Concertprogramma
Concertgebouworkest speelt Haydn, Schumann en Prokofjev
Grote Zaal 18 april 2024 20.15 uur
Koninklijk Concertgebouworkest
Maxim Emelyanychev dirigent
Jean-Guihen Queyras cello
Dit programma maakt deel uit van de serie B.
Het concert wordt opgenomen door AVROTROS voor radio-uitzending op
5 mei 2024 om 14.00 uur via NPO Klassiek.
Ook interessant:
- Cellist Jean-Guihen Queyras: ‘Muziek is een geestelijke en fysieke ervaring’
Sergej Prokofjev (1891-1953)
Symfonie nr. 1 in D gr.t., op. 25, ‘Klassieke’ (1916-17)
Allegro
Larghetto
Gavotta: Non troppo allegro
Finale: Molto vivace
Robert Schumann (1810-1856)
Celloconcert in a kl.t., op. 129 (1850)
Nicht zu schnell
Langsam
Sehr lebhaft
pauze ± 21.00 uur
Joseph Haydn (1732-1809)
Symfonie nr. 103 in Es gr.t., ‘Mit dem Paukenwirbel’ (1795)
Adagio – Allegro con spirito
Andante più tosto – Allegretto
Menuetto
Finale: Allegro con spirito
einde ± 22.00 uur
Koninklijk Concertgebouworkest
Maxim Emelyanychev dirigent
Jean-Guihen Queyras cello
Dit programma maakt deel uit van de serie B.
Het concert wordt opgenomen door AVROTROS voor radio-uitzending op
5 mei 2024 om 14.00 uur via NPO Klassiek.
Ook interessant:
- Cellist Jean-Guihen Queyras: ‘Muziek is een geestelijke en fysieke ervaring’
Sergej Prokofjev (1891-1953)
Symfonie nr. 1 in D gr.t., op. 25, ‘Klassieke’ (1916-17)
Allegro
Larghetto
Gavotta: Non troppo allegro
Finale: Molto vivace
Robert Schumann (1810-1856)
Celloconcert in a kl.t., op. 129 (1850)
Nicht zu schnell
Langsam
Sehr lebhaft
pauze ± 21.00 uur
Joseph Haydn (1732-1809)
Symfonie nr. 103 in Es gr.t., ‘Mit dem Paukenwirbel’ (1795)
Adagio – Allegro con spirito
Andante più tosto – Allegretto
Menuetto
Finale: Allegro con spirito
einde ± 22.00 uur
Toelichting
Sergej Prokofjev (1891-1953)
Klassieke symfonie
Onverwacht na alle ‘barbaarse’ stukken waarmee hij zich sinds zijn Eerste pianoconcert als Bürgerschreck had ontpopt, bleek Sergej Prokofjevs Eerste symfonie in D groot zó klassiek van opbouw – zelfs Georges Bizets jeugdsymfonie in C groot lijkt nog complexer – dat menigeen zich afvroeg of de componist nu alwéér een loopje met de goede smaak nam. Prokofjev had echter een andere reden om zich, ruim vóór Igor Stravinsky’s Pulcinella (1920), met oudere muziek in te laten: ‘De zomer [van 1917] heb ik in de grootste afzondering doorgebracht in de omgeving van Petrograd. Ik las Kant en werkte veel. Ik had mijn piano met opzet in de stad gelaten, omdat ik eens wilde proberen te componeren zonder zijn hulp, al moet ik toegeven dat het thematische materiaal dat ik wel aan de piano gecomponeerd heb vaak van uitstekende kwaliteit is.’
Prokofjev verwachtte zuiverder en helderder orkestkleuren te kunnen vinden en besloot een symfonie te schrijven in de stijl van Joseph Haydn. Door zijn lessen orkestdirectie bij Alexander Tsjerepnin had de taal van Haydn voor hem geen geheimen meer, en dat gaf hem de zekerheid dat hij zich daardoor veilig ‘in de gevaarlijke wateren [kon] storten.’ Zich conformeren aan de ‘regels’ uit Haydns tijd deed Prokofjev natuurlijk niet. Veelal klinkt de symfonie meer als een werk dat Haydn had kunnen schrijven als hij Pjotr Tsjaikovski nog had gekend, dan daadwerkelijk als een compositie van een achttiende-eeuwse Wener.
Op de plaats van het traditionele menuet klinkt een gavotte, een vorm die eerder aan de Barok doet denken. En Prokofjev kon het plagen niet laten: de bijnaam ‘Klassiek’ koos hij eensdeels om de ‘domme ganzen te stangen’, en anderdeels omdat hij hoopte dat het stuk inderdaad een ‘klassieker’ zou worden.
Onverwacht na alle ‘barbaarse’ stukken waarmee hij zich sinds zijn Eerste pianoconcert als Bürgerschreck had ontpopt, bleek Sergej Prokofjevs Eerste symfonie in D groot zó klassiek van opbouw – zelfs Georges Bizets jeugdsymfonie in C groot lijkt nog complexer – dat menigeen zich afvroeg of de componist nu alwéér een loopje met de goede smaak nam. Prokofjev had echter een andere reden om zich, ruim vóór Igor Stravinsky’s Pulcinella (1920), met oudere muziek in te laten: ‘De zomer [van 1917] heb ik in de grootste afzondering doorgebracht in de omgeving van Petrograd. Ik las Kant en werkte veel. Ik had mijn piano met opzet in de stad gelaten, omdat ik eens wilde proberen te componeren zonder zijn hulp, al moet ik toegeven dat het thematische materiaal dat ik wel aan de piano gecomponeerd heb vaak van uitstekende kwaliteit is.’
Prokofjev verwachtte zuiverder en helderder orkestkleuren te kunnen vinden en besloot een symfonie te schrijven in de stijl van Joseph Haydn. Door zijn lessen orkestdirectie bij Alexander Tsjerepnin had de taal van Haydn voor hem geen geheimen meer, en dat gaf hem de zekerheid dat hij zich daardoor veilig ‘in de gevaarlijke wateren [kon] storten.’ Zich conformeren aan de ‘regels’ uit Haydns tijd deed Prokofjev natuurlijk niet. Veelal klinkt de symfonie meer als een werk dat Haydn had kunnen schrijven als hij Pjotr Tsjaikovski nog had gekend, dan daadwerkelijk als een compositie van een achttiende-eeuwse Wener.
Op de plaats van het traditionele menuet klinkt een gavotte, een vorm die eerder aan de Barok doet denken. En Prokofjev kon het plagen niet laten: de bijnaam ‘Klassiek’ koos hij eensdeels om de ‘domme ganzen te stangen’, en anderdeels omdat hij hoopte dat het stuk inderdaad een ‘klassieker’ zou worden.
Robert Schumann (1810-1856)
Celloconcert
Het Celloconcert in a klein van Robert Schumann is met zijn intieme, kamermuzikale karakter een buitenbeentje in het romantische soloconcertrepertoire. In de Romantiek werd het soloconcert immers bij uitstek het genre waarmee een beroemd virtuoos zijn publiek kon inpakken. Doordat Schumann niet alleen componeerde, maar ook óver muziek schreef, kennen we zijn opvattingen over muzikale esthetiek. Muziek, zo vond hij, moest fungeren als ‘Vermittlung seltener und geheimer Seelenzustände’ (overdracht van unieke en geheime zielenroerselen). Niet het showelement stond bij de dromerige en weifelende Schumann centraal, maar de poëzie en lyriek. Hij had een gruwelijke hekel aan wat hij ‘fliegende Arpeggiobänder’ (razende linten van gebroken akkoorden) en ‘chromatische Perlen’ (chromatische pareltjes) noemde.
Als jongen speelde Schumann enige tijd cello, en dat hoor je aan de manier waarop hij het weerbarstige instrument laat zingen
Virtuositeit in die zin is in zijn Celloconcert dan ook ver te zoeken. Schumann noemde het aanvankelijk Konzertstück, misschien omdat hij de omvang te bescheiden vond om het de pretentieuze titel ‘concert’ te geven. Het werk ontvouwt zich als één vrije, ononderbroken ideeënstroom, onderverdeeld in drie contrasterende delen die met elkaar zijn verbonden door een recitatiefachtige passage, gebaseerd op het openingsthema. Het brede gebaar, de centrale rol van de solist en de technische hoogstandjes rechtvaardigen de benaming ‘concert’ alleszins. Wat echter ontbreekt, is de traditionele wedijver tussen solist en orkest. De twee partijen treden eerder op als gelijkgestemde boodschappers van Schumanns ‘seltene und geheime Seelenzustände’, of geven elkaar welwillend het woord.
Dit alles betekent trouwens niet dat het Celloconcert in a klein gemakkelijk te spelen zou zijn. Vooral het laatste deel, een gespierd rondo, vereist van de solist grote technische vaardigheid. Daarnaast zijn, met name in het korte middendeel (een romance), verbeeldingskracht en talent voor dichterlijke lyriek onontbeerlijk. Als jongen speelde Schumann enige tijd cello, en dat hoor je aan de manier waarop hij het weerbarstige instrument laat zingen. Het Celloconcert is een van zijn laatste grote composities en stamt uit een zonnige periode in zijn leven. Vlak voordat hij het werk in 1850 componeerde, was hij aangesteld als dirigent van het orkest van Düsseldorf. Na een tijd van ziektes en depressies ging het, althans voor even, weer goed met hem.
Het Celloconcert in a klein van Robert Schumann is met zijn intieme, kamermuzikale karakter een buitenbeentje in het romantische soloconcertrepertoire. In de Romantiek werd het soloconcert immers bij uitstek het genre waarmee een beroemd virtuoos zijn publiek kon inpakken. Doordat Schumann niet alleen componeerde, maar ook óver muziek schreef, kennen we zijn opvattingen over muzikale esthetiek. Muziek, zo vond hij, moest fungeren als ‘Vermittlung seltener und geheimer Seelenzustände’ (overdracht van unieke en geheime zielenroerselen). Niet het showelement stond bij de dromerige en weifelende Schumann centraal, maar de poëzie en lyriek. Hij had een gruwelijke hekel aan wat hij ‘fliegende Arpeggiobänder’ (razende linten van gebroken akkoorden) en ‘chromatische Perlen’ (chromatische pareltjes) noemde.
Als jongen speelde Schumann enige tijd cello, en dat hoor je aan de manier waarop hij het weerbarstige instrument laat zingen
Virtuositeit in die zin is in zijn Celloconcert dan ook ver te zoeken. Schumann noemde het aanvankelijk Konzertstück, misschien omdat hij de omvang te bescheiden vond om het de pretentieuze titel ‘concert’ te geven. Het werk ontvouwt zich als één vrije, ononderbroken ideeënstroom, onderverdeeld in drie contrasterende delen die met elkaar zijn verbonden door een recitatiefachtige passage, gebaseerd op het openingsthema. Het brede gebaar, de centrale rol van de solist en de technische hoogstandjes rechtvaardigen de benaming ‘concert’ alleszins. Wat echter ontbreekt, is de traditionele wedijver tussen solist en orkest. De twee partijen treden eerder op als gelijkgestemde boodschappers van Schumanns ‘seltene und geheime Seelenzustände’, of geven elkaar welwillend het woord.
Dit alles betekent trouwens niet dat het Celloconcert in a klein gemakkelijk te spelen zou zijn. Vooral het laatste deel, een gespierd rondo, vereist van de solist grote technische vaardigheid. Daarnaast zijn, met name in het korte middendeel (een romance), verbeeldingskracht en talent voor dichterlijke lyriek onontbeerlijk. Als jongen speelde Schumann enige tijd cello, en dat hoor je aan de manier waarop hij het weerbarstige instrument laat zingen. Het Celloconcert is een van zijn laatste grote composities en stamt uit een zonnige periode in zijn leven. Vlak voordat hij het werk in 1850 componeerde, was hij aangesteld als dirigent van het orkest van Düsseldorf. Na een tijd van ziektes en depressies ging het, althans voor even, weer goed met hem.
Joseph Haydn (1732-1809)
Symfonie ‘mit dem Paukenwirbel’
Wat over weinig kunstenaars gezegd kan worden gold wel voor Joseph Haydn: zijn muziek was experimenteel en populair tegelijk. En wat misschien nog zeldzamer is binnen zijn beroepsgroep: hij was naast een uitstekend componist ook een dito zakenman. Toen hij eenmaal het livrei van de hofmusicus had uitgetrokken, ontpopte hij zich in Londen als een man van de wereld, uitstekend in staat om voor zichzelf op te komen en zelfs een fortuin te verdienen.
Toen hij in 1791 zijn heil in Engeland zocht had hij al negentig symfonieën geschreven, werken die een wel zeer onconventionele vervlechting van traditionele vormen en frisse ideeën vertonen – klassiek en volks tegelijk. Want Joseph Haydn mocht dan thuis zijn in de kastelen en landhuizen van zijn gewichtige werkgever vorst Paul II Anton Esterházy, zijn oorspronkelijke milieu heeft hij nooit verloochend.
Wat over weinig kunstenaars gezegd kan worden gold wel voor Joseph Haydn: zijn muziek was experimenteel en populair tegelijk. En wat misschien nog zeldzamer is binnen zijn beroepsgroep: hij was naast een uitstekend componist ook een dito zakenman. Toen hij eenmaal het livrei van de hofmusicus had uitgetrokken, ontpopte hij zich in Londen als een man van de wereld, uitstekend in staat om voor zichzelf op te komen en zelfs een fortuin te verdienen.
Toen hij in 1791 zijn heil in Engeland zocht had hij al negentig symfonieën geschreven, werken die een wel zeer onconventionele vervlechting van traditionele vormen en frisse ideeën vertonen – klassiek en volks tegelijk. Want Joseph Haydn mocht dan thuis zijn in de kastelen en landhuizen van zijn gewichtige werkgever vorst Paul II Anton Esterházy, zijn oorspronkelijke milieu heeft hij nooit verloochend.
De componist bracht zijn jeugd door in een hoofdzakelijk door arme boeren bevolkt deel van Oostenrijk dat tegenwoordig de Hongaarse en Slowaakse grens raakt. Ontvankelijk als hij was voor de muziek om hem heen, moet hij naar de talrijke rondreizende Hongaarse en Kroatische muzikanten hebben geluisterd.
Ook zijn Symfonie nr. 103, de voorlaatste van zijn twaalf zogenoemde ‘Londense symfonieën’, toont zijn klassieke scholing maar geeft tegelijk zijn belangstelling voor volksmuziek weer. Ernst domineert aanvankelijk, wanneer na een lange paukenroffel – daarnaar verwijst de bijnaam van het werk – lage instrumenten een soort ‘treurmotief’ introduceren. In het hiermee sterk contrasterende, aansluitende Allegro con spirito zal deze beginepisode terugkeren, alvorens de meester van de eenvoud overschakelt naar de monterheid van het Andante.
Haydn kon, zo blijkt ook in dit variatiedeel, sierlijker en eleganter zijn dan welke andere componist van zijn tijd ook. Anderzijds komen ook boerse dansritmen tevoorschijn en duiken simpele wijsjes uit zijn geboortestreek op. In het Menuetto domineert de Oostenrijkse volksmuziek, compleet met jodelmotieven en Ländler-ritmen, waarbij de klarinet als leider van het ‘dansorkest’ optreedt. De Finale is een en al bravoure.
De componist bracht zijn jeugd door in een hoofdzakelijk door arme boeren bevolkt deel van Oostenrijk dat tegenwoordig de Hongaarse en Slowaakse grens raakt. Ontvankelijk als hij was voor de muziek om hem heen, moet hij naar de talrijke rondreizende Hongaarse en Kroatische muzikanten hebben geluisterd.
Ook zijn Symfonie nr. 103, de voorlaatste van zijn twaalf zogenoemde ‘Londense symfonieën’, toont zijn klassieke scholing maar geeft tegelijk zijn belangstelling voor volksmuziek weer. Ernst domineert aanvankelijk, wanneer na een lange paukenroffel – daarnaar verwijst de bijnaam van het werk – lage instrumenten een soort ‘treurmotief’ introduceren. In het hiermee sterk contrasterende, aansluitende Allegro con spirito zal deze beginepisode terugkeren, alvorens de meester van de eenvoud overschakelt naar de monterheid van het Andante.
Haydn kon, zo blijkt ook in dit variatiedeel, sierlijker en eleganter zijn dan welke andere componist van zijn tijd ook. Anderzijds komen ook boerse dansritmen tevoorschijn en duiken simpele wijsjes uit zijn geboortestreek op. In het Menuetto domineert de Oostenrijkse volksmuziek, compleet met jodelmotieven en Ländler-ritmen, waarbij de klarinet als leider van het ‘dansorkest’ optreedt. De Finale is een en al bravoure.
Sergej Prokofjev (1891-1953)
Klassieke symfonie
Onverwacht na alle ‘barbaarse’ stukken waarmee hij zich sinds zijn Eerste pianoconcert als Bürgerschreck had ontpopt, bleek Sergej Prokofjevs Eerste symfonie in D groot zó klassiek van opbouw – zelfs Georges Bizets jeugdsymfonie in C groot lijkt nog complexer – dat menigeen zich afvroeg of de componist nu alwéér een loopje met de goede smaak nam. Prokofjev had echter een andere reden om zich, ruim vóór Igor Stravinsky’s Pulcinella (1920), met oudere muziek in te laten: ‘De zomer [van 1917] heb ik in de grootste afzondering doorgebracht in de omgeving van Petrograd. Ik las Kant en werkte veel. Ik had mijn piano met opzet in de stad gelaten, omdat ik eens wilde proberen te componeren zonder zijn hulp, al moet ik toegeven dat het thematische materiaal dat ik wel aan de piano gecomponeerd heb vaak van uitstekende kwaliteit is.’
Prokofjev verwachtte zuiverder en helderder orkestkleuren te kunnen vinden en besloot een symfonie te schrijven in de stijl van Joseph Haydn. Door zijn lessen orkestdirectie bij Alexander Tsjerepnin had de taal van Haydn voor hem geen geheimen meer, en dat gaf hem de zekerheid dat hij zich daardoor veilig ‘in de gevaarlijke wateren [kon] storten.’ Zich conformeren aan de ‘regels’ uit Haydns tijd deed Prokofjev natuurlijk niet. Veelal klinkt de symfonie meer als een werk dat Haydn had kunnen schrijven als hij Pjotr Tsjaikovski nog had gekend, dan daadwerkelijk als een compositie van een achttiende-eeuwse Wener.
Op de plaats van het traditionele menuet klinkt een gavotte, een vorm die eerder aan de Barok doet denken. En Prokofjev kon het plagen niet laten: de bijnaam ‘Klassiek’ koos hij eensdeels om de ‘domme ganzen te stangen’, en anderdeels omdat hij hoopte dat het stuk inderdaad een ‘klassieker’ zou worden.
Onverwacht na alle ‘barbaarse’ stukken waarmee hij zich sinds zijn Eerste pianoconcert als Bürgerschreck had ontpopt, bleek Sergej Prokofjevs Eerste symfonie in D groot zó klassiek van opbouw – zelfs Georges Bizets jeugdsymfonie in C groot lijkt nog complexer – dat menigeen zich afvroeg of de componist nu alwéér een loopje met de goede smaak nam. Prokofjev had echter een andere reden om zich, ruim vóór Igor Stravinsky’s Pulcinella (1920), met oudere muziek in te laten: ‘De zomer [van 1917] heb ik in de grootste afzondering doorgebracht in de omgeving van Petrograd. Ik las Kant en werkte veel. Ik had mijn piano met opzet in de stad gelaten, omdat ik eens wilde proberen te componeren zonder zijn hulp, al moet ik toegeven dat het thematische materiaal dat ik wel aan de piano gecomponeerd heb vaak van uitstekende kwaliteit is.’
Prokofjev verwachtte zuiverder en helderder orkestkleuren te kunnen vinden en besloot een symfonie te schrijven in de stijl van Joseph Haydn. Door zijn lessen orkestdirectie bij Alexander Tsjerepnin had de taal van Haydn voor hem geen geheimen meer, en dat gaf hem de zekerheid dat hij zich daardoor veilig ‘in de gevaarlijke wateren [kon] storten.’ Zich conformeren aan de ‘regels’ uit Haydns tijd deed Prokofjev natuurlijk niet. Veelal klinkt de symfonie meer als een werk dat Haydn had kunnen schrijven als hij Pjotr Tsjaikovski nog had gekend, dan daadwerkelijk als een compositie van een achttiende-eeuwse Wener.
Op de plaats van het traditionele menuet klinkt een gavotte, een vorm die eerder aan de Barok doet denken. En Prokofjev kon het plagen niet laten: de bijnaam ‘Klassiek’ koos hij eensdeels om de ‘domme ganzen te stangen’, en anderdeels omdat hij hoopte dat het stuk inderdaad een ‘klassieker’ zou worden.
Robert Schumann (1810-1856)
Celloconcert
Het Celloconcert in a klein van Robert Schumann is met zijn intieme, kamermuzikale karakter een buitenbeentje in het romantische soloconcertrepertoire. In de Romantiek werd het soloconcert immers bij uitstek het genre waarmee een beroemd virtuoos zijn publiek kon inpakken. Doordat Schumann niet alleen componeerde, maar ook óver muziek schreef, kennen we zijn opvattingen over muzikale esthetiek. Muziek, zo vond hij, moest fungeren als ‘Vermittlung seltener und geheimer Seelenzustände’ (overdracht van unieke en geheime zielenroerselen). Niet het showelement stond bij de dromerige en weifelende Schumann centraal, maar de poëzie en lyriek. Hij had een gruwelijke hekel aan wat hij ‘fliegende Arpeggiobänder’ (razende linten van gebroken akkoorden) en ‘chromatische Perlen’ (chromatische pareltjes) noemde.
Als jongen speelde Schumann enige tijd cello, en dat hoor je aan de manier waarop hij het weerbarstige instrument laat zingen
Virtuositeit in die zin is in zijn Celloconcert dan ook ver te zoeken. Schumann noemde het aanvankelijk Konzertstück, misschien omdat hij de omvang te bescheiden vond om het de pretentieuze titel ‘concert’ te geven. Het werk ontvouwt zich als één vrije, ononderbroken ideeënstroom, onderverdeeld in drie contrasterende delen die met elkaar zijn verbonden door een recitatiefachtige passage, gebaseerd op het openingsthema. Het brede gebaar, de centrale rol van de solist en de technische hoogstandjes rechtvaardigen de benaming ‘concert’ alleszins. Wat echter ontbreekt, is de traditionele wedijver tussen solist en orkest. De twee partijen treden eerder op als gelijkgestemde boodschappers van Schumanns ‘seltene und geheime Seelenzustände’, of geven elkaar welwillend het woord.
Dit alles betekent trouwens niet dat het Celloconcert in a klein gemakkelijk te spelen zou zijn. Vooral het laatste deel, een gespierd rondo, vereist van de solist grote technische vaardigheid. Daarnaast zijn, met name in het korte middendeel (een romance), verbeeldingskracht en talent voor dichterlijke lyriek onontbeerlijk. Als jongen speelde Schumann enige tijd cello, en dat hoor je aan de manier waarop hij het weerbarstige instrument laat zingen. Het Celloconcert is een van zijn laatste grote composities en stamt uit een zonnige periode in zijn leven. Vlak voordat hij het werk in 1850 componeerde, was hij aangesteld als dirigent van het orkest van Düsseldorf. Na een tijd van ziektes en depressies ging het, althans voor even, weer goed met hem.
Het Celloconcert in a klein van Robert Schumann is met zijn intieme, kamermuzikale karakter een buitenbeentje in het romantische soloconcertrepertoire. In de Romantiek werd het soloconcert immers bij uitstek het genre waarmee een beroemd virtuoos zijn publiek kon inpakken. Doordat Schumann niet alleen componeerde, maar ook óver muziek schreef, kennen we zijn opvattingen over muzikale esthetiek. Muziek, zo vond hij, moest fungeren als ‘Vermittlung seltener und geheimer Seelenzustände’ (overdracht van unieke en geheime zielenroerselen). Niet het showelement stond bij de dromerige en weifelende Schumann centraal, maar de poëzie en lyriek. Hij had een gruwelijke hekel aan wat hij ‘fliegende Arpeggiobänder’ (razende linten van gebroken akkoorden) en ‘chromatische Perlen’ (chromatische pareltjes) noemde.
Als jongen speelde Schumann enige tijd cello, en dat hoor je aan de manier waarop hij het weerbarstige instrument laat zingen
Virtuositeit in die zin is in zijn Celloconcert dan ook ver te zoeken. Schumann noemde het aanvankelijk Konzertstück, misschien omdat hij de omvang te bescheiden vond om het de pretentieuze titel ‘concert’ te geven. Het werk ontvouwt zich als één vrije, ononderbroken ideeënstroom, onderverdeeld in drie contrasterende delen die met elkaar zijn verbonden door een recitatiefachtige passage, gebaseerd op het openingsthema. Het brede gebaar, de centrale rol van de solist en de technische hoogstandjes rechtvaardigen de benaming ‘concert’ alleszins. Wat echter ontbreekt, is de traditionele wedijver tussen solist en orkest. De twee partijen treden eerder op als gelijkgestemde boodschappers van Schumanns ‘seltene und geheime Seelenzustände’, of geven elkaar welwillend het woord.
Dit alles betekent trouwens niet dat het Celloconcert in a klein gemakkelijk te spelen zou zijn. Vooral het laatste deel, een gespierd rondo, vereist van de solist grote technische vaardigheid. Daarnaast zijn, met name in het korte middendeel (een romance), verbeeldingskracht en talent voor dichterlijke lyriek onontbeerlijk. Als jongen speelde Schumann enige tijd cello, en dat hoor je aan de manier waarop hij het weerbarstige instrument laat zingen. Het Celloconcert is een van zijn laatste grote composities en stamt uit een zonnige periode in zijn leven. Vlak voordat hij het werk in 1850 componeerde, was hij aangesteld als dirigent van het orkest van Düsseldorf. Na een tijd van ziektes en depressies ging het, althans voor even, weer goed met hem.
Joseph Haydn (1732-1809)
Symfonie ‘mit dem Paukenwirbel’
Wat over weinig kunstenaars gezegd kan worden gold wel voor Joseph Haydn: zijn muziek was experimenteel en populair tegelijk. En wat misschien nog zeldzamer is binnen zijn beroepsgroep: hij was naast een uitstekend componist ook een dito zakenman. Toen hij eenmaal het livrei van de hofmusicus had uitgetrokken, ontpopte hij zich in Londen als een man van de wereld, uitstekend in staat om voor zichzelf op te komen en zelfs een fortuin te verdienen.
Toen hij in 1791 zijn heil in Engeland zocht had hij al negentig symfonieën geschreven, werken die een wel zeer onconventionele vervlechting van traditionele vormen en frisse ideeën vertonen – klassiek en volks tegelijk. Want Joseph Haydn mocht dan thuis zijn in de kastelen en landhuizen van zijn gewichtige werkgever vorst Paul II Anton Esterházy, zijn oorspronkelijke milieu heeft hij nooit verloochend.
Wat over weinig kunstenaars gezegd kan worden gold wel voor Joseph Haydn: zijn muziek was experimenteel en populair tegelijk. En wat misschien nog zeldzamer is binnen zijn beroepsgroep: hij was naast een uitstekend componist ook een dito zakenman. Toen hij eenmaal het livrei van de hofmusicus had uitgetrokken, ontpopte hij zich in Londen als een man van de wereld, uitstekend in staat om voor zichzelf op te komen en zelfs een fortuin te verdienen.
Toen hij in 1791 zijn heil in Engeland zocht had hij al negentig symfonieën geschreven, werken die een wel zeer onconventionele vervlechting van traditionele vormen en frisse ideeën vertonen – klassiek en volks tegelijk. Want Joseph Haydn mocht dan thuis zijn in de kastelen en landhuizen van zijn gewichtige werkgever vorst Paul II Anton Esterházy, zijn oorspronkelijke milieu heeft hij nooit verloochend.
De componist bracht zijn jeugd door in een hoofdzakelijk door arme boeren bevolkt deel van Oostenrijk dat tegenwoordig de Hongaarse en Slowaakse grens raakt. Ontvankelijk als hij was voor de muziek om hem heen, moet hij naar de talrijke rondreizende Hongaarse en Kroatische muzikanten hebben geluisterd.
Ook zijn Symfonie nr. 103, de voorlaatste van zijn twaalf zogenoemde ‘Londense symfonieën’, toont zijn klassieke scholing maar geeft tegelijk zijn belangstelling voor volksmuziek weer. Ernst domineert aanvankelijk, wanneer na een lange paukenroffel – daarnaar verwijst de bijnaam van het werk – lage instrumenten een soort ‘treurmotief’ introduceren. In het hiermee sterk contrasterende, aansluitende Allegro con spirito zal deze beginepisode terugkeren, alvorens de meester van de eenvoud overschakelt naar de monterheid van het Andante.
Haydn kon, zo blijkt ook in dit variatiedeel, sierlijker en eleganter zijn dan welke andere componist van zijn tijd ook. Anderzijds komen ook boerse dansritmen tevoorschijn en duiken simpele wijsjes uit zijn geboortestreek op. In het Menuetto domineert de Oostenrijkse volksmuziek, compleet met jodelmotieven en Ländler-ritmen, waarbij de klarinet als leider van het ‘dansorkest’ optreedt. De Finale is een en al bravoure.
De componist bracht zijn jeugd door in een hoofdzakelijk door arme boeren bevolkt deel van Oostenrijk dat tegenwoordig de Hongaarse en Slowaakse grens raakt. Ontvankelijk als hij was voor de muziek om hem heen, moet hij naar de talrijke rondreizende Hongaarse en Kroatische muzikanten hebben geluisterd.
Ook zijn Symfonie nr. 103, de voorlaatste van zijn twaalf zogenoemde ‘Londense symfonieën’, toont zijn klassieke scholing maar geeft tegelijk zijn belangstelling voor volksmuziek weer. Ernst domineert aanvankelijk, wanneer na een lange paukenroffel – daarnaar verwijst de bijnaam van het werk – lage instrumenten een soort ‘treurmotief’ introduceren. In het hiermee sterk contrasterende, aansluitende Allegro con spirito zal deze beginepisode terugkeren, alvorens de meester van de eenvoud overschakelt naar de monterheid van het Andante.
Haydn kon, zo blijkt ook in dit variatiedeel, sierlijker en eleganter zijn dan welke andere componist van zijn tijd ook. Anderzijds komen ook boerse dansritmen tevoorschijn en duiken simpele wijsjes uit zijn geboortestreek op. In het Menuetto domineert de Oostenrijkse volksmuziek, compleet met jodelmotieven en Ländler-ritmen, waarbij de klarinet als leider van het ‘dansorkest’ optreedt. De Finale is een en al bravoure.
Biografie
Koninklijk Concertgebouworkest, orkest
Het Koninklijk Concertgebouworkest wordt wereldwijd geroemd om zijn uitvoeringen van Mahler en Bruckner en langlopende concerttradities als de Passieuitvoering en de Kerstmatinee. Sinds de oprichting in 1888 werkt het orkest met de meest vooraanstaande dirigenten en solisten. Componisten als Richard Strauss, Gustav Mahler en Igor Stravinsky dirigeerden meermaals het Concertgebouworkest; nog steeds werkt het orkest veelvuldig samen met hedendaagse componisten.
Bij de geroemde klank van het orkest speelt de bijzondere akoestiek van Het Concertgebouw een belangrijke rol. Bepalend is ook de invloed van de orkestmusici, en van de tot nu toe zeven chef-dirigenten: Willem Kes, Willem Mengelberg, Eduard van Beinum, Bernard Haitink, Riccardo Chailly, Mariss Jansons en Daniele Gatti. In 2022 maakte het orkest bekend dat Klaus Mäkelä in september 2027 de achtste chef-dirigent wordt.
Bij het honderdjarig jubileum kreeg het orkest het predicaat Koninklijk. Hare Majesteit Koningin Máxima is beschermvrouwe. Met zo’n 80 concerten in Het Concertgebouw en 40 op andere belangrijke podia bereikt het orkest jaarlijks 250.000 concertbezoekers wereldwijd. Dat bereik wordt verveelvoudigd door video’s, streams, radio- en tv-uitzendingen en cd’s en dvd’s op onder meer het label RCO Live.
De Academie van het Concertgebouworkest leidt talentvolle jonge musici op voor het orkestvak. In het zomerproject Concertgebouworkest Young komen verborgen talenten van 14 tot en met 17 jaar uit heel Europa samen.
Het Concertgebouworkest is dankbaar voor de financiële steun van het ministerie van OCW, de gemeente Amsterdam, global partners ING, Unilever en Booking.com, sponsoren, fondsen en vele donateurs wereldwijd. Het grootste deel van de eigen inkomsten komt uit concertopbrengsten in binnen- en buitenland.
Bekijk hier alle musici van het Koninklijk Concertgebouworkest
Maxim Emelyanychev, dirigent
Maxim Emelyanychev werkt als dirigent, pianist, klavecinist en cornettist. Hij studeerde piano en directie in zijn geboortestad Nizjni Novgorod, vervolgde zijn studie in de directieklas van Gennadi Rozjdestvenski aan het Tsjaikovski Conservatorium in Moskou en maakte zijn dirigeerdebuut op twaalfjarige leeftijd.
Sinds 2013 is Maxim Emelyanychev chef-dirigent van het oudemuziekensemble il Pomo d’Oro, waarmee hij internationaal tourde met mezzosopraan Joyce DiDonato (Eden, Grote Zaal 8 maart 2022) en countertenor Jakub Józef Orliński (Beyond, Grote Zaal 19 november 2023) en waarmee hij de complete symfonieën van Mozart opneemt.
In 2019 startte Maxim Emelyanychev als chef-dirigent van het Scottish Chamber Orchestra, en samen stonden ze al meermaals op de BBC Proms en het Edinburgh Festival.
Met ingang van seizoen 2025/2026 zal hij bovendien vaste gastdirigent zijn van het Swedish Radio Symphony Orchestra, waar hij in 2022 debuteerde. Als gastdirigent staat Maxim Emelyanychev veelvuldig voor het Orchestre National du Capitole de Toulouse en werkte hij ook met het Konzerthausorchester Berlin, de Berliner Philharmoniker, het Royal Liverpool Philharmonic Orchestra, het Mahler Chamber Orchestra, het Orchestra della Svizzera Italiana, het Orchestre de Paris en orkesten in Tokio, Osaka, Seattle en Toronto. In oktober 2021 dirigeerde hij voor het eerst het Concertgebouworkest en hij keerde er terug in 2023 en 2024.
Het Orchestra of the Age of Enlightenment leidde hij in opera’s van Händel op het Glyndebourne Festival (Rinaldo) en in Covent Garden in Londen (Agrippina). In april 2019 ontving Maxim Emelyanychev een International Opera Award in de categorie Nieuwkomers, en een jaar eerder werd zijn cd met Mozartsonates op fortepiano bekroond met een Choc de Classica.
In de Kleine Zaal maakt de veelzijdige musicus nu zijn debuut als pianist.
Jean-Guihen Queyras, cello
Jean-Guihen Queyras begon zijn carrière als lid van Pierre Boulez’ Ensemble intercontemporain en van het barokensemble Musica Antiqua Köln. Accenten op oude en hedendaagse muziek kenmerken ook zijn repertoire als solist en kamermusicus. Zijn opnamen van Bachs Cellosuites werden bekroond met onder meer een Diapason d’Or en een CHOC du Monde.
De Frans-Canadese cellist treedt op met oudemuziekgroepen als het Freiburger Barockorchester, de Akademie für Alte Musik Berlin en Concerto Köln.
In nieuwer werk soleerde hij bij bijvoorbeeld het London Philharmonic Orchestra, het Budapest Festival Orchestra, het Orchestre de Paris, het NHK Symphony Orchestra Tokyo en The Philadelphia Orchestra. In Nederland is hij bekend van velerlei kamermuziek in de Kleine Zaal en van optredens met Amsterdam Sinfonietta, het Nederlands Philharmonisch Orkest en het Radio Filharmonisch Orkest en was hij artist in residence van de Amsterdamse Cello Biënnale 2022.
Jean-Guihen Queyras verzorgde premières en opnames van verschillende hedendaagse cellowerken. Met Tabea Zimmermann, Antje Weithaas en Daniel Sepec vormt hij het Arcanto Kwartet. Onder zijn kamermuziekpartners zijn ook de pianisten Alexander Melnikov en Alexandre Tharaud en violiste Isabelle Faust. Jean-Guihen Queyras is docent aan de Musikhochschule in Freiburg en artistiek leider van het festival Rencontres Musicales de Haute-Provence.
Hij soleert voor het eerst bij het Concertgebouworkest.