Concertprogramma
Colombet, Szücs, Runge en Libeer in Brahms en Mozart
Kleine Zaal 02 november 2024 20.15 uur
Julien Libeer piano
Pierre Colombet viool
Máté Szücs altviool
Eckart Runge cello
Dit concert maakt deel uit van de serie Strijkers met Variatie.
Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)
Pianotrio in Bes gr.t., KV 502 (1786)
Allegro
Larghetto
Allegretto
Pianokwartet in g kl.t., KV 478 (1785)
Allegro
Andante
Rondo: Allegro
pauze ± 21.00 uur
Johannes Brahms (1833-1897)
Pianokwartet nr. 3 in c kl.t., op. 60 (1855-75)
Allegro ma non troppo
Scherzo: Allegro
Andante
Finale: Allegro comodo
einde ± 22.05 uur
Julien Libeer piano
Pierre Colombet viool
Máté Szücs altviool
Eckart Runge cello
Dit concert maakt deel uit van de serie Strijkers met Variatie.
Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)
Pianotrio in Bes gr.t., KV 502 (1786)
Allegro
Larghetto
Allegretto
Pianokwartet in g kl.t., KV 478 (1785)
Allegro
Andante
Rondo: Allegro
pauze ± 21.00 uur
Johannes Brahms (1833-1897)
Pianokwartet nr. 3 in c kl.t., op. 60 (1855-75)
Allegro ma non troppo
Scherzo: Allegro
Andante
Finale: Allegro comodo
einde ± 22.05 uur
Toelichting
Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)
Pianotrio
De Neue Mozart Ausgabe combineert de vroege sonates van Wolfgang Amadeus Mozart voor klavier en viool met de pianotrio’s. Niet voor niets: beide genres kunnen namelijk niet altijd even duidelijk onderscheiden worden. De toegevoegde cellopartij vond zijn oorsprong in de wens om extra rugdekking te geven aan de wat dunne klank in het basregister van de toenmalige fortepiano’s. Het laat zich raden dat in deze vroege ‘trio’s’ (Mozart schreef ze op zijn achtste) de cello vooral de linkerhand van de piano verdubbelde. Pas later werd die zelfstandiger, vooral toen de baskant van de fortepiano geleidelijk meer body kreeg. In het Pianotrio in Bes groot, KV 502 uit 1786 is dit duidelijk te merken. Van tijd tot tijd wordt het zelfs concertant, en dat geldt met name voor de pianopartij die steeds op de voorgrond staat, als ware het een pianoconcert. In hoeverre de cello zich langzamerhand ontworstelt aan de linkerhand van de pianist is het duidelijkst te horen in de finale; aan het einde horen we een dialoog tussen de cello een de viool.
De Neue Mozart Ausgabe combineert de vroege sonates van Wolfgang Amadeus Mozart voor klavier en viool met de pianotrio’s. Niet voor niets: beide genres kunnen namelijk niet altijd even duidelijk onderscheiden worden. De toegevoegde cellopartij vond zijn oorsprong in de wens om extra rugdekking te geven aan de wat dunne klank in het basregister van de toenmalige fortepiano’s. Het laat zich raden dat in deze vroege ‘trio’s’ (Mozart schreef ze op zijn achtste) de cello vooral de linkerhand van de piano verdubbelde. Pas later werd die zelfstandiger, vooral toen de baskant van de fortepiano geleidelijk meer body kreeg. In het Pianotrio in Bes groot, KV 502 uit 1786 is dit duidelijk te merken. Van tijd tot tijd wordt het zelfs concertant, en dat geldt met name voor de pianopartij die steeds op de voorgrond staat, als ware het een pianoconcert. In hoeverre de cello zich langzamerhand ontworstelt aan de linkerhand van de pianist is het duidelijkst te horen in de finale; aan het einde horen we een dialoog tussen de cello een de viool.
Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)
Pianokwartet
Geldt Joseph Haydn (1732-1809) als geestelijke vader van het strijkkwartet, het ontstaan van het pianokwartet wordt vaker aan Mozart gekoppeld. Want al loopt er een ontwikkelingslijn via de begeleide pianodivertimento’s en is de scheidslijn met het pianoconcert niet altijd even duidelijk (veel van die concerten werden gepubliceerd voor twee violen en cello), toch is Mozarts naam onlosmakelijk verbonden met de eerste twee werken voor de combinatie klavierinstrument, viool, altviool en cello die repertoire hielden. Wanneer Mozart het Pianokwartet in g klein, KV 478 schreef, is niet zo duidelijk: blijkens het opschrift boven de partituur zou het werk voltooid zijn op 16 oktober 1785, maar in Mozarts catalogus wordt het in de maand juli van dat jaar gedateerd. In de ogen van tijdgenoten moet dit pianokwartet slechts bij een zeer professionele uitvoering goed uit de verf gekomen zijn. Het Journal des Luxus und der Moden recenseert het nieuwe werk en hoe erover gesproken werd: ‘Mozart heeft een nieuw, heel bijzonder kwartet gecomponeerd, en die en die vorstin en gravin bezit het en speelt het!’ Het eindoordeel van de recensent is voorzichtig: ‘Menig ander stuk verdraagt nog een middelmatige voordracht; dit werk van Mozart echter is nauwelijks het beluisteren waard wanneer het in middelmatige dilettantenhanden terecht komt en slordig wordt voorgedragen.’ Een conclusie die muziekuitgever Hoffmeister misschien wel onderschreef. Want hij liet Mozart zijn voorschot houden, maar ontsloeg hem van de verplichting nog twee pianokwartetten te schrijven; dat er een tweede bestaat kan verklaard worden uit het feit dat het op dat moment al voltooid was.
Geldt Joseph Haydn (1732-1809) als geestelijke vader van het strijkkwartet, het ontstaan van het pianokwartet wordt vaker aan Mozart gekoppeld. Want al loopt er een ontwikkelingslijn via de begeleide pianodivertimento’s en is de scheidslijn met het pianoconcert niet altijd even duidelijk (veel van die concerten werden gepubliceerd voor twee violen en cello), toch is Mozarts naam onlosmakelijk verbonden met de eerste twee werken voor de combinatie klavierinstrument, viool, altviool en cello die repertoire hielden. Wanneer Mozart het Pianokwartet in g klein, KV 478 schreef, is niet zo duidelijk: blijkens het opschrift boven de partituur zou het werk voltooid zijn op 16 oktober 1785, maar in Mozarts catalogus wordt het in de maand juli van dat jaar gedateerd. In de ogen van tijdgenoten moet dit pianokwartet slechts bij een zeer professionele uitvoering goed uit de verf gekomen zijn. Het Journal des Luxus und der Moden recenseert het nieuwe werk en hoe erover gesproken werd: ‘Mozart heeft een nieuw, heel bijzonder kwartet gecomponeerd, en die en die vorstin en gravin bezit het en speelt het!’ Het eindoordeel van de recensent is voorzichtig: ‘Menig ander stuk verdraagt nog een middelmatige voordracht; dit werk van Mozart echter is nauwelijks het beluisteren waard wanneer het in middelmatige dilettantenhanden terecht komt en slordig wordt voorgedragen.’ Een conclusie die muziekuitgever Hoffmeister misschien wel onderschreef. Want hij liet Mozart zijn voorschot houden, maar ontsloeg hem van de verplichting nog twee pianokwartetten te schrijven; dat er een tweede bestaat kan verklaard worden uit het feit dat het op dat moment al voltooid was.
Johannes Brahms (1833-1897)
Derde pianokwartet
Mozarts twee pianokwartetten wonnen aan populariteit, en het genre zou na hem door tal van componisten worden beoefend, onder wie Ludwig van Beethoven, Franz Schubert, Felix Mendelssohn en Robert Schumann. Én Johannes Brahms. Die zette zo’n zeventig jaar na Mozart zijn tanden in het genre, speelde het resultaat een paar keer door, onder andere met zijn goede vriend Joseph Joachim op viool, sleutelde er nog verder aan en liet het toen liggen. Wél liet hij in 1858 het eerste deel zien aan muziekcriticus Hermann Dieters, met de opmerking: ‘Stel je nu een man voor die zichzelf zal gaan neerschieten, omdat er niets meer te doen is.’ Pas veel later, en na twee andere gelukte pianotrio’s, greep Brahms in 1875 terug op de schetsen die hij eerder terzijde had geschoven.
Mozarts twee pianokwartetten wonnen aan populariteit, en het genre zou na hem door tal van componisten worden beoefend, onder wie Ludwig van Beethoven, Franz Schubert, Felix Mendelssohn en Robert Schumann. Én Johannes Brahms. Die zette zo’n zeventig jaar na Mozart zijn tanden in het genre, speelde het resultaat een paar keer door, onder andere met zijn goede vriend Joseph Joachim op viool, sleutelde er nog verder aan en liet het toen liggen. Wél liet hij in 1858 het eerste deel zien aan muziekcriticus Hermann Dieters, met de opmerking: ‘Stel je nu een man voor die zichzelf zal gaan neerschieten, omdat er niets meer te doen is.’ Pas veel later, en na twee andere gelukte pianotrio’s, greep Brahms in 1875 terug op de schetsen die hij eerder terzijde had geschoven.
Met drie strijkers van het Hellmesberger Quartett bracht Brahms zijn Derde pianokwintet in première (foto uit 1876)
Hij transponeerde veel van het materiaal een halve toon omlaag. Toen hij uiteindelijk het werk aanbood aan uitgever Simrock merkte hij op: ‘U zou een portret op de titelpagina kunnen zetten! Een voorhoofd met een pistool erop gericht. Dat geeft u een idee van de muziek. Ik zal u voor dat doel mijn foto sturen!’ Deze verwijzingen naar Goethes roman Die Leiden des jungen Werthers worden vaker in verband gebracht met Brahms’ heftige gevoelens voor Clara Schumann, die in de jaren 1850 had moeten toezien hoe haar man Robert steeds verder aftakelde in de psychiatrische kliniek waar hij was opgenomen. Om die reden wordt het kwartet wel aangeduid als het Werther-Quartett. Commentatoren hebben gewezen op de klagende halvetoonsafstand es-d die meermaals terugkeert, maar meer nog op Robert Schumanns eigen Clara-motief dat Brahms erin citeert, in getransponeerde vorm. Het gaat om het motief c-b-a-gis-a; Schumann gebruikte het vaker. Brahms transponeert het een kleine terts omhoog naar es-d-c-b-c. Opvallend is, na een Scherzo, het derde deel in E groot, een behoorlijk ver van c klein verwijderde toonsoort. Achtergrond hiervan is waarschijnlijk dat het het langzame deel was van de oorspronkelijke versie in cis klein – dat Brahms dus niet transponeerde. Het slotdeel citeert niet alleen de openingsfrase van Mendelssohns Pianotrio in c klein, op. 66, maar heeft ook verwijzingen naar Beethoven; en Schumanns Clara-thema uit Brahms’ eerste deel keert terug, maar nu in een variant in de omkering (b-c-d-es-f-es). Het kwartet beleefde zijn eerste uitvoering in Wenen, in november 1875, door het Hellmesberger Quartett met Brahms zelf aan de piano; in het publiek bevonden zich onder anderen Richard en Cosima Wagner.
Met drie strijkers van het Hellmesberger Quartett bracht Brahms zijn Derde pianokwintet in première (foto uit 1876)
Hij transponeerde veel van het materiaal een halve toon omlaag. Toen hij uiteindelijk het werk aanbood aan uitgever Simrock merkte hij op: ‘U zou een portret op de titelpagina kunnen zetten! Een voorhoofd met een pistool erop gericht. Dat geeft u een idee van de muziek. Ik zal u voor dat doel mijn foto sturen!’ Deze verwijzingen naar Goethes roman Die Leiden des jungen Werthers worden vaker in verband gebracht met Brahms’ heftige gevoelens voor Clara Schumann, die in de jaren 1850 had moeten toezien hoe haar man Robert steeds verder aftakelde in de psychiatrische kliniek waar hij was opgenomen. Om die reden wordt het kwartet wel aangeduid als het Werther-Quartett. Commentatoren hebben gewezen op de klagende halvetoonsafstand es-d die meermaals terugkeert, maar meer nog op Robert Schumanns eigen Clara-motief dat Brahms erin citeert, in getransponeerde vorm. Het gaat om het motief c-b-a-gis-a; Schumann gebruikte het vaker. Brahms transponeert het een kleine terts omhoog naar es-d-c-b-c. Opvallend is, na een Scherzo, het derde deel in E groot, een behoorlijk ver van c klein verwijderde toonsoort. Achtergrond hiervan is waarschijnlijk dat het het langzame deel was van de oorspronkelijke versie in cis klein – dat Brahms dus niet transponeerde. Het slotdeel citeert niet alleen de openingsfrase van Mendelssohns Pianotrio in c klein, op. 66, maar heeft ook verwijzingen naar Beethoven; en Schumanns Clara-thema uit Brahms’ eerste deel keert terug, maar nu in een variant in de omkering (b-c-d-es-f-es). Het kwartet beleefde zijn eerste uitvoering in Wenen, in november 1875, door het Hellmesberger Quartett met Brahms zelf aan de piano; in het publiek bevonden zich onder anderen Richard en Cosima Wagner.
Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)
Pianotrio
De Neue Mozart Ausgabe combineert de vroege sonates van Wolfgang Amadeus Mozart voor klavier en viool met de pianotrio’s. Niet voor niets: beide genres kunnen namelijk niet altijd even duidelijk onderscheiden worden. De toegevoegde cellopartij vond zijn oorsprong in de wens om extra rugdekking te geven aan de wat dunne klank in het basregister van de toenmalige fortepiano’s. Het laat zich raden dat in deze vroege ‘trio’s’ (Mozart schreef ze op zijn achtste) de cello vooral de linkerhand van de piano verdubbelde. Pas later werd die zelfstandiger, vooral toen de baskant van de fortepiano geleidelijk meer body kreeg. In het Pianotrio in Bes groot, KV 502 uit 1786 is dit duidelijk te merken. Van tijd tot tijd wordt het zelfs concertant, en dat geldt met name voor de pianopartij die steeds op de voorgrond staat, als ware het een pianoconcert. In hoeverre de cello zich langzamerhand ontworstelt aan de linkerhand van de pianist is het duidelijkst te horen in de finale; aan het einde horen we een dialoog tussen de cello een de viool.
De Neue Mozart Ausgabe combineert de vroege sonates van Wolfgang Amadeus Mozart voor klavier en viool met de pianotrio’s. Niet voor niets: beide genres kunnen namelijk niet altijd even duidelijk onderscheiden worden. De toegevoegde cellopartij vond zijn oorsprong in de wens om extra rugdekking te geven aan de wat dunne klank in het basregister van de toenmalige fortepiano’s. Het laat zich raden dat in deze vroege ‘trio’s’ (Mozart schreef ze op zijn achtste) de cello vooral de linkerhand van de piano verdubbelde. Pas later werd die zelfstandiger, vooral toen de baskant van de fortepiano geleidelijk meer body kreeg. In het Pianotrio in Bes groot, KV 502 uit 1786 is dit duidelijk te merken. Van tijd tot tijd wordt het zelfs concertant, en dat geldt met name voor de pianopartij die steeds op de voorgrond staat, als ware het een pianoconcert. In hoeverre de cello zich langzamerhand ontworstelt aan de linkerhand van de pianist is het duidelijkst te horen in de finale; aan het einde horen we een dialoog tussen de cello een de viool.
Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)
Pianokwartet
Geldt Joseph Haydn (1732-1809) als geestelijke vader van het strijkkwartet, het ontstaan van het pianokwartet wordt vaker aan Mozart gekoppeld. Want al loopt er een ontwikkelingslijn via de begeleide pianodivertimento’s en is de scheidslijn met het pianoconcert niet altijd even duidelijk (veel van die concerten werden gepubliceerd voor twee violen en cello), toch is Mozarts naam onlosmakelijk verbonden met de eerste twee werken voor de combinatie klavierinstrument, viool, altviool en cello die repertoire hielden. Wanneer Mozart het Pianokwartet in g klein, KV 478 schreef, is niet zo duidelijk: blijkens het opschrift boven de partituur zou het werk voltooid zijn op 16 oktober 1785, maar in Mozarts catalogus wordt het in de maand juli van dat jaar gedateerd. In de ogen van tijdgenoten moet dit pianokwartet slechts bij een zeer professionele uitvoering goed uit de verf gekomen zijn. Het Journal des Luxus und der Moden recenseert het nieuwe werk en hoe erover gesproken werd: ‘Mozart heeft een nieuw, heel bijzonder kwartet gecomponeerd, en die en die vorstin en gravin bezit het en speelt het!’ Het eindoordeel van de recensent is voorzichtig: ‘Menig ander stuk verdraagt nog een middelmatige voordracht; dit werk van Mozart echter is nauwelijks het beluisteren waard wanneer het in middelmatige dilettantenhanden terecht komt en slordig wordt voorgedragen.’ Een conclusie die muziekuitgever Hoffmeister misschien wel onderschreef. Want hij liet Mozart zijn voorschot houden, maar ontsloeg hem van de verplichting nog twee pianokwartetten te schrijven; dat er een tweede bestaat kan verklaard worden uit het feit dat het op dat moment al voltooid was.
Geldt Joseph Haydn (1732-1809) als geestelijke vader van het strijkkwartet, het ontstaan van het pianokwartet wordt vaker aan Mozart gekoppeld. Want al loopt er een ontwikkelingslijn via de begeleide pianodivertimento’s en is de scheidslijn met het pianoconcert niet altijd even duidelijk (veel van die concerten werden gepubliceerd voor twee violen en cello), toch is Mozarts naam onlosmakelijk verbonden met de eerste twee werken voor de combinatie klavierinstrument, viool, altviool en cello die repertoire hielden. Wanneer Mozart het Pianokwartet in g klein, KV 478 schreef, is niet zo duidelijk: blijkens het opschrift boven de partituur zou het werk voltooid zijn op 16 oktober 1785, maar in Mozarts catalogus wordt het in de maand juli van dat jaar gedateerd. In de ogen van tijdgenoten moet dit pianokwartet slechts bij een zeer professionele uitvoering goed uit de verf gekomen zijn. Het Journal des Luxus und der Moden recenseert het nieuwe werk en hoe erover gesproken werd: ‘Mozart heeft een nieuw, heel bijzonder kwartet gecomponeerd, en die en die vorstin en gravin bezit het en speelt het!’ Het eindoordeel van de recensent is voorzichtig: ‘Menig ander stuk verdraagt nog een middelmatige voordracht; dit werk van Mozart echter is nauwelijks het beluisteren waard wanneer het in middelmatige dilettantenhanden terecht komt en slordig wordt voorgedragen.’ Een conclusie die muziekuitgever Hoffmeister misschien wel onderschreef. Want hij liet Mozart zijn voorschot houden, maar ontsloeg hem van de verplichting nog twee pianokwartetten te schrijven; dat er een tweede bestaat kan verklaard worden uit het feit dat het op dat moment al voltooid was.
Johannes Brahms (1833-1897)
Derde pianokwartet
Mozarts twee pianokwartetten wonnen aan populariteit, en het genre zou na hem door tal van componisten worden beoefend, onder wie Ludwig van Beethoven, Franz Schubert, Felix Mendelssohn en Robert Schumann. Én Johannes Brahms. Die zette zo’n zeventig jaar na Mozart zijn tanden in het genre, speelde het resultaat een paar keer door, onder andere met zijn goede vriend Joseph Joachim op viool, sleutelde er nog verder aan en liet het toen liggen. Wél liet hij in 1858 het eerste deel zien aan muziekcriticus Hermann Dieters, met de opmerking: ‘Stel je nu een man voor die zichzelf zal gaan neerschieten, omdat er niets meer te doen is.’ Pas veel later, en na twee andere gelukte pianotrio’s, greep Brahms in 1875 terug op de schetsen die hij eerder terzijde had geschoven.
Mozarts twee pianokwartetten wonnen aan populariteit, en het genre zou na hem door tal van componisten worden beoefend, onder wie Ludwig van Beethoven, Franz Schubert, Felix Mendelssohn en Robert Schumann. Én Johannes Brahms. Die zette zo’n zeventig jaar na Mozart zijn tanden in het genre, speelde het resultaat een paar keer door, onder andere met zijn goede vriend Joseph Joachim op viool, sleutelde er nog verder aan en liet het toen liggen. Wél liet hij in 1858 het eerste deel zien aan muziekcriticus Hermann Dieters, met de opmerking: ‘Stel je nu een man voor die zichzelf zal gaan neerschieten, omdat er niets meer te doen is.’ Pas veel later, en na twee andere gelukte pianotrio’s, greep Brahms in 1875 terug op de schetsen die hij eerder terzijde had geschoven.
Met drie strijkers van het Hellmesberger Quartett bracht Brahms zijn Derde pianokwintet in première (foto uit 1876)
Hij transponeerde veel van het materiaal een halve toon omlaag. Toen hij uiteindelijk het werk aanbood aan uitgever Simrock merkte hij op: ‘U zou een portret op de titelpagina kunnen zetten! Een voorhoofd met een pistool erop gericht. Dat geeft u een idee van de muziek. Ik zal u voor dat doel mijn foto sturen!’ Deze verwijzingen naar Goethes roman Die Leiden des jungen Werthers worden vaker in verband gebracht met Brahms’ heftige gevoelens voor Clara Schumann, die in de jaren 1850 had moeten toezien hoe haar man Robert steeds verder aftakelde in de psychiatrische kliniek waar hij was opgenomen. Om die reden wordt het kwartet wel aangeduid als het Werther-Quartett. Commentatoren hebben gewezen op de klagende halvetoonsafstand es-d die meermaals terugkeert, maar meer nog op Robert Schumanns eigen Clara-motief dat Brahms erin citeert, in getransponeerde vorm. Het gaat om het motief c-b-a-gis-a; Schumann gebruikte het vaker. Brahms transponeert het een kleine terts omhoog naar es-d-c-b-c. Opvallend is, na een Scherzo, het derde deel in E groot, een behoorlijk ver van c klein verwijderde toonsoort. Achtergrond hiervan is waarschijnlijk dat het het langzame deel was van de oorspronkelijke versie in cis klein – dat Brahms dus niet transponeerde. Het slotdeel citeert niet alleen de openingsfrase van Mendelssohns Pianotrio in c klein, op. 66, maar heeft ook verwijzingen naar Beethoven; en Schumanns Clara-thema uit Brahms’ eerste deel keert terug, maar nu in een variant in de omkering (b-c-d-es-f-es). Het kwartet beleefde zijn eerste uitvoering in Wenen, in november 1875, door het Hellmesberger Quartett met Brahms zelf aan de piano; in het publiek bevonden zich onder anderen Richard en Cosima Wagner.
Met drie strijkers van het Hellmesberger Quartett bracht Brahms zijn Derde pianokwintet in première (foto uit 1876)
Hij transponeerde veel van het materiaal een halve toon omlaag. Toen hij uiteindelijk het werk aanbood aan uitgever Simrock merkte hij op: ‘U zou een portret op de titelpagina kunnen zetten! Een voorhoofd met een pistool erop gericht. Dat geeft u een idee van de muziek. Ik zal u voor dat doel mijn foto sturen!’ Deze verwijzingen naar Goethes roman Die Leiden des jungen Werthers worden vaker in verband gebracht met Brahms’ heftige gevoelens voor Clara Schumann, die in de jaren 1850 had moeten toezien hoe haar man Robert steeds verder aftakelde in de psychiatrische kliniek waar hij was opgenomen. Om die reden wordt het kwartet wel aangeduid als het Werther-Quartett. Commentatoren hebben gewezen op de klagende halvetoonsafstand es-d die meermaals terugkeert, maar meer nog op Robert Schumanns eigen Clara-motief dat Brahms erin citeert, in getransponeerde vorm. Het gaat om het motief c-b-a-gis-a; Schumann gebruikte het vaker. Brahms transponeert het een kleine terts omhoog naar es-d-c-b-c. Opvallend is, na een Scherzo, het derde deel in E groot, een behoorlijk ver van c klein verwijderde toonsoort. Achtergrond hiervan is waarschijnlijk dat het het langzame deel was van de oorspronkelijke versie in cis klein – dat Brahms dus niet transponeerde. Het slotdeel citeert niet alleen de openingsfrase van Mendelssohns Pianotrio in c klein, op. 66, maar heeft ook verwijzingen naar Beethoven; en Schumanns Clara-thema uit Brahms’ eerste deel keert terug, maar nu in een variant in de omkering (b-c-d-es-f-es). Het kwartet beleefde zijn eerste uitvoering in Wenen, in november 1875, door het Hellmesberger Quartett met Brahms zelf aan de piano; in het publiek bevonden zich onder anderen Richard en Cosima Wagner.
Biografie
Julien Libeer, piano
Zijn eerste vormende muzikale ervaring was een documentaire over West Side Story onder leiding van componist Leonard Bernstein, en vanaf zijn zesde kreeg Julien Libeer pianoles. Hij studeerde bij Daniel Blumenthal, Jean Fassina en Maria João Pires.
De Belgische pianist is in residence bij Flagey in Brussel en cureert in Concertgebouw Brugge Salon Libeer en in Leuven in samenwerking met de universiteit de lezingenreeks Dead or Alive.
Hij vertolkt graag kamermuziek met collega’s als Augustin Dumay, Frank Braley en Camille Thomas, en soleerde bij het Antwerp Symphony Orchestra, de Brussels Philharmonic, Die Deutsche Kammerphilharmonie Bremen, de New Japan Philharmonic en – dankzij zijn toewijding aan het werk van componist/pianist Dinu Lipatti – het Boekarest Radio Orkest.
Voor zijn cd’s kreeg Julien Libeer de Diapason d’Or de l’Année 2016, een Klara Award en een Echo Klassik. Met violist Lorenzo Gatto maakte hij een integrale opname van de Beethovensonates en ze speelden deze in onder meer Wigmore Hall in Londen, het Louvre in Parijs en Het Concertgebouw.
Al ruim tien jaar wijdt Julien Libeer zich aan sociale koorprojecten voor kinderen in de regio Brussel. Bij zijn vorige optreden, in maart 2022 in de serie Grote Pianisten in de Kleine Zaal, speelde hij solowerken van Bach tot en met Ligeti.
Pierre Colombet, viool
Pierre Colombet begon aan het conservatorium van zijn geboorteplaats Saint-Étienne. In zijn studietijd in Boulogne-Billancourt bloeide vervolgens zijn liefde voor de kamermuziek op, en met steun van zijn docenten Jacques Ghestem, Hortense Cartier-Bresson, Christophe Poiget en Xavier Gagnepain richtte hij in 1999 het Quatuor Ébène op. Een jaar later werd de violist in Parijs aangenomen in de klas van Boris Garlitsky.
Sinds het Quatuor Ébène in 2004 het ARD Concours in München won, vult het het merendeel van de agenda van primarius Pierre Colombet. Het viertal treedt op in zalen als Carnegie Hall in New York, de Berliner Philharmonie, het Konzerthaus Wien, de Philharmonie de Paris en Wigmore Hall in Londen.
Het kwartet kreeg vele cd-prijzen, waaronder de BBC Music Award, zes Echo Klassiks, de Diapason d‘Or, de Choc Classica en de FFFF Télérama. Het Quatuor Ébène deelde het podium met Menahem Pressler, Mitsuko Uchida, Renaud en Gautier Capuçon, Augustin Dumay en Matthias Goerne.
Naast het klassieke repertoire heeft Pierre Colombet een grote interesse in jazz, geïmproviseerde en elektronische muziek. Hij heeft de ‘Piatti’-Stradivarius uit 1717 in bruikleen, en een viool uit 1736 van Matteo Goffriller.
Zijn laatste optreden in de Kleine Zaal was met het Quatuor Ébène in oktober 2022.
Máté Szücs, altviool
De Hongaar Máté Szücs was van 2011 tot 2018 aanvoerder van de altviolen van de Berliner Philharmoniker. Hij was zeventien toen hij de overstap maakte van viool naar altviool en studeerde aan de conservatoria in Brussel en Antwerpen en aan de Koningin Elisabethkapel in Waterloo.
Hij maakte deel uit van verschillende ensembles en speelde kamermuziek met Janine Jansen, Frank Peter Zimmermann, Christian Tetzlaff, Vadim Repin, Ilya Gringolts, Vladimir Mendelssohn, Camille Thomas en Julien Quentin.
Als solist werd Máté Szücs uitgenodigd door het Antwerp Symphony Orchestra, de Bamberger Symphoniker, de Sächsische Staatskapelle Dresden en Die Deutsche Kammerphilharmonie Bremen (waarvan hij tevens altaanvoerder was).
Ook als leraar is de altviolist geliefd: sinds 2006 is hij geregeld op de Thy Masterclass in Denemarken, en hij doceerde op het Britten-Pears Festival in Aldeburgh, aan de Musikhochschule Saarbrücken, de Karajan Academy van de Berliner Philharmoniker, de Hochschule für Musik ‘Hanns Eisler’ in Berlijn en de Muziekacademie van Boedapest. Masterclasses gaf hij tot in New York, Los Angeles, Michigan, Sjanghai, Taipei, Seoul en Tokio. Een vaste post bekleedt Máté Szücs aan het conservatorium van Genève.
Eckart Runge, cello
Eckart Runge slaat graag een brug tussen het grote klassieke repertoire en genres als jazz, rock, pop, tango en filmmuziek. Hij was de stichter van het Artemis Quartett, dat drie decennia de wereld bereisde, en hij is al vijfentwintig jaar met zijn Duo Runge&Ammon te gast op festivals en in clubs in heel Europa. Beide ensembles kregen voor hun opnames prijzen als de Diapason d’Or, de Gramophone Award en de Echo Klassik.
In 2020 kreeg Eckhart Runge voor zijn solistendebuut – het Celloconcert van Kapoestin en het Eerste celloconcert van Schnittke – de Preis der deutschen Schallplattenkritik.
De cellist is in residence bij het Philharmonische Gesellschaft Bremen en bij BASF Ludwigshafen. Hij trad op in het Wiener Konzerthaus, het Gewandhaus in Leipzig, de Elbphilharmonie in Hamburg en het Beethovenhaus in Bonn. Zijn studie deed hij in Brussel bij Edmond Baert, in Lübeck bij David Geringas en in Wenen bij het Alban Berg Quartett.
Belangrijk voor zijn muzikale ontwikkeling waren ook Walter Levin, Boris Pergamenschikow, Alfred Brendel en György Kurtág, en concoursresultaten in onder meer Cremona, Genève en München. Sinds 2023 is Eckart Runge verbonden aan de Robert Schumann Hochschule in Düsseldorf.
Hij heeft een instrument in bruikleen dat in 1595 is gebouwd door de broers Hieronymus en Antonio Amati.