Concertprogramma
Close-up: Schubert en Widmann
Kleine Zaal 10 november 2024 14.15 uur
musici van het Concertgebouworkest:
Arno Piters klarinet
Fons Verspaandonk hoorn
Simon Van Holen fagot
Marijn Mijnders viool
Leonie Bot viool
Edith van Moergastel altviool
Maartje-Maria den Herder cello
Olivier Thiery contrabas
Dit concert maakt deel uit van de serie Close-up: Orkestleden op het Vriendenpodium.
Lees de biografieën van de orkestleden op concertgebouworkest.nl of in het programmaboekje dat gratis aan de zaal wordt verstrekt.
Jörg Widmann (1973)
Octet (2004)
Intrada
Menuetto
Lied ohne Worte
Intermezzo
Finale
pauze ± 14.45 uur
Franz Schubert (1797-1828)
Octet in F gr. t., D 803 (1824)
Adagio – Allegro – Più allegro
Adagio
Allegro vivace – Trio – Allegro vivace
Andante – Variationen. Un poco più mosso – Più lento
Menuetto. Allegretto – Trio – Menuetto – Coda
Andante molto – Allegro – Andante molto – Allegro molto
einde ± 16.15 uur
musici van het Concertgebouworkest:
Arno Piters klarinet
Fons Verspaandonk hoorn
Simon Van Holen fagot
Marijn Mijnders viool
Leonie Bot viool
Edith van Moergastel altviool
Maartje-Maria den Herder cello
Olivier Thiery contrabas
Dit concert maakt deel uit van de serie Close-up: Orkestleden op het Vriendenpodium.
Lees de biografieën van de orkestleden op concertgebouworkest.nl of in het programmaboekje dat gratis aan de zaal wordt verstrekt.
Jörg Widmann (1973)
Octet (2004)
Intrada
Menuetto
Lied ohne Worte
Intermezzo
Finale
pauze ± 14.45 uur
Franz Schubert (1797-1828)
Octet in F gr. t., D 803 (1824)
Adagio – Allegro – Più allegro
Adagio
Allegro vivace – Trio – Allegro vivace
Andante – Variationen. Un poco più mosso – Più lento
Menuetto. Allegretto – Trio – Menuetto – Coda
Andante molto – Allegro – Andante molto – Allegro molto
einde ± 16.15 uur
Toelichting
Jörg Widmann (1973)
Octet
Klarinettist en componist Jörg Widmann koestert de traditie. Zijn Octet voor klarinet, hoorn, fagot en strijkkwintet is geïnspireerd op het gelijknamige stuk van Franz Schubert. Hoewel hij zijn Octet componeerde als companion piece bij het gelijknamige werk van Schubert, telt het één deel minder en duurt het half zo lang.
‘Puur uit respect’, zegt Widmann. ‘Ik zou me nooit met hem willen vergelijken. Bovendien vond ik een opbouw van vijf delen en vijfentwintig minuten precies goed. En hoewel mijn stuk vrij tonaal is, heb ik evenmin een stijlkopie nagestreefd.’
Inderdaad schemert de geest van Schubert voortdurend door de noten, die desondanks onmiskenbaar Widmanns eigen stempel dragen. Het begint al met de openingsakkoorden. Deze zijn rechtstreeks ontleend aan Schuberts Octet maar slaan direct een andere, meer dissonante en expressionistische richting in. Widmanns stuk lijkt een Schubert in overdrive.
‘Ik leerde diens Octet pas relatief laat kennen, maar was onmiddellijk onder de indruk van zijn onophoudelijke zingen’, zegt de componist. ‘Neem die eindeloos lange lijnen in het tweede deel, of de klarinetsolo in zijn Achtste symfonie, de ‘Onvoltooide’. Die als klarinettist uit te voeren was een existentiële ervaring.’
Klarinettist en componist Jörg Widmann koestert de traditie. Zijn Octet voor klarinet, hoorn, fagot en strijkkwintet is geïnspireerd op het gelijknamige stuk van Franz Schubert. Hoewel hij zijn Octet componeerde als companion piece bij het gelijknamige werk van Schubert, telt het één deel minder en duurt het half zo lang.
‘Puur uit respect’, zegt Widmann. ‘Ik zou me nooit met hem willen vergelijken. Bovendien vond ik een opbouw van vijf delen en vijfentwintig minuten precies goed. En hoewel mijn stuk vrij tonaal is, heb ik evenmin een stijlkopie nagestreefd.’
Inderdaad schemert de geest van Schubert voortdurend door de noten, die desondanks onmiskenbaar Widmanns eigen stempel dragen. Het begint al met de openingsakkoorden. Deze zijn rechtstreeks ontleend aan Schuberts Octet maar slaan direct een andere, meer dissonante en expressionistische richting in. Widmanns stuk lijkt een Schubert in overdrive.
‘Ik leerde diens Octet pas relatief laat kennen, maar was onmiddellijk onder de indruk van zijn onophoudelijke zingen’, zegt de componist. ‘Neem die eindeloos lange lijnen in het tweede deel, of de klarinetsolo in zijn Achtste symfonie, de ‘Onvoltooide’. Die als klarinettist uit te voeren was een existentiële ervaring.’
Tijdens het werken aan het stuk verkeerde Widmann in een compositorische crisis: ‘Dat was in 2003-04. Ik had het gevoel dat ik van alles en nog wat kon componeren, maar er niet in slaagde instrumenten tot zingen te brengen. Het was een fase van zware zelfkritiek. Ik stortte me maniakaal op het Octet en ben nooit meer gestopt met zingen. Hopelijk klinkt het inderdaad vreugdevol.’
Zangerig is het zeker, maar vreugdevol? Eerder wanhopig en duister. Vooral het derde deel, Lied ohne Worte, heeft een inkervende dramatiek. Desolate melodielijnen verglijden van hoorn naar viool, van klarinet naar fagot en naar de overige strijkers. Angstig aanzwellende fortissimo’s en ingehouden gefluister reppen van een diepe eenzaamheid. Tegen het eind lijken we zelfs een klaaglijke mensenstem te horen.
'Een huilend mens klinkt waarschijnlijk niet zo zuiver’
‘Precies! Dat is de contrabas die verticaal op de kam speelt, als een zaag’, zegt Widmann. ‘Dit is voor mij het belangrijkste deel. Het is een aangehouden wenen, daarom heb ik ook zoveel “valse” microtonen gebruikt. Al sinds Monteverdi staat een dalende kleine secunde voor treurnis, maar om het nóg droeviger te maken heb ik het interval verder verkleind. Een huilend mens klinkt waarschijnlijk niet zo zuiver.’
Toch zijn er ook lichtere passages, benadrukt hij. ‘Op een gegeven moment wordt het steeds luider en hoger, het doet pijn aan je oren. Opeens klinken dan majeur- en mineurakkoorden, gespeeld in flageoletten. Die zijn in principe puur en rein, als stralende engelenstemmen, maar zijn lastig te intoneren.
Deze onzuiverheid heb ik ingecalculeerd, het is alsof je de wereld beziet door betraande ogen. Net als bij Schubert gaat het om een kwetsbare schoonheid.’
Hierna volgt een kort maar vurig Intermezzo. Widmann: ‘Dat heeft een dramaturgische reden. Na het uiterst desolate en persoonlijke middendeel zeg je quasi luchtig: zo, en nu verder!’
De Finale opent met dezelfde akkoorden als het eerste deel. Hieruit warrelen thema’s omhoog van hoorn, fagot en klarinet. Steeds geagiteerder lijken de musici elkaar naar het leven te staan. Vlak voor het einde jankt de hoorn als een hond in doodsnood. Hierna geselen de strijkers furieus hun instrument, almaar wilder en wilder. Dan stopt het abrupt.
‘Eigenlijk is het een anti-finale’, zegt Widmann. Alsof je in volle vaart op een afgrond stuit. Van schrik stokt je adem. Dat is voor mij het wezenskenmerk van Schubert: geen mooier zingen dan het afgrondelijke zingen. Mijn plotselinge zwijgen zie ik als een groot vraagteken. Waarom, hoezo?’
Tijdens het werken aan het stuk verkeerde Widmann in een compositorische crisis: ‘Dat was in 2003-04. Ik had het gevoel dat ik van alles en nog wat kon componeren, maar er niet in slaagde instrumenten tot zingen te brengen. Het was een fase van zware zelfkritiek. Ik stortte me maniakaal op het Octet en ben nooit meer gestopt met zingen. Hopelijk klinkt het inderdaad vreugdevol.’
Zangerig is het zeker, maar vreugdevol? Eerder wanhopig en duister. Vooral het derde deel, Lied ohne Worte, heeft een inkervende dramatiek. Desolate melodielijnen verglijden van hoorn naar viool, van klarinet naar fagot en naar de overige strijkers. Angstig aanzwellende fortissimo’s en ingehouden gefluister reppen van een diepe eenzaamheid. Tegen het eind lijken we zelfs een klaaglijke mensenstem te horen.
'Een huilend mens klinkt waarschijnlijk niet zo zuiver’
‘Precies! Dat is de contrabas die verticaal op de kam speelt, als een zaag’, zegt Widmann. ‘Dit is voor mij het belangrijkste deel. Het is een aangehouden wenen, daarom heb ik ook zoveel “valse” microtonen gebruikt. Al sinds Monteverdi staat een dalende kleine secunde voor treurnis, maar om het nóg droeviger te maken heb ik het interval verder verkleind. Een huilend mens klinkt waarschijnlijk niet zo zuiver.’
Toch zijn er ook lichtere passages, benadrukt hij. ‘Op een gegeven moment wordt het steeds luider en hoger, het doet pijn aan je oren. Opeens klinken dan majeur- en mineurakkoorden, gespeeld in flageoletten. Die zijn in principe puur en rein, als stralende engelenstemmen, maar zijn lastig te intoneren.
Deze onzuiverheid heb ik ingecalculeerd, het is alsof je de wereld beziet door betraande ogen. Net als bij Schubert gaat het om een kwetsbare schoonheid.’
Hierna volgt een kort maar vurig Intermezzo. Widmann: ‘Dat heeft een dramaturgische reden. Na het uiterst desolate en persoonlijke middendeel zeg je quasi luchtig: zo, en nu verder!’
De Finale opent met dezelfde akkoorden als het eerste deel. Hieruit warrelen thema’s omhoog van hoorn, fagot en klarinet. Steeds geagiteerder lijken de musici elkaar naar het leven te staan. Vlak voor het einde jankt de hoorn als een hond in doodsnood. Hierna geselen de strijkers furieus hun instrument, almaar wilder en wilder. Dan stopt het abrupt.
‘Eigenlijk is het een anti-finale’, zegt Widmann. Alsof je in volle vaart op een afgrond stuit. Van schrik stokt je adem. Dat is voor mij het wezenskenmerk van Schubert: geen mooier zingen dan het afgrondelijke zingen. Mijn plotselinge zwijgen zie ik als een groot vraagteken. Waarom, hoezo?’
Franz Schubert (1797-1828)
Octet
Na enkele mislukte opera-avonturen sloeg Franz Schubert in 1824 een nieuwe weg in met instrumentale werken, waaronder het Octet in F groot. Widmann: ‘Hiermee hoopte hij zich een weg te banen naar een grote symfonie. Viool en klarinet vormen een as, maar de hoorn smeedt blazers en strijkers tot één geheel en maakt het orkestraal. Zo schiep Schubert een prachtige mengvorm tussen kamermuziek en orkest.’
Widmann is diep onder de indruk van de intense zangerigheid van het Octet: ‘Ik heb me vaak afgevraagd waarom Schubert altijd zingt, hij schreef meer dan zeshonderd liederen. Het antwoord ligt in de psychologie.
Ik geloof dat hij zingt om dezelfde reden als waarom een kind in het bos fluit of zingt. Het is angstig en alleen en produceert geluid om te weten dat het tenminste zelf bestaat. Schubert zingt omdat hij niet anders kan.’
Na enkele mislukte opera-avonturen sloeg Franz Schubert in 1824 een nieuwe weg in met instrumentale werken, waaronder het Octet in F groot. Widmann: ‘Hiermee hoopte hij zich een weg te banen naar een grote symfonie. Viool en klarinet vormen een as, maar de hoorn smeedt blazers en strijkers tot één geheel en maakt het orkestraal. Zo schiep Schubert een prachtige mengvorm tussen kamermuziek en orkest.’
Widmann is diep onder de indruk van de intense zangerigheid van het Octet: ‘Ik heb me vaak afgevraagd waarom Schubert altijd zingt, hij schreef meer dan zeshonderd liederen. Het antwoord ligt in de psychologie.
Ik geloof dat hij zingt om dezelfde reden als waarom een kind in het bos fluit of zingt. Het is angstig en alleen en produceert geluid om te weten dat het tenminste zelf bestaat. Schubert zingt omdat hij niet anders kan.’
Onder de oppervlakte broeit het altijd in diens muziek volgens Widmann: ‘Hoe bekoorlijk zij ook klinkt, altijd is er die grondeloze diepte. Het is een in vraag gestelde, kwetsbare schoonheid. Zij raakt ons zo diep omdat zij tegelijkertijd licht en donker is.
Om met Adorno te spreken: de muziek van Schubert doet de tranen in onze ogen springen zonder eerst onze ziel te bevragen. We móeten wel huilen. Bijvoorbeeld als hij van mineur naar majeur gaat: het wordt niet lichter maar juist nóg droeviger.’
We moeten ons evenmin laten misleiden door de bedrieglijke eenvoud van zijn thema’s: ‘Schubert is zo naïef als een kind en tegelijkertijd wijzer dan alle filosofen. Neem het tremolo in het laatste deel, dat is angstaanjagend.
Ik ken in de moderne muziek eigenlijk geen dissonanten die zo’n afschrikwekkende werking hebben als juist deze passage bij Schubert. Daarop volgt een vrolijk wijsje met een duister randje. Alsof je luchthartig zingt: “En plots’ling komt de dood.”’
Schubert zei eens: ‘Ik kan zingen en dansen als een kind en tegelijkertijd dodelijk bedroefd zijn.’ Widmann: ‘Waarom? Omdat het een irreëel zingen is. Hij bezingt een wereld die we niet geschapen hebben. Hij droomt van een paradijs maar weet dat het niet bereikbaar is.
Dat is puur Freud, moderne psychologie. Natuurlijk, die tref je ook bij Gustav Mahler en Arnold Schönberg, maar het was in zijn tijd ongekend. Ludwig van Beethoven geldt altijd als de revolutionair, maar voor mij is Schubert de modernste van allemaal!’
Onder de oppervlakte broeit het altijd in diens muziek volgens Widmann: ‘Hoe bekoorlijk zij ook klinkt, altijd is er die grondeloze diepte. Het is een in vraag gestelde, kwetsbare schoonheid. Zij raakt ons zo diep omdat zij tegelijkertijd licht en donker is.
Om met Adorno te spreken: de muziek van Schubert doet de tranen in onze ogen springen zonder eerst onze ziel te bevragen. We móeten wel huilen. Bijvoorbeeld als hij van mineur naar majeur gaat: het wordt niet lichter maar juist nóg droeviger.’
We moeten ons evenmin laten misleiden door de bedrieglijke eenvoud van zijn thema’s: ‘Schubert is zo naïef als een kind en tegelijkertijd wijzer dan alle filosofen. Neem het tremolo in het laatste deel, dat is angstaanjagend.
Ik ken in de moderne muziek eigenlijk geen dissonanten die zo’n afschrikwekkende werking hebben als juist deze passage bij Schubert. Daarop volgt een vrolijk wijsje met een duister randje. Alsof je luchthartig zingt: “En plots’ling komt de dood.”’
Schubert zei eens: ‘Ik kan zingen en dansen als een kind en tegelijkertijd dodelijk bedroefd zijn.’ Widmann: ‘Waarom? Omdat het een irreëel zingen is. Hij bezingt een wereld die we niet geschapen hebben. Hij droomt van een paradijs maar weet dat het niet bereikbaar is.
Dat is puur Freud, moderne psychologie. Natuurlijk, die tref je ook bij Gustav Mahler en Arnold Schönberg, maar het was in zijn tijd ongekend. Ludwig van Beethoven geldt altijd als de revolutionair, maar voor mij is Schubert de modernste van allemaal!’
Jörg Widmann (1973)
Octet
Klarinettist en componist Jörg Widmann koestert de traditie. Zijn Octet voor klarinet, hoorn, fagot en strijkkwintet is geïnspireerd op het gelijknamige stuk van Franz Schubert. Hoewel hij zijn Octet componeerde als companion piece bij het gelijknamige werk van Schubert, telt het één deel minder en duurt het half zo lang.
‘Puur uit respect’, zegt Widmann. ‘Ik zou me nooit met hem willen vergelijken. Bovendien vond ik een opbouw van vijf delen en vijfentwintig minuten precies goed. En hoewel mijn stuk vrij tonaal is, heb ik evenmin een stijlkopie nagestreefd.’
Inderdaad schemert de geest van Schubert voortdurend door de noten, die desondanks onmiskenbaar Widmanns eigen stempel dragen. Het begint al met de openingsakkoorden. Deze zijn rechtstreeks ontleend aan Schuberts Octet maar slaan direct een andere, meer dissonante en expressionistische richting in. Widmanns stuk lijkt een Schubert in overdrive.
‘Ik leerde diens Octet pas relatief laat kennen, maar was onmiddellijk onder de indruk van zijn onophoudelijke zingen’, zegt de componist. ‘Neem die eindeloos lange lijnen in het tweede deel, of de klarinetsolo in zijn Achtste symfonie, de ‘Onvoltooide’. Die als klarinettist uit te voeren was een existentiële ervaring.’
Klarinettist en componist Jörg Widmann koestert de traditie. Zijn Octet voor klarinet, hoorn, fagot en strijkkwintet is geïnspireerd op het gelijknamige stuk van Franz Schubert. Hoewel hij zijn Octet componeerde als companion piece bij het gelijknamige werk van Schubert, telt het één deel minder en duurt het half zo lang.
‘Puur uit respect’, zegt Widmann. ‘Ik zou me nooit met hem willen vergelijken. Bovendien vond ik een opbouw van vijf delen en vijfentwintig minuten precies goed. En hoewel mijn stuk vrij tonaal is, heb ik evenmin een stijlkopie nagestreefd.’
Inderdaad schemert de geest van Schubert voortdurend door de noten, die desondanks onmiskenbaar Widmanns eigen stempel dragen. Het begint al met de openingsakkoorden. Deze zijn rechtstreeks ontleend aan Schuberts Octet maar slaan direct een andere, meer dissonante en expressionistische richting in. Widmanns stuk lijkt een Schubert in overdrive.
‘Ik leerde diens Octet pas relatief laat kennen, maar was onmiddellijk onder de indruk van zijn onophoudelijke zingen’, zegt de componist. ‘Neem die eindeloos lange lijnen in het tweede deel, of de klarinetsolo in zijn Achtste symfonie, de ‘Onvoltooide’. Die als klarinettist uit te voeren was een existentiële ervaring.’
Tijdens het werken aan het stuk verkeerde Widmann in een compositorische crisis: ‘Dat was in 2003-04. Ik had het gevoel dat ik van alles en nog wat kon componeren, maar er niet in slaagde instrumenten tot zingen te brengen. Het was een fase van zware zelfkritiek. Ik stortte me maniakaal op het Octet en ben nooit meer gestopt met zingen. Hopelijk klinkt het inderdaad vreugdevol.’
Zangerig is het zeker, maar vreugdevol? Eerder wanhopig en duister. Vooral het derde deel, Lied ohne Worte, heeft een inkervende dramatiek. Desolate melodielijnen verglijden van hoorn naar viool, van klarinet naar fagot en naar de overige strijkers. Angstig aanzwellende fortissimo’s en ingehouden gefluister reppen van een diepe eenzaamheid. Tegen het eind lijken we zelfs een klaaglijke mensenstem te horen.
'Een huilend mens klinkt waarschijnlijk niet zo zuiver’
‘Precies! Dat is de contrabas die verticaal op de kam speelt, als een zaag’, zegt Widmann. ‘Dit is voor mij het belangrijkste deel. Het is een aangehouden wenen, daarom heb ik ook zoveel “valse” microtonen gebruikt. Al sinds Monteverdi staat een dalende kleine secunde voor treurnis, maar om het nóg droeviger te maken heb ik het interval verder verkleind. Een huilend mens klinkt waarschijnlijk niet zo zuiver.’
Toch zijn er ook lichtere passages, benadrukt hij. ‘Op een gegeven moment wordt het steeds luider en hoger, het doet pijn aan je oren. Opeens klinken dan majeur- en mineurakkoorden, gespeeld in flageoletten. Die zijn in principe puur en rein, als stralende engelenstemmen, maar zijn lastig te intoneren.
Deze onzuiverheid heb ik ingecalculeerd, het is alsof je de wereld beziet door betraande ogen. Net als bij Schubert gaat het om een kwetsbare schoonheid.’
Hierna volgt een kort maar vurig Intermezzo. Widmann: ‘Dat heeft een dramaturgische reden. Na het uiterst desolate en persoonlijke middendeel zeg je quasi luchtig: zo, en nu verder!’
De Finale opent met dezelfde akkoorden als het eerste deel. Hieruit warrelen thema’s omhoog van hoorn, fagot en klarinet. Steeds geagiteerder lijken de musici elkaar naar het leven te staan. Vlak voor het einde jankt de hoorn als een hond in doodsnood. Hierna geselen de strijkers furieus hun instrument, almaar wilder en wilder. Dan stopt het abrupt.
‘Eigenlijk is het een anti-finale’, zegt Widmann. Alsof je in volle vaart op een afgrond stuit. Van schrik stokt je adem. Dat is voor mij het wezenskenmerk van Schubert: geen mooier zingen dan het afgrondelijke zingen. Mijn plotselinge zwijgen zie ik als een groot vraagteken. Waarom, hoezo?’
Tijdens het werken aan het stuk verkeerde Widmann in een compositorische crisis: ‘Dat was in 2003-04. Ik had het gevoel dat ik van alles en nog wat kon componeren, maar er niet in slaagde instrumenten tot zingen te brengen. Het was een fase van zware zelfkritiek. Ik stortte me maniakaal op het Octet en ben nooit meer gestopt met zingen. Hopelijk klinkt het inderdaad vreugdevol.’
Zangerig is het zeker, maar vreugdevol? Eerder wanhopig en duister. Vooral het derde deel, Lied ohne Worte, heeft een inkervende dramatiek. Desolate melodielijnen verglijden van hoorn naar viool, van klarinet naar fagot en naar de overige strijkers. Angstig aanzwellende fortissimo’s en ingehouden gefluister reppen van een diepe eenzaamheid. Tegen het eind lijken we zelfs een klaaglijke mensenstem te horen.
'Een huilend mens klinkt waarschijnlijk niet zo zuiver’
‘Precies! Dat is de contrabas die verticaal op de kam speelt, als een zaag’, zegt Widmann. ‘Dit is voor mij het belangrijkste deel. Het is een aangehouden wenen, daarom heb ik ook zoveel “valse” microtonen gebruikt. Al sinds Monteverdi staat een dalende kleine secunde voor treurnis, maar om het nóg droeviger te maken heb ik het interval verder verkleind. Een huilend mens klinkt waarschijnlijk niet zo zuiver.’
Toch zijn er ook lichtere passages, benadrukt hij. ‘Op een gegeven moment wordt het steeds luider en hoger, het doet pijn aan je oren. Opeens klinken dan majeur- en mineurakkoorden, gespeeld in flageoletten. Die zijn in principe puur en rein, als stralende engelenstemmen, maar zijn lastig te intoneren.
Deze onzuiverheid heb ik ingecalculeerd, het is alsof je de wereld beziet door betraande ogen. Net als bij Schubert gaat het om een kwetsbare schoonheid.’
Hierna volgt een kort maar vurig Intermezzo. Widmann: ‘Dat heeft een dramaturgische reden. Na het uiterst desolate en persoonlijke middendeel zeg je quasi luchtig: zo, en nu verder!’
De Finale opent met dezelfde akkoorden als het eerste deel. Hieruit warrelen thema’s omhoog van hoorn, fagot en klarinet. Steeds geagiteerder lijken de musici elkaar naar het leven te staan. Vlak voor het einde jankt de hoorn als een hond in doodsnood. Hierna geselen de strijkers furieus hun instrument, almaar wilder en wilder. Dan stopt het abrupt.
‘Eigenlijk is het een anti-finale’, zegt Widmann. Alsof je in volle vaart op een afgrond stuit. Van schrik stokt je adem. Dat is voor mij het wezenskenmerk van Schubert: geen mooier zingen dan het afgrondelijke zingen. Mijn plotselinge zwijgen zie ik als een groot vraagteken. Waarom, hoezo?’
Franz Schubert (1797-1828)
Octet
Na enkele mislukte opera-avonturen sloeg Franz Schubert in 1824 een nieuwe weg in met instrumentale werken, waaronder het Octet in F groot. Widmann: ‘Hiermee hoopte hij zich een weg te banen naar een grote symfonie. Viool en klarinet vormen een as, maar de hoorn smeedt blazers en strijkers tot één geheel en maakt het orkestraal. Zo schiep Schubert een prachtige mengvorm tussen kamermuziek en orkest.’
Widmann is diep onder de indruk van de intense zangerigheid van het Octet: ‘Ik heb me vaak afgevraagd waarom Schubert altijd zingt, hij schreef meer dan zeshonderd liederen. Het antwoord ligt in de psychologie.
Ik geloof dat hij zingt om dezelfde reden als waarom een kind in het bos fluit of zingt. Het is angstig en alleen en produceert geluid om te weten dat het tenminste zelf bestaat. Schubert zingt omdat hij niet anders kan.’
Na enkele mislukte opera-avonturen sloeg Franz Schubert in 1824 een nieuwe weg in met instrumentale werken, waaronder het Octet in F groot. Widmann: ‘Hiermee hoopte hij zich een weg te banen naar een grote symfonie. Viool en klarinet vormen een as, maar de hoorn smeedt blazers en strijkers tot één geheel en maakt het orkestraal. Zo schiep Schubert een prachtige mengvorm tussen kamermuziek en orkest.’
Widmann is diep onder de indruk van de intense zangerigheid van het Octet: ‘Ik heb me vaak afgevraagd waarom Schubert altijd zingt, hij schreef meer dan zeshonderd liederen. Het antwoord ligt in de psychologie.
Ik geloof dat hij zingt om dezelfde reden als waarom een kind in het bos fluit of zingt. Het is angstig en alleen en produceert geluid om te weten dat het tenminste zelf bestaat. Schubert zingt omdat hij niet anders kan.’
Onder de oppervlakte broeit het altijd in diens muziek volgens Widmann: ‘Hoe bekoorlijk zij ook klinkt, altijd is er die grondeloze diepte. Het is een in vraag gestelde, kwetsbare schoonheid. Zij raakt ons zo diep omdat zij tegelijkertijd licht en donker is.
Om met Adorno te spreken: de muziek van Schubert doet de tranen in onze ogen springen zonder eerst onze ziel te bevragen. We móeten wel huilen. Bijvoorbeeld als hij van mineur naar majeur gaat: het wordt niet lichter maar juist nóg droeviger.’
We moeten ons evenmin laten misleiden door de bedrieglijke eenvoud van zijn thema’s: ‘Schubert is zo naïef als een kind en tegelijkertijd wijzer dan alle filosofen. Neem het tremolo in het laatste deel, dat is angstaanjagend.
Ik ken in de moderne muziek eigenlijk geen dissonanten die zo’n afschrikwekkende werking hebben als juist deze passage bij Schubert. Daarop volgt een vrolijk wijsje met een duister randje. Alsof je luchthartig zingt: “En plots’ling komt de dood.”’
Schubert zei eens: ‘Ik kan zingen en dansen als een kind en tegelijkertijd dodelijk bedroefd zijn.’ Widmann: ‘Waarom? Omdat het een irreëel zingen is. Hij bezingt een wereld die we niet geschapen hebben. Hij droomt van een paradijs maar weet dat het niet bereikbaar is.
Dat is puur Freud, moderne psychologie. Natuurlijk, die tref je ook bij Gustav Mahler en Arnold Schönberg, maar het was in zijn tijd ongekend. Ludwig van Beethoven geldt altijd als de revolutionair, maar voor mij is Schubert de modernste van allemaal!’
Onder de oppervlakte broeit het altijd in diens muziek volgens Widmann: ‘Hoe bekoorlijk zij ook klinkt, altijd is er die grondeloze diepte. Het is een in vraag gestelde, kwetsbare schoonheid. Zij raakt ons zo diep omdat zij tegelijkertijd licht en donker is.
Om met Adorno te spreken: de muziek van Schubert doet de tranen in onze ogen springen zonder eerst onze ziel te bevragen. We móeten wel huilen. Bijvoorbeeld als hij van mineur naar majeur gaat: het wordt niet lichter maar juist nóg droeviger.’
We moeten ons evenmin laten misleiden door de bedrieglijke eenvoud van zijn thema’s: ‘Schubert is zo naïef als een kind en tegelijkertijd wijzer dan alle filosofen. Neem het tremolo in het laatste deel, dat is angstaanjagend.
Ik ken in de moderne muziek eigenlijk geen dissonanten die zo’n afschrikwekkende werking hebben als juist deze passage bij Schubert. Daarop volgt een vrolijk wijsje met een duister randje. Alsof je luchthartig zingt: “En plots’ling komt de dood.”’
Schubert zei eens: ‘Ik kan zingen en dansen als een kind en tegelijkertijd dodelijk bedroefd zijn.’ Widmann: ‘Waarom? Omdat het een irreëel zingen is. Hij bezingt een wereld die we niet geschapen hebben. Hij droomt van een paradijs maar weet dat het niet bereikbaar is.
Dat is puur Freud, moderne psychologie. Natuurlijk, die tref je ook bij Gustav Mahler en Arnold Schönberg, maar het was in zijn tijd ongekend. Ludwig van Beethoven geldt altijd als de revolutionair, maar voor mij is Schubert de modernste van allemaal!’
Biografie
Arno Piters, klarinet
Arno Piters studeerde klarinet en es-klarinet aan het Maastrichts Conservatorium bij Jan Cober en Willem van der Vuurst en behaalde zijn diploma met onderscheiding. Daarna studeerde hij bij George Pieterson aan het Conservatorium van Amsterdam, waar hij opnieuw zijn diploma met onderscheiding haalde.
Hij was lid van het Nationaal Jeugd Orkest, het Gustav Mahler Jugendorchester en het European Union Youth Orchestra waar hij speelde onder leiding van Pierre Boulez, Bernard Haitink en Vladimir Ashkenazy.
Als solist speelde hij onder meer met het Residentie Orkest, het Limburgs Symfonie Orkest en de Nürnberger Symphoniker. Als kamermusicus speelde hij op festivals in binnen- en buitenland.
Van 2001 tot 2003 was hij verbonden aan het Radio Symfonie Orkest. Daarna werd hij (es)-klarinettist bij het Concertgebouworkest te Amsterdam.
Als docent is hij verbonden aan het Conservatorium van Amsterdam.
Fons Verspaandonk, hoorn
Fons Verspaandonk studeerde aan het Brabants Conservatorium bij Herman Jeurissen en slaagde met onderscheiding. Hij volgde masterclasses bij Radovan Vlatkovic, Frøydis Ree Wekre en Michael Höltzel.
Sinds januari 2004 is Fons Verspaandonk hoornist in het Koninklijk Concertgebouworkest. Daarvoor speelde hij bij Het Brabants Orkest (1995-1998) en het Radio Filharmonisch Orkest (1998-2003). Van 2007 tot 2012 was Fons als hoofdvakdocent hoorn verbonden aan het Fontys Conservatorium in Tilburg.
Fons Verspaandonk maakt deel uit van het Farkas Quintet en werkt vaak samen met kamermuziekensembles zoals het Combattimento Consort Amsterdam.Hij maakt ook deel uit van het koperensemble van het Koninklijk Concertgebouworkest.
Fons Verspaandonk speelt op een Alexander 103 dubbele hoorn die hij in bruikleen heeft van de Stichting Donateurs Koninklijk Concertgebouworkest.
Simon van Holen, contrafagot
Simon Van Holen studeerde aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, en aan de Robert Schumann Musikhochschule in Düsseldorf in de klas van Gustavo Núñez, waar hij in 2010 zijn diploma behaalde én de DAAD Förderpreis voor buitenlandse studenten kreeg uitgereikt. Hij volgde masterclasses bij onder anderen Klaus Thunemann, Brian Pollard, Stefan Schweigert, Sergio Azzolini, Dag Jensen en Ole Kristian Dahl.
Van Holen werd uitgenodigd voor de Zermatt Festival Academy en de Gustav Mahler Akademie en kon in 2010 dankzij een beurs van de stichting Villa Musica Rheinland-Pfalz kamermuziek spelen met Menahem Pressler, Sergio Azzolini en Ingo Goritzki.Simon Van Holen was lid van het European Union Youth Orchestra en het Gustav Mahler Jugendorchester en was verbonden aan de orkestacademie van de Düsseldorfer Symphoniker.
Hij remplaceerde bij onder andere de Berliner Philharmoniker, het Tonhalle-Orchester Zürich en de Deutsche Kammerphilharmonie Bremen. In 2011 werd Simon van Holen als solocontrafagottist aangenomen bij de Düsseldorfer Symphoniker; sinds 2012 bekleedt hij diezelfde functie bij het Koninklijk Concertgebouworkest.
In 2013 won hij de door de zakelijke kring van het orkest uitgereikte Prix de Salon. Simon Van Holen is tevens docent fagot en contrafagot aan het Conservatorium van Amsterdam.
Marijn Mijnders, viool
Marijn Mijnders studeerde aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag bij Davina van Wely. Bij haar afstuderen als uitvoerend musicus kreeg zij de Nicolaï Prijs. In 1985 won ze de prijs van stad Amsterdam bij het Nationaal Vioolconcours Oskar Back.
Van 1985 tot 1988 was ze eerste concertmeester van het Noordelijk Philharmonisch Orkest in Groningen (tegenwoordig het Noord Nederlands Orkest).
Sinds 1989 is Marijn Mijnders tweede concertmeester van het Concertgebouworkest. Tevens maakt ze deel uit van het Uriël Ensemble.
Marijn Mijnders bespeelt sinds 2015 een Stradivarius uit 1727, eigendom van een particuliere mecenas, die haar via Foundation Concertgebouworkest in bruikleen werd gegeven.
Leonie Bot, viool
Leonie Bot studeerde bij Coosje Wijzenbeek aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, bij Istvan Párkányi in Amsterdam en bij Axel Strauss aan het San Francisco Conservatory of Music. In San Francisco werd zij vervolgens opgenomen in het New Century Chamber Orchestra.
Ze speelde bij de Vlaamse Opera en remplaceerde bij diverse orkesten, waaronder het Koninklijk Concertgebouworkest en het Rotterdams Philharmonisch Orkest.
Sinds april 2013 is ze tweede violiste bij het Koninklijk Concertgebouworkest. Leonie Bot is tevens mede-organisator van de Jamsalon, een tweemaandelijkse open klassieke jamsessie naar Amerikaans voorbeeld, in Cafe Eijlders in Amsterdam.
Leonie Bot speelt op een viool van de Stichting Donateurs Koninklijk Concertgebouworkest.
Edith van Moergastel, altviool
Edith van Moergastel studeerde altviool bij Jürgen Kussmaul, Marjolein Dispa en Ervin Schiffer. Zij won diverse prijzen waaronder de eerste prijs van het Nationaal Concours van de stichting Jong Muziektalent, het Vriendenkrans Concours (met het Reinaert ensemble) en de Schot & Co Prize tijdens het Tertis Concours. Masterclasses volgde zij bij onder anderen Fiodor Drushinin, Yuri Bahsmet en Emile Cantor.
Edith van Moergastel werkte mee aan cd-opnames van onder meer het Matangi Kwartet, Thies Roorda, Marianne Boer en Peter Masseurs.
Sinds 2000 is Edith van Moergastel lid van het Concertgebouworkest. Daarnaast is zij regelmatig in verschillende kamermuziekbezettingen te horen.
Maartje-Maria den Herder, cello
Maartje-Maria den Herder is celliste bij het Concertgebouworkest sinds september 2014.
Ze studeerde ze aan het Utrechts Conservatorium bij Elias Arizcuren en haar broer Jeroen den Herder, en aan het Conservatorium van Amsterdam, waar ze in juni 2007 cum laude afstudeerde bij Dmitri Ferschtman. Masterclasses volgde ze bij o.a. Natalia Gutman, Ivan Monighetti, Heinrich Schiff en Janos Starker.
In het seizoen 2005/2006 nam ze deel aan de Academie van het Concertgebouworkest. Maartje-Maria de Herder won prijzen op het Prinses Christina Concours, het concours van de Stichting Jong Muziektalent Nederland en Cello Centraal. In 2006 won ze op het eerste Nationaal Celloconcours de tweede prijs, de publieksprijs én de prijs voor de beste vertolking van het verplichte werk.
Als soliste trad Maartje-Maria den Herder op met het Radio Symfonie Orkest, Amsterdam Sinfonietta en (in 2010) met het Residentie Orkest in de wereldpremière van het Dubbelconcert van Philip Glass.
Olivier Thiery, contrabas
De Franse contrabassist Olivier Thiery begon zijn carrière bij het Orchestre Français des Jeunes en het Gustav Mahler Jugendorchester. Sinds 2008 speelt hij bij het Koninklijk Concertgebouworkest.
Tijdens zijn masterstudie voor het concertdiploma aan de Folkwang Hochschule in Essen wijdde hij zich aan de solo- en kamermuziekliteratuur. Dit resulteerde in het winnen in 2009 van de derde prijs op het internationale ARD-concours in Duitsland en een groot aantal indrukwekkende optredens als solist.
Zo soleerde hij met het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks en in talrijke kamermuziekconcerten, onder andere in het kader van het Kronberg Festival 2010 en met musici als Alexei Ogrintchouk, Gidon Kremer, Andras Schiff en Yuri Bashmet in Het Concertgebouw.
Naast zijn concertcarrière is lesgeven zijn passie; behalve privéonderricht aan succesvolle leerlingen geeft hij ook masterclasses. Bovendien is hij als pedagoog werkzaam bij jeugdorkesten.
In 2010 kon door de Stichting Donateurs Koninklijk Concertgebouworkest voor Olivier een Venetiaanse contrabas uit ca. 1730 worden aangekocht, toegeschreven aan Francesco Gofriller.