De opkomst en neergang van muziekhoofdstad Wenen
door Martijn Voorvelt 15 apr. 2024 15 april 2024
In veel plaatsen is muziekgeschiedenis geschreven, maar één stad slaat alles. We hebben het over de Weense Klassieken, de Weense wals en de Tweede Weense School. Hoe werd Wenen de muziekhoofdstad – en hoe raakte ze die status weer kwijt?
Culturele hotspot
In de zestiende en zeventiende eeuw was muziek een statussymbool. Waar een rijke adellijke familie zetelde, bloeide vaak het muziekleven. Hofkapellen werkten als magneten op componisten en musici. Toen de Habsburgers oppermachtig werden in grote delen van Europa werd hun hofkapel in Wenen dan ook hét centrum van nieuwe muziek. De stad veranderde in een culturele hotspot.
Deze vruchtbare voedingsbodem begon ook lokale musici voort te brengen. Zoals Joseph Haydn, die rond 1740 als koorknaapje naar de Stefansdom werd gehaald. Dat hij uitgroeide tot stercomponist kwam deels door zijn sociale en zakelijke vaardigheden, maar vooral door zijn talent om met eenvoudige, catchy melodieën boeiende composities te maken. Haydns heldere, evenwichtige muziek sloot perfect aan op het klassieke ideaal, dat ook in de literatuur (Goethe!) en de architectuur in zwang was. Eindelijk was er een goed alternatief voor de ouderwetse, ‘geleerde’ polyfonie van Bach en Händel.
De grote drie
Haydn, Wolfgang Amadeus Mozart en Ludwig van Beethoven zouden later beschouwd worden als ‘de grote drie’ van de Klassieke Periode (ca. 1750-1820). Mozart, het wonderkind uit Salzburg, koppelde de klassieke helderheid van Haydn aan de zangerige elegantie van de Italiaanse opera. In 1781 vestigde hij zich in Wenen. Dankzij de Habsburgse keizer beleefden Die Entführung aus dem Serail, Le nozze di Figaro en Così fan tutte er hun première in het Burgtheater. De aanwezigheid van twee genieën was voor Beethoven reden om in 1792 van Bonn naar de Oostenrijkse hoofdstad te verhuizen. Helaas te laat om Mozart te ontmoeten, die was inmiddels – veel te jong – overleden. Haydn ontmoette hij wél, hij kreeg zelfs les van hem, maar vrienden werden ze niet. Mede door de grote sociale en politieke veranderingen gaapte er een diepe generatiekloof tussen hem en de oude Haydn. Beethoven was een fanatiek aanhanger van de nieuwe idealen van de Franse Revolutie. De aristocratie had afgedaan, de burger kwam op. De vrijheidsstrijd van het individu inspireerde Beethovens muziek, die daarmee een steeds dramatischer lading kreeg. De klassieke vormen werden door hem uitgerekt en verdraaid. Dat, en zijn toenemende doofheid, vervreemdde hem van het Weense publiek.
Culturele hotspot
In de zestiende en zeventiende eeuw was muziek een statussymbool. Waar een rijke adellijke familie zetelde, bloeide vaak het muziekleven. Hofkapellen werkten als magneten op componisten en musici. Toen de Habsburgers oppermachtig werden in grote delen van Europa werd hun hofkapel in Wenen dan ook hét centrum van nieuwe muziek. De stad veranderde in een culturele hotspot.
Deze vruchtbare voedingsbodem begon ook lokale musici voort te brengen. Zoals Joseph Haydn, die rond 1740 als koorknaapje naar de Stefansdom werd gehaald. Dat hij uitgroeide tot stercomponist kwam deels door zijn sociale en zakelijke vaardigheden, maar vooral door zijn talent om met eenvoudige, catchy melodieën boeiende composities te maken. Haydns heldere, evenwichtige muziek sloot perfect aan op het klassieke ideaal, dat ook in de literatuur (Goethe!) en de architectuur in zwang was. Eindelijk was er een goed alternatief voor de ouderwetse, ‘geleerde’ polyfonie van Bach en Händel.
De grote drie
Haydn, Wolfgang Amadeus Mozart en Ludwig van Beethoven zouden later beschouwd worden als ‘de grote drie’ van de Klassieke Periode (ca. 1750-1820). Mozart, het wonderkind uit Salzburg, koppelde de klassieke helderheid van Haydn aan de zangerige elegantie van de Italiaanse opera. In 1781 vestigde hij zich in Wenen. Dankzij de Habsburgse keizer beleefden Die Entführung aus dem Serail, Le nozze di Figaro en Così fan tutte er hun première in het Burgtheater. De aanwezigheid van twee genieën was voor Beethoven reden om in 1792 van Bonn naar de Oostenrijkse hoofdstad te verhuizen. Helaas te laat om Mozart te ontmoeten, die was inmiddels – veel te jong – overleden. Haydn ontmoette hij wél, hij kreeg zelfs les van hem, maar vrienden werden ze niet. Mede door de grote sociale en politieke veranderingen gaapte er een diepe generatiekloof tussen hem en de oude Haydn. Beethoven was een fanatiek aanhanger van de nieuwe idealen van de Franse Revolutie. De aristocratie had afgedaan, de burger kwam op. De vrijheidsstrijd van het individu inspireerde Beethovens muziek, die daarmee een steeds dramatischer lading kreeg. De klassieke vormen werden door hem uitgerekt en verdraaid. Dat, en zijn toenemende doofheid, vervreemdde hem van het Weense publiek.
Rondwarende geesten
De tijden veranderden. In de danszalen vierden de orkesten van Joseph Lanner en Johann Strauss en zonen hoogtij. Dansmuziek van hoog niveau, maar de subtielere en ambitieuzere vormen van toonkunst klonken alleen nog in de huiskamers en salons van een burgerelite. Franz Schubert, geboren en getogen Wener, wist niet anders dan dat zijn werken alleen tijdens huisconcerten door amateurs werden uitgevoerd. Toen hij in 1828 stierf, had bijna niemand in de gaten dat Wenen opnieuw een genie veel te vroeg verloren had. Tien jaar later deed Robert Schumann een poging zich in Wenen te vestigen, maar hij vond er geen zielsverwanten en keerde teleurgesteld terug naar Leipzig. ‘En toch,’ schreef hij later, ‘is daar iets dat me altijd weer aantrekt, alsof de geesten van de overleden meesters er nog rondwaren.’
Een Amerikaanse soldaat maakt definitief een eind aan de Tweede Weense School
Vanaf 1862 trokken die geesten ook Johannes Brahms uit Hamburg aan. Tien jaar later vestigde hij zich voorgoed in Wenen. Anton Bruckner was er toen al neergestreken – de organist en symfonicus uit de omgeving van Linz werd echter als excentrieke provinciaal beschouwd en zou nooit aansluiting vinden bij de intellectuele kringen rond Brahms. Een van zijn weinige bewonderaars was de veel jongere Gustav Mahler, afkomstig uit Bohemen (nu Tsjechië). Als dirigent zou hij in Wenen en daarbuiten triomfen vieren, zijn symfonieën werden hoog gewaardeerd, zij het in veel kleinere kring.
Vanaf 1909 inspireerde de geboren Wener Arnold Schönberg met radicale vernieuwingen een nieuwe componistengeneratie. Samen met zijn leerlingen Anton Webern en Alban Berg ontwikkelde hij de invloedrijke twaalftoonstechniek. Het drietal ging de geschiedenisboeken in als de Tweede Weense School. Het was een laatste opleving. Berg overleed veel te jong, Schönberg ontvluchtte – met vele anderen – het antisemitisme en het nationaalsocialisme. In 1945 maakte een Amerikaanse soldaat definitief een eind aan de Tweede Weense School toen hij vanwege een misverstand een kogel door het hoofd van Webern joeg.
Verward Wenen
Na de Tweede Wereldoorlog bleven de geesten van Schönberg en de familie Strauss rondwaren. De Weense wals bevroor een sprookjesverleden in de tijd, terwijl de toekomstmuziek van de Tweede Weense School voortleefde in een koppige avant-gardist als Friedrich Cerha. De verwarde stad werd een kruispunt van vergane glorie en woest experiment. De Wiener Aktionisten drenkten de jaren zestig in bloederige performances, bij Hermann Nitsch voorzien van intrigerende geluidskunst. Ondertussen dromen de Weners zich nog altijd met ieder Nieuwjaarsconcert walsend terug. ’s Werelds muziekhoofdstad is Wenen niet meer, maar in recente jaren wel de thuisstad van succesvolle componisten als Thomas Larcher, Bernd Richard Deutsch en Olga Neuwirth.
Andere muziekcentra
Voordat Wenen het brandpunt van de muzikale activiteit werd, speelden de ontwikkelingen zich af in steden als Rome, Florence, Venetië en Napels. Het zwaartepunt lag daarbij eerst op kerkmuziek, vanaf de zeventiende eeuw op opera. Parijs deed zich op verschillende momenten gelden als muziekhoofdstad: tussen 1150 en 1230 was de Notre Dame hét centrum van de vocale polyfonie, in de zeventiende eeuw moest je voor opera die kant op, en vanaf eind negentiende eeuw was Parijs het toneel van voortdurende muzikale vernieuwingen. Naarmate steeds meer kunstenaars voor de nazi’s vluchtten of omkwamen in de holocaust, groeide de dominantie van New York als ‘muziekhoofdstad van de wereld’.
En Amsterdam?
Amsterdam heeft op gezette tijden een rol van betekenis gespeeld in de muziek. Stadsorganist en componist Jan Pieterszoon Sweelinck oefende rond 1600 via leerlingen indirect invloed uit op Johann Sebastian Bach. In de achttiende eeuw tierden muziekuitgeverijen welig in Amsterdam. Antonio Vivaldi kwam er graag. Pietro Antonio Locatelli woonde zelfs 35 jaar, tot zijn dood, op de Prinsengracht (tegenwoordig nummer 506). In de vorige eeuw zetten Amsterdammers als Willem Breuker, Reinbert de Leeuw en Frans Brüggen de toon en kwamen jonge componisten uit de hele wereld naar de Keizersgracht om les te krijgen van Louis Andriessen
Rondwarende geesten
De tijden veranderden. In de danszalen vierden de orkesten van Joseph Lanner en Johann Strauss en zonen hoogtij. Dansmuziek van hoog niveau, maar de subtielere en ambitieuzere vormen van toonkunst klonken alleen nog in de huiskamers en salons van een burgerelite. Franz Schubert, geboren en getogen Wener, wist niet anders dan dat zijn werken alleen tijdens huisconcerten door amateurs werden uitgevoerd. Toen hij in 1828 stierf, had bijna niemand in de gaten dat Wenen opnieuw een genie veel te vroeg verloren had. Tien jaar later deed Robert Schumann een poging zich in Wenen te vestigen, maar hij vond er geen zielsverwanten en keerde teleurgesteld terug naar Leipzig. ‘En toch,’ schreef hij later, ‘is daar iets dat me altijd weer aantrekt, alsof de geesten van de overleden meesters er nog rondwaren.’
Een Amerikaanse soldaat maakt definitief een eind aan de Tweede Weense School
Vanaf 1862 trokken die geesten ook Johannes Brahms uit Hamburg aan. Tien jaar later vestigde hij zich voorgoed in Wenen. Anton Bruckner was er toen al neergestreken – de organist en symfonicus uit de omgeving van Linz werd echter als excentrieke provinciaal beschouwd en zou nooit aansluiting vinden bij de intellectuele kringen rond Brahms. Een van zijn weinige bewonderaars was de veel jongere Gustav Mahler, afkomstig uit Bohemen (nu Tsjechië). Als dirigent zou hij in Wenen en daarbuiten triomfen vieren, zijn symfonieën werden hoog gewaardeerd, zij het in veel kleinere kring.
Vanaf 1909 inspireerde de geboren Wener Arnold Schönberg met radicale vernieuwingen een nieuwe componistengeneratie. Samen met zijn leerlingen Anton Webern en Alban Berg ontwikkelde hij de invloedrijke twaalftoonstechniek. Het drietal ging de geschiedenisboeken in als de Tweede Weense School. Het was een laatste opleving. Berg overleed veel te jong, Schönberg ontvluchtte – met vele anderen – het antisemitisme en het nationaalsocialisme. In 1945 maakte een Amerikaanse soldaat definitief een eind aan de Tweede Weense School toen hij vanwege een misverstand een kogel door het hoofd van Webern joeg.
Verward Wenen
Na de Tweede Wereldoorlog bleven de geesten van Schönberg en de familie Strauss rondwaren. De Weense wals bevroor een sprookjesverleden in de tijd, terwijl de toekomstmuziek van de Tweede Weense School voortleefde in een koppige avant-gardist als Friedrich Cerha. De verwarde stad werd een kruispunt van vergane glorie en woest experiment. De Wiener Aktionisten drenkten de jaren zestig in bloederige performances, bij Hermann Nitsch voorzien van intrigerende geluidskunst. Ondertussen dromen de Weners zich nog altijd met ieder Nieuwjaarsconcert walsend terug. ’s Werelds muziekhoofdstad is Wenen niet meer, maar in recente jaren wel de thuisstad van succesvolle componisten als Thomas Larcher, Bernd Richard Deutsch en Olga Neuwirth.
Andere muziekcentra
Voordat Wenen het brandpunt van de muzikale activiteit werd, speelden de ontwikkelingen zich af in steden als Rome, Florence, Venetië en Napels. Het zwaartepunt lag daarbij eerst op kerkmuziek, vanaf de zeventiende eeuw op opera. Parijs deed zich op verschillende momenten gelden als muziekhoofdstad: tussen 1150 en 1230 was de Notre Dame hét centrum van de vocale polyfonie, in de zeventiende eeuw moest je voor opera die kant op, en vanaf eind negentiende eeuw was Parijs het toneel van voortdurende muzikale vernieuwingen. Naarmate steeds meer kunstenaars voor de nazi’s vluchtten of omkwamen in de holocaust, groeide de dominantie van New York als ‘muziekhoofdstad van de wereld’.
En Amsterdam?
Amsterdam heeft op gezette tijden een rol van betekenis gespeeld in de muziek. Stadsorganist en componist Jan Pieterszoon Sweelinck oefende rond 1600 via leerlingen indirect invloed uit op Johann Sebastian Bach. In de achttiende eeuw tierden muziekuitgeverijen welig in Amsterdam. Antonio Vivaldi kwam er graag. Pietro Antonio Locatelli woonde zelfs 35 jaar, tot zijn dood, op de Prinsengracht (tegenwoordig nummer 506). In de vorige eeuw zetten Amsterdammers als Willem Breuker, Reinbert de Leeuw en Frans Brüggen de toon en kwamen jonge componisten uit de hele wereld naar de Keizersgracht om les te krijgen van Louis Andriessen