De ziel van Sokolov
door Roland de Beer 13 mei 2022 13 mei 2022
Hij is een Rus, maar koos een ander land. Hij vertegenwoordigt de top van de ‘Russische pianoschool’, maar Russisch pianowerk speelt hij eigenlijk zelden. Zijn carrière had een vliegende start met concerten met orkest, maar die heeft hij lang geleden afgezworen. Grigory Sokolov, een portret.
Grigory Sokolov woont nu in Verona, maar werd geboren in Leningrad (het huidige Sint-Petersburg). Hij gaf er tot voor kort nog ieder jaar een recital, omdat hij er familie en fans heeft. Na zijn afstuderen aan het Conservatorium van Sint-Petersburg zwaaiden ze lang geleden hun Grigory uit richting Moskou, waar hij in 1966 op sensationeel jonge leeftijd het Tsjaikovski Concours won. Een puber van zestien met een enorme kuif, een bedachtzame blik, en (te horen op oude platen) een fluwelen aanslag.
In Amerika staat hij bekend als een ‘Europese cultfiguur’. Dat klinkt anders dan ‘Der grösste Pianist unserer Zeit’ – een niet ongebruikelijke introductie als Grigory Sokolov ter sprake komt in Duitsland. Ook in Spanje en in zijn tweede vaderland Italië wordt hij beschouwd als een van de meest vooraanstaande pianisten van de wereld.
In Amerika heeft Sokolov dan ook geen voet meer gezet sinds een kwarteeuw. Ook is hij sinds 1995 niet meer te bewegen om een platenstudio binnen te gaan. Sporadische live-opnamen moeten volstaan. Engeland blijft eveneens verstoken van zijn optredens. Toen het er anno 2009 toch nog van leek te komen, blies Sokolov het af. De plicht om vingerafdrukken en een oogscan af te geven voor een inreisvisum deprimeerde hem, zei hij, als een ‘echo van de sovjet-onderdrukking’.
Een verbijsterend debuut
Bij zijn eerste solorecital in Het Concertgebouw was Sokolov de veertig al gepasseerd. Hij viel in 1992 in voor Alfred Brendel, die last had van een tennisarm. Tevoorschijn gekomen vanachter een rammelend IJzeren Gordijn – de Sovjet-Unie was nog bezig in te storten – reisde een vrijwel vergeten Russische pianoheld uit Italië naar de Grote Zaal. De organisator van de toenmalige serie Meesterpianisten, Marco Riaskoff – die ik vroeg naar zijn ervaringen met de pianist – wachtte hem na afloop op in de artiestenkamer, nog ‘trillend van verbijstering’ na Sokolovs lezing van Stravinsky’s Trois mouvements de Petrouchka.
Ook kwam pianotechnicus Michel Brandjes persoonlijk de hand schudden van de man voor wie hij de Steinway in topvorm had gebracht. ‘Zijn Schubert raakte me zó diep’, laat Brandjes me weten. Daarvóór kende Brandjes, wiens werkterrein zich uitstrekt van Buenos Aires tot Reykjavik, de pianist slechts van een oude Saint-Saëns-plaat op het sovjetlabel Melodiya.
Sokolov kent de serienummers van alle vleugels die hij tegenkomt
Het gezelschap moest wachten. Grigory Sokolov kwam maar niet opdagen in de artiestenkamer. ‘Hij was de catacomben ingedoken’, zegt Riaskoff, ‘om alle vleugels die daar stonden uit te proberen en de serienummers te noteren.’ Toen de Concertgebouwkelder werd doorzocht, bleek de vogel al gevlogen naar een van de foyers. Ook daar monsterde Sokolov geparkeerde Steinways.
Merkwaardig, maar waar: Sokolov kent de serienummers van alle vleugels die hij tegenkomt. In zijn hoofd zit een Steinway-atlas die permanent wordt bijgewerkt. Hij herkent hieraan de bouwjaren. Zaaldirecties kennen inmiddels zijn vraag naar het nummer van de vleugel aldaar. ‘Dan komt het voor dat hij om een huurvleugel vraagt’, aldus Riaskoff.
Maar niet in Het Concertgebouw, waar vleugels met straffe regelmaat worden ververst. Het gaat Sokolov om de leeftijd, weet Brandjes. ‘De instrumenten moeten niet ouder zijn dan een jaar of zes, zeven. En het mechaniek moet onberispelijk worden afgesteld. Hamerkoppen hoef ik niet te bewerken. De toon, de ziel bepaalt hij zelf. Dat is de Russische school: de pianist doet het, niet de piano.’
Grigory Sokolov woont nu in Verona, maar werd geboren in Leningrad (het huidige Sint-Petersburg). Hij gaf er tot voor kort nog ieder jaar een recital, omdat hij er familie en fans heeft. Na zijn afstuderen aan het Conservatorium van Sint-Petersburg zwaaiden ze lang geleden hun Grigory uit richting Moskou, waar hij in 1966 op sensationeel jonge leeftijd het Tsjaikovski Concours won. Een puber van zestien met een enorme kuif, een bedachtzame blik, en (te horen op oude platen) een fluwelen aanslag.
In Amerika staat hij bekend als een ‘Europese cultfiguur’. Dat klinkt anders dan ‘Der grösste Pianist unserer Zeit’ – een niet ongebruikelijke introductie als Grigory Sokolov ter sprake komt in Duitsland. Ook in Spanje en in zijn tweede vaderland Italië wordt hij beschouwd als een van de meest vooraanstaande pianisten van de wereld.
In Amerika heeft Sokolov dan ook geen voet meer gezet sinds een kwarteeuw. Ook is hij sinds 1995 niet meer te bewegen om een platenstudio binnen te gaan. Sporadische live-opnamen moeten volstaan. Engeland blijft eveneens verstoken van zijn optredens. Toen het er anno 2009 toch nog van leek te komen, blies Sokolov het af. De plicht om vingerafdrukken en een oogscan af te geven voor een inreisvisum deprimeerde hem, zei hij, als een ‘echo van de sovjet-onderdrukking’.
Een verbijsterend debuut
Bij zijn eerste solorecital in Het Concertgebouw was Sokolov de veertig al gepasseerd. Hij viel in 1992 in voor Alfred Brendel, die last had van een tennisarm. Tevoorschijn gekomen vanachter een rammelend IJzeren Gordijn – de Sovjet-Unie was nog bezig in te storten – reisde een vrijwel vergeten Russische pianoheld uit Italië naar de Grote Zaal. De organisator van de toenmalige serie Meesterpianisten, Marco Riaskoff – die ik vroeg naar zijn ervaringen met de pianist – wachtte hem na afloop op in de artiestenkamer, nog ‘trillend van verbijstering’ na Sokolovs lezing van Stravinsky’s Trois mouvements de Petrouchka.
Ook kwam pianotechnicus Michel Brandjes persoonlijk de hand schudden van de man voor wie hij de Steinway in topvorm had gebracht. ‘Zijn Schubert raakte me zó diep’, laat Brandjes me weten. Daarvóór kende Brandjes, wiens werkterrein zich uitstrekt van Buenos Aires tot Reykjavik, de pianist slechts van een oude Saint-Saëns-plaat op het sovjetlabel Melodiya.
Sokolov kent de serienummers van alle vleugels die hij tegenkomt
Het gezelschap moest wachten. Grigory Sokolov kwam maar niet opdagen in de artiestenkamer. ‘Hij was de catacomben ingedoken’, zegt Riaskoff, ‘om alle vleugels die daar stonden uit te proberen en de serienummers te noteren.’ Toen de Concertgebouwkelder werd doorzocht, bleek de vogel al gevlogen naar een van de foyers. Ook daar monsterde Sokolov geparkeerde Steinways.
Merkwaardig, maar waar: Sokolov kent de serienummers van alle vleugels die hij tegenkomt. In zijn hoofd zit een Steinway-atlas die permanent wordt bijgewerkt. Hij herkent hieraan de bouwjaren. Zaaldirecties kennen inmiddels zijn vraag naar het nummer van de vleugel aldaar. ‘Dan komt het voor dat hij om een huurvleugel vraagt’, aldus Riaskoff.
Maar niet in Het Concertgebouw, waar vleugels met straffe regelmaat worden ververst. Het gaat Sokolov om de leeftijd, weet Brandjes. ‘De instrumenten moeten niet ouder zijn dan een jaar of zes, zeven. En het mechaniek moet onberispelijk worden afgesteld. Hamerkoppen hoef ik niet te bewerken. De toon, de ziel bepaalt hij zelf. Dat is de Russische school: de pianist doet het, niet de piano.’
Voor het afstellen en stemmen heeft altijd Brandjes gezorgd, nachten lang, alle 21 keren dat Sokolov optrad in de serie Meesterpianisten. Hij groeide er uit tot een icoon als Alfred Brendel en Maurizio Pollini. Met één verschil: Sokolov was er vanaf 2005 elk seizoen te horen – tot Riaskoffs serie in 2020 helaas ter ziele ging.
Een totale buitencategorie
Sokolovs komende optreden in de Grote Zaal is deel van een nieuwe serie van de Eigen Programmering van Het Concertgebouw: Grote Pianisten. ‘Hij is van een totale buitencategorie’, vindt ook de Nederlandse pianist Thomas Beijer. Beijer heeft sinds zijn kinderjaren Sokolovs recitals in Amsterdam gevolgd – en maakt zelf komend seizoen in de serie Grote Pianisten zijn debuut. Hij herinnert zich hoe hij werd ‘weggeblazen’ door Sokolovs uitvoering van Schuberts Sonate in c klein, vijftien jaar geleden. ‘Ik zat te ijzen op mijn stoel’, vertelt Beijer. ‘Er zit iets onontkoombaars in zijn spel. Hij grijpt je vanaf de eerste noot, telkens weer. En dat met tempi, soms langzamer dan van ieder ander. Hij kan spelen zoals ik het een leerling bij wijze van spreken zou verbieden, maar hij treft je ermee tot in het diepst van je ziel.’
Pianist Thomas Beijer: ‘Ik zat te ijzen op mijn stoel’
Het waren niet de eerste de beste dirigenten met wie Sokolov vroeger optrad. Toen Kirill Kondrashin anno 1968 voor het eerst het Concertgebouworkest kwam dirigeren, bracht hij Sokolov mee voor pianoconcerten van Saint-Saëns en Tsjaikovski. Mariss Jansons en het Filharmonisch Orkest van Leningrad namen Sokolov in 1985 mee naar Nederland voor Beethoven en Prokofjev. De ‘onwrikbare homogeniteit’ die destijds werd gesignaleerd, vormde wat Sokolov betreft geen garantie voor de toekomst. Zo bleek: een eenmalig optreden anno 1994 met Riccardo Chailly en het Concertgebouworkest leed volgens Riaskoff onder gebrek aan communicatie tussen solist en dirigent. Weg Tsjaikovski. Diens Eerste pianoconcert zou vier jaar later in Amerika zelfs uitlopen op een deceptie. Valery Gergiev en de New York Philharmonic zouden vooral Stravinsky’s Le sacre du printemps aan hun hoofd hebben gehad.
Geen onbekend verschijnsel. Maar soleren bij orkesten, dat hoeft voor Sokolov niet meer. Zijn laatste uitvoering van Tsjaikovski’s Eerste pianoconcert in Nederland vond plaats in de zomer van 2004 met het Orchestre Philharmonique du Luxembourg. In een geschreven verklaring op internet – het is ongeveer zijn enige ‘interview’ – hekelt hij de routine van dirigenten en orkesten die de diepten van bekende werken met een solist niet werkelijk meer willen peilen.
Brandjes kent hem als een ‘zwijgzame, beminnelijke man’. ‘Hij streeft naar een concentratie waar je niet aan kunt ontsnappen.’ Zo heeft het publiek in de Grote Zaal zijn pianistische brille mogen ondergaan in een schemerduister waarvan de lichtsterkte per keer leek af te nemen. Programma’s van Sokolov eindigen niet zelden in verstilling.
Bovenaan in de Sokolov-statistiek sinds 1992 staat Beethoven, direct gevolgd door Bach, Schubert, Schumann, Chopin en Brahms. Op Liszt viel Sokolov niet te betrappen. Van Debussy klonk alleen een verdwaalde prelude in een toegift. Over toegiften gesproken: het aantal groeide. Sinds 2010 zijn het er steevast zes – en niet de kortste. Thomas Beijer spreekt van ‘Sokolovs derde helft’. ‘Het zijn eigenlijk aparte concerten geworden. Welke pianist die geen ijdeltuit wil worden genoemd kan zich dat permitteren?’
Voor het afstellen en stemmen heeft altijd Brandjes gezorgd, nachten lang, alle 21 keren dat Sokolov optrad in de serie Meesterpianisten. Hij groeide er uit tot een icoon als Alfred Brendel en Maurizio Pollini. Met één verschil: Sokolov was er vanaf 2005 elk seizoen te horen – tot Riaskoffs serie in 2020 helaas ter ziele ging.
Een totale buitencategorie
Sokolovs komende optreden in de Grote Zaal is deel van een nieuwe serie van de Eigen Programmering van Het Concertgebouw: Grote Pianisten. ‘Hij is van een totale buitencategorie’, vindt ook de Nederlandse pianist Thomas Beijer. Beijer heeft sinds zijn kinderjaren Sokolovs recitals in Amsterdam gevolgd – en maakt zelf komend seizoen in de serie Grote Pianisten zijn debuut. Hij herinnert zich hoe hij werd ‘weggeblazen’ door Sokolovs uitvoering van Schuberts Sonate in c klein, vijftien jaar geleden. ‘Ik zat te ijzen op mijn stoel’, vertelt Beijer. ‘Er zit iets onontkoombaars in zijn spel. Hij grijpt je vanaf de eerste noot, telkens weer. En dat met tempi, soms langzamer dan van ieder ander. Hij kan spelen zoals ik het een leerling bij wijze van spreken zou verbieden, maar hij treft je ermee tot in het diepst van je ziel.’
Pianist Thomas Beijer: ‘Ik zat te ijzen op mijn stoel’
Het waren niet de eerste de beste dirigenten met wie Sokolov vroeger optrad. Toen Kirill Kondrashin anno 1968 voor het eerst het Concertgebouworkest kwam dirigeren, bracht hij Sokolov mee voor pianoconcerten van Saint-Saëns en Tsjaikovski. Mariss Jansons en het Filharmonisch Orkest van Leningrad namen Sokolov in 1985 mee naar Nederland voor Beethoven en Prokofjev. De ‘onwrikbare homogeniteit’ die destijds werd gesignaleerd, vormde wat Sokolov betreft geen garantie voor de toekomst. Zo bleek: een eenmalig optreden anno 1994 met Riccardo Chailly en het Concertgebouworkest leed volgens Riaskoff onder gebrek aan communicatie tussen solist en dirigent. Weg Tsjaikovski. Diens Eerste pianoconcert zou vier jaar later in Amerika zelfs uitlopen op een deceptie. Valery Gergiev en de New York Philharmonic zouden vooral Stravinsky’s Le sacre du printemps aan hun hoofd hebben gehad.
Geen onbekend verschijnsel. Maar soleren bij orkesten, dat hoeft voor Sokolov niet meer. Zijn laatste uitvoering van Tsjaikovski’s Eerste pianoconcert in Nederland vond plaats in de zomer van 2004 met het Orchestre Philharmonique du Luxembourg. In een geschreven verklaring op internet – het is ongeveer zijn enige ‘interview’ – hekelt hij de routine van dirigenten en orkesten die de diepten van bekende werken met een solist niet werkelijk meer willen peilen.
Brandjes kent hem als een ‘zwijgzame, beminnelijke man’. ‘Hij streeft naar een concentratie waar je niet aan kunt ontsnappen.’ Zo heeft het publiek in de Grote Zaal zijn pianistische brille mogen ondergaan in een schemerduister waarvan de lichtsterkte per keer leek af te nemen. Programma’s van Sokolov eindigen niet zelden in verstilling.
Bovenaan in de Sokolov-statistiek sinds 1992 staat Beethoven, direct gevolgd door Bach, Schubert, Schumann, Chopin en Brahms. Op Liszt viel Sokolov niet te betrappen. Van Debussy klonk alleen een verdwaalde prelude in een toegift. Over toegiften gesproken: het aantal groeide. Sinds 2010 zijn het er steevast zes – en niet de kortste. Thomas Beijer spreekt van ‘Sokolovs derde helft’. ‘Het zijn eigenlijk aparte concerten geworden. Welke pianist die geen ijdeltuit wil worden genoemd kan zich dat permitteren?’