Concertprogramma
Brahms' Tweede symfonie door het Concertgebouworkest
Concertstream 12 maart 2021 20.00 uur
Koninklijk Concertgebouworkest
Philippe Jordan dirigent
Dit programma wordt kosteloos gestreamd via concertgebouworkest.nl en de Facebook- en YouTube-kanalen van het orkest.
Het wordt opgenomen door AVROTROS voor uitzending via NPO Radio 4 op zondag 14 maart om 14.00 uur.
Johannes Brahms (1833-1897)
Symfonie nr. 2 in D gr.t., op. 73 (1877)
Allegro non troppo
Adagio non troppo
Allegretto grazioso (quasi andantino)
Allegro con spirito
Koninklijk Concertgebouworkest
Philippe Jordan dirigent
Dit programma wordt kosteloos gestreamd via concertgebouworkest.nl en de Facebook- en YouTube-kanalen van het orkest.
Het wordt opgenomen door AVROTROS voor uitzending via NPO Radio 4 op zondag 14 maart om 14.00 uur.
Johannes Brahms (1833-1897)
Symfonie nr. 2 in D gr.t., op. 73 (1877)
Allegro non troppo
Adagio non troppo
Allegretto grazioso (quasi andantino)
Allegro con spirito
Toelichting
Johannes Brahms 1833-1897
Brahms: Tweede symfonie
Johannes Brahms schrijft zijn Tweede symfonie in D groot in vier maanden tijd. Dat is een adembenemend tempo, zeker voor een componist die over zijn Eerste zo’n vijftien jaar heeft gedaan. De Tweede ontstaat tijdens de zorgeloze werkvakantie van 1877 in Pörtschach am Wörtersee, in het zonnige zuiden van Oostenrijk.
Niettegenstaande Brahms’ chagrijn over vergelijkingen tussen zijn Tweede symfonie en Beethovens Zesde, ‘Pastorale’, is het Karinthische natuurschoon er duidelijk in hoorbaar.
Dat weet de componist ook, maar Brahms zou Brahms niet zijn als hij zijn uitgever niet sardonisch vertelde dat hij ‘nog nooit zoiets melancholieks’ had geschreven: de partituur moest ‘met een zwart randje’ worden gedrukt.
Johannes Brahms schrijft zijn Tweede symfonie in D groot in vier maanden tijd. Dat is een adembenemend tempo, zeker voor een componist die over zijn Eerste zo’n vijftien jaar heeft gedaan. De Tweede ontstaat tijdens de zorgeloze werkvakantie van 1877 in Pörtschach am Wörtersee, in het zonnige zuiden van Oostenrijk.
Niettegenstaande Brahms’ chagrijn over vergelijkingen tussen zijn Tweede symfonie en Beethovens Zesde, ‘Pastorale’, is het Karinthische natuurschoon er duidelijk in hoorbaar.
Dat weet de componist ook, maar Brahms zou Brahms niet zijn als hij zijn uitgever niet sardonisch vertelde dat hij ‘nog nooit zoiets melancholieks’ had geschreven: de partituur moest ‘met een zwart randje’ worden gedrukt.
Het werk opent met een Allegro non troppo in driekwartsmaat. Maar dit is geen wals: Brahms’ ruime gebruik van ritmische accentverschuivingen maakt het stuk volkomen ondansbaar – en des te interessanter. Het openingsmotief van drie noten levert de grondstof voor het merendeel van de symfonie. Brahms draait ze op alle mogelijke manieren om, en verkort of verlengt ze naar believen.
Het Adagio non troppo is het langste langzame deel van Brahms’ vier symfonieën, en hij heeft er een zwak voor. In een brief aan Clara Schumann beschrijft hij, ditmaal zonder ironie, hoe ‘elegisch’ zijn nieuwe symfonie is. Daarbij denkt hij ongetwijfeld vooral aan dit traag meanderende deel met zijn klaaglijke blazerspartijen.
Alle peinzen verdwijnt op slag in de zonnige lichtheid van het Allegretto grazioso, waar Brahms laat horen hoe veel hij kan met minimaal materiaal. Veel meer dan het eerste wijsje, zelf al een verre variant op de opening van het eerste deel, heeft hij niet nodig. Effectief gebruik van veranderingen in ritme, tempo en toonsoort volstaat.
Brahms sluit af met een swingende finale, Allegro con spirito. Als er ergens een aanwijsbare verwantschap is met Beethovens ‘Pastorale’, dan is het hier: op ongeveer een derde imiteren fluiten en hobo’s duidelijk zingende vogels. Uiteindelijk zetten schetterende koperblazers een triomfantelijke punt achter deze hier en daar misschien elegische, maar uiteindelijk toch zomerse symfonie.
Het werk opent met een Allegro non troppo in driekwartsmaat. Maar dit is geen wals: Brahms’ ruime gebruik van ritmische accentverschuivingen maakt het stuk volkomen ondansbaar – en des te interessanter. Het openingsmotief van drie noten levert de grondstof voor het merendeel van de symfonie. Brahms draait ze op alle mogelijke manieren om, en verkort of verlengt ze naar believen.
Het Adagio non troppo is het langste langzame deel van Brahms’ vier symfonieën, en hij heeft er een zwak voor. In een brief aan Clara Schumann beschrijft hij, ditmaal zonder ironie, hoe ‘elegisch’ zijn nieuwe symfonie is. Daarbij denkt hij ongetwijfeld vooral aan dit traag meanderende deel met zijn klaaglijke blazerspartijen.
Alle peinzen verdwijnt op slag in de zonnige lichtheid van het Allegretto grazioso, waar Brahms laat horen hoe veel hij kan met minimaal materiaal. Veel meer dan het eerste wijsje, zelf al een verre variant op de opening van het eerste deel, heeft hij niet nodig. Effectief gebruik van veranderingen in ritme, tempo en toonsoort volstaat.
Brahms sluit af met een swingende finale, Allegro con spirito. Als er ergens een aanwijsbare verwantschap is met Beethovens ‘Pastorale’, dan is het hier: op ongeveer een derde imiteren fluiten en hobo’s duidelijk zingende vogels. Uiteindelijk zetten schetterende koperblazers een triomfantelijke punt achter deze hier en daar misschien elegische, maar uiteindelijk toch zomerse symfonie.
Johannes Brahms 1833-1897
Brahms: Tweede symfonie
Johannes Brahms schrijft zijn Tweede symfonie in D groot in vier maanden tijd. Dat is een adembenemend tempo, zeker voor een componist die over zijn Eerste zo’n vijftien jaar heeft gedaan. De Tweede ontstaat tijdens de zorgeloze werkvakantie van 1877 in Pörtschach am Wörtersee, in het zonnige zuiden van Oostenrijk.
Niettegenstaande Brahms’ chagrijn over vergelijkingen tussen zijn Tweede symfonie en Beethovens Zesde, ‘Pastorale’, is het Karinthische natuurschoon er duidelijk in hoorbaar.
Dat weet de componist ook, maar Brahms zou Brahms niet zijn als hij zijn uitgever niet sardonisch vertelde dat hij ‘nog nooit zoiets melancholieks’ had geschreven: de partituur moest ‘met een zwart randje’ worden gedrukt.
Johannes Brahms schrijft zijn Tweede symfonie in D groot in vier maanden tijd. Dat is een adembenemend tempo, zeker voor een componist die over zijn Eerste zo’n vijftien jaar heeft gedaan. De Tweede ontstaat tijdens de zorgeloze werkvakantie van 1877 in Pörtschach am Wörtersee, in het zonnige zuiden van Oostenrijk.
Niettegenstaande Brahms’ chagrijn over vergelijkingen tussen zijn Tweede symfonie en Beethovens Zesde, ‘Pastorale’, is het Karinthische natuurschoon er duidelijk in hoorbaar.
Dat weet de componist ook, maar Brahms zou Brahms niet zijn als hij zijn uitgever niet sardonisch vertelde dat hij ‘nog nooit zoiets melancholieks’ had geschreven: de partituur moest ‘met een zwart randje’ worden gedrukt.
Het werk opent met een Allegro non troppo in driekwartsmaat. Maar dit is geen wals: Brahms’ ruime gebruik van ritmische accentverschuivingen maakt het stuk volkomen ondansbaar – en des te interessanter. Het openingsmotief van drie noten levert de grondstof voor het merendeel van de symfonie. Brahms draait ze op alle mogelijke manieren om, en verkort of verlengt ze naar believen.
Het Adagio non troppo is het langste langzame deel van Brahms’ vier symfonieën, en hij heeft er een zwak voor. In een brief aan Clara Schumann beschrijft hij, ditmaal zonder ironie, hoe ‘elegisch’ zijn nieuwe symfonie is. Daarbij denkt hij ongetwijfeld vooral aan dit traag meanderende deel met zijn klaaglijke blazerspartijen.
Alle peinzen verdwijnt op slag in de zonnige lichtheid van het Allegretto grazioso, waar Brahms laat horen hoe veel hij kan met minimaal materiaal. Veel meer dan het eerste wijsje, zelf al een verre variant op de opening van het eerste deel, heeft hij niet nodig. Effectief gebruik van veranderingen in ritme, tempo en toonsoort volstaat.
Brahms sluit af met een swingende finale, Allegro con spirito. Als er ergens een aanwijsbare verwantschap is met Beethovens ‘Pastorale’, dan is het hier: op ongeveer een derde imiteren fluiten en hobo’s duidelijk zingende vogels. Uiteindelijk zetten schetterende koperblazers een triomfantelijke punt achter deze hier en daar misschien elegische, maar uiteindelijk toch zomerse symfonie.
Het werk opent met een Allegro non troppo in driekwartsmaat. Maar dit is geen wals: Brahms’ ruime gebruik van ritmische accentverschuivingen maakt het stuk volkomen ondansbaar – en des te interessanter. Het openingsmotief van drie noten levert de grondstof voor het merendeel van de symfonie. Brahms draait ze op alle mogelijke manieren om, en verkort of verlengt ze naar believen.
Het Adagio non troppo is het langste langzame deel van Brahms’ vier symfonieën, en hij heeft er een zwak voor. In een brief aan Clara Schumann beschrijft hij, ditmaal zonder ironie, hoe ‘elegisch’ zijn nieuwe symfonie is. Daarbij denkt hij ongetwijfeld vooral aan dit traag meanderende deel met zijn klaaglijke blazerspartijen.
Alle peinzen verdwijnt op slag in de zonnige lichtheid van het Allegretto grazioso, waar Brahms laat horen hoe veel hij kan met minimaal materiaal. Veel meer dan het eerste wijsje, zelf al een verre variant op de opening van het eerste deel, heeft hij niet nodig. Effectief gebruik van veranderingen in ritme, tempo en toonsoort volstaat.
Brahms sluit af met een swingende finale, Allegro con spirito. Als er ergens een aanwijsbare verwantschap is met Beethovens ‘Pastorale’, dan is het hier: op ongeveer een derde imiteren fluiten en hobo’s duidelijk zingende vogels. Uiteindelijk zetten schetterende koperblazers een triomfantelijke punt achter deze hier en daar misschien elegische, maar uiteindelijk toch zomerse symfonie.
Biografie
Philippe Jordan, dirigent
Philippe Jordan zong als kind bij de Zürcher Sängerknaben en speelde viool en piano, voordat hij koos voor orkestdirectie. Jordans dirigentencarrière begon in 1994 als Kapellmeister van het Stadttheater Ulm.
Van 1998 tot 2001 assisteerde hij Daniel Barenboim bij de Deutsche Staatsoper in Berlijn, van 2001 tot 2004 was hij chef-dirigent van de Oper Graz en het Grazer Philharmonische Orchester en van 2006 tot 2010 eerste gastdirigent van de Berlijnse Staatsoper Unter den Linden.
Als gastdirigent stond Philippe Jordan voor tal van Europese en Noord-Amerikaanse orkesten en leidde hij diverse internationale operaproducties. Met ingang van het seizoen 2020/2021 is Philippe Jordan artistiek directeur van de Staatsoper Wien. Daarvoor stond hij – sinds 2009 – aan het hoofd van van de Opéra National de Paris, waar hij producties van onder meer Schönbergs Moses und Aron, Berlioz’ La damnation de Faust en Der Rosenkavalier van Richard Strauss leidde.
Philippe Jordan was te gast tijdens de Bayreuther Festspiele en leidde in In 2019 Wagners complete Ring des Nibelungen bij de Metropolitan Opera in New York.
De Zwitser is sinds 2014 ook chef-dirigent van de Wiener Symphoniker, waarmee hij de complete Beethoven-symfonieën uitvoerde en op cd zette (ter gelegenheid van Beethovens 250ste geboortejaar in 2020), en werken van Bach, Bruckner, Berlioz en Brahms uitgebreid aan bod liet komen.
Philippe Jordan maakt zijn debuut bij het Concertgebouworkest.