
Concertprogramma
Brahms' Hoorntrio door Van der Zwart, Melnikov en Faust
Kleine Zaal 17 maart 2023 20.15 uur
Teunis van der Zwart hoorn
Isabelle Faust viool
Alexander Melnikov piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Strijkers met Variatie.
Lees ook:
- Wat zit er in de koffer van hoornist Teunis van der Zwart?
- Interview met Alexander Melnikov
Johannes Brahms (1833-1897)
Sonate in f kl.t., op. 120 nr. 1 (1894)
oorspronkelijk voor klarinet of altviool en piano;
versie voor viool en piano
Allegro appassionato
Andante un poco adagio
Allegretto grazioso
Vivace
György Ligeti (1923-2006)
Trio (1982)
‘Hommage à Brahms’
Andantino con tenerezza
Vivacissimo molto ritmico
Alla Marcia
Lamento. Adagio
pauze ± 21.00 uur
Johannes Brahms
Trio in Es gr.t., op. 40 (1865)
Andante – Poco più animato
Scherzo: Allegro – Molto meno allegro
Adagio mesto
Finale: Allegro con brio
einde ± 22.00 uur
Teunis van der Zwart hoorn
Isabelle Faust viool
Alexander Melnikov piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Strijkers met Variatie.
Lees ook:
- Wat zit er in de koffer van hoornist Teunis van der Zwart?
- Interview met Alexander Melnikov
Johannes Brahms (1833-1897)
Sonate in f kl.t., op. 120 nr. 1 (1894)
oorspronkelijk voor klarinet of altviool en piano;
versie voor viool en piano
Allegro appassionato
Andante un poco adagio
Allegretto grazioso
Vivace
György Ligeti (1923-2006)
Trio (1982)
‘Hommage à Brahms’
Andantino con tenerezza
Vivacissimo molto ritmico
Alla Marcia
Lamento. Adagio
pauze ± 21.00 uur
Johannes Brahms
Trio in Es gr.t., op. 40 (1865)
Andante – Poco più animato
Scherzo: Allegro – Molto meno allegro
Adagio mesto
Finale: Allegro con brio
einde ± 22.00 uur
Toelichting
Johannes Brahms (1833-1897)
Brahms: Sonate
Johannes Brahms had al aangekondigd dat hij als componist met pensioen zou gaan en al een jaar niets meer geschreven toen Richard Mühlfeld, eerste klarinettist en dirigent van het Meininger hoforkest, voor hem speelde. Deze gebeurtenis inspireerde Brahms alsnog tot vier composities waarin de klarinet de hoofdrol speelt, waaronder de Eerste sonate in f klein.
Om de verkoopkansen van de bladmuziek te vergroten brachten Brahms en zijn uitgever Simrock ook een versie uit voor altviool. Volgens overlevering zou Brahms zelf de transcriptie voor altviool gemaakt hebben, hoewel dat door sommigen betwijfeld wordt omdat de altvioolpartij vol zit met kleine wijzigingen, terwijl de pianopartij onveranderd bleef – hoogst ongebruikelijk voor Brahms. Uit brieven aan violist en goede vriend Joseph Joachim blijkt bovendien dat de componist meer interesse had in een vioolversie. In 1894 schreef hij aan Joachim: ‘Mocht je nog naar Frankfurt komen, zeker in de eerste helft van de winter, laat het me weten. In dat geval zal ik ook komen, en dan nodig ik ofwel Mühlfeld uit om mee te komen, of ik breng een altvioolpartij mee – voor twee klarinetsonates die ik aan Mevrouw Schumann zou willen laten horen. Deze eenvoudige werken zullen onze rust niet verstoren – maar het zou mooi zijn!’ Uiteindelijk speelde Mühlfeld de klarinetversie bij deze gelegenheid, Joachim was erbij.
De vioolversie wordt, in tegenstelling tot de altvioolversie, maar weinig uitgevoerd.
Johannes Brahms had al aangekondigd dat hij als componist met pensioen zou gaan en al een jaar niets meer geschreven toen Richard Mühlfeld, eerste klarinettist en dirigent van het Meininger hoforkest, voor hem speelde. Deze gebeurtenis inspireerde Brahms alsnog tot vier composities waarin de klarinet de hoofdrol speelt, waaronder de Eerste sonate in f klein.
Om de verkoopkansen van de bladmuziek te vergroten brachten Brahms en zijn uitgever Simrock ook een versie uit voor altviool. Volgens overlevering zou Brahms zelf de transcriptie voor altviool gemaakt hebben, hoewel dat door sommigen betwijfeld wordt omdat de altvioolpartij vol zit met kleine wijzigingen, terwijl de pianopartij onveranderd bleef – hoogst ongebruikelijk voor Brahms. Uit brieven aan violist en goede vriend Joseph Joachim blijkt bovendien dat de componist meer interesse had in een vioolversie. In 1894 schreef hij aan Joachim: ‘Mocht je nog naar Frankfurt komen, zeker in de eerste helft van de winter, laat het me weten. In dat geval zal ik ook komen, en dan nodig ik ofwel Mühlfeld uit om mee te komen, of ik breng een altvioolpartij mee – voor twee klarinetsonates die ik aan Mevrouw Schumann zou willen laten horen. Deze eenvoudige werken zullen onze rust niet verstoren – maar het zou mooi zijn!’ Uiteindelijk speelde Mühlfeld de klarinetversie bij deze gelegenheid, Joachim was erbij.
De vioolversie wordt, in tegenstelling tot de altvioolversie, maar weinig uitgevoerd.
György Ligeti (1923-2006)
Ligeti: Trio ‘Hommage à Brahms’
Na zijn opera Le Grand Macabre, waarin hij veel van zijn ontdekkingen tot dan toe had verwerkt en waarmee hij naar zijn idee alles wel zo’n beetje gezegd had, viel György Ligeti stil. Hij voelde zich niet meer thuis bij de avant-garde, die componisten waren hem te academisch. Oude stijlen imiteren trok hem ook niet: zo’n beetje alle stijlen die met ‘neo’ begonnen waren hem een gruwel.
‘Nu heb ik de moed om ouderwets te zijn’
Zoals eerder bij Brahms was het ook bij Ligeti de ontmoeting met een musicus die hem weer aan het componeren zette. Pianist Eckart Besch vroeg hem een stuk te schrijven voor hoorn, viool en piano – dezelfde bezetting als Brahms’ Trio in Es groot. Het zette de componist op een nieuw spoor, een derde weg, die hij zelf omschreef met de dubbele ontkenning ‘non-atonale muziek’. Voor zijn trio maakte Ligeti weliswaar gebruik van traditionele vormen, en van de klanken van de natuurhoorn waar Brahms zo dol op was, maar hij bleef zichzelf. Welluidende drieklanken vermeed hij niet langer, maar ze kregen niet een sturende functie zoals in de meer traditionele muziek. In een interview jaren later zei Ligeti hierover: ‘Mijn hoorntrio markeert een radicale breuk met atonaliteit. Nu heb ik de moed om ‘ouderwets’ te zijn.’
Bij vlagen klinkt de muziek inderdaad vertrouwd, wanneer bijvoorbeeld de ritmes van verschillende instrumenten samenvallen, maar vaak lijken de musici ook ieder hun eigen weg te gaan, wat resulteert in schurende samenklanken. Zijn eigen versie van de ‘hoornkwinten’ – een reeks samenklanken die van oudsher worden geassocieerd met de postkoets – heeft hij de viool en de piano toebedeeld. De viool speelt bijna alleen maar dubbelgrepen. ‘Eigenlijk is het stiekem een kwartet’, zei Ligeti hierover. De aanwijzing in de partituur om de geïmiteerde boventonen van de natuurhoorn vooral niet in zuiverheid te corrigeren strooit bovendien wat extra peper in de oren.
Na zijn opera Le Grand Macabre, waarin hij veel van zijn ontdekkingen tot dan toe had verwerkt en waarmee hij naar zijn idee alles wel zo’n beetje gezegd had, viel György Ligeti stil. Hij voelde zich niet meer thuis bij de avant-garde, die componisten waren hem te academisch. Oude stijlen imiteren trok hem ook niet: zo’n beetje alle stijlen die met ‘neo’ begonnen waren hem een gruwel.
‘Nu heb ik de moed om ouderwets te zijn’
Zoals eerder bij Brahms was het ook bij Ligeti de ontmoeting met een musicus die hem weer aan het componeren zette. Pianist Eckart Besch vroeg hem een stuk te schrijven voor hoorn, viool en piano – dezelfde bezetting als Brahms’ Trio in Es groot. Het zette de componist op een nieuw spoor, een derde weg, die hij zelf omschreef met de dubbele ontkenning ‘non-atonale muziek’. Voor zijn trio maakte Ligeti weliswaar gebruik van traditionele vormen, en van de klanken van de natuurhoorn waar Brahms zo dol op was, maar hij bleef zichzelf. Welluidende drieklanken vermeed hij niet langer, maar ze kregen niet een sturende functie zoals in de meer traditionele muziek. In een interview jaren later zei Ligeti hierover: ‘Mijn hoorntrio markeert een radicale breuk met atonaliteit. Nu heb ik de moed om ‘ouderwets’ te zijn.’
Bij vlagen klinkt de muziek inderdaad vertrouwd, wanneer bijvoorbeeld de ritmes van verschillende instrumenten samenvallen, maar vaak lijken de musici ook ieder hun eigen weg te gaan, wat resulteert in schurende samenklanken. Zijn eigen versie van de ‘hoornkwinten’ – een reeks samenklanken die van oudsher worden geassocieerd met de postkoets – heeft hij de viool en de piano toebedeeld. De viool speelt bijna alleen maar dubbelgrepen. ‘Eigenlijk is het stiekem een kwartet’, zei Ligeti hierover. De aanwijzing in de partituur om de geïmiteerde boventonen van de natuurhoorn vooral niet in zuiverheid te corrigeren strooit bovendien wat extra peper in de oren.
Johannes Brahms (1833-1897)
Brahms: Hoorntrio
Het Trio in Es groot in de ongewone bezetting van hoorn, viool en piano componeerde Brahms zo’n dertig jaar voor zijn eerste klarinetsonate. De hoorn was een van zijn favoriete instrumenten, hij had er dierbare jeugdherinneringen aan. Zo had vader Brahms zich als hoornist aangesloten bij het leger om zo stadsburger te kunnen worden van Hamburg. Van hem leerde de jonge Johannes de natuurhoorn bespelen en hij was er aardig bedreven in. Zeer bewust schreef hij op de partituur van zijn Trio dat de muziek bedoeld was voor natuurhoorn en niet voor de inmiddels ingeburgerde, modernere ventielhoorn. Brahms hield juist van het gedempte geluid, veroorzaakt door de hand in de beker die de toonhoogte beïnvloedt.
Het werk ontstond in Lichtental in het Zwarte Woud, waar de componist voor de zomer een etage huurde. Brahms vertelde zijn leerling en eerste biograaf Florenz May dat het idee hem bij een wandeling door de bossen ingevallen was. Hij herinnerde zich hoe hij twee jaar na het ontstaan van het Trio met een vriend een heuvel opgeklommen was en genietend van het uitzicht precies de plek had kunnen aanwijzen waar hem het thema van het eerste deel ingevallen zou zijn. Precies op dat moment brak de zon door, veel romantischer wordt het niet. In werkelijkheid leefde Brahms vaak jaren met zijn ideeën voordat ze hun definitieve vorm in zijn muziek kregen. Zo ontdekte de dirigent/klavecinist Christopher Hogwood bij een nieuwe uitgave van het werk dat Brahms een melodie gebruikt had die hij als twintigjarige neergepend had in het gastenboek van de kapelmeester in Göttingen.
De intens droevige sfeer van het langzame derde deel wordt wel in verband gebracht met de dood van Brahms’ moeder eerder dat jaar, maar een alternatieve inspiratiebron zou ook de verbroken relatie met Agathe von Siebold kunnen zijn. In elk geval bleef hij niet bij de pakken neerzitten, in de opwindende Finale is de jachthoorn in zijn element.
Het Trio in Es groot in de ongewone bezetting van hoorn, viool en piano componeerde Brahms zo’n dertig jaar voor zijn eerste klarinetsonate. De hoorn was een van zijn favoriete instrumenten, hij had er dierbare jeugdherinneringen aan. Zo had vader Brahms zich als hoornist aangesloten bij het leger om zo stadsburger te kunnen worden van Hamburg. Van hem leerde de jonge Johannes de natuurhoorn bespelen en hij was er aardig bedreven in. Zeer bewust schreef hij op de partituur van zijn Trio dat de muziek bedoeld was voor natuurhoorn en niet voor de inmiddels ingeburgerde, modernere ventielhoorn. Brahms hield juist van het gedempte geluid, veroorzaakt door de hand in de beker die de toonhoogte beïnvloedt.
Het werk ontstond in Lichtental in het Zwarte Woud, waar de componist voor de zomer een etage huurde. Brahms vertelde zijn leerling en eerste biograaf Florenz May dat het idee hem bij een wandeling door de bossen ingevallen was. Hij herinnerde zich hoe hij twee jaar na het ontstaan van het Trio met een vriend een heuvel opgeklommen was en genietend van het uitzicht precies de plek had kunnen aanwijzen waar hem het thema van het eerste deel ingevallen zou zijn. Precies op dat moment brak de zon door, veel romantischer wordt het niet. In werkelijkheid leefde Brahms vaak jaren met zijn ideeën voordat ze hun definitieve vorm in zijn muziek kregen. Zo ontdekte de dirigent/klavecinist Christopher Hogwood bij een nieuwe uitgave van het werk dat Brahms een melodie gebruikt had die hij als twintigjarige neergepend had in het gastenboek van de kapelmeester in Göttingen.
De intens droevige sfeer van het langzame derde deel wordt wel in verband gebracht met de dood van Brahms’ moeder eerder dat jaar, maar een alternatieve inspiratiebron zou ook de verbroken relatie met Agathe von Siebold kunnen zijn. In elk geval bleef hij niet bij de pakken neerzitten, in de opwindende Finale is de jachthoorn in zijn element.
Johannes Brahms (1833-1897)
Brahms: Sonate
Johannes Brahms had al aangekondigd dat hij als componist met pensioen zou gaan en al een jaar niets meer geschreven toen Richard Mühlfeld, eerste klarinettist en dirigent van het Meininger hoforkest, voor hem speelde. Deze gebeurtenis inspireerde Brahms alsnog tot vier composities waarin de klarinet de hoofdrol speelt, waaronder de Eerste sonate in f klein.
Om de verkoopkansen van de bladmuziek te vergroten brachten Brahms en zijn uitgever Simrock ook een versie uit voor altviool. Volgens overlevering zou Brahms zelf de transcriptie voor altviool gemaakt hebben, hoewel dat door sommigen betwijfeld wordt omdat de altvioolpartij vol zit met kleine wijzigingen, terwijl de pianopartij onveranderd bleef – hoogst ongebruikelijk voor Brahms. Uit brieven aan violist en goede vriend Joseph Joachim blijkt bovendien dat de componist meer interesse had in een vioolversie. In 1894 schreef hij aan Joachim: ‘Mocht je nog naar Frankfurt komen, zeker in de eerste helft van de winter, laat het me weten. In dat geval zal ik ook komen, en dan nodig ik ofwel Mühlfeld uit om mee te komen, of ik breng een altvioolpartij mee – voor twee klarinetsonates die ik aan Mevrouw Schumann zou willen laten horen. Deze eenvoudige werken zullen onze rust niet verstoren – maar het zou mooi zijn!’ Uiteindelijk speelde Mühlfeld de klarinetversie bij deze gelegenheid, Joachim was erbij.
De vioolversie wordt, in tegenstelling tot de altvioolversie, maar weinig uitgevoerd.
Johannes Brahms had al aangekondigd dat hij als componist met pensioen zou gaan en al een jaar niets meer geschreven toen Richard Mühlfeld, eerste klarinettist en dirigent van het Meininger hoforkest, voor hem speelde. Deze gebeurtenis inspireerde Brahms alsnog tot vier composities waarin de klarinet de hoofdrol speelt, waaronder de Eerste sonate in f klein.
Om de verkoopkansen van de bladmuziek te vergroten brachten Brahms en zijn uitgever Simrock ook een versie uit voor altviool. Volgens overlevering zou Brahms zelf de transcriptie voor altviool gemaakt hebben, hoewel dat door sommigen betwijfeld wordt omdat de altvioolpartij vol zit met kleine wijzigingen, terwijl de pianopartij onveranderd bleef – hoogst ongebruikelijk voor Brahms. Uit brieven aan violist en goede vriend Joseph Joachim blijkt bovendien dat de componist meer interesse had in een vioolversie. In 1894 schreef hij aan Joachim: ‘Mocht je nog naar Frankfurt komen, zeker in de eerste helft van de winter, laat het me weten. In dat geval zal ik ook komen, en dan nodig ik ofwel Mühlfeld uit om mee te komen, of ik breng een altvioolpartij mee – voor twee klarinetsonates die ik aan Mevrouw Schumann zou willen laten horen. Deze eenvoudige werken zullen onze rust niet verstoren – maar het zou mooi zijn!’ Uiteindelijk speelde Mühlfeld de klarinetversie bij deze gelegenheid, Joachim was erbij.
De vioolversie wordt, in tegenstelling tot de altvioolversie, maar weinig uitgevoerd.
György Ligeti (1923-2006)
Ligeti: Trio ‘Hommage à Brahms’
Na zijn opera Le Grand Macabre, waarin hij veel van zijn ontdekkingen tot dan toe had verwerkt en waarmee hij naar zijn idee alles wel zo’n beetje gezegd had, viel György Ligeti stil. Hij voelde zich niet meer thuis bij de avant-garde, die componisten waren hem te academisch. Oude stijlen imiteren trok hem ook niet: zo’n beetje alle stijlen die met ‘neo’ begonnen waren hem een gruwel.
‘Nu heb ik de moed om ouderwets te zijn’
Zoals eerder bij Brahms was het ook bij Ligeti de ontmoeting met een musicus die hem weer aan het componeren zette. Pianist Eckart Besch vroeg hem een stuk te schrijven voor hoorn, viool en piano – dezelfde bezetting als Brahms’ Trio in Es groot. Het zette de componist op een nieuw spoor, een derde weg, die hij zelf omschreef met de dubbele ontkenning ‘non-atonale muziek’. Voor zijn trio maakte Ligeti weliswaar gebruik van traditionele vormen, en van de klanken van de natuurhoorn waar Brahms zo dol op was, maar hij bleef zichzelf. Welluidende drieklanken vermeed hij niet langer, maar ze kregen niet een sturende functie zoals in de meer traditionele muziek. In een interview jaren later zei Ligeti hierover: ‘Mijn hoorntrio markeert een radicale breuk met atonaliteit. Nu heb ik de moed om ‘ouderwets’ te zijn.’
Bij vlagen klinkt de muziek inderdaad vertrouwd, wanneer bijvoorbeeld de ritmes van verschillende instrumenten samenvallen, maar vaak lijken de musici ook ieder hun eigen weg te gaan, wat resulteert in schurende samenklanken. Zijn eigen versie van de ‘hoornkwinten’ – een reeks samenklanken die van oudsher worden geassocieerd met de postkoets – heeft hij de viool en de piano toebedeeld. De viool speelt bijna alleen maar dubbelgrepen. ‘Eigenlijk is het stiekem een kwartet’, zei Ligeti hierover. De aanwijzing in de partituur om de geïmiteerde boventonen van de natuurhoorn vooral niet in zuiverheid te corrigeren strooit bovendien wat extra peper in de oren.
Na zijn opera Le Grand Macabre, waarin hij veel van zijn ontdekkingen tot dan toe had verwerkt en waarmee hij naar zijn idee alles wel zo’n beetje gezegd had, viel György Ligeti stil. Hij voelde zich niet meer thuis bij de avant-garde, die componisten waren hem te academisch. Oude stijlen imiteren trok hem ook niet: zo’n beetje alle stijlen die met ‘neo’ begonnen waren hem een gruwel.
‘Nu heb ik de moed om ouderwets te zijn’
Zoals eerder bij Brahms was het ook bij Ligeti de ontmoeting met een musicus die hem weer aan het componeren zette. Pianist Eckart Besch vroeg hem een stuk te schrijven voor hoorn, viool en piano – dezelfde bezetting als Brahms’ Trio in Es groot. Het zette de componist op een nieuw spoor, een derde weg, die hij zelf omschreef met de dubbele ontkenning ‘non-atonale muziek’. Voor zijn trio maakte Ligeti weliswaar gebruik van traditionele vormen, en van de klanken van de natuurhoorn waar Brahms zo dol op was, maar hij bleef zichzelf. Welluidende drieklanken vermeed hij niet langer, maar ze kregen niet een sturende functie zoals in de meer traditionele muziek. In een interview jaren later zei Ligeti hierover: ‘Mijn hoorntrio markeert een radicale breuk met atonaliteit. Nu heb ik de moed om ‘ouderwets’ te zijn.’
Bij vlagen klinkt de muziek inderdaad vertrouwd, wanneer bijvoorbeeld de ritmes van verschillende instrumenten samenvallen, maar vaak lijken de musici ook ieder hun eigen weg te gaan, wat resulteert in schurende samenklanken. Zijn eigen versie van de ‘hoornkwinten’ – een reeks samenklanken die van oudsher worden geassocieerd met de postkoets – heeft hij de viool en de piano toebedeeld. De viool speelt bijna alleen maar dubbelgrepen. ‘Eigenlijk is het stiekem een kwartet’, zei Ligeti hierover. De aanwijzing in de partituur om de geïmiteerde boventonen van de natuurhoorn vooral niet in zuiverheid te corrigeren strooit bovendien wat extra peper in de oren.
Johannes Brahms (1833-1897)
Brahms: Hoorntrio
Het Trio in Es groot in de ongewone bezetting van hoorn, viool en piano componeerde Brahms zo’n dertig jaar voor zijn eerste klarinetsonate. De hoorn was een van zijn favoriete instrumenten, hij had er dierbare jeugdherinneringen aan. Zo had vader Brahms zich als hoornist aangesloten bij het leger om zo stadsburger te kunnen worden van Hamburg. Van hem leerde de jonge Johannes de natuurhoorn bespelen en hij was er aardig bedreven in. Zeer bewust schreef hij op de partituur van zijn Trio dat de muziek bedoeld was voor natuurhoorn en niet voor de inmiddels ingeburgerde, modernere ventielhoorn. Brahms hield juist van het gedempte geluid, veroorzaakt door de hand in de beker die de toonhoogte beïnvloedt.
Het werk ontstond in Lichtental in het Zwarte Woud, waar de componist voor de zomer een etage huurde. Brahms vertelde zijn leerling en eerste biograaf Florenz May dat het idee hem bij een wandeling door de bossen ingevallen was. Hij herinnerde zich hoe hij twee jaar na het ontstaan van het Trio met een vriend een heuvel opgeklommen was en genietend van het uitzicht precies de plek had kunnen aanwijzen waar hem het thema van het eerste deel ingevallen zou zijn. Precies op dat moment brak de zon door, veel romantischer wordt het niet. In werkelijkheid leefde Brahms vaak jaren met zijn ideeën voordat ze hun definitieve vorm in zijn muziek kregen. Zo ontdekte de dirigent/klavecinist Christopher Hogwood bij een nieuwe uitgave van het werk dat Brahms een melodie gebruikt had die hij als twintigjarige neergepend had in het gastenboek van de kapelmeester in Göttingen.
De intens droevige sfeer van het langzame derde deel wordt wel in verband gebracht met de dood van Brahms’ moeder eerder dat jaar, maar een alternatieve inspiratiebron zou ook de verbroken relatie met Agathe von Siebold kunnen zijn. In elk geval bleef hij niet bij de pakken neerzitten, in de opwindende Finale is de jachthoorn in zijn element.
Het Trio in Es groot in de ongewone bezetting van hoorn, viool en piano componeerde Brahms zo’n dertig jaar voor zijn eerste klarinetsonate. De hoorn was een van zijn favoriete instrumenten, hij had er dierbare jeugdherinneringen aan. Zo had vader Brahms zich als hoornist aangesloten bij het leger om zo stadsburger te kunnen worden van Hamburg. Van hem leerde de jonge Johannes de natuurhoorn bespelen en hij was er aardig bedreven in. Zeer bewust schreef hij op de partituur van zijn Trio dat de muziek bedoeld was voor natuurhoorn en niet voor de inmiddels ingeburgerde, modernere ventielhoorn. Brahms hield juist van het gedempte geluid, veroorzaakt door de hand in de beker die de toonhoogte beïnvloedt.
Het werk ontstond in Lichtental in het Zwarte Woud, waar de componist voor de zomer een etage huurde. Brahms vertelde zijn leerling en eerste biograaf Florenz May dat het idee hem bij een wandeling door de bossen ingevallen was. Hij herinnerde zich hoe hij twee jaar na het ontstaan van het Trio met een vriend een heuvel opgeklommen was en genietend van het uitzicht precies de plek had kunnen aanwijzen waar hem het thema van het eerste deel ingevallen zou zijn. Precies op dat moment brak de zon door, veel romantischer wordt het niet. In werkelijkheid leefde Brahms vaak jaren met zijn ideeën voordat ze hun definitieve vorm in zijn muziek kregen. Zo ontdekte de dirigent/klavecinist Christopher Hogwood bij een nieuwe uitgave van het werk dat Brahms een melodie gebruikt had die hij als twintigjarige neergepend had in het gastenboek van de kapelmeester in Göttingen.
De intens droevige sfeer van het langzame derde deel wordt wel in verband gebracht met de dood van Brahms’ moeder eerder dat jaar, maar een alternatieve inspiratiebron zou ook de verbroken relatie met Agathe von Siebold kunnen zijn. In elk geval bleef hij niet bij de pakken neerzitten, in de opwindende Finale is de jachthoorn in zijn element.
Biografie
Teunis van der Zwart, hoorn
Teunis van der Zwart is hoornist en dirigent. Hij specialiseerde zich al vroeg in zijn carrière in het bespelen van de natuurhoorn.
Als solist werkte hij met dirigenten als Frans Brüggen, Philippe Herreweghe, René Jacobs en Iván Fischer. Hij maakte tal van opnamen en internationale concertreizen en musiceerde met bijvoorbeeld het Amsterdam Baroque Orchestra, het Orchestre des Champs-Elysées, blaassextet Nachtmusique, de Akademie für alte Musik Berlin en het Bach Collegium Japan.
Teunis van der Zwart is de vaste eerste hoornist van het Orkest van de Achttiende Eeuw en had vijftien jaar lang eenzelfde positie bij het Freiburger Barockorchester. Met beide formaties nam hij Mozarts hoornconcerten op.
Als dirigent gaf de musicus leiding aan onder meer het Tallin Barokorkest en het Arezzo Ensemble. Hij is bovendien oprichter en artistiek leider van het Sinuet Ensemble en geeft les aan de conservatoria van Amsterdam en Den Haag.
In oktober 2019 was hij in de Kleine Zaal te beluisteren in het Octet van Schubert, dat Isabelle Faust had geprogrammeerd als onderdeel van haar Spotlight-serie in de Kleine Zaal.
Isabelle Faust, viool
Isabelle Faust won op jonge leeftijd het Leopold Mozart Concours in Augsburg en het Italiaanse Paganini Concours en werd al snel uitgenodigd door belangrijke gezelschappen wereldwijd waaronder de Berliner Philharmoniker, het Boston Symphony Orchestra, het NHK Symphony Orchestra, Tokyo, het Chamber Orchestra of Europe en het Freiburger Barockorchester.
Bij het Concertgebouworkest debuteerde ze in 2015, en bij Concertgebouworkest Young 2022 soleerde ze in Beethovens Vioolconcert onder leiding van Gustavo Gimeno.
De Duitse violiste beheerst een repertoire dat reikt van de Barok tot wereldpremières, en is zich daarbij altijd bewust van de tijdeigen context en speelwijze. Onder leiding van wijlen Claudio Abbado maakte Isabelle Faust prijswinnende opnames van de vioolconcerten van Berg en Beethoven, en ze was een aantal jaar vaste partner van het door hem opgerichte Mahler Chamber Orchestra.
In het seizoen 2023/2024 was ze artist in residence bij het SWR Symphonieorchester, in 2024 bij het Beethovenfest Bonn, en in datzelfde jaar won ze twee Gramophone Awards: voor een Schumann-album en voor Brittens Vioolconcert met het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks onder leiding van Jakub Hrůša. Kamermuziek speelt Isabelle Faust met onder anderen haar vaste pianist Alexander Melnikov, cellist Jean-Guihen Queyras, klavecinist/pianist Kristian Bezuidenhout, altviolist Antoine Tamestit en zangeres Anna Prohaska.
In seizoen 2019/2020 had ze een Spotlight-serie in de Kleine Zaal. Op dat podium was ze voor het laatst te beluisteren op 17 maart 2023, in Brahms en Ligeti met hoornist Teunis van der Zwart en pianist Alexander Melnikov.
Alexander Melnikov, piano
Alexander Melnikov studeerde in Moskou bij Lev Naumov, en ook Svjatoslav Richter was van grote muzikale invloed: hij nodigde zijn jonge collega uit voor prestigieuze festivals in Rusland en Frankrijk. Prijzen won Alexander Melnikov op het Schumann Concours in Zwickau (1989) en de Koningin Elisabethwedstrijd in Brussel (1991).
Zijn belangstelling voor de historische uitvoeringspraktijk kreeg vorm bij Andreas Staier en Alexei Lubimov, en hij werd vaste gast bij gespecialiseerde gezelschappen als het Freiburger Barockorchester en de Akademie für Alte Musik Berlin.
Highlights in Alexander Melnikovs huidige seizoen zijn een residency aan het Konzerthaus Wien, solorecitals in Berlijn, Keulen, Lyon, Praag, Madrid, Yokohama en Tokio, en solobeurten bij de Münchner Philharmoniker, het Konzerthausorchester Berlin, het Gürzenich-Orchester, het Orquestra Gulbenkian in Lissabon en het Australian Chamber Orchestra. De pianist is vaste duopartner van Isabelle Faust; voor hun Sonates voor viool en piano van Beethoven (2010) kregen ze een Gramophone Award, een Echo Klassik en een Grammy-nominatie.
Alexander Melnikovs solo-album met de 24 preludes en fuga’s van Sjostakovitsj werd meermaals bekroond en in 2011 door BBC Music Magazine opgenomen in de ‘50 Greatest Recordings of All Time’. Recente albums zijn de complete sonates van Prokofjev en Fantasie - Seven Composers Seven Keyboards (2023).
In Het Concertgebouw trad Alexander Melnikov de afgelopen jaren op met bariton Georg Nigl (februari 2015), in een pianotrio met Jean-Guihen Queyras en Isabelle Faust (april 2016), in Mozarts Zeventiende pianoconcert met musicAeterna onder leiding van Teodor Currentzis (april 2018) en in het Tweede pianoconcert van Sjostakovitsj (februari 2023, bij het Concertgebouworkest).