Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertprogramma

Concertprogramma

Close-up: Zogenaamde dansen voor strijkers

Close-up: Zogenaamde dansen voor strijkers

Kleine Zaal
29 mei 2022
14.15 uur

Print dit programma

musici van het Concertgebouworkest:
Tjeerd Top viool
Marc Daniel van Biemen viool
Benjamin Peled viool
Michael Waterman viool
Frederik Boits altviool
Jeroen Woudstra altviool
Fred Edelen cello
Clément Peigné cello

Dit concert maakt deel uit van de serie Close-up: Orkestleden op het Vriendenpodium.

Pēteris Vasks (1946)

Strijkkwartet nr. 3 (1995)
Moderato
Allegro energico
Adagio
Moderato – Allegro

John Adams (1947)

John’s Book of Alleged Dances (1994)
Judah to Ocean
Toot Nipple
Dogjam
Pavane: She’s So Fine
Rag the Bone
Habanera
Stubble Crotchet
Hammer & Chisel
Alligator Escalator
Ständchen: The Little Serenade

pauze ± 15.20 uur

Felix Mendelssohn (1809-1847)

Octet in Es gr.t., op. 20 (1825)
Allegro moderato ma con fuoco
Andante
Scherzo: Allegro leggierissimo
Presto

einde ± 16.20 uur

 

Kleine Zaal 29 mei 2022 14.15 uur

musici van het Concertgebouworkest:
Tjeerd Top viool
Marc Daniel van Biemen viool
Benjamin Peled viool
Michael Waterman viool
Frederik Boits altviool
Jeroen Woudstra altviool
Fred Edelen cello
Clément Peigné cello

Dit concert maakt deel uit van de serie Close-up: Orkestleden op het Vriendenpodium.

Pēteris Vasks (1946)

Strijkkwartet nr. 3 (1995)
Moderato
Allegro energico
Adagio
Moderato – Allegro

John Adams (1947)

John’s Book of Alleged Dances (1994)
Judah to Ocean
Toot Nipple
Dogjam
Pavane: She’s So Fine
Rag the Bone
Habanera
Stubble Crotchet
Hammer & Chisel
Alligator Escalator
Ständchen: The Little Serenade

pauze ± 15.20 uur

Felix Mendelssohn (1809-1847)

Octet in Es gr.t., op. 20 (1825)
Allegro moderato ma con fuoco
Andante
Scherzo: Allegro leggierissimo
Presto

einde ± 16.20 uur

 

Toelichting

Pēteris Vasks (1946)

Vasks: Derde strijkkwartet

door Carine Alders

  • Pēteris Vasks

    foto: Gints Ivuskans/AFP

    Pēteris Vasks

    foto: Gints Ivuskans/AFP

  • Pēteris Vasks

    foto: Gints Ivuskans/AFP

    Pēteris Vasks

    foto: Gints Ivuskans/AFP

Voor Pēteris Vasks is componeren nauw verbonden met zijn geloof en idealen. Zijn muziek komt voort uit diepe maatschappelijke betrokkenheid. Als tienjarig jongetje schreef hij zijn eerste compositie: een strijdlied als protest tegen het arresteren en wegvoeren van landgenoten uit Letland om plaats te maken voor Russische staatsburgers. Met zijn muziek wil hij de ziel voeden, troost bieden aan ongelukkige mensen; het soort muziek dat in de sovjetperiode onderdrukt werd, omdat het een natio­naal bewustzijn bij de Letten aan zou kunnen wakkeren.

Aan het eind van de jaren 1980, toen de inwoners van de Baltische landen zich in een massaal zingend protest bevrijdden van de Russische bezetting, kreeg Vasks een internationaler publiek. Met de Letse volksmuziek in zijn componisten-DNA verklankt hij hoop voor de toekomst en liefde voor de natuur.

Tijdens de kerstdagen van 1994 – drie jaar na de onafhankelijkheid – begon hij aan zijn Derde strijkkwartet, dat als motto ‘Kerstmis; vrede op aarde’ meekreeg. In het eerste deel – desolaat aandoend door de aangehouden lange noten op de achtergrond – verwerkte hij een kerstlied, in het tweede deel speelt de sterk ritmisch gedreven Letse volksmuziek een belangrijke rol, alsof stemmen ontwaken. In een sterk chromatisch en soms dissonant Adagio stelt de componist de vraag of vrede op aarde mogelijk is. Soms lijkt er hoop te gloren, maar een definitief antwoord komt er niet. Het laatste deel vangt aan met een gedragen koraal tegen effectvolle vogelgeluiden, die voor Vasks de ultieme vrijheid symboliseren. Ritmisch krachtige passages ontaarden in chaos, maar de koraalmelodie brengt rust en uiteindelijk keert de componist terug naar het materiaal uit het eerste deel.

Voor Pēteris Vasks is componeren nauw verbonden met zijn geloof en idealen. Zijn muziek komt voort uit diepe maatschappelijke betrokkenheid. Als tienjarig jongetje schreef hij zijn eerste compositie: een strijdlied als protest tegen het arresteren en wegvoeren van landgenoten uit Letland om plaats te maken voor Russische staatsburgers. Met zijn muziek wil hij de ziel voeden, troost bieden aan ongelukkige mensen; het soort muziek dat in de sovjetperiode onderdrukt werd, omdat het een natio­naal bewustzijn bij de Letten aan zou kunnen wakkeren.

Aan het eind van de jaren 1980, toen de inwoners van de Baltische landen zich in een massaal zingend protest bevrijdden van de Russische bezetting, kreeg Vasks een internationaler publiek. Met de Letse volksmuziek in zijn componisten-DNA verklankt hij hoop voor de toekomst en liefde voor de natuur.

Tijdens de kerstdagen van 1994 – drie jaar na de onafhankelijkheid – begon hij aan zijn Derde strijkkwartet, dat als motto ‘Kerstmis; vrede op aarde’ meekreeg. In het eerste deel – desolaat aandoend door de aangehouden lange noten op de achtergrond – verwerkte hij een kerstlied, in het tweede deel speelt de sterk ritmisch gedreven Letse volksmuziek een belangrijke rol, alsof stemmen ontwaken. In een sterk chromatisch en soms dissonant Adagio stelt de componist de vraag of vrede op aarde mogelijk is. Soms lijkt er hoop te gloren, maar een definitief antwoord komt er niet. Het laatste deel vangt aan met een gedragen koraal tegen effectvolle vogelgeluiden, die voor Vasks de ultieme vrijheid symboliseren. Ritmisch krachtige passages ontaarden in chaos, maar de koraalmelodie brengt rust en uiteindelijk keert de componist terug naar het materiaal uit het eerste deel.

door Carine Alders

John Adams (1947)

Adams: John’s Book of Alleged Dances

door Carine Alders

  • Leila Josefowicz en John Adams

    foto: Jeff Roff

    Leila Josefowicz en John Adams

    foto: Jeff Roff

  • Leila Josefowicz en John Adams

    foto: Jeff Roff

    Leila Josefowicz en John Adams

    foto: Jeff Roff

John Adams, een jaar jonger dan Vasks, groeide op in een heel ander, vrijer deel van de wereld. Hij kreeg zijn eerste klarinetlessen van zijn vader, musicus in het symfonieorkest van Boston. Zijn eerste compositie schreef hij op veertienjarige leeftijd, voor het amateurorkest waar hij zijn dirigeertechniek op oefende. Adams’ politieke engagement als componist vertaalde zich in opera’s als Nixon in China (over Nixons spraakmakende staatsbezoek aan China in 1972), The Death of Klinghoffer (over de kaping van het schip Achille Lauro door Palestijnse terroristen) en On the Transmigration of Souls (ter herinnering aan de slachtoffers van 9/11, de aanval op de Twin Towers).

Zo verheven als de inspiratie bij Vasks’ strijkkwartet was, zo alledaags is die bij Adams’ John’s Book of Alleged Dances. Het werk bestaat uit tien dansen, waarvan de meeste door de componist geheel verzonnen zijn. De titels van de verschillende delen verwijzen bijvoorbeeld naar de tram die langs zijn huis reed (het swingende ‘Judah to Ocean’), een muzikaal portret van twee aannemers die in huize Adams regelmatig de boel verbouwen (‘Hammer & Chisel’) of een lift in een lokaal warenhuis die als een reptiel naar boven glijdt (‘Alligator Escalator’). Het werk werd in november 1994 voor het eerst uitgevoerd door het Kronos Quartet. De bedoeling was dat een van de strijkers live tijdens de uitvoering een apparaat zou bedienen, waarmee vooraf opgenomen slagwerkfragmenten (met onder andere een geprepareerde piano) toegevoegd konden worden, zoals voorgeschreven in de partituur. Dit bleek echter ondoenlijk en de fragmenten zijn nu te horen via een doorlopende opname waartegen het strijkkwartet speelt.

John Adams, een jaar jonger dan Vasks, groeide op in een heel ander, vrijer deel van de wereld. Hij kreeg zijn eerste klarinetlessen van zijn vader, musicus in het symfonieorkest van Boston. Zijn eerste compositie schreef hij op veertienjarige leeftijd, voor het amateurorkest waar hij zijn dirigeertechniek op oefende. Adams’ politieke engagement als componist vertaalde zich in opera’s als Nixon in China (over Nixons spraakmakende staatsbezoek aan China in 1972), The Death of Klinghoffer (over de kaping van het schip Achille Lauro door Palestijnse terroristen) en On the Transmigration of Souls (ter herinnering aan de slachtoffers van 9/11, de aanval op de Twin Towers).

Zo verheven als de inspiratie bij Vasks’ strijkkwartet was, zo alledaags is die bij Adams’ John’s Book of Alleged Dances. Het werk bestaat uit tien dansen, waarvan de meeste door de componist geheel verzonnen zijn. De titels van de verschillende delen verwijzen bijvoorbeeld naar de tram die langs zijn huis reed (het swingende ‘Judah to Ocean’), een muzikaal portret van twee aannemers die in huize Adams regelmatig de boel verbouwen (‘Hammer & Chisel’) of een lift in een lokaal warenhuis die als een reptiel naar boven glijdt (‘Alligator Escalator’). Het werk werd in november 1994 voor het eerst uitgevoerd door het Kronos Quartet. De bedoeling was dat een van de strijkers live tijdens de uitvoering een apparaat zou bedienen, waarmee vooraf opgenomen slagwerkfragmenten (met onder andere een geprepareerde piano) toegevoegd konden worden, zoals voorgeschreven in de partituur. Dit bleek echter ondoenlijk en de fragmenten zijn nu te horen via een doorlopende opname waartegen het strijkkwartet speelt.

door Carine Alders

Felix Mendelssohn (1809-1847)

Octet

door Carine Alders

  • Felix en Fanny Mendelssohn

    Print van een schilderij door R. Poetzelberger, 1895

    Felix en Fanny Mendelssohn

    Print van een schilderij door R. Poetzelberger, 1895

  • Felix en Fanny Mendelssohn

    Print van een schilderij door R. Poetzelberger, 1895

    Felix en Fanny Mendelssohn

    Print van een schilderij door R. Poetzelberger, 1895

Felix Mendelssohn was zestien toen hij zijn Octet in Es groot voor strijkers componeerde, allang niet meer zijn eerste compositie. Zijn vader had eerder dat jaar een paleisje gekocht in een buitenwijk van Berlijn. Het huis was groot genoeg om belangrijke gasten in stijl te ontvangen. Een perfecte plek om zijn wonderkinderen Felix en Fanny hun muzikaal talent verder te laten ontwikkelen; concerten op zondagmiddag met grotere ensembles waren geen enkel probleem.

Maar eerst moest het huis grondig verbouwd worden en het gezin woonde zo lang in een zomerhuis op het terrein. Toen Felix zich in de nazomer van 1825 in die tijdelijke woning aan zijn Octet zette, had hij al een aantal strijkerssymfonieën gecomponeerd, waarin hij zich bekwaamd had in contrapunt met zes stemmen tegelijk. In het octet hebben de acht strijkers eigen, gelijkwaardige stemmen, culminerend in een achtstemmig fugato. En toch klinkt het niet gekunsteld of ingewikkeld, eerder lichtvoetig.

‘Je bent bijna geneigd om een bezemsteel te pakken’

Dat heeft zeker ook met zijn inspiratiebron voor het Scherzo te maken: de droom van de Walpurgisnacht uit Goethe’s Faust. Dit verhaal zou pas enkele jaren later gepubliceerd worden, maar de oude dichter en de jonge componist waren goed bevriend. In de zomer was hij nog op bezoek geweest bij Goethe in Weimar. In de Walpurgisnacht figureert naast elfenkoning Oberon en zijn vrouw Titania een kapelmeester die een orkest van insecten en kleine beestjes leidt. Zus Fanny schreef over de muziek: ‘Je voelt je zo dicht bij de wereld van de geesten, weggedragen door de lucht, je bent bijna geneigd om een bezemsteel te pakken en de luchtprocessie te volgen. Aan het eind vliegt de eerste viool zo licht als een veertje en dan… is alles verdwenen.’

Felix Mendelssohn was zestien toen hij zijn Octet in Es groot voor strijkers componeerde, allang niet meer zijn eerste compositie. Zijn vader had eerder dat jaar een paleisje gekocht in een buitenwijk van Berlijn. Het huis was groot genoeg om belangrijke gasten in stijl te ontvangen. Een perfecte plek om zijn wonderkinderen Felix en Fanny hun muzikaal talent verder te laten ontwikkelen; concerten op zondagmiddag met grotere ensembles waren geen enkel probleem.

Maar eerst moest het huis grondig verbouwd worden en het gezin woonde zo lang in een zomerhuis op het terrein. Toen Felix zich in de nazomer van 1825 in die tijdelijke woning aan zijn Octet zette, had hij al een aantal strijkerssymfonieën gecomponeerd, waarin hij zich bekwaamd had in contrapunt met zes stemmen tegelijk. In het octet hebben de acht strijkers eigen, gelijkwaardige stemmen, culminerend in een achtstemmig fugato. En toch klinkt het niet gekunsteld of ingewikkeld, eerder lichtvoetig.

‘Je bent bijna geneigd om een bezemsteel te pakken’

Dat heeft zeker ook met zijn inspiratiebron voor het Scherzo te maken: de droom van de Walpurgisnacht uit Goethe’s Faust. Dit verhaal zou pas enkele jaren later gepubliceerd worden, maar de oude dichter en de jonge componist waren goed bevriend. In de zomer was hij nog op bezoek geweest bij Goethe in Weimar. In de Walpurgisnacht figureert naast elfenkoning Oberon en zijn vrouw Titania een kapelmeester die een orkest van insecten en kleine beestjes leidt. Zus Fanny schreef over de muziek: ‘Je voelt je zo dicht bij de wereld van de geesten, weggedragen door de lucht, je bent bijna geneigd om een bezemsteel te pakken en de luchtprocessie te volgen. Aan het eind vliegt de eerste viool zo licht als een veertje en dan… is alles verdwenen.’

door Carine Alders

Pēteris Vasks (1946)

Vasks: Derde strijkkwartet

door Carine Alders

  • Pēteris Vasks

    foto: Gints Ivuskans/AFP

    Pēteris Vasks

    foto: Gints Ivuskans/AFP

  • Pēteris Vasks

    foto: Gints Ivuskans/AFP

    Pēteris Vasks

    foto: Gints Ivuskans/AFP

Voor Pēteris Vasks is componeren nauw verbonden met zijn geloof en idealen. Zijn muziek komt voort uit diepe maatschappelijke betrokkenheid. Als tienjarig jongetje schreef hij zijn eerste compositie: een strijdlied als protest tegen het arresteren en wegvoeren van landgenoten uit Letland om plaats te maken voor Russische staatsburgers. Met zijn muziek wil hij de ziel voeden, troost bieden aan ongelukkige mensen; het soort muziek dat in de sovjetperiode onderdrukt werd, omdat het een natio­naal bewustzijn bij de Letten aan zou kunnen wakkeren.

Aan het eind van de jaren 1980, toen de inwoners van de Baltische landen zich in een massaal zingend protest bevrijdden van de Russische bezetting, kreeg Vasks een internationaler publiek. Met de Letse volksmuziek in zijn componisten-DNA verklankt hij hoop voor de toekomst en liefde voor de natuur.

Tijdens de kerstdagen van 1994 – drie jaar na de onafhankelijkheid – begon hij aan zijn Derde strijkkwartet, dat als motto ‘Kerstmis; vrede op aarde’ meekreeg. In het eerste deel – desolaat aandoend door de aangehouden lange noten op de achtergrond – verwerkte hij een kerstlied, in het tweede deel speelt de sterk ritmisch gedreven Letse volksmuziek een belangrijke rol, alsof stemmen ontwaken. In een sterk chromatisch en soms dissonant Adagio stelt de componist de vraag of vrede op aarde mogelijk is. Soms lijkt er hoop te gloren, maar een definitief antwoord komt er niet. Het laatste deel vangt aan met een gedragen koraal tegen effectvolle vogelgeluiden, die voor Vasks de ultieme vrijheid symboliseren. Ritmisch krachtige passages ontaarden in chaos, maar de koraalmelodie brengt rust en uiteindelijk keert de componist terug naar het materiaal uit het eerste deel.

Voor Pēteris Vasks is componeren nauw verbonden met zijn geloof en idealen. Zijn muziek komt voort uit diepe maatschappelijke betrokkenheid. Als tienjarig jongetje schreef hij zijn eerste compositie: een strijdlied als protest tegen het arresteren en wegvoeren van landgenoten uit Letland om plaats te maken voor Russische staatsburgers. Met zijn muziek wil hij de ziel voeden, troost bieden aan ongelukkige mensen; het soort muziek dat in de sovjetperiode onderdrukt werd, omdat het een natio­naal bewustzijn bij de Letten aan zou kunnen wakkeren.

Aan het eind van de jaren 1980, toen de inwoners van de Baltische landen zich in een massaal zingend protest bevrijdden van de Russische bezetting, kreeg Vasks een internationaler publiek. Met de Letse volksmuziek in zijn componisten-DNA verklankt hij hoop voor de toekomst en liefde voor de natuur.

Tijdens de kerstdagen van 1994 – drie jaar na de onafhankelijkheid – begon hij aan zijn Derde strijkkwartet, dat als motto ‘Kerstmis; vrede op aarde’ meekreeg. In het eerste deel – desolaat aandoend door de aangehouden lange noten op de achtergrond – verwerkte hij een kerstlied, in het tweede deel speelt de sterk ritmisch gedreven Letse volksmuziek een belangrijke rol, alsof stemmen ontwaken. In een sterk chromatisch en soms dissonant Adagio stelt de componist de vraag of vrede op aarde mogelijk is. Soms lijkt er hoop te gloren, maar een definitief antwoord komt er niet. Het laatste deel vangt aan met een gedragen koraal tegen effectvolle vogelgeluiden, die voor Vasks de ultieme vrijheid symboliseren. Ritmisch krachtige passages ontaarden in chaos, maar de koraalmelodie brengt rust en uiteindelijk keert de componist terug naar het materiaal uit het eerste deel.

door Carine Alders

John Adams (1947)

Adams: John’s Book of Alleged Dances

door Carine Alders

  • Leila Josefowicz en John Adams

    foto: Jeff Roff

    Leila Josefowicz en John Adams

    foto: Jeff Roff

  • Leila Josefowicz en John Adams

    foto: Jeff Roff

    Leila Josefowicz en John Adams

    foto: Jeff Roff

John Adams, een jaar jonger dan Vasks, groeide op in een heel ander, vrijer deel van de wereld. Hij kreeg zijn eerste klarinetlessen van zijn vader, musicus in het symfonieorkest van Boston. Zijn eerste compositie schreef hij op veertienjarige leeftijd, voor het amateurorkest waar hij zijn dirigeertechniek op oefende. Adams’ politieke engagement als componist vertaalde zich in opera’s als Nixon in China (over Nixons spraakmakende staatsbezoek aan China in 1972), The Death of Klinghoffer (over de kaping van het schip Achille Lauro door Palestijnse terroristen) en On the Transmigration of Souls (ter herinnering aan de slachtoffers van 9/11, de aanval op de Twin Towers).

Zo verheven als de inspiratie bij Vasks’ strijkkwartet was, zo alledaags is die bij Adams’ John’s Book of Alleged Dances. Het werk bestaat uit tien dansen, waarvan de meeste door de componist geheel verzonnen zijn. De titels van de verschillende delen verwijzen bijvoorbeeld naar de tram die langs zijn huis reed (het swingende ‘Judah to Ocean’), een muzikaal portret van twee aannemers die in huize Adams regelmatig de boel verbouwen (‘Hammer & Chisel’) of een lift in een lokaal warenhuis die als een reptiel naar boven glijdt (‘Alligator Escalator’). Het werk werd in november 1994 voor het eerst uitgevoerd door het Kronos Quartet. De bedoeling was dat een van de strijkers live tijdens de uitvoering een apparaat zou bedienen, waarmee vooraf opgenomen slagwerkfragmenten (met onder andere een geprepareerde piano) toegevoegd konden worden, zoals voorgeschreven in de partituur. Dit bleek echter ondoenlijk en de fragmenten zijn nu te horen via een doorlopende opname waartegen het strijkkwartet speelt.

John Adams, een jaar jonger dan Vasks, groeide op in een heel ander, vrijer deel van de wereld. Hij kreeg zijn eerste klarinetlessen van zijn vader, musicus in het symfonieorkest van Boston. Zijn eerste compositie schreef hij op veertienjarige leeftijd, voor het amateurorkest waar hij zijn dirigeertechniek op oefende. Adams’ politieke engagement als componist vertaalde zich in opera’s als Nixon in China (over Nixons spraakmakende staatsbezoek aan China in 1972), The Death of Klinghoffer (over de kaping van het schip Achille Lauro door Palestijnse terroristen) en On the Transmigration of Souls (ter herinnering aan de slachtoffers van 9/11, de aanval op de Twin Towers).

Zo verheven als de inspiratie bij Vasks’ strijkkwartet was, zo alledaags is die bij Adams’ John’s Book of Alleged Dances. Het werk bestaat uit tien dansen, waarvan de meeste door de componist geheel verzonnen zijn. De titels van de verschillende delen verwijzen bijvoorbeeld naar de tram die langs zijn huis reed (het swingende ‘Judah to Ocean’), een muzikaal portret van twee aannemers die in huize Adams regelmatig de boel verbouwen (‘Hammer & Chisel’) of een lift in een lokaal warenhuis die als een reptiel naar boven glijdt (‘Alligator Escalator’). Het werk werd in november 1994 voor het eerst uitgevoerd door het Kronos Quartet. De bedoeling was dat een van de strijkers live tijdens de uitvoering een apparaat zou bedienen, waarmee vooraf opgenomen slagwerkfragmenten (met onder andere een geprepareerde piano) toegevoegd konden worden, zoals voorgeschreven in de partituur. Dit bleek echter ondoenlijk en de fragmenten zijn nu te horen via een doorlopende opname waartegen het strijkkwartet speelt.

door Carine Alders

Felix Mendelssohn (1809-1847)

Octet

door Carine Alders

  • Felix en Fanny Mendelssohn

    Print van een schilderij door R. Poetzelberger, 1895

    Felix en Fanny Mendelssohn

    Print van een schilderij door R. Poetzelberger, 1895

  • Felix en Fanny Mendelssohn

    Print van een schilderij door R. Poetzelberger, 1895

    Felix en Fanny Mendelssohn

    Print van een schilderij door R. Poetzelberger, 1895

Felix Mendelssohn was zestien toen hij zijn Octet in Es groot voor strijkers componeerde, allang niet meer zijn eerste compositie. Zijn vader had eerder dat jaar een paleisje gekocht in een buitenwijk van Berlijn. Het huis was groot genoeg om belangrijke gasten in stijl te ontvangen. Een perfecte plek om zijn wonderkinderen Felix en Fanny hun muzikaal talent verder te laten ontwikkelen; concerten op zondagmiddag met grotere ensembles waren geen enkel probleem.

Maar eerst moest het huis grondig verbouwd worden en het gezin woonde zo lang in een zomerhuis op het terrein. Toen Felix zich in de nazomer van 1825 in die tijdelijke woning aan zijn Octet zette, had hij al een aantal strijkerssymfonieën gecomponeerd, waarin hij zich bekwaamd had in contrapunt met zes stemmen tegelijk. In het octet hebben de acht strijkers eigen, gelijkwaardige stemmen, culminerend in een achtstemmig fugato. En toch klinkt het niet gekunsteld of ingewikkeld, eerder lichtvoetig.

‘Je bent bijna geneigd om een bezemsteel te pakken’

Dat heeft zeker ook met zijn inspiratiebron voor het Scherzo te maken: de droom van de Walpurgisnacht uit Goethe’s Faust. Dit verhaal zou pas enkele jaren later gepubliceerd worden, maar de oude dichter en de jonge componist waren goed bevriend. In de zomer was hij nog op bezoek geweest bij Goethe in Weimar. In de Walpurgisnacht figureert naast elfenkoning Oberon en zijn vrouw Titania een kapelmeester die een orkest van insecten en kleine beestjes leidt. Zus Fanny schreef over de muziek: ‘Je voelt je zo dicht bij de wereld van de geesten, weggedragen door de lucht, je bent bijna geneigd om een bezemsteel te pakken en de luchtprocessie te volgen. Aan het eind vliegt de eerste viool zo licht als een veertje en dan… is alles verdwenen.’

Felix Mendelssohn was zestien toen hij zijn Octet in Es groot voor strijkers componeerde, allang niet meer zijn eerste compositie. Zijn vader had eerder dat jaar een paleisje gekocht in een buitenwijk van Berlijn. Het huis was groot genoeg om belangrijke gasten in stijl te ontvangen. Een perfecte plek om zijn wonderkinderen Felix en Fanny hun muzikaal talent verder te laten ontwikkelen; concerten op zondagmiddag met grotere ensembles waren geen enkel probleem.

Maar eerst moest het huis grondig verbouwd worden en het gezin woonde zo lang in een zomerhuis op het terrein. Toen Felix zich in de nazomer van 1825 in die tijdelijke woning aan zijn Octet zette, had hij al een aantal strijkerssymfonieën gecomponeerd, waarin hij zich bekwaamd had in contrapunt met zes stemmen tegelijk. In het octet hebben de acht strijkers eigen, gelijkwaardige stemmen, culminerend in een achtstemmig fugato. En toch klinkt het niet gekunsteld of ingewikkeld, eerder lichtvoetig.

‘Je bent bijna geneigd om een bezemsteel te pakken’

Dat heeft zeker ook met zijn inspiratiebron voor het Scherzo te maken: de droom van de Walpurgisnacht uit Goethe’s Faust. Dit verhaal zou pas enkele jaren later gepubliceerd worden, maar de oude dichter en de jonge componist waren goed bevriend. In de zomer was hij nog op bezoek geweest bij Goethe in Weimar. In de Walpurgisnacht figureert naast elfenkoning Oberon en zijn vrouw Titania een kapelmeester die een orkest van insecten en kleine beestjes leidt. Zus Fanny schreef over de muziek: ‘Je voelt je zo dicht bij de wereld van de geesten, weggedragen door de lucht, je bent bijna geneigd om een bezemsteel te pakken en de luchtprocessie te volgen. Aan het eind vliegt de eerste viool zo licht als een veertje en dan… is alles verdwenen.’

door Carine Alders

Biografie

Tjeerd Top, viool

Tjeerd Top studeerde bij Qui van Woerdekom en Jaring Walta aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, en vervolgde zijn studie aan het Conservatorium van Amsterdam bij Alexander Kerr. Beide studiefasen voltooide hij met onderscheiding.

In 2001 was Tjeerd Top winnaar van het Nationaal Vioolconcours Oskar Back. Tijdens dit concours ontving hij met pianiste Mariken Zandvliet tevens de Kersjes van de Groenekan Fonds.

Tjeerd heeft soleerde met onder meer Amsterdam Sinfonietta, Holland Symfonia, Nederlands Kamerorkest, het Concertgebouw Kamerorkest en Camerata Concertgebouworkest. Hij werkte als solist samen met de dirigenten Hans Vonk, Vassily Sinaisky, Peter Oundjian en Michael Lankaster.

Met het Vermeer Trio is hij regelmatig te beluisteren. Met pianiste Mariana Izman werd hij geselecteerd voor Het Debuut, een serie van tien concerten in de voornaamste concertzalen van Nederland. Tjeerd Top vormde jarenlang een duo met harpiste Lavinia Meijer. Samen wonnen zij de Fortis Mees/Pierson Award. Tjeerd maakte ook kamermuziek met Leonidos Kavakos, Emanuel Ax, Pierre-Laurent Aimard, Thomas Adès en vele anderen.

Sinds 2005 is Tjeerd eerste plaatsvervangend concertmeester van het Concertgebouworkest.

Ook trad hij regelmatig op als gastconcertmeester bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest, het Radio Filharmonisch Orkest, het WDR Sinfonieorchester, de Bamberger Symphoniker en het Philharmonia Orchestra.

Tjeerd Top bespeelt een Stradivarius uit 1713, aangekocht door een particuliere mecenas en hem ter beschikking gesteld via de Foundation Concertgebouworkest.

Marc Daniel van Biemen, viool

Marc Daniel van Biemen begon zijn vioolstudie op zesjarige leeftijd bij zijn vader Wybo van Biemen en werd drie jaar later toegelaten aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag bij Koosje van Haeringen. Hij vervolgde zijn studie bij Jaap van Zweden en later ook Herman Krebbers. Vanaf 2005 studeerde hij aan de Duquesne University in Pittsburgh en vanaf 2007 aan de Yale University School of Music bij Syoko Aki.

In 2009 won hij de tweede prijs tijdens het Nationaal Vioolconcours Oskar Back. Ook won hij een speciale prijs tijdens het Fritz Kreisler Vioolconcours.

Marc Daniel is sinds mei 2012 eerste violist bij het Concertgebouworkest. Daarvoor nam hij deel aan de Orchester-Akademie van de Berliner Philharmoniker en was hij gastconcertmeester bij o.a. het Scottish Chamber Orchestra, Verbier Festival Orchestra en de Yale Philharmonia onder Krzysztof Penderecki. Als solist trad hij op met onder meer het Orkest van het Oosten, het Limburgs Symfonie Orkest, Solisten van het Residentie Orkest en het Haags Jeugdorkest.

Als veelgevraagd kamermusicus heeft hij samengewerkt met onder anderen Leonidas Kavakos, Janine Jansen, Jean-Yves Thibaudet, Murray Perahia, Leif Ove Andsnes, Ilya Gringolts, Maxim Rysanov, Colin Carr, Alexander Kerr, Torleif Thedéen, Màtè Szücs, Vladimir Mendelssohn, Julien Quentin, Andreas Ottensammer, Henrik Schwarz en Hauschka.

Marc Daniel van Biemen is aanvoerder van Camerata Concertgebouworkest en primarius van het Alma Quartet. Met het Alma Quartet won hij in 2014 de Prix de Salon, uitgereikt door de zakelijke kring van het Concertgebouworkest.

 

 

Benjamin Peled, viool

Benjamin Peled maakte als gastconcertmeester deel uit van de Staatskapelle Berlin en het West-Eastern Orchestra, beide onder Daniel Barenboim, en leidde als concertmeester de symfonieorkesten van Houston en Vancouver. Ook trad hij op met het Lucerne Festival Orkest, het Mahler Chamber Orchestra en het St. Paul Chamber Orchestra.

 

Benjamin Peled maakt als mede-oprichter deel uit van het Alma Quartet, dat voor zijn debuut-cd met de complete strijkkwartetten van Erwin Schulhoff internationaal veel lof ontving en de Preis der Deutschen Schallplattenkritik Bestenlist kreeg toegekend. Peled heeft de gelegenheid gehad als kamermusicus te mogen optreden met onder anderen Jean-Yves Thibaudet, Menahem Pressler, Denis Kozhukhin, Baiba Skride, Guy Braunstein, Kolja Blacher, en leden van zowel het Belcea als het Michelangelo String Quartet.

Peled trad op in Noord-Amerika, Europa en Azië, in zalen als de Sociedad Filarmónica de Bilbao, Tonhalle Düsseldorf, Seoul Arts Center, Hamarikyu-Asahi Hall in Tokio en tijdens het Jerusalem International Chamber Music Festival.

Vóór zijn aanstelling in Amsterdam voltooide hij zijn masteropleiding aan de Cleveland Institute of Music, waar hij studeerde bij William Preucil en Paul Kantor.

Benjamin bespeelt een J.B. Vuillaume, die werd aangekocht door de Foundation Concertgebouworkest uit de nalatenschap van Viktor Libermann. Voorheen werd deze viool bespeeld door Marijn Mijnders en Richard Lazar.

Michael Waterman, viool

Violist Michael Waterman is de vijfde in een onafgebroken reeks Waterman-violisten in het Concertgebouworkest. Sinds 1950 gingen zijn grootvader Frits Waterman, zijn oom Frits Joël Waterman, zijn moeder Cleora Waterman en zijn vader Robert Waterman hem voor.

 

Michael begon zijn studie bij zijn vader, was vervolgens leerling van Peter de Leeuw aan de Amstelveense Muziekschool en vervolgde zijn studie aan het Conservatorium van Amsterdam, eerst bij Lex Korff de Gidts en vervolgens bij Alexander Kerr (concertmeester van het Concertgebouworkest tussen 1996 en 2006). Van 2006 tot 2008 studeerde hij bij Kerr aan de Indiana University Jacobs School of Music in de Verenigde Staten.

Hij volgde masterclasses bij onder anderen Christian Tetzlaff en William Preucil en lessen kamermuziek bij Janos Starker en Sylvia Rosenberg.

Sinds 2010 is Michael Waterman eerste violist bij het Concertgebouworkest.

In 2012 werd hij benoemd tot zakelijk en artistiek leider van het Concertgebouw Kamerorkest.

Frederik Boits, altviool

De Belgische Altviolist Frederik Boits studeerde aan het Conservatorium van Brussel bij Erwin Schiffer en Paul De Clerck. Hij vervolgde zijn studie aan het Conservatorium van Amsterdam bij Jürgen Kussmaul, waar hij in 2003 met onderscheiding afstudeerde. Ook volgde hij de solistenopleiding bij Bruno Giuranna aan de Fondazione Walter Stauffer in Cremona. In 2003 was hij prijswinnaar van de internationale altvioolwedstrijd in Bled, Slovenië.

Frederik Boits speelde in Holland Symfonia, waar hij negen jaar lang aanvoerder van de altviolen was. In 2012 speelde hij korte tijd in het London Philharmonic Orchestra en remplaceerde hij bij het WDR Sinfonieorchester in Keulen.

Hij speelt daarnaast graag kamermuziek, dit doet hij regelmatig met Amsterdam Sinfonietta, Oxalys, Het Collectief en het Nieuw Ensemble.

Frederik Boits is sinds 1 mei 2013 altviolist in het Concertgebouworkest.

Jeroen Woudstra, altviool

Altviolist Jeroen Woudstra kreeg als vijfjarige zijn eerste muzieklessen. Aan het Utrechts Conservatorium studeerde hij bij Philip Hirshhorn en Keiko Wataya. Met een beurs vervolgde hij zijn studie aan de Mozart Academy in Krakau, bij onder anderen Chumachenko Szigmundy en Nobuko Imai.

 

Sinds januari 2000 is Jeroen Woudstra altist in het Concertgebouworkest.

Jeroen Woudstra maakt deel uit van het succesvolle Alma Quartet, samen collega's uit het Concertgebouworkest - de eerste violisten Marc Daniel van Biemen en Benjamin Peled - en cellist Nitzan Laster uit het Nederlands Philharmonisch Orkest. Kamermuziek speelt Woudstra met musici als Emanuel Ax, Kyoko Hashimoto, Charles André Linale, Rainer Moog en Nathaniel Rosen op internationale festivals in Europa, de Verenigde Staten en Azië.

Jeroen Woudstra bespeelt een altviool uit de collectie van de Foundation Concertgebouworkest, gebouwd door Jean Baptiste Lefèbvre in 1767.

Fred Edelen, cello

De Amerikaanse cellist Fred Edelen groeide op tussen de platen van zijn vader, stapels muziek en een piano, die hij begon te bespelen toen hij zes was. Toen hij op tienjarige leeftijd een opname van Jacqueline du Pré hoorde koos hij echter resoluut voor de cello. Hij studeerde in Bloomington en met een Fulbright beurs in Den Haag, bij onder anderen Janos Starker, Gary Hoffman en Richte van der Meer.

 

Fred Edelen was drie jaar solocellist bij het San Antonio Symphony Orchestra en lid van het Houston Symphony Orchestra. Sinds augustus 2003 maakt Edelen als plaatsvervangend solocellist deel uit van het Concertgebouworkest.

Met zijn vrouw, klaveciniste Christina Edelen, vormt hij het Duo Edelen. Bij het Museum of Fine Arts in Houston initieerden ze een kamermuziekserie, waar ze nog regelmatig optreden. Fred Edelen musiceert ook met het Egmont Kwartet en het Concertgebouw Kamerorkest.

Fred Edelen heeft sinds 2005 een cello van J.B. Rogeri in bruikleen, in gezamenlijk eigendom van een particuliere musicus en de Foundation Concertgebouworkest.

Clément Peigné, cello

Clément Peigné begon zijn cellostudie aan het conservatorium van Tours en zette deze voort bij Xavier Gagnepain en Hortense Cartier-Bresson aan het conservatorium van Boulogne-Billancourt, waar hij prijzen won voor cello en kamermuziek. Met een beurs van de Indiana University Bloomington kon hij lessen volgen bij Janos Starker.

Vervolgens studeerde hij bij Marc Coppey aan het Conservatoire National de Musique et de Danse in Parijs, waar hij in juni 2017 zijn mastertitel behaalde. Bij het European Union Youth Orchestra deed hij orkestervaring op. Ook studeerde hij bij Nicolas Altstaedt aan de Hochschule für Musik und Tanz in Keulen.

 

In het seizoen 2017/2018 nam hij deel aan de Academie van het Concertgebouworkest.

Tijdens de Lucerne Festival Academy 2014 werkte Clément Peigné onder leiding van Matthias Pintscher met componisten als Heinz Holliger, Krzysztof Penderecki en Gérard Pesson. Hij bekwaamde zich verder in het hedendaagse repertoire tijdens workshops bij de Diplômes d'Artistes Interprètes en concerten met Ensemble intercontemporain. In 2015 richtte hij met Eun-Joo Lee en Vladimir Prcevic het Trio Sacher op, dat zich richt op muziek van de twintigste en eenentwintigste eeuw en veel samenwerkt met jonge componisten.

Clément maakt sinds januari 2019 deel uit van de cellogroep van het Concertgebouworkest.