Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertprogramma

Concertprogramma

Belcea en Ébène duiken gezamenlijk in Mendelssohn en Enescu

Belcea en Ébène duiken gezamenlijk in Mendelssohn en Enescu

Kleine Zaal
29 mei 2024
20.15 uur

Print dit programma

Belcea Quartet:
Corina Belcea viool
Suyeon Kang viool
Krzysztof Chorzelski altviool
Antoine Lederlin cello

Quatuor Ébène:
Jonathan Schwarz viool
Gabriel le Magadure viool
Marie Chilemme altviool
Yuya Okamoto cello

Om gezondheidsredenen wordt violist Pierre Colombet van het Quatuor Ébène vervangen door Jonathan Schwarz (primarius van het Leonkoro Quartet). Corina Belcea treedt in beide octetten op als primarius.

Dit concert maakt deel uit van de serie Strijkers met Variatie.

Felix Mendelssohn (1809-1847)

Octet in Es gr.t., op. 20 (1825)
Allegro moderato ma con fuoco
Andante
Scherzo: Allegro leggierissimo
Presto

pauze ± 20.55 uur

George Enescu (1881-1955)

Octet in C gr.t., op. 7 (1900)
Très modéré
Très fougueux
Lentement
Mouvement de valse bien rythmée

einde ± 22.00 uur 

Kleine Zaal 29 mei 2024 20.15 uur

Belcea Quartet:
Corina Belcea viool
Suyeon Kang viool
Krzysztof Chorzelski altviool
Antoine Lederlin cello

Quatuor Ébène:
Jonathan Schwarz viool
Gabriel le Magadure viool
Marie Chilemme altviool
Yuya Okamoto cello

Om gezondheidsredenen wordt violist Pierre Colombet van het Quatuor Ébène vervangen door Jonathan Schwarz (primarius van het Leonkoro Quartet). Corina Belcea treedt in beide octetten op als primarius.

Dit concert maakt deel uit van de serie Strijkers met Variatie.

Felix Mendelssohn (1809-1847)

Octet in Es gr.t., op. 20 (1825)
Allegro moderato ma con fuoco
Andante
Scherzo: Allegro leggierissimo
Presto

pauze ± 20.55 uur

George Enescu (1881-1955)

Octet in C gr.t., op. 7 (1900)
Très modéré
Très fougueux
Lentement
Mouvement de valse bien rythmée

einde ± 22.00 uur 

Toelichting

Felix Mendelssohn (1809-1847)

Octet

door Carine Alders

  • Felix en Fanny Mendelssohn

    Print van een schilderij door R. Poetzelberger, 1895

    Felix en Fanny Mendelssohn

    Print van een schilderij door R. Poetzelberger, 1895

  • Felix en Fanny Mendelssohn

    Print van een schilderij door R. Poetzelberger, 1895

    Felix en Fanny Mendelssohn

    Print van een schilderij door R. Poetzelberger, 1895

Felix Mendelssohn was zestien toen hij zijn Octet in Es groot voor strijkers componeerde, allang niet meer zijn eerste compositie. Zijn vader had eerder dat jaar een paleisje gekocht in een buitenwijk van Berlijn. Het huis was groot genoeg om belangrijke gasten in stijl te ontvangen. Een perfecte plek om zijn wonderkinderen Felix en Fanny hun muzikaal talent verder te laten ontwikkelen; concerten op zondagmiddag met grotere ensembles waren geen enkel probleem.

Maar eerst moest het huis grondig verbouwd worden en het gezin woonde zo lang in een zomerhuis op het terrein. Toen Felix zich in de nazomer van 1825 in die tijdelijke woning aan zijn Octet zette, had hij al een aantal strijkerssymfonieën gecomponeerd, waarin hij zich bekwaamd had in contrapunt met zes stemmen tegelijk. In het octet hebben de acht strijkers eigen, gelijkwaardige stemmen, culminerend in een achtstemmig fugato. En toch klinkt het niet gekunsteld of ingewikkeld, eerder lichtvoetig.

‘Je bent bijna geneigd om een bezemsteel te pakken’

Dat heeft zeker ook met zijn inspiratiebron voor het Scherzo te maken: de droom van de Walpurgisnacht uit Goethe’s Faust. Dit verhaal zou pas enkele jaren later gepubliceerd worden, maar de oude dichter en de jonge componist waren goed bevriend. In de zomer was hij nog op bezoek geweest bij Goethe in Weimar. In de Walpurgisnacht figureert naast elfenkoning Oberon en zijn vrouw Titania een kapelmeester die een orkest van insecten en kleine beestjes leidt. Zus Fanny schreef over de muziek: ‘Je voelt je zo dicht bij de wereld van de geesten, weggedragen door de lucht, je bent bijna geneigd om een bezemsteel te pakken en de luchtprocessie te volgen. Aan het eind vliegt de eerste viool zo licht als een veertje en dan… is alles verdwenen.’

Felix Mendelssohn was zestien toen hij zijn Octet in Es groot voor strijkers componeerde, allang niet meer zijn eerste compositie. Zijn vader had eerder dat jaar een paleisje gekocht in een buitenwijk van Berlijn. Het huis was groot genoeg om belangrijke gasten in stijl te ontvangen. Een perfecte plek om zijn wonderkinderen Felix en Fanny hun muzikaal talent verder te laten ontwikkelen; concerten op zondagmiddag met grotere ensembles waren geen enkel probleem.

Maar eerst moest het huis grondig verbouwd worden en het gezin woonde zo lang in een zomerhuis op het terrein. Toen Felix zich in de nazomer van 1825 in die tijdelijke woning aan zijn Octet zette, had hij al een aantal strijkerssymfonieën gecomponeerd, waarin hij zich bekwaamd had in contrapunt met zes stemmen tegelijk. In het octet hebben de acht strijkers eigen, gelijkwaardige stemmen, culminerend in een achtstemmig fugato. En toch klinkt het niet gekunsteld of ingewikkeld, eerder lichtvoetig.

‘Je bent bijna geneigd om een bezemsteel te pakken’

Dat heeft zeker ook met zijn inspiratiebron voor het Scherzo te maken: de droom van de Walpurgisnacht uit Goethe’s Faust. Dit verhaal zou pas enkele jaren later gepubliceerd worden, maar de oude dichter en de jonge componist waren goed bevriend. In de zomer was hij nog op bezoek geweest bij Goethe in Weimar. In de Walpurgisnacht figureert naast elfenkoning Oberon en zijn vrouw Titania een kapelmeester die een orkest van insecten en kleine beestjes leidt. Zus Fanny schreef over de muziek: ‘Je voelt je zo dicht bij de wereld van de geesten, weggedragen door de lucht, je bent bijna geneigd om een bezemsteel te pakken en de luchtprocessie te volgen. Aan het eind vliegt de eerste viool zo licht als een veertje en dan… is alles verdwenen.’

door Carine Alders

George Enescu (1881-1955)

Octet

door Carine Alders

In 1910 speelde George Enescu als violist en pianist eigen composities in de Kleine Zaal van Het Concertgebouw. De Frans-Roemeense virtuoos verblufte het publiek met zijn spel en de kenners met zijn gevoelige composities. Een jaar later speelde hij voor het eerst met het Concertgebouworkest het Vioolconcert van Brahms onder Willem Mengelberg, later speelde hij Bach en Schumann onder leiding van Pierre Monteux en Mozart onder Eduard van Beinum. Zijn veelzijdigheid had voordelen; na zijn optreden als violist verruilde hij in hetzelfde concert de strijkstok voor de baton en dirigeerde hij zijn eigen orkestwerken, ook bij het Concertgebouworkest. Vooral de Roemeense rapsodie was populair. Nadeel was dat Enescu door velen gezien werd als de beroemde violist die ook wel eens wat componeerde en dan voornamelijk aardige Roemeense volksdeuntjes. Zijn bescheiden natuur, wars van zelfpromotie, zorgde ervoor dat dit beeld zich hardnekkig vastzette.

Onterecht, want hij componeerde al op zijn vijfde en werd als zevenjarige aangenomen op het conservatorium in Wenen, waar hij compositieles had van Robert Fuchs. Als jongetje van acht vertrok hij – met diploma op zak – naar Parijs, waar hij les nam bij Massenet en Fauré. Contrapunt en fuga studeerde hij bij de oude Franse meester André Gédalge. Op zijn achttiende schreef Enescu een meesterproef in een volkomen eigen stijl, zijn Octet voor strijkers. Alles kwam samen in dit werk dat overloopt van jeugdige energie: zijn Roemeense liefde voor de melodie, de Weense late Romantiek, de Franse elegantie en zijn gedegen opleiding in het contrapunt. Het Octet opent met een lange melodie door zeven van de acht strijkers samen gespeeld, die erg doet denken aan een doina, een Roemeense geïmproviseerde melodie in een vrij ritme en met veel versieringen. Voor Enescu was de melodie de essentie van muziek en het allermooist vond hij de stapeling van verschillende melodieën. Als tiener was hij complexe vormen al volledig meester.

Het vierdelige Octet volgt in zijn geheel de sonatevorm, met de expositie in het eerste deel, de doorwerking in het tweede en derde deel en de reprise in het wervelende laatste deel. Net als bij Mendelssohn komen alle eerdere melodieën daar terug in een geraffineerd weefsel. ­Gédalge was bijzonder trots op zijn oud-leerling en zorgde ervoor dat het Octet gepubliceerd werd. Als dank droeg Enescu het werk aan hem op. De eerste uitvoering liet langer op zich wachten. Het viel niet mee om met acht uitstekende musici voldoende repetitietijd vrij te maken. Bij de première in 1909 konden de twee kwartetten die zich eraan waagden niet zonder Enescu als dirigent.  

In 1910 speelde George Enescu als violist en pianist eigen composities in de Kleine Zaal van Het Concertgebouw. De Frans-Roemeense virtuoos verblufte het publiek met zijn spel en de kenners met zijn gevoelige composities. Een jaar later speelde hij voor het eerst met het Concertgebouworkest het Vioolconcert van Brahms onder Willem Mengelberg, later speelde hij Bach en Schumann onder leiding van Pierre Monteux en Mozart onder Eduard van Beinum. Zijn veelzijdigheid had voordelen; na zijn optreden als violist verruilde hij in hetzelfde concert de strijkstok voor de baton en dirigeerde hij zijn eigen orkestwerken, ook bij het Concertgebouworkest. Vooral de Roemeense rapsodie was populair. Nadeel was dat Enescu door velen gezien werd als de beroemde violist die ook wel eens wat componeerde en dan voornamelijk aardige Roemeense volksdeuntjes. Zijn bescheiden natuur, wars van zelfpromotie, zorgde ervoor dat dit beeld zich hardnekkig vastzette.

Onterecht, want hij componeerde al op zijn vijfde en werd als zevenjarige aangenomen op het conservatorium in Wenen, waar hij compositieles had van Robert Fuchs. Als jongetje van acht vertrok hij – met diploma op zak – naar Parijs, waar hij les nam bij Massenet en Fauré. Contrapunt en fuga studeerde hij bij de oude Franse meester André Gédalge. Op zijn achttiende schreef Enescu een meesterproef in een volkomen eigen stijl, zijn Octet voor strijkers. Alles kwam samen in dit werk dat overloopt van jeugdige energie: zijn Roemeense liefde voor de melodie, de Weense late Romantiek, de Franse elegantie en zijn gedegen opleiding in het contrapunt. Het Octet opent met een lange melodie door zeven van de acht strijkers samen gespeeld, die erg doet denken aan een doina, een Roemeense geïmproviseerde melodie in een vrij ritme en met veel versieringen. Voor Enescu was de melodie de essentie van muziek en het allermooist vond hij de stapeling van verschillende melodieën. Als tiener was hij complexe vormen al volledig meester.

Het vierdelige Octet volgt in zijn geheel de sonatevorm, met de expositie in het eerste deel, de doorwerking in het tweede en derde deel en de reprise in het wervelende laatste deel. Net als bij Mendelssohn komen alle eerdere melodieën daar terug in een geraffineerd weefsel. ­Gédalge was bijzonder trots op zijn oud-leerling en zorgde ervoor dat het Octet gepubliceerd werd. Als dank droeg Enescu het werk aan hem op. De eerste uitvoering liet langer op zich wachten. Het viel niet mee om met acht uitstekende musici voldoende repetitietijd vrij te maken. Bij de première in 1909 konden de twee kwartetten die zich eraan waagden niet zonder Enescu als dirigent.  

door Carine Alders

Felix Mendelssohn (1809-1847)

Octet

door Carine Alders

  • Felix en Fanny Mendelssohn

    Print van een schilderij door R. Poetzelberger, 1895

    Felix en Fanny Mendelssohn

    Print van een schilderij door R. Poetzelberger, 1895

  • Felix en Fanny Mendelssohn

    Print van een schilderij door R. Poetzelberger, 1895

    Felix en Fanny Mendelssohn

    Print van een schilderij door R. Poetzelberger, 1895

Felix Mendelssohn was zestien toen hij zijn Octet in Es groot voor strijkers componeerde, allang niet meer zijn eerste compositie. Zijn vader had eerder dat jaar een paleisje gekocht in een buitenwijk van Berlijn. Het huis was groot genoeg om belangrijke gasten in stijl te ontvangen. Een perfecte plek om zijn wonderkinderen Felix en Fanny hun muzikaal talent verder te laten ontwikkelen; concerten op zondagmiddag met grotere ensembles waren geen enkel probleem.

Maar eerst moest het huis grondig verbouwd worden en het gezin woonde zo lang in een zomerhuis op het terrein. Toen Felix zich in de nazomer van 1825 in die tijdelijke woning aan zijn Octet zette, had hij al een aantal strijkerssymfonieën gecomponeerd, waarin hij zich bekwaamd had in contrapunt met zes stemmen tegelijk. In het octet hebben de acht strijkers eigen, gelijkwaardige stemmen, culminerend in een achtstemmig fugato. En toch klinkt het niet gekunsteld of ingewikkeld, eerder lichtvoetig.

‘Je bent bijna geneigd om een bezemsteel te pakken’

Dat heeft zeker ook met zijn inspiratiebron voor het Scherzo te maken: de droom van de Walpurgisnacht uit Goethe’s Faust. Dit verhaal zou pas enkele jaren later gepubliceerd worden, maar de oude dichter en de jonge componist waren goed bevriend. In de zomer was hij nog op bezoek geweest bij Goethe in Weimar. In de Walpurgisnacht figureert naast elfenkoning Oberon en zijn vrouw Titania een kapelmeester die een orkest van insecten en kleine beestjes leidt. Zus Fanny schreef over de muziek: ‘Je voelt je zo dicht bij de wereld van de geesten, weggedragen door de lucht, je bent bijna geneigd om een bezemsteel te pakken en de luchtprocessie te volgen. Aan het eind vliegt de eerste viool zo licht als een veertje en dan… is alles verdwenen.’

Felix Mendelssohn was zestien toen hij zijn Octet in Es groot voor strijkers componeerde, allang niet meer zijn eerste compositie. Zijn vader had eerder dat jaar een paleisje gekocht in een buitenwijk van Berlijn. Het huis was groot genoeg om belangrijke gasten in stijl te ontvangen. Een perfecte plek om zijn wonderkinderen Felix en Fanny hun muzikaal talent verder te laten ontwikkelen; concerten op zondagmiddag met grotere ensembles waren geen enkel probleem.

Maar eerst moest het huis grondig verbouwd worden en het gezin woonde zo lang in een zomerhuis op het terrein. Toen Felix zich in de nazomer van 1825 in die tijdelijke woning aan zijn Octet zette, had hij al een aantal strijkerssymfonieën gecomponeerd, waarin hij zich bekwaamd had in contrapunt met zes stemmen tegelijk. In het octet hebben de acht strijkers eigen, gelijkwaardige stemmen, culminerend in een achtstemmig fugato. En toch klinkt het niet gekunsteld of ingewikkeld, eerder lichtvoetig.

‘Je bent bijna geneigd om een bezemsteel te pakken’

Dat heeft zeker ook met zijn inspiratiebron voor het Scherzo te maken: de droom van de Walpurgisnacht uit Goethe’s Faust. Dit verhaal zou pas enkele jaren later gepubliceerd worden, maar de oude dichter en de jonge componist waren goed bevriend. In de zomer was hij nog op bezoek geweest bij Goethe in Weimar. In de Walpurgisnacht figureert naast elfenkoning Oberon en zijn vrouw Titania een kapelmeester die een orkest van insecten en kleine beestjes leidt. Zus Fanny schreef over de muziek: ‘Je voelt je zo dicht bij de wereld van de geesten, weggedragen door de lucht, je bent bijna geneigd om een bezemsteel te pakken en de luchtprocessie te volgen. Aan het eind vliegt de eerste viool zo licht als een veertje en dan… is alles verdwenen.’

door Carine Alders

George Enescu (1881-1955)

Octet

door Carine Alders

In 1910 speelde George Enescu als violist en pianist eigen composities in de Kleine Zaal van Het Concertgebouw. De Frans-Roemeense virtuoos verblufte het publiek met zijn spel en de kenners met zijn gevoelige composities. Een jaar later speelde hij voor het eerst met het Concertgebouworkest het Vioolconcert van Brahms onder Willem Mengelberg, later speelde hij Bach en Schumann onder leiding van Pierre Monteux en Mozart onder Eduard van Beinum. Zijn veelzijdigheid had voordelen; na zijn optreden als violist verruilde hij in hetzelfde concert de strijkstok voor de baton en dirigeerde hij zijn eigen orkestwerken, ook bij het Concertgebouworkest. Vooral de Roemeense rapsodie was populair. Nadeel was dat Enescu door velen gezien werd als de beroemde violist die ook wel eens wat componeerde en dan voornamelijk aardige Roemeense volksdeuntjes. Zijn bescheiden natuur, wars van zelfpromotie, zorgde ervoor dat dit beeld zich hardnekkig vastzette.

Onterecht, want hij componeerde al op zijn vijfde en werd als zevenjarige aangenomen op het conservatorium in Wenen, waar hij compositieles had van Robert Fuchs. Als jongetje van acht vertrok hij – met diploma op zak – naar Parijs, waar hij les nam bij Massenet en Fauré. Contrapunt en fuga studeerde hij bij de oude Franse meester André Gédalge. Op zijn achttiende schreef Enescu een meesterproef in een volkomen eigen stijl, zijn Octet voor strijkers. Alles kwam samen in dit werk dat overloopt van jeugdige energie: zijn Roemeense liefde voor de melodie, de Weense late Romantiek, de Franse elegantie en zijn gedegen opleiding in het contrapunt. Het Octet opent met een lange melodie door zeven van de acht strijkers samen gespeeld, die erg doet denken aan een doina, een Roemeense geïmproviseerde melodie in een vrij ritme en met veel versieringen. Voor Enescu was de melodie de essentie van muziek en het allermooist vond hij de stapeling van verschillende melodieën. Als tiener was hij complexe vormen al volledig meester.

Het vierdelige Octet volgt in zijn geheel de sonatevorm, met de expositie in het eerste deel, de doorwerking in het tweede en derde deel en de reprise in het wervelende laatste deel. Net als bij Mendelssohn komen alle eerdere melodieën daar terug in een geraffineerd weefsel. ­Gédalge was bijzonder trots op zijn oud-leerling en zorgde ervoor dat het Octet gepubliceerd werd. Als dank droeg Enescu het werk aan hem op. De eerste uitvoering liet langer op zich wachten. Het viel niet mee om met acht uitstekende musici voldoende repetitietijd vrij te maken. Bij de première in 1909 konden de twee kwartetten die zich eraan waagden niet zonder Enescu als dirigent.  

In 1910 speelde George Enescu als violist en pianist eigen composities in de Kleine Zaal van Het Concertgebouw. De Frans-Roemeense virtuoos verblufte het publiek met zijn spel en de kenners met zijn gevoelige composities. Een jaar later speelde hij voor het eerst met het Concertgebouworkest het Vioolconcert van Brahms onder Willem Mengelberg, later speelde hij Bach en Schumann onder leiding van Pierre Monteux en Mozart onder Eduard van Beinum. Zijn veelzijdigheid had voordelen; na zijn optreden als violist verruilde hij in hetzelfde concert de strijkstok voor de baton en dirigeerde hij zijn eigen orkestwerken, ook bij het Concertgebouworkest. Vooral de Roemeense rapsodie was populair. Nadeel was dat Enescu door velen gezien werd als de beroemde violist die ook wel eens wat componeerde en dan voornamelijk aardige Roemeense volksdeuntjes. Zijn bescheiden natuur, wars van zelfpromotie, zorgde ervoor dat dit beeld zich hardnekkig vastzette.

Onterecht, want hij componeerde al op zijn vijfde en werd als zevenjarige aangenomen op het conservatorium in Wenen, waar hij compositieles had van Robert Fuchs. Als jongetje van acht vertrok hij – met diploma op zak – naar Parijs, waar hij les nam bij Massenet en Fauré. Contrapunt en fuga studeerde hij bij de oude Franse meester André Gédalge. Op zijn achttiende schreef Enescu een meesterproef in een volkomen eigen stijl, zijn Octet voor strijkers. Alles kwam samen in dit werk dat overloopt van jeugdige energie: zijn Roemeense liefde voor de melodie, de Weense late Romantiek, de Franse elegantie en zijn gedegen opleiding in het contrapunt. Het Octet opent met een lange melodie door zeven van de acht strijkers samen gespeeld, die erg doet denken aan een doina, een Roemeense geïmproviseerde melodie in een vrij ritme en met veel versieringen. Voor Enescu was de melodie de essentie van muziek en het allermooist vond hij de stapeling van verschillende melodieën. Als tiener was hij complexe vormen al volledig meester.

Het vierdelige Octet volgt in zijn geheel de sonatevorm, met de expositie in het eerste deel, de doorwerking in het tweede en derde deel en de reprise in het wervelende laatste deel. Net als bij Mendelssohn komen alle eerdere melodieën daar terug in een geraffineerd weefsel. ­Gédalge was bijzonder trots op zijn oud-leerling en zorgde ervoor dat het Octet gepubliceerd werd. Als dank droeg Enescu het werk aan hem op. De eerste uitvoering liet langer op zich wachten. Het viel niet mee om met acht uitstekende musici voldoende repetitietijd vrij te maken. Bij de première in 1909 konden de twee kwartetten die zich eraan waagden niet zonder Enescu als dirigent.  

door Carine Alders

Biografie

Belcea Quartet

Het Belcea Quartet ontstond in 1994 aan het Royal College of Music in Londen en studeerde bij het Alban Berg Quartet en het Amadeus Quartet. Sinds vorig seizoen worden de Roemeense primarius Corina Belcea, de Poolse altviolist Krzysztof Chorzelski en de Franse cellist Antoine Lederlin vergezeld door de Koreaans-Australische Suyeon Kang (als opvolger van Axel Schacher). 

Het repertoire van het Belcea Quartet reikt van de Weense Klassieken tot vandaag: compositieopdrachten worden gegeven vanuit de Belcea Quartet Trust, die niet alleen als doel heeft de strijkkwartetliteratuur uit te breiden maar ook jonge kwartetten te ondersteunen. 

De discografie van het Belcea Quartet omvat – onder veel meer – de complete strijkkwartetten van Britten, Bartók, Brahms (Diapason d’Or de ­l’année 2016) en Beethoven (live). In 2022 verschenen de twee sextetten van Brahms samen met altiste Tabea Zimmermann en cellist Jean-Guihen Queyras.

Van 2017 tot 2020 was het Belcea Quartet ensemble in residence van de Pierre Boulez Saal in Berlijn, en sinds 2010 maakt het vast deel uit van het strijkkwartetaanbod van het Wiener Konzerthaus. Recentelijk was het viertal te beluisteren op de biënnales van Parijs, Lissabon en Amsterdam, in Carnegie Hall in New York, de Elbphilharmonie in Hamburg, Flagey in Brussel, de National Concert Hall in Dublin, de Tonhalle in Zürich en Toppan Hall in Tokio.

In Het Concertgebouw debuteerde het Belcea Quartet in seizoen 1999/2000 als Rising Stars en was het voor het laatst te gast op 29 mei jongstleden, toen het samen met het Quatuor Ébène de ­strijkoctetten van Mendelssohn en Enescu speelde.

Quatuor Ebène

Het Quatuor Ébène ontstond in 1999 aan het Conservatoire de Parijs. Na lessen van het Quatuor Ysaÿe, Gábor Takács, Eberhard Feltz en György Kurtág kwam een internationale carrière op gang toen het viertal in 2004 meervoudig prijswinnaar werd van het ARD Concours in München.

Recentelijk volgde Yuya Okamoto de oorspronkelijke cellist Raphaël Merlin op. Naast het geijkte strijkkwartetrepertoire speelt het Quatuor Ébène ook graag pop en jazz, zoals te horen is op de albums Fiction (2010), Brazil (2014) en Eternal Stories (2017); volgende maand verschijnt Waves, in samenwerking met de jazz- en rock­musicus Xavier Tribolet. 

Voor zijn discografie – met ook werken van Bartók, Debussy, Haydn, Fauré, Mozart en broer en zus Mendelssohn – werd het Quatuor Ébène onderscheiden met de Gramophone Award, de Echo Klassik en de Midem Classical Award. Beethoven Around the World, live-opnames van de zestien strijkkwartetten van Beethoven in zalen verspreid over zes continenten, markeerde het twintigjarig bestaan van het ensemble.

Sinds januari 2021 hebben de musici een strijkkwartetklas aan de Hochschule für Musik und Theater in München en sinds vorig seizoen met het Belcea Quartet een gezamenlijke strijkkwartetserie in het Wiener Konzerthaus. In het huidige seizoen is het Quatuor Ébène in residence bij Radio France en bij de Philharmonie Luxembourg. Andere ­actuele highlights zijn optredens in de Philharmonie Berlin, het Megaron in Athene, Wigmore Hall in Londen en Carnegie Hall in New York en op de Salzburger Festspiele.

In Het Concertgebouw debuteerde het Quatuor Ébène in de zomer van 2006 en het keerde geregeld terug, voor het laatst in oktober 2022.