders eindigde zijn lange bespreking met: ‘Maar laten we ’t vele goede, dat er te waarderen viel, de volle maat geven, en hopen, dat ’t niet bij deze ene proefneming blijft, en de jeugdconcerten spoedig op groter schaal ondernomen kunnen worden.’
Verdere ontwikkeling
Op verzoek van het gemeentebestuur werden de concerten voortgezet om zo ‘een integreerend bestanddeel’ van de artistieke activiteiten van Het Concertgebouw te worden. In 1925/1926 vonden er zelfs zes jeugdconcerten plaats, waarvan een door het gemeentebestuur werd aangeboden aan de deelnemers van het Eerste Nederlandsche Paedagogisch Congres. In maart 1926 verscheen onder andere in het Algemeen Handelsblad het bericht van de oprichting van een Vereeniging voor Muzikale Ontwikkeling der Schooljeugd.
‘Hier is ’t begin gemaakt met de poging onder de jeugd een kern te vormen van geschoolde luisteraars’
Onder de bestuursleden waren Sem Dresden, componist, directeur van het Amsterdamsch Conservatorium en muziekrecensent, dr. Paul Cronheim, bestuurslid van Het Concertgebouw, en de eerder genoemde Paul Sanders. Een reden voor de oprichting lag in het feit dat de inleidingen niet bevredigend werden gevonden. Daarom werd besloten om vakmensen de concerten op scholen te laten toelichten. Pas vanaf 1961/1962 zou er samenwerking met andere instellingen komen.
Serieus genomen
Het aantal uitvoeringen per seizoen varieerde, dit gold ook voor de aanvangstijden, de dirigenten en of er solisten meewerkten. Na het vertrek van Cornelis Dopper eind 1931 nam Eduard van Beinum als tweede dirigent een belangrijk deel van de jeugdconcerten voor zijn rekening. Zijn benoeming in 1938 tot eerste dirigent belette hem niet om jeugdconcerten te blijven leiden. Ook zag de jeugd grootheden als Willem Mengelberg, Pierre Monteux, Bruno Walter, Eugen Jochum, Rafael Kubelík, Jean Fournet, Josef Krips, Ferenc Fricsay, Pierre Boulez en Bernard Haitink op de bok. Wat de jongeren van alle muzikale rijkdom hebben ervaren, blijft een vraag. Zeker bij lange concerten als die in 1962/1963 onder leiding van Eugen Jochum respectievelijk Donald Johanos. Jochum opende zijn concerten met het Concert voor orkest van Paul Hindemith uit 1925, terwijl zijn Amerikaanse collega tussen een symfonie van Johann Christian Bach en Tsjaikovski’s Fantasie-ouverture ‘Romeo en Julia’ de jonge mensen trakteerde op Seven Studies on Themes of Paul Klee uit 1959 van zijn landgenoot Gunther Schuller. Opmerkelijk is dat de korte programmatoelichtingen hier en daar geïllustreerd waren met notenvoorbeelden. De kinderen werden in elk geval niet onderschat.
Nieuwe initiatieven
Na het formeel uiteengaan van het Concertgebouworkest en Het Concertgebouw in 1951 is het orkest jeugdconcerten blijven geven. In het seizoen 1973/1974 volgde een nieuwe bladzijde in de geschiedenis: toen startte het orkest een familieserie, speciaal voor jongeren en hun (groot)ouders, die nog steeds bestaat. Het Concertgebouw begon in 1982/1983 met een serie van drie kinderconcerten in de Kleine Zaal, die wegens overweldigende belangstelling kort voor aanvang werd verdubbeld. Deze initiatieven leidden tot steeds meer en gedifferentieerdere activiteiten bij beide organisaties. Uit enkele concerten per seizoen voor een beperkte leeftijdsgroep groeide een veelzijdige programmering met live en online activiteiten voor kleinere en grotere kinderen, voor families en voor scholen, met musici in de klas, speciale schoolprojecten inclusief lespakketten voor muziekdocenten, educatieve apps en muziekfilmpjes bij het Concertgebouworkest en sinds 2009 een jaarlijks Koninklijk Concertgebouw Concours.